Het wetenschappelijk verslag 2007 van het IPCC over de klimaatverandering
Ingevolge allerlei alarmerende berichten inzake klimaat en milieu, besloten in 1988 de wereldwijde vereniging van de weersdeskundigen (WMO) samen met (het Milieuplan van) de VN (UNEP) tot de stichting het IPPC (Intergovernemental Panel on Climate Change): een wereldwijd panel dat de wetenschappelijke gegevens verzamelt over klimaatveranderingen en wat daarbij komt kijken, en dat ook moet onderzoeken hoe er eventueel kan bijgestuurd worden waar het klimaat uit de bocht dreigt te gaan. Het IPCC telt drie werkgroepen. De eerste doet wetenschappelijk onderzoek en bracht een rapport uit dat op 2 februari 2007 te Parijs werd goedgekeurd. Over de eerste helft van dat rapport handelt dit artikel (- de tweede helft is meer toegespitst op voorspellingen). Ter vervollediging: het rapport van de tweede werkgroep, die de gevolgen van de klimaatverandering bespreekt, werd op 6 april 2007 te Brussel goedgekeurd, en het rapport van de derde werkgroep, dat nagaat hoe de klimaatverandering beperkt zou kunnen worden, zal op 3 mei 2007 worden voorgesteld te Bangkok.
De klimaatverandering wordt toegeschreven aan het zogenaamde broeikaseffect. In een broeikas is het warmer dan daarbuiten, omdat er meer zonnewarmte invalt dan er weer uit ontsnapt. Onze dampkring gelijkt van nature op een broeikas, maar als het CO2-gehalte in de lucht te hoog wordt, wordt dit natuurlijke effect zeer versterkt en loopt het uit de hand. In 1750 waren er in de lucht 280 deeltjes CO2 per million, in 2005 waren er dat 379. De jongste tien jaar is die toename zelfs sterker dan in de periode van 45 jaar daaraan voorafgaand. Ook methaangas (CH4) en stikstofoxide (N2O), vooral te wijten aan de moderne landbouw, spelen mee: het ging van 715 deeltjes methaan per billion in 1990 naar 1732 deeltjes in 2005; de hoeveelheid stikstofoxide in de lucht steeg van 270 deeltjes per billion in 1750 tot 319 deeltjes in 2005 .
Onderzoek van de neerslag van roet in ijslagen, laat duidelijk zien dat het CO2-gehalte in de atmosfeer fors steeg sinds 1750, toen de industriële revolutie uitbrak en fabrieken als paddestoelen uit de grond schoten. Sinds die datum is de gemiddelde temperatuur op aarde, vergeleken bij de voorafgaande eeuwen, ook ongewoon snel beginnen te stijgen. Op een grafiek ziet die stijgende curve eruit als een golfstick, waaraan ze dan ook haar populaire naam ontleent. [Uiteraard spelen ook vulkaanuitbarstingen een rol in roetvorming, maar zij hoeven niet meegrekend te worden omdat ze er altijd al geweest zijn, en wel op een regelmatig terugkerende manier.] En zo staat het nu als een paal boven water dat de mens de bruuske opwarming veroorzaakt: wat sinds 1750 is gebeurd, heeft zijn gelijke niet in de voorafgaande 10.000 jaar.
Naast CO2, CH4 en N2O, de drie hoofdschuldigen, zijn er ook nog de uitstoot door vliegtuigen, de stoffen die de ozonlaag aantasten en de veranderde zonne-activiteit, maar dezen wegen niet op tegen het eerst genoemde drietal.
De meetmethoden zijn in de jongste tien jaren fel verbeterd, maar voor bepaalde regio's blijft het moeilijk om correcte metingen te doen. Vast staat nu wel dat de lucht en het oceaanwater steeds warmer worden, dat overal ter wereld sneeuw en ijs smelten en dat het zeeniveau stijgt. Een voor zichzelf sprekend voorbeeld is dat elf van de jongste twaalf jaren behoren tot de twaalf warmste jaren sinds het begin van de metingen in 1850. Er zijn ook metingen gebeurd in de middenlagen en in de hoogste lagen van de troposfeer, en ook die geven temperatuursstijgingen vergelijkbaar met die welke gemeten worden aan de grond. Hetzelfde geldt voor sinds 1961 uitgevoerde metingen van de zeewatertemperatuur tot op een diepte van 3000 meter: de oceanen blijken zelfs 80 pct. van het totaal aan supplementaire warmte in het klimaat, in zich te dragen.
Omdat warmere lucht meer waterdamp kan vasthouden, ziet men nu ook dat er meer waterdamp aanwezig is in de dampkring. Tegelijk is het zeeniveau gestegen: een stijging van 1,1 mm per jaar tussen 1961 en 2003, en 3,1 mm per jaar tussen 1993 en 2003 [dat is dus een stijging van ongeveer 7 cm in de jongste 40 jaar], vooral ingevolge de verwarming en de afsmelting van de ijskappen (het afbreken van ijsschotsen en het dunner worden van de ijslaag) en de gletsjers. Aan de polen stijgt de temperatuur nu twee keer zo snel als elders ter wereld. De poolkap krimpt met zo'n 3 pct. per jaar: gedurende de zomer is dat zelfs 9 pct. Het Noordelijke permaforstgebied (dat is: daar waar het eeuwig vriest) krimpt met 7 pct. per jaar, en in de zomer zelfs met 15 pct., en die inkrimping gebeurt steeds sneller.
De Sahel, het Middellands-Zeegebied, Zuid-Afrika en Zuidelijk Azië drogen uit. Sinds 1960 is de windsterkte toegenomen in de beide halfrondten. Sinds 1970 zijn intensievere en langere perioden van droogte gemeten, samen met de hogere temperaturen zowel ter land als ter zee, vooral in de tropen en de subtropen, wat gepaard gaat met hevigere neerslag. In de jongste vijftig jaar zijn er ook veranderingen gemeten in de temperatuurspieken: de koudepieken worden zeldzamer en de hittegolven stapelen zich op. Sinds 1970 zijn er meer en hevigere tropische cyclonen. Al deze veranderingen zijn hoogst waarschijnlijk het gevolg van de menselijke activiteit.
Een eigen kleine bedenking hierbij: zolang de temperatuur stijgt, houden wij het waarschijnlijk nog wel een tijdje uit. Het gevaar lijkt mij pas groot te worden als (bijvoorbeeld door drastische menselijke ingrepen, maar gebeurlijk ook ingevolge natuurlijke autoregulatie, zoals reeds merkbaar in de stilvallende golfstroom) de temperatuur zou worden teruggebracht. Immers, als het weer kouder gaat worden, zal al het water dat nu in de (warme) atmosfeer wordt vastgehouden, er weer uit vallen. En krijgen we dan niet een zondvloed?
Voor het oorspronkelijke verslag, zie: http://ipcc-wg1.ucar.edu/wg1/docs/WG1AR4_SPM_Approved_05Feb.pdf
J.B., 26.04.'07.
|