Christendom, wraak en vergeving
De inhoud van een religie kan soms fantastisch klinken - in de zin van sprookjesachtig of gefantaseerd - maar het vreemde is nu dat die vermeend fantastische zaken niet zelden gekoppeld worden aan reële data en namen.
Zo ligt op 38 kilometer van de Turkse stad Urfa vandaan, het dorp Harran, ook wel Haran of Carrhae genoemd. Men vindt daar nog de ruïnes van een meer dan 1000 jaar oude moskee. En 4000 jaar geleden leefde op diezelfde plaats Abraham. Hij stamde uit het geslacht van Noach, die ongeveer 5000 jaar geleden werd geboren, en die met zijn vrouw, zijn drie zonen en hun vrouwen, als enige mensen de zondvloed overleefden (2400 jaar geleden). Nog eens 1000 jaar vóór Noachs geboorte - en dat is dan 6000 jaar geleden - werd Adam geschapen. Laat men de tijdrekening bij Adam beginnen, dan zou in het jaar 8 de zondeval hebben plaatsgehad: Adam en Eva werden uit het aards paradijs verdreven, en zij zouden toen gevlucht zijn naar... Harran. Andermaal: Harran is geen Disneyland, het is geen verzinsel: het is een dorp nabij Urfa in het Zuid-Oosten van Turkije.
Adam en Eva kwamen in Harran terecht omdat ze door de Schepper verjaagd waren uit het aards paradijs wegens een zonde die alle mensen van hen erfden, en die daarom de erfzonde werd genoemd: tegen het verbod van de schepper in, aten zij van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Maar die verdoemenis was niet noodzakelijk fataal: Jahweh beloofde verlossing door het zoenoffer van zijn eigen Zoon: allen die in Hem geloofden, zouden door zijn ter vergelding vergoten, onschuldig bloed, van alle schuld worden bevrijd.
Toen Adam op zijn sterfbed lag - zo staat te lezen in het Evangelie van Nicodemus - kreeg zijn zoon Seth van de aartsengel Michaël een tak van de boom van de kennis van goed en kwaad, om daarmee zijn vader te genezen. Maar toen Seth met de tak bij zijn vader aankwam, was die al dood, en daarom plantte hij hem op diens graf. Uit de tak groeide een grote boom die vele jaren later het hout leverde voor het kruis van Christus.
Het werd ons zo vaak verteld dat we er op den duur echt doof voor werden: de mens staat sinds de zondeval bij zijn Schepper in het krijt, en die zint op wraak, Hij eist vergelding. Edoch, de zoon van God betaalt die schuld in onze plaats, en zo wordt zijn bloed vergoten voor ons heil. Dat mysterie wordt gevierd in de Heilige Mis.
Talloos zijn diegenen die zich door het christendom aangesproken voelen omwille van het bijzondere principe van de vergeving dat in de plaats treedt van de wraak. Waar in het Oude Testament en in de heilige boeken van de joden de vergelding voorop staat met de vuistregel: "een oog voor een oog en een tand voor een tand", brengt de Messias ons de verlossing met het gebod van de vergeving. Kwaad wordt niet langer met kwaad vergolden, zo luidt het, en daaruit kan men ook makkelijk verstaan dat het kwaad in de vergelding zelf moet liggen, en het goede in de vergeving. Jezus gaat nog verder waar Hij het paradoxale gebod uitvaardigt: "Bemint uw vijanden!"
De goedheid die spreekt uit de religie van de vergeving, lijkt op het eerste gezicht niet het monopolie van het christendom te zijn: zij wordt ook aan beoefenaars van andere godsdiensten toegeschreven, en ze komt zelfs voor in atheïstische wereldbeschouwingen die helemaal los van het christendom opereren. Men zou zowaar gaan denken dat men niet eens hoeft te geloven om een 'goed' mens te kunnen zijn in de christelijke zin, teneinde aan anderen schuld te kunnen vergeven of door andermans vergevingsgezindheid van de schuld jegens hen verlost te kunnen worden. Kwijtschelding lijkt alvast algemeen menselijk, de vergeving lijkt een zuiver humaan principe, alleen al omdat aan het spel van wraak en weerwraak principieel geen einde kan komen en het doden niet ophoudt zolang er mensen overschieten. Kortom: God lijkt hier op de keper beschouwd eigenlijk helemaal overbodig. Meer nog: als men de zaken van dichterbij bekijkt, dan lijkt de christelijke God de vergeving zelfs aardig in de weg te staan. Maar dat blijkt nu juist een kolossale vergissing, want geheel in tegenstelling tot de intuïtie, blijken de principes van wraak en vergeving allerminst onderling tegenstrijdig; veeleer zijn ze innig met elkaar verbonden. Zou men echt geen kippenvel krijgen als men in de bijbel het volgende leest:
"Volgens de wet wordt inderdaad vrijwel alles met bloed gereinigd, want als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats". (1)
Waarmee gezegd is dat vergeving zonder vergelding - alvast in het Paulinische christendom - geheel onmogelijk is. Jawel, de vergeving die men spontaan in zijn gedachten had als de christelijke tegenhanger van de natuurlijke wraak, blijkt gewoon een spook te zijn. En allen die zich door het christendom lieten bekoren omwille van het edel ogende principe van de vergeving, kunnen bij dezen kennis nemen van het feit dat zij zich jammerlijk hebben vergist: zij hebben geloofd in iets dat veel te mooi was om waar te zijn, iets dat alleen voor het goddelijke was weggelegd. Maar er is meer.
Aan allen die hier nog zouden hopen op soelaas, en die zich de aansporing zouden te binnen roepen dat wij onze vijanden dienen te beminnen, zegt Paulus inderdaad:
" Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet. //(...) Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen. / Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven." (2)
Maar in de tekst die onmiddellijk daar op volgt, klinkt iets heel anders door, met name dat de eigenlijke reden voor die schone vergevingsgezindheid niets te maken heeft met menselijke goedheid, maar veeleer met het alleenrecht dat God blijkt te hebben over de wraak. Paulus zegt immers:
"Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden." (3)
De overwinning op het kwade - de vijand - door het goede, zit hem dus hier in, dat het goede de vijand méér vermurwt dan het kwaad dit vermag te doen, en zo luidt het vervolg van deze brief:
"Maar als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd. / Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede." (4)(5)
Volgens de inzichten van Etienne Vermeersch "is hier uiteraard opnieuw het wraakprincipe aan de orde, zoals in overigens heel de opvatting over de hel, en later het vagevuur. Omdat dit dan weer strijdig leek met de stelling dat Christus de verlossing garandeerde, kon dat vagevuur weer worden gereduceerd via de aflaten... het is een spel van intern contradictorische gevoelens en principes." (6)
De brieven van Paulus worden algemeen beschouwd als de eigenlijke kern van het christendom; het zijn de oudste documenten, ze zijn ouder dan de Evangeliën, het zijn de meest betrouwbare bronnen. En als men Paulus ernstig neemt, dan lijkt het ons dat men een gebeurlijk naïeve visie op de schoonheid van de christelijke goedheid moet herzien, want in de leer van Paulus valt vooral op dat de 'toverkunst' van de vergeving, waarbij de schuld wordt weggetoverd, helemaal niet kan bestaan, dat het een mooie inbeelding is maar in de eerste plaats een inbeelding, een illusie, iets dat onrecht zou doen aan de rechtvaardigheid en daardoor ook aan de werkelijkheid zelf.
Vergeving blijkt pas mogelijk mits het onderpand van de vergelding. Ik kan kaas kopen in een winkel en het nalaten om de winkelier te betalen... op voorwaarde dat deze mij toestaat dat ik mijn schuld op de rekening van een ander deponeer, iemand die dit voor mij wil en kan betalen. De winkelier vergeeft mij mijn schulden niet, en dat kon hij ook niet doen, hij kan immers niet leven van de hemelse dauw: het is die ander die mijn schulden overneemt en betaalt. De gratuïte vergeving blijkt krachtens de woorden van Paulus zelf een spook, en allen die het christendom een warm hart toedragen omwille van een gemakkelijke 'liefde' die als het ware geheel gratis uit een eindeloos spuitende bron lijkt te komen, dienen zich bij dezen op zijn minst eens goed te bezinnen.
Talloze boeken werden geschreven over het gratuïte van het christendom, over datgene in deze wonderbare leer, dat de menselijke rechtvaardigheid zelf overstijgt: de werkers van het elfde uur ontvangen hetzelfde loon als deze van het eerste uur - dit schaadt de laatst genoemden immers niet. Hetzelfde geldt voor de verloren zoon die spijt betuigde nadat hij zijn fortuin verkwist had en over wie gezegd wordt dat zijn bekering meer vreugde in de hemel brengt dan al het andere. De overspelige vrouw wordt ongestenigd weggestuurd met slechts de aanmaning niet meer te zondigen omdat niemand van de omstaanders de eerste steen kan gooien, daar deze voorbehouden wordt aan wie niet gezondigd heeft. Maar hij die niet gezondigd heeft, is telkenmale Christus, en Hij vergeldt niet, Hij vergeeft. Paulus legt ons nu uit dat die vergeving niet van mensen komt en ook niet gratis is: de Heer heeft voor onze verlossing met zijn leven moeten betalen. Andermaal: "(...) als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats" (1).
Zonder de kruisdood ware de vergeving onmogelijk - dat is wat òòk in de christelijke boodschap vervat zit. Mensen die jegens elkaar onrecht plegen, zijn niet in staat om dit onrecht aan elkander te vergeven: zij kunnen zich slechts wreken omdat zij het rechtvaardigheidsprincipe niet kùnnen overstijgen; mensen zijn immers geen goden. Men zou nu kunnen opwerpen dat mensen alsnog hartstochtelijk kunnen liefhebben en derhalve zonder wraak kunnen vergeven, maar de christelijke leer wil dat zij dat pas kunnen doen als participanten aan de liefde van Christus zelf. Zonder Christus zou daarvan met andere woorden gewoon geen sprake kunnen zijn.
Volgens de leer van Paulus is de vergeving het alleenrecht van de christenen en bijgevolg kunnen ongelovigen aan elkaar nimmer vergeving schenken: het kwaad dat zij berokkenen, blijft. Het hoopt zich op, het wacht op vergelding, het belooft niets goeds, alleen wraak na wraak, doodslag na doodslag. Wanneer ongelovigen alsnog afzien van de wraak, dan doen zij dat niet uit liefde, doch uit berekening. Dat is wat volgt uit de Paulinische leer. Het inzicht dat het wraakprincipe schadelijk is voor iedereen, kan vredesbestanden in het leven roepen, maar die zijn in het beste geval slechts tijdelijke onderbrekingen van het in de praktijk brengen van de wraakgevoelens. Soms ook houden deze gevoelens op, alleen om die reden dat zij mensen op den duur gaan uitputten.
Als Paulus gelijk heeft, dan is er geen heil buiten het christendom, omdat alleen de kruisdood van God zelf ons kan verlossen van het kwaad. Zonder die verlossing is de mens ten prooi aan het kwaad: zijn leven zelf wordt hem door het kwaad ontnomen. Het pleit voor Paulus dat geen ongelovige redenen heeft om te geloven in een opstanding uit de doden. Voor dat soort van leven - eeuwig leven - wordt immers de liefde van God zelf vereist die onze schepper is en die, als Hij dat wil en als wij dat beamen, ons "voor hetzelfde geld" een tweede keer kan scheppen. Want niemand die in God gelooft, twijfelt aan zijn bestaan als zijnde door God geschapen, en bijgevolg heeft hij ook geen enkele reden om elke verdere scheppingskracht aan zijn schepper te ontzeggen.
Maar als Paulus gelijk heeft, geldt eveneens dat de vergeving binnen het christendom nimmer kan opgevat worden als een zo gemakkelijke zaak dat mensen haar door simpele nabootsing eigen zouden kunnen worden: vergeving wordt betaald met leed als deelgenootschap aan het lijden van Christus, en eeuwig leven wordt slechts betaald met het onschuldig bloed van Christus zelf. In het laatste geval is sprake van het licht van de goddelijke liefde; daarvan kan de menselijke liefde in het beste geval slechts een weerschijn zijn, zoals het licht van de maan niet zijn eigen bron is doch een weerkaatsing van het licht van de zon.
De vraag blijft of Paulus gelijk heeft, en dat is de vraag naar de mogelijkheid van vergeving en dus ook van liefde, geheel buiten het christendom. Maar wie doorgaat met vragen, kan ook nog de kwestie stellen of de mens zich ueberhaupt wel buiten het christendom kan begeven. Iemand kan weigeren om een kerkgebouw naar binnen te gaan of zelfs om de leer van een of andere kerk te onderschrijven. Maar wie zegt dat hij niet de voeten van Christus zelf wast als hij zich over daklozen ontfermt of als hij de treurenden troost en de dorstigen laaft? Wie immers kan verhinderen dat Christus zelf zich voor ons heil in onze eigen naaste verplaatst en daar wacht totdat wij hem tegemoet komen in zijn nood die immers ook de onze is? Wie zal het zeggen of de ultieme vergeving niet samenvalt met de belijdenis van de volstrekte wanhoop en verlatenheid, die toch elke mens moet voelen als hij sterft, en dan roept, op zijn moeder, of op zijn God? Wie immers zal iemand die om een brood vraagt, een steen geven?
Blijft de logische mogelijkheid dat God niét bestaat en dat Paulus derhalve ongelijk heeft, wat dan betekent dat het christendom het principe van de wraak niét overschrijdt doch slechts wat meer gesofisticeerd uitwerkt. Tot die interpretatie geeft Paulus overigens zelf aanleiding waar hij insinueert dat ook de vergelding van het kwade met het goede, een vorm van wraak is omdat deze handelwijze de vijand van zijn stuk brengt. In dat geval is 'echte' vergeving slechts buiten het christendom mogelijk, en onder 'echt' moet dan worden verstaan: "niet door een onderliggende vergelding geconditioneerd".
De ongelovige vergeeft niet in Christus' naam of omdat Christus borg stond voor het wegnemen van de schuld, maar hij stelt zichzelf daar borg voor, eventueel door de daaraan verbonden nadelen zelf te ondergaan. Andermaal: niemand kan verhinderen dat de ongelovige zijn naasten troost, laaft of bevrijdt, en dat zich in dit ogenschijnlijk louter intermenselijke gebeuren, grootse dingen afspelen waarvan alleen zij die ze beleven ondervinden kunnen dat zij warempel 'bovenmenselijk' zijn, in die zin dat zij het louter persoonlijke voordeel en zelfs het eigen louter fysieke leven in hun schaduw stellen.
Maar spreekt in dat geval God zelf niet doorheen het alledaagse, in die zin dat men het banale in de genoemde intermenselijke ervaringen zelf niet anders dan overstijgen kan? Heeft daar de wraak niet opgehouden te bestaan, tegelijk immers met het 'recht', dat tenslotte niets meer te betekenen kan hebben waar men door de ander uitgenodigd wordt om te geven om niets, alleen omdat die ander nood heeft en men die nood zelf voelt en inlost omdat de nood van de ander op een haast wonderlijke manier de eigen nood is? En verdwijnt daar niet de wraak in de vergeving, daar pas in het vergeven van de naaste, de eigen schuld kan weggenomen worden? Het zijn tenslotte allemaal dingen die ons verstand te boven gaan; we kunnen het daar eens over hebben, maar blijkbaar blijven alle antwoorden de vorm van vragen hebben.
(J.B., 21 februari 2010)
Noten:
(1) Hebreeën II:22
(2) Romeinen XII: 14 en 17-18.
(3) Romeinen XII: 19.
(4) Romeinen XII: 20-21.
(5) F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, nr. 1237, W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk), zegt hierover het volgende: "Vurige kolen op iemands hoofd hoopen (of stapelen), ontleend aan den Bijbel, n.l. aan Spreuken XXV, 22: Want ghy sult vyerige kolen op sijn hooft hoopen: ende de Heere sal 't u vergelden; met de kantteekening: ghy sult hem daer toe dryven, dat hy de vyantschap, die hy tegens u heeft, haest van hem werpe; gelijck yemant die gloeyende kolen op 't hooft gelecht souden werden, de selve terstont soude afschudden. Ofte, ghy sult sijn herte vermorwen, ende gedweech maken, dat hy van sijn ongelijck overtuycht sal sijn, gelijck de Smeden het yser met gloeyende kolen vermorwen. Vgl. ook Rom. XII, 20: Indien dan uwen vyandt hongert soo spijsight hem: indien hem dorst soo geeft hem te drincken. Want dat doende sult ghy colen vyers op sijn hooft hoopen. De beteekenis van deze woorden is, volgens Zeeman, 329 door een edelmoedig betoon van barmhartigheid zijnen vijand van schaamte en leedwezen doen gloeien. Van der Palm verklaart deze uitdrukking aldus, dat men daardoor zijnen vijand aandoet, wat hem het ondragelijkst moet vallen, en strenge wraak aan hem oefent, die hem al zijn ongelijk smartelijk zal doen gevoelen en dus het beste middel tot zijne verbetering wezen zal. [In de Leidsche Bijbelvertaling wordt als toelichting gegeven: Dit is een voor den beweldadigde pijnlijk gevolg van des anders grootmoedigheid; de drijfveer houdt niet meer in dan: zoo neemt gij de gevoeligste wraak.... Dat de pijnlijke gewaarwordingen den beweldadigde tot berouw over zijn vijandschap nopen, wordt er licht bij gedacht, maar ligt er eigenlijk niet in. Zie ook Germ.-Rom. Monatschr. II, 248; 679; III, 246.] (...) [ Zie ook: http://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_1258.php ]
(6) Etienne Vermeersch: mondelinge en schriftelijke lering, Universiteit Gent 2010.
*
|