Men zegt dat (menselijk) geluk een zaak is van sociale vergelijking, maar eigenlijk gaat het dan slechts over een oppervlakkige geluksschil. Dieper geluk immers, is niet zozeer een zaak van (sociale) vergelijking, het is een kwestie van (sociale) aanvaarding of erkenning: wie door anderen niet erkend wordt en derhalve niet tot de groep behoort, bestaat niet of nauwelijks omdat mensen sociale wezens, zeg maar kuddedieren zijn.
Reeds in de oudste beschavingen en bij uitstek in de Helleense cultuur, werd het mens-zijn zonder meer geïdentificeerd met het burgerschap of het deelgenootschap aan de maatschappij, en reeds daar kende men de vernietigende kracht van de verbanning, de banvloek of de vervloeking, alsook de ernst van de misdrijven verwant aan laster en eerroof, roddel en leugen.
Eveneens de voor het merendeel der mensen quasi onweerstaanbare dwang die uitgaat van allerlei gedragingen, geplogendheden, trends en modes, vindt hier zijn oorsprong, zoals ook het voor het geestelijke evenwicht onmisbare gevoel van zekerheid en zelfvertrouwen, dat volstrekt onmogelijk is zonder de bevestiging door anderen, precies omdat het er de weerspiegeling van is.
Groepsgedrag is irrationeel, of beter: het is prereflexief - waarmee gezegd wil zijn dat het voorafgaat aan eventuele redenen en argumenten, alsof het gevolgzaam was aan een dieper gevoel dat zich niet vergissen kon. In feite behoeft het groepsgedrag geen argumenten omdat het steunt op dat ultieme argument, dat immers luidt dat men niet bestaan kan buiten de erkenning door anderen om. Wie uit de groep wordt gestoten, is verloren, en sociale uitsluiting is dan ook vaak een van de meest gesofisticeerde, miskende en laffe vormen van 'moord' door een al dan niet expliciet geplande samenzwering. In wezen is de groep niets anders dan een samenzwering - althans van zodra deze zich (ter versterking van zichzelf) van het middel van de sociale uitsluiting gaat bedienen.
Sociale uitsluiting kan absoluut zijn, maar meestal geschiedt ze in gradaties, en in die zin ligt ze ook aan de basis van de sociale rangen- en standenvorming: de erkenning geldt voorwaardelijk en de hogere rangen leggen hun voorwaarden aan de lagere op. De monarch geniet absolute erkenning, de hogere standen krijgen voorrang op de lagere, en helemaal onderaan de ladder staan de 'sans-papiers' en de schooiers. Een baby-prins heeft niet gekozen voor zijn hoge rang en hetzelfde geldt met betrekking tot de leden van alle andere rangen. Zelfs Giordano Bruno, die werd verbrand omwille van zijn ware doch afwijkende ideeën, koos op de keper beschouwd niet zelf voor zijn scherp verstand en allicht ook niet voor zijn diep besef van waarden.
Maken sociale aanvaarding en uitsluiting het verschil tussen bestaan en niet bestaan, dan nemen gradaties van sociale erkenning het zogenaamde geluk voor hun rekening - het geluk dat, in dit licht, eigenlijk verwijst naar gradaties van bestaan, welke een vertaling zijn van gradaties van erkend worden: men bestaat in de mate dat men erkend wordt; men geniet het geluk in de mate dat men het gegund wordt en dat het onvoorwaardelijker is.
De zaak wordt echter ingewikkelder van zodra er meerdere 'kudden' of sociale groepen naast elkaar bestaan, en nog lastiger wordt het als zij geheel ondergedefinieerd zijn of schijnbaar onderling vermengd. Ongetwijfeld is het een gevolg van het te groot en te log worden van kudden met ook een te geringe cohesie onder de leden, dat zij ertoe neigen zich op te delen in subgroepen, of dat ze zelfs gaan opsplitsen in nevengroepen die dan niet slechts elkaar bedreigen maar die onder elkaars invloed ook zelf grondig intern structureel kunnen veranderen.
Alleen al het ontstaan van verschillende politieke partijen binnen eenzelfde groep, schept bepaalde spanningen welke eigenlijk ontspringen aan de verschillen in beloftes welke die partijen maken. Er bestaan dan een actuele orde en vrede, echter samen met een potentiële herordening of wanorde, eventueel ingevolge een (partij)strijd. Mogelijke toekomstige problemen stralen dan eigenlijk vanuit die mogelijke toekomst op het heden af en veroorzaken zodoende het actuele spanningsveld, eventueel als onrust te bestempelen.
Hoe groter en hoe onsamenhangender een groep wordt, des te groter wordt ook het gevoel van malaise bij elk individu dat zich dan immers minder goed in staat weet om zichzelf middels de groep te bevestigen of om zelfvertrouwen te ontlenen aan de groepserkenning. Precies die malaise die in een slinkend zelfvertrouwen aardt, zet dan aan tot de omgekeerde beweging: als immers de groep zijn leden niet langer bevestigt, dan zullen de leden op hun beurt de groep verwerpen, en zij kunnen dat op geen andere manier bolwerken dan door zich aan te sluiten bij een andere groep - een groep die hen, mét de groepsbevestiging, de zelfbevestiging en het zelfvertrouwen teruggeeft dat zij nodig hebben en dat de malaise van voordien weer doet wegsmelten.
Terrorisme is een uitgelezen manier om gemeenschappen te destabiliseren, want deze vorm van geweldpleging ontneemt alras aan alle groepsleden het ultieme gevoel van zelfwaardering door groepserkenning, namelijk in de kennisname van het feit dat men niet langer door de eigen groep beschermd wordt. Edoch, er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is. Het argument dat geen enkele groep in staat is om haar leden tegen terrorisme te beschermen, wordt door de groepsleden uiteraard niet aanvaard, omdat het niet de groepsintenties zijn die de leden aanbelangen, maar daarentegen wel hetgeen de groep effectief al dan niet vermag. Een groep die het zelfs niet vermag om haar leden de fundamentele zekerheid van de veiligheid tegen haar vijanden te bieden, is niet alleen nutteloos maar bovendien contraproductief, zodat de nood bij de leden om eruit te stappen (en om naar een andere groep over te stappen) zeer urgent is en ook principieel onbestrijdbaar.
Dat het verlaten van de groep enkel mogelijk is door zich aan te sluiten bij een andere groep, is één zaak, maar een andere zaak betreft de kwestie welke dan die nieuwe groep zal wezen. En opnieuw zal men hier pre-reflexief te werk gaan, en kiezen voor die groep van wie men niets te vrezen heeft, de groep die niet door terreur zal getroffen worden, en dat is dan onvermijdelijk de van terrorisme verdachte groep zelf. Andermaal: er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is.
Eenmaal in een dergelijke maatschappelijke situatie een proces op gang gekomen is waarbij steeds meer groepsleden dreigen over te lopen naar andere en mogelijkerwijze vijandige groeperingen (welker situaties reminisceren aan het 'Stockholm-syndroom'), rest, om uit de impasse te komen, nog slechts het verweer van de wraak. Met betrekking tot de huidige vormen van terrorisme echter, is die wraak en dus ook dat ultieme zelfverweer quasi onmogelijk geworden, precies omdat die groepen waartoe terroristen zich bekennen, op hun beurt ontkennen dat de terroristen medestanders van hen zijn. Het minste wat men van die groepen kan eisen, is dat ze unaniem de betreffende terreurdaden afzweren - edoch, zo'n unanimiteit is zonder geloofwaardige groepsvertegenwoordigingen volstrekt onmogelijk. De vraag kan zelfs rijzen wie de betrokken groepen eigenlijk leidt of wat ze samenhoudt en hier duikt misschien een probleem op omtrent nog onbekende krachtlijnen en machten - een probleem dat waarschijnlijk dat van het terrorisme nog in zijn schaduw stelt.
En verder worden ook hier intenties en beloften niet in rekening gebracht omdat men er uiteindelijk geen garen kan bij spinnen: het zijn tenslotte niet intenties en beloften die de leden aanbelangen, maar wel wat de groep effectief vermag, en dat is, in dit geval: het bieden van veiligheid voor terreur. En zo komt het dat in deze kwesties de rationaliteit met zijn diplomatie en zijn verdragen als het ware a priori aan de deur wordt gezet, zodat nog slechts het brute geweld lijkt over te schieten, ofwel de gedweeë aanvaarding van de veranderingen en de algehele overgave - een verscheurend dilemma.
En zal men een maatschappij die voor het laatst genoemde kiest, ongelijk geven? Temeer als zij nog jaarlijks de miljoenen jonge mensen moet herdenken waarmee soldatenkerkhoven hier sinds de laatste wereldoorlog liggen bezaaid? Of is het precies daarom dat zij dezelfde weg getrouw moet volgen, temeer omdat een leven zonder vrijheid mensonwaardig is?
Jan Bauwens, Serskamp, 3 april 2008