De dood geeft geen uitleg
Een machtsinstelling die aan haar onderdanen begint uit te leggen wat ze allemaal aan het doen is en waarom, is een geheel verloren zaak. Men kan dit uit ondervinding weten of louter intuïtief, maar in feite is het niet anders mogelijk dan dat een gezag dat zich ertoe genoopt weet om zich tegenover haar volgelingen te verantwoorden, diep aangetast is in haar kern en in feite zichzelf zodoende alleen maar verder opheft. En hier vindt men dan ook de reden waarom bijvoorbeeld de religies als machtsinstellingen zo ongehoord hardnekkig zijn; zij leggen immers helemaal niets uit, ze lappen alle redelijke beschouwingen aan hun laarzen en zij beperken zich ertoe om bevelen uit te delen en dat te blijven doen. Het uitdelen van bevelen is overigens ook de enig mogelijke bestaansreden van machtsinstellingen.
Het is niet minder dan een historische vergissing vanwege een welbepaald type van zich verlicht achtende geesten, dat zij de uitleggerij die zij met de rede vereenzelvigden, zijn gaan beschouwen als de grondslag van het denken zelf, alsof gedachten zich ook maar iets lieten gelegen zijn aan verantwoordingen of aan toehoorders. Maar bij uitstek figuren in de geest van Voltaire en met hem een ganse schare zichzelf als intellectuelen bestempelende 'encyclopedisten' werden mede door de aanslag die zij pleegden op gevestigde machten enkel bekrachtigd in de zielige blindheid van la Raison - die in feite niet meer voorstelt dan een abstrahering van de arrogante gesprekken van een rentenierende burgerij met grootheidswaan.
Elke uitleggerij baadt sowieso in een zweem van leugens wegens de enorme discrepantie tussen, enerzijds, redenen en, anderzijds, beweegredenen of motieven, drijfveren: de eersten verkappen de laatsten in ruil voor de eer die de redenen dankzij de beweegredenen geheel onterecht kunnen blijven opstrijken: la Raison wordt gekoesterd door wie tuk zijn op uitgelezen wijn en dure spijzen met exquise gezellen en het is dan ook de fijnproeverij of het geheel redeloze genot dat aan la Raison zijn raison d' être schenkt - de maag als behoeder der gedachten en, uiteraard, vice versa want het ene plezier is het andere waard.
Maar naast die paradox speelt uiteraard vooreerst de taal, waar omheen alle dingen draaien zoals de planeten cirkelen rond de zon. Het bevel immers heeft geen redenen te geven - die zijn daar evenmin op hun plaats als argumenten dat waren ter staving van de schoonheid van de dingen. Anderzijds blijken redenen op hun beurt en noodzakelijk, uiteindelijk wél te moeten verwijzen naar de werkwoordsvorm die buiten zich geen diepere grond meer heeft, en dat is nu eenmaal het bevel dat men terugvindt in de stenen tafelen van wie heersen.
Wie beveelt, hoeft immers geen uitleg te geven aan zijn onderdanen, aangezien hij hen als geheel de zijne beschouwt, precies zoals de hersenen zonder meer het lichaam kunnen gebieden om bijvoorbeeld op de loop te gaan omdat het nu eenmaal de hersenen van dat lichaam zelf zijn. Uiteraard moet de heerser zijn onderdanen dan wel, zoals gezegd, effectief beschouwen als de zijne: zijn zorg voor hen moet dezelfde als zijn zelfzorg zijn en tussen hem en de zijnen moet altijd een volstrekt vertrouwen heersen. Valt dat eenmaal weg, dan is de eenheid zoek die ook de voorwaarde voor de samenwerking was en dan is er verder tot gehoorzaamheid geen enkele reden meer.
Alle uitleggerij is steeds en noodzakelijk een uitleggerij van feiten, terwijl feiten zaken zijn waaraan niemand kan ontkomen, wat hen dan ook op het talig niveau tot zuivere imperatieven maakt. Als het een feit is dat het regent, dan zeggen wij wel: "Het regent", alsof het ging om een daad van een instantie welke eventueel door een andere beïnvloedbaar was. Maar van beïnvloeding kan hier nimmer sprake zijn, alleen al omdat er geen instantie is die beïnvloed kon worden, en daarom is het feit dat het regent gelijk aan een bevel zonder meer: er valt niet aan te tornen want het is absoluut, het stamt uit een andere wereld die deze der gewone werkwoorden overstijgt.
Gewone werkwoorden worden bemand door individuele actoren zoals paarden worden bereden door ruiters: als men de naam van een ruiter roept, dan brengt die zijn paard tot stilstand en dan zal hij gebeurlijk rechtsomkeert maken. Maar bevelen worden niet op hun beurt door derden bestuurd omdat zij zelf het nu zijn die sturen. Waar wij bevelen ontvangen, zijn we immers zelf de paarden onder het juk der ruiters, en wat wij uitschreeuwden ten gehore van de andere paarden, zou ons toch niet baten want waren wij paarden dan spraken wij niet.
Waar instanties afgezakt zijn naar de uitleggerij, hebben zij hun onderdanen reeds voorgoed verloren, en het feit dat zij aan hen ook uitleggen wat zij doen en waarom dan wel, toont dit onmiddellijk aan. En in dat schuitje zitten nu eenmaal alle instellingen die zijn voortgekomen uit de Verlichting en uit het tijdperk van de rede: met de rede geloofden zij aanhangers te kunnen maken, en zo zijn zij reeds van bij hun prille begin ten prooi geweest aan het diepst mogelijke verval.
Dat machtsinstellingen mét macht zonder meer bevelen geven, betekent echter niet dat ze die activiteit niet kunnen verkappen: als zij niet van gisteren zijn, dan zullen ze dat ook doen, en niet in het minst onder de dekmantel van uitgerekend... uitleggingen allerhande! En het schoonste voorbeeld vinden we warempel hier bij ons, met name in ons gouden kalf, de Europese instellingen met aan het hoofd de banken. Europa functioneert ten langen leste als verzekeringsinstelling voor de banken: als een land, dat sowieso zichzelf moet lenen en eindeloos afbetaalt, in het failliet dreigt te belanden zodat de banken aan wie het zichzelf afbetaalt naar hun centen dreigen te zullen mogen fluiten, welnu, als de nood zo hoog wordt voor het kalf, dan springen de andere landen bij - ziedaar de ultieme bedoeling van de Europese Unie. Zij is een samenzwering, niet van landen maar van banken en dus van een anoniem en alles beheersend kapitaal. Geld, aanvankelijk een betaalmiddel, is doel geworden en meer dan dat: geld beveelt, geld vaardigt de wetten uit, geld is God.
In het welhaast ondraaglijke licht van de trieste waarheid van onze dappere nieuwe wereld staan alle uitleggingen dan ook ten dienste van die ene leugen van het geld die al het andere verteert. Waarheden spreken niet langer vanzelf: zij worden het zwijgen opgelegd en ándere waarheden worden met subsidies gepromoot. Dankzij subsidies worden nieuwe waarheden gescandeerd en dan herhaald, precies gelijk bevelen, immer zonder uitleg, en vraagt men uitleg, dan staat men nooit voor een muur van stilte doch wordt men steeds vergast op een orkaan van explicaties zonder einde.
Of dan toch mét een einde, want ook orkanen krijgen niet het laatste woord: na hen is er immers nog de dood. Want ook het feit bij uitstek waartegen geen verhaal is, is een imperatief. Is het niet hier dat alle andere machten hun mosterd halen?
(J.B., 19 juni 2011)
|