Aflevering
5: De verloren dimensie
Zoals
de twintigste eeuw heden berucht is voor de wereldwijde explosie van
het geweld dat daarin heeft plaatsgehad, zo staat het nu al vast dat
het begin van de eenentwintigste eeuw in het Westen de geschiedenis
zal ingaan als een tijdspanne van uit de welstand voortgekomen
vadsigheid, onwetendheid, anti-menselijkheid en egoïsme.
Het
is een algemeen bekend gegeven dat de menselijke capaciteiten pas
uitputtend aangesproken worden in tijden van nood, met andere
woorden: waar de noodzaak tot handelen ontbreekt, neigt men ertoe om
op zijn lauweren te rusten. Het duizenden jaren oude gezegde,
stammend uit de tijd van Herakleitos of uit nog vroegere eeuwen,
namelijk dat de oorlog de vader is van alle dingen, verwijst
heel waarschijnlijk naar deze grote waarheid.
De
mens heeft altijd heel wat mogelijkheden gehad maar die werden niet
altijd benut omdat het inspanningen kost om die ook te realiseren
terwijl al te vaak blijkt dat pas de noodzaak ons tot inspanningen
kan bewegen. Edoch, waar bijvoorbeeld een tijdperk van grote
welstand bewerkt dat die inspanningen achterwege blijven, blijven ook
onze mogelijkheden onbenut en op de keper beschouwd betekent dit
niets anders dan dat wij dan ons mens-zijn niet ten volle realiseren.
Soms is de vadsigheid zo overheersend dat een algehele verdierlijking
optreedt: men wordt blasé, wat wil zeggen dat men ingevolge
overprikkeling (van de lusten) ongevoelig wordt voor verder genot; de
ijver maakt plaats voor luiheid; de slaap vervangt de waakzaamheid en
de deur staat open voor rovers: de mens dreigt zijn mens-zijn te
verliezen.
Maar
deze regel geldt niet alleen met betrekking tot onze fysieke en
intellectuele capaciteiten: ook de voor de mens zo kentekenende
morele dimensie deelt in de klappen waar niet een of andere noodzaak
ons tot meer bezonnenheid inzake de omgang met onze naaste dwingt.
Van een moreel tekort getuigt in feite reeds de noodzaak van een
noodzaak tot ontwikkeling. Immers, indien wij moreel beter waren
dan wij heden zijn, dan zouden wij misschien uit eigen beweging
overgaan tot de ontwikkeling van al onze menselijke mogelijkheden;
wij zouden bijvoorbeeld niet wachten om stookolie te vervangen door
windenergie tot de dag dat het uitgeput raken van de oliereserves ons
daartoe dwingt.
Oog
in oog met de vrijwel volstrekte onverschilligheid waarop het verraad
aan de door de Verenigde Naties ondertekende Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens in deze tijd onthaald wordt, kan men
moeilijk anders dan de toekomst van de humaniteit met pessimisme
tegemoet te zien. Waar na de holocaust ten tijde van de Tweede
Wereldoorlog een solidariteitsverdrag gesloten werd onder alle
mensen, blijkt men zich in deze tijden helemaal niet te storen aan
het feit dat dit hoogdravende gebaar gewoon een groteske leugen is
gebleken. Men kan de hypocrisie terzake uiteraard niet langer met
plaatsvervangende schaamte ondergaan omdat men zelf tot de
mensensoort behoort en waar alsnog schaamte bestaat, blijkt deze niet
eens door schuld begeleid te worden getuige de hoger genoemde
onverschilligheid.
Maar
de zorg om anderen is niet alleen belangrijk voor die anderen: zoals
de arbeid niet alleen goed is voor de economische productie maar ook
voor de arbeider zelf omdat hij in zijn werk zichzelf realiseert of
ontwikkelt zoals trouwens bij uitstek blijkt in de sport die
immers een arbeid is welke geen ander doel dient dan de ontwikkeling
van de sporter zo ook is de zorg voor anderen ook goed voor de
zorgdragenden. Immers, door zorg te dragen voor anderen, boort men in
zichzelf een dimensie van het mens-zijn aan die anders gedoemd zou
zijn om in de duisternissen en de diepten van de ziel volledig weg te
kwijnen. Bij het opvoeden van kinderen herbeleeft men zijn eigen
kindertijd doordat men zich met zijn kinderen identificeert maar,
meer nog dan dat, gaat men aldus in de ziel van zijn kinderen over:
de opvoeding brengt de kinderen weliswaar groot maar zorgt er
tegelijk voor dat de ouders zich in hun kroost transplanteren. In de
zorg voor de stervenden troost men de stervenden maar tegelijk ontmoet
men aldus het eigen menselijke lot, men anticipeert erop en men leert
ermee omgaan. Er bestaat geen betere manier om de eigen kennis in
vraag te stellen, op punt te stellen en bij te stellen dan door deze
kennis te onderwijzen aan anderen. En in het algemeen bestaat er geen
betere zelfhulp dan via de hulp aan anderen: de verantwoordelijkheid
voor de medemens is onze verantwoordelijkheid, ze is voor de
ander maar ze is ook van ons omdat ook ons bestaan er is voor
de ander en tegelijk van ons de twee zijn immers
onscheidbaar omdat wij pas over ons bestaan beschikken in de mate dat
wij er voor anderen zijn.
Waar
de mensheid als zodanig verantwoordelijkheid opneemt voor zichzelf,
kan zij dat nooit anders doen dan in de overeenkomst krachtens
dewelke elke enkeling zich ertoe verbindt om voor zijn naaste zorg te
dragen. Dat is geschied in de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens, afgelegd nadat de mensheid oog in oog stond met een van
de grootste verschrikkingen uit de geschiedenis de shoa. Zes
miljoen burgers werden toen welbewust door hun eigen regering
vermoord en wel op een industriële wijze en dus op dezelfde manier
waarop men in fabrieken koekjes bakt, auto's monteert of vuilnis
sorteert. Een volledig uit haar lood geslagen mensheid beloofde toen
plechtig aan zichzelf dat zij dit nooit meer zou laten gebeuren:
nooit meer zou een mens zijn broeder in de steek laten; nooit zou hij
nog door zijn broeder in de steek gelaten worden. Een gloednieuw
tijdperk werd aangekondigd, de mensheid leek één geworden.
Maar
kijk, er is oorlog, steden en hele landen in het Midden-Oosten en in
Afrika worden platgebombardeerd, mensen sneuvelen bij tienduizenden,
zij laten alles achter en slaan op de vlucht, in rubberen bootjes
steken zij de zeeën over, zij verdrinken, enkelen geraken tot op het
Europese continent waar zij asiel zoeken, moeders met kinderen en ook
jongemannen de ouderen zijn gebleven: "Gaan jullie maar!",
zo spraken ze hun zegen uit over hun nakomelingen: "Wij redden
het toch niet meer!" De gelegenheid doet zich aldus voor dat
mensen hun beloftes waar kunnen maken; het westen krijgt de kans om
gestalte te geven aan een eengemaakte mensheid; de mogelijkheid dient
zich aan om die dimensie van het mens-zijn aan te spreken en tot
bloei te laten komen die wellicht onze allerdiepste dimensie is en
die kan bewerken dat wij ons verheffen boven het loutere burgerschap
naar het niveau van de humaniteit wat een ervaring en wat een
toekomst in het verschiet!
Moeders
met op de arm kleine kinderen, wadend door rivieren, mager en ziek na
maandenlange trektochten zoeken de open armen vanwege die Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens, zo plechtig afgesloten, zo
eensluidend, zo sonoor, zo gedragen na die wrede oorlog de
holocaust is ten langen leste niet vergeefs geweest!
Edoch
open armen vinden zij niet: wat zij vinden zijn muren, in geen tijd
opgetrokken, muren om hen die hulp zoeken af te weren. Laaghartige
lieden hitsen elkaar op en zij schilderen hen die om hulp smeken af
als vijanden, ja, als moordenaars; zij demoniseren de vluchtelingen
teneinde aldus excuses te kunnen verzamelen om hen niet te moeten
helpen. En de laaghartigen verenigen zich en zweren samen, zij
richten politieke partijen op die zich voeden met mensen besmet met
vreesachtigheid en ziek gemaakt met paranoïa en in geen tijd
scandeert het ganse Europese continent een van de welvarendste
ter wereld, in de allerwelvarendste tijd ooit: "Ben ik soms mijn
broeders hoeder?"
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
13 april 2019)