De mot in het geloof
Het is een waarheid als een koe dat wie tot een minderheid behoren, onrecht worden aangedaan. Niet per definitie, soms per ongeluk en ook niet om de haverklap maar vaker genadeloos en tot het bittere eind omdat de pikorde een onmiskenbare maatschappelijke realiteit is. Soms zijn onrechtplegers zich niet bewust van wat zij doen omdat het onrecht dikwijls structureel van aard is. Een rolstoelgebruiker ervaart onrecht waar een trap hem de toegang tot een openbaar gebouw belet of waar anderszins gepaste infrastructuur ontbreekt. Onrecht wordt ervaren waar voorrechten ingeburgerd zijn of voor vanzelfsprekend worden gehouden en waar niet wordt opgetreden tegen discriminatie.
Komt daarbij dat minderheden dankbare zondebokken zijn terwijl de nood aan zondebokken toeneemt evenredig aan de aanwas en de ernst van maatschappelijke frustraties die altijd van de partij zijn in crisistijden, waaronder in de eerste plaats moet verstaan worden: tijden van laagconjunctuur of perioden van stijgende levensduurte, geringe koopkracht, toenemende onveiligheid, onzekerheid en vrijheidsbeperking. Waar leed is, wordt naar schuldigen gezocht want het geloof in heuse daders achter ongewenste toestanden volgt uit de wens om de situatie onder controle te krijgen: het volstaat dan om de vermeende daders te vatten teneinde verder leed te voorkomen of alvast die illusie op te kunnen hangen.
Opvallend daarbij is dat vermeende daders door de band helemaal niet op grond van feiten en middels rationeel onderzoek worden opgespoord, aangeduid en beschuldigd: die methode is alleen gangbaar bij professioneel opgeleide specialisten in gerechtszaken. In de goegemeente wordt het onheil, vaak zelfs als het veroorzaakt wordt door ontij of door plagen, direct aan daders toegeschreven en dan kijkt men in de eerste plaats in de richting van individuen die reeds met één been buiten de gemeenschap staan: verschoppelingen, vreemdelingen, mensen in wie men zich schaamt omwille van hun eigenaardigheden of lui die meestal onterecht gewantrouwd worden, kortom: minderheden.
Men doet dat ook heel bewust omdat men weet dat als men deze lieden iets aandoet, men van hen maar weinig te vrezen heeft, zij vormen immers een minderheid en uiteraard is hun weerbaarheid navenant. Het lijkt onlogisch en het is oneerlijk maar het zijn uitgerekend degenen die reeds onrecht te verduren hebben, die als zondebokken worden uitgekozen. De hypocrisie daarrond is mateloos, kijk maar hoe premier De Wever, nu men wenst dat werkloosheid zal beperkt worden in de tijd, zich haast om alsnog wie de dupe zijn van het onrechtvaardige arbeidsmarktsysteem de schuld daarvan te geven en laf na te trappen met de uitspraak dat België “zo goed als het laatste land ter wereld was waar inactief zijn een levenskeuze kon zijn.”
Argumenten voor de beschuldigingen zijn er niet, of beter: de argumenten die worden opgedist, snijden geen hout, het zijn ofwel verzinsels waar spontaan iedereen geloof aan hecht om tot een 'oplossing' te kunnen komen (“We hebben de dader(s) gevat!”) ofwel hebben ze te maken met bijgeloof en zijn ze irrationeel (“Die lui zijn behekst!”). Het gemak waarmee onschuldigen die in de onmogelijkheid verkeren zich te verweren of die dat weigeren te doen, beschuldigd worden, is even verbluffend als de vrees om daders die zich bovenaan op de sociale ladder bevinden, met de vinger te wijzen.
Wie opkomen voor zekere rechten moeten bereid zijn om te werken aan het bijstellen van de voor het onrecht verantwoordelijke structuren. Daar het dan meer bepaald gaat om een actiebereidheid, kunnen wie helemaal niets ondernemen, zich nimmer vrijpleiten van schuld, ook niet als zij vredelievend zijn, pacifistisch, of zelfs behulpzaam. Een vreedzame toeschouwer van een valpartij is schuldig omdat hij toeschouwer is. De wet gebiedt hulp aan burgers in nood, alleen zijn nood alsook onrecht niet altijd even zichtbaar. En de meeste zaken zijn helemaal niet in wetten te verankeren.
Noch de 'camera obscura' van Hildebrand noch de hedendaagse niet te tellen onbemande camera's alom zijn in staat om vast te stellen dat iemand een ander negeert terwijl dit een gangbare vorm van pesten is. Niemand kan uitmaken of iemand met opzet op andermans tenen trapt. En soms verkapt een banaal ongeluk een aanslag met ernstige gevolgen zonder dat ook maar iemand het merkt, behalve de getroffenen. De mannen die vrouwen en kinderen lieten verdrinken op het schip dat zij eerder hadden uitgeroepen tot 'the unsinkable' waren voor immer onbesproken gebleven zonder de getuigenissen van overlevenden over de bemanning van de reddingssloepen en over het meedogenloze neerlaten van de hekken door passagiers van eerste klas. Dit verraad tekende zelfs de meest trouwe aanhangers van Christus in zijn doodstrijd, zoals de overleveringen getuigen en zij komen er allemaal mee weg, kennelijk geholpen door een vreemdsoortige solidariteit.
Dat Nero's, Napoleons, Trumpen en Poetins dag in dag uit mogen liegen en moorden terwijl zij kunnen blijven rekenen op sympathie en bijval van de massa, laat zien dat het wezen van de sympathie allerminst een authentiek gevoel is doch een toneel waarin de spelers zichzelf met voorgewende lofbetuigingen dermate voor de gek houden dat zij gaan geloven dat echte bewondering aan de oorsprong daarvan ligt. Precies hetzelfde gebeurt met geloofsbelijdenissen: door iets almaar te belijden, gaat men op den duur aan zijn bewering geloof hechten, precies zoals een aanvankelijk groene lach uiteindelijk vrolijk maakt en voorgewende tranen gaan bedroeven, zelfs als zij geplengd worden op de uitvaart van een dictator-massamoordenaar want mensen in de greep hebben, houdt in dat men hen kan doen liegen.
Componisten vertellen ons dat de beste muziek zichzelf schrijft en romanciers hebben het over personages die op den duur hun eigen gangetje gaan terwijl zij wie hun schepper is, prompt degraderen tot hun verslaggever. Het is niet per definitie zo dat blijheid ons doet lachen en droefenis tranen doet vloeien maar heel vaak andersom maakt zinloos lachen blij en wenen triestig. De verzinsels of verhalen gaan vooraf aan een authentieke vervoering in de ziel van wie ze aanhoren en of zij verzonnen zijn of waar, interesseert dan helemaal niemand meer omdat de extase die zij teweegbrengen niet wordt onderscheiden van de vervoering welke echte heldendaden begeleiden. En uitgerekend daar zit de mot in het geloof.
(J.B., 19 april 2025)
|