De prijs van een mens
Uit een recente enquête blijkt dat zowat vier van de tien Vlamingen vindt dat de besparingen zich in de eerste plaats moeten richten op ouderlingen en op mensen die palliatieve zorg nodig hebben en kwam men tegemoet aan de wens van die veertig percent dan zouden vijfentachtigplussers levensreddende ingrepen van pakweg 50.000 euro voortaan uit eigen zak moeten betalen - ofwel opgegeven moeten worden.°
Uiteraard geheel terecht wordt op een gezondheidszorg met twee snelheden geschokt gereageerd bij de onderzoekers zelf die zeggen dat een samenleving waarin dergelijke regels golden, niet de maatschappij kan zijn welke wij willen. Vergeten wordt hierbij alvast dat in tijden van oorlog, als soldaten naar het front moeten, rijk en arm gelijk zijn voor de wet en als daar al gediscrimineerd wordt, dan andermaal in het voordeel van de rijken die zich immers in het verleden dankzij hun fortuin onder allerlei paraplu's hebben weten te onttrekken aan burgerplichten waarbij het eigen leven op het spel stond, men leze er maar De loteling op na van Hendrik Conscience.*
Het gaat niet op om aan de armen gezondheidszorgen te onthouden als men anderzijds van hen eist dat zij bij oorlog hun leven gaan riskeren voor hun land. Maar de geschetste onheilsstaat is niet onmogelijk en voor het bekendste West-Europese precedent dat het nazisme is, hoeven we amper zeven decennia in de tijd terug te gaan: "Burgers, het is uw geld!", zo schreeuwden de demagogen het uit van op affiches met de geïllustreerde mededeling dat de ziekenzorg een peperdure zaak is voor de staat.
Anderzijds zijn de tekenen van verontwaardiging bij de vaststelling van zoveel onmenselijkheid behalve terecht ook wel een tikkeltje hypocriet. Verontwaardiging blijkt meermaals selectief, wij zien nu eenmaal de splinter in andermans oog terwijl we blind blijven voor de balk in het eigen oog, maar in dit geval dient men zich wel te realiseren dat het verontwaardiging wekkende onrecht ingebakken zit in het kapitalistische systeem waarvan men dan zelf deel uitmaakt, aangezien in dit systeem het economisch rendement algemeen als primordiale waarde wordt geaccepteerd: iets of iemand is pas goed als het of hij of zij rendeert.
Het absurde van de rentabiliteitsmoraal zit hem enerzijds in de totale stuurloosheid van zijn principe dat kenmerkend is voor verslaving en voor slavernij. Rendement kan best een goede zaak zijn waar het functioneel is en waar het dus de bevrediging van een of andere behoefte dient maar waar het op zichzelf wordt nagestreefd, is het reeds de bezigheid van een verslaafde en dus een zwart gat dat genadeloos alles en allen dreigt op te slokken.
In wezen lijkt het euvel van het kapitalisme dat van een relativisme dat de eindigheid van de werkelijkheid en zo ook de werkelijkheid als zodanig miskent. Geld is principieel eindeloos maakbaar maar goederen zijn sowieso beperkt, zodat de hang naar meer rijkdom wel een concurrentiële uitputtingsslag moet zijn met roofbouw op de goederen en onvermijdelijk verspilling. De waarde van iemands bezit hangt niet langer af van wát hij dan bezit aan dingen die zijn noden kunnen lenigen, doch veeleer van wat ánderen bezitten omdat het principe van de concurrentie nu eenmaal wil dat het iemands eerste nood is om méér te bezitten dan de concurrent.
Paradoxaal genoeg steunt dit principe uiteindelijk opnieuw op de (fysiek afdwongen) erkenning van de eindigheid der goederen, want het gaat tenslotte om het in zijn bezit krijgen van zaken waarmee men zijn nood kan lenigen... op een vrije markt waar ze worden verkocht aan de meest biedende. Van twee hongerigen die vechten om één brood, zal de sterkste het bemachtigen; van twee die een bod doen op een brood, zal de meest biedende het krijgen.
Het lijkt er op dat uitgerekend de eindigheid der goederen ons ertoe aanzet om ons bezit eindeloos te vermeerderen zodat wij zo nodig het hoogste bod kunnen doen, maar in feite schuilt het kwaad van de hebzucht nog elders en misschien wel in de discrepantie tussen de waren en het geld dat deze waren moet vertegenwoordigen.
Het gaat hier immers om een bekend euvel dat zich her en der ontpopt onder allerlei gedaanten en dat bijvoorbeeld de grote Franse filosoof René Descartes vergeefs heeft pogen op te lossen in de algebraïsche meetkunde met het naar hem dan genoemde Cartesiaanse assenstelsel - vergeefs, omdat de algebra uiteindelijk onverzoenbaar blijft met de meetkunde. Want om de onverzoenbaarheid van twee werkelijkheden gaat het hier.
In Descartes' probleem betreft het de onverzoenbaarheid van enerzijds het tellen en anderzijds het meten: het tellen is principieel eindeloos, het passen en meten daarentegen betreft reële dingen met om zo te zeggen een kop en een staart. De onderlinge onvergelijkbaarheid of de 'incommensurabiliteit' toont zich in zijn meest oorspronkelijke gedaante in het probleem van de eenheid van lichaam en ziel, welke immers, paradoxaal genoeg, een eenheid is van twee volstrekt onvergelijkbare zaken - geest en stof.
De onschatbare waarde dat het leven van een mens heeft voor zichzelf en voor de zijnen staat hier in fel contrast met de absolute weigering van de natuur om daarmee ook maar enigszins rekening te willen of te kunnen houden. En de natuur, dat zijn de elementen, maar evenzeer zijn het de principes van onderlinge concurrentie in een maatschappij. Een maatschappij is weliswaar cultuur en in die zin wil zij zoals de mens, de natuur overstijgen maar tegelijk bouwt zij natuurlijke principes in als noodzakelijke en efficiënte instrumenten tot zelfhandhaving; zo'n instrument bij uitstek is bijvoorbeeld de concurrentie als kracht.
Het spreekt echter vanzelf dat onze instrumenten hun zin totaal verliezen waar zij ons gaan overheersen en wij op onze beurt instrumenten van onze eigen instrumenten dreigen te worden. Maar dat is nu precies het geval waar in onze samenleving ingebouwde natuurlijke mechanismen op eigen benen verder willen en waar zij datgene wat wij met hen voorhadden, geheel links laten liggen. Concurrentiekracht is een bijzonder efficiënt maatschappelijk instrument dat wordt aangedreven door het natuurlijke 'recht' van de sterkste of de drang tot zelfbehoud, maar dat zich om voor de hand liggende redenen niet mag loswringen uit het maatschappelijke gareel waarin wij het hebben ingebed, dat het in toom houdt en van waaruit het werkzaam is in onze dienst.
De onschatbare waarde van elk mensenleven blijkt te vloeken met de onmogelijkheid om het te redden, maar tegelijk is het staken van de pogingen daartoe, geheel misplaatst omdat de zin van het leven zelf zich in niets anders dan in dergelijke pogingen kan vertalen. Het leven zelf immers is een poging om uit het dode op te staan. Elke nieuw geborene is gedoemd tot de dood maar niettemin blijft het leven pogen zich hiertegen te verzetten, bij uitstek met de voortplanting waarbij de mens zichzelf nog gauw kopieert vooraleer hij definitief verdwijnt. Dat het leven onverzoenbaar is met de dood, geeft aan niemand het recht om het dan maar op te geven - zeer integendeel rechtvaardigt dit het streven naar onsterfelijkheid, ook en precies omdat dit onmogelijk is of alvast onmogelijk lijkt. De essentie van het bestaan is zijn onmogelijkheid, het wezen van het leven is de dood. Derhalve dwingt het bestaan zelf ons tot principieel onbeperkt verzet tegen zijn eindigheid - een gematigd verzet is er immers helemaal geen, dat weet elke frontsoldaat die voor zijn leven strijdt en voor het onze.
(J.B., 27 oktober 2013)
Verwijzingen:
° Het gaat om een onderzoek gehouden door professor Mark Elchardus aan de VUB in oktober 2013. Zie bijvoorbeeld: http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie /article/detail/1727477/2013/10/23/ Gezondheidszorg-individualiseren-is-niet- efficienter.dhtml
* Zie voor de tekst van de roman: http://www.dbnl.org/tekst/cons001lote01_01/ .
|