Discriminatie, de menigte, Hitler en de duivel
Over discriminatie valt heel wat te zeggen, maar in twee woorden is dat onrecht jegens mensen op grond van eigenheden en met dat laatste wordt dan niet bedoeld wat men (in vrijheid) kiest (te doen) maar wel wat men ongewild is. Wij kunnen het niet helpen dat wij kind zijn, ouderling, man, vrouw, gehandicapt, homosexueel of allochtoon en op grond daarvan willen wij dan ook niet tekort worden gedaan. Er bestaat ook positieve discriminatie maar van het feit dat prinsen en rijkeluiskinderen het beter hebben dan de doorsnee, maken wij meestal geen probleem omdat wij tot op zekere hoogte wel moeten berusten in het lot.
Evenmin is onderscheidingsdrang een probleem omdat het een wil betreft tot (zelf)discriminatie in een wenselijke zin. Iemand kan hard werken om topvoetballer of chirurg te worden en om aldus van anderen te worden gediscrimineerd in een positieve zin. Meestal gaat dit gepaard met het verwerven van extra's die een doorsneeburger missen moet, maar dit is geen misdaad omdat principieel iedereen vrij is om aldus bijvoorbeeld een hoger inkomen en mét de extra plichten ook meer rechten te verwerven.
Heel dikwijls blijken ethische problemen zich te situeren op de grens van de twee hier aangeduide gebieden en niet zelden geeft dit aanleiding tot enige verwarring, zoals dat bij uitstek het geval is met de zogenaamde receptiementaliteit: deelnemers aan het sociale statusspel dat een receptie is, dralen totdat zij de kans schoon zien om een hoger geplaatste te gaan begroeten om daar voordeel uit te halen maar dit lukt pas als zij prompt de lager geplaatste waarmee ze in gesprek waren, in de kou laten staan. Op de keper beschouwd lijkt het erop dat men zichzelf niet verheft zonder anderen te vernederen, zodat discriminatie quasi onvermijdelijk lijkt.
Toch blijft er een belangrijk verschil tussen discriminatie en zelfonderscheiding. Bij zelfonderscheiding gaat men zelf wat hoger staan, bijvoorbeeld door maatschappelijk betekenisvol te handelen, want zo wint men aan sociale waarde: men schept extra rechten voor anderen én voor zichzelf, en derhalve verdient men meer krediet. Bij discriminatie daarentegen waant men zich boven anderen verheven: men presteert niet maar men duwt anderen naar beneden, men ontzegt hen bepaalde rechten - in extreme gevallen zelfs het recht op leven.
Van het allergrootste belang is dat discriminatie geen redenen kent, onverantwoordbaar is en dus een zaak van ploerten is. Sinds het begin der tijden werden kinderen gediscrimineerd, niet omdat zij het verdienden om vernederd te worden maar omdat zij kind zijn, wat feitelijk wil zeggen: omdat zij zich tegen dat onrecht niet kúnnen verweren. Zo ook worden tot op vandaag ouderen gediscrimineerd onder precies dezelfde oorzaak, namelijk omdat zij zwakker zijn, en dus als een dom gevolg van het zogenaamde 'recht van de sterkste'. In Indië vinden mannen het vanzelfsprekend om thee te drinken en te kletsen terwijl hun vrouwen zwaar werk verrichten op het veld en als men hen hierover aanspreekt, dan zijn ze verontwaardigd over de onwetendheid van de vragensteller inzake het statusverschil tussen de geslachten. De zwakheid van het zwakke geslacht wordt uitgebuit terwijl de sterkere man nochtans geschikter is voor het zware werk. Eveneens omdat zij zwakker zijn - zij zijn immers in de minderheid - worden minderheden allerhande onrechtmatig behandeld door meerderheden en waar daarop reactie komt, blijft het onrecht bestaan doordat de middels de wet onbereikbare leden van meerderheden doorgaan met het pesten van leden van minderheidsgroepen.
Dit is nochtans geen regel want soms melkt een minderheid (van bijvoorbeeld rijkeren, slimmeren of durvers) een meerderheid (van armeren, dommeren of bangeriken) uit. De zogenaamde democratische maatschappij van het oude Athene bestond voor negentig percent uit slaven die instonden voor het onderhoud van de tien percent vrije burgers van de stad. In de wereld van vandaag gaat het er feitelijk niet anders aan toe. De geschiedenis leert ons alleen dat het wel bijzonder moeilijk blijkt om zich tegen die uitbuiting te verzetten.
Toen in 1859 John Brown zich in de V.S. tegen de slavernij verzette, werd hij prompt opgehangen maar ook heel wat tegenstanders van de slavernij bleken immoreel, daar zij enkel argumenteerden dat 'vrije' arbeiders met veel meer motivatie werken en derhalve beter renderen. Toen de Duitse filosoof Friedrich Engels door zijn vader naar Manchester werd gestuurd om daar zijn fabrieken te gaan bezichtigen, werd hij aangegrepen door het onrecht van de kinderarbeid en door de mensonterende leefomstandigheden van de arbeiders die zoals vee werden leeggemolken tot de dood. In het spraakmakende boek "Ganz Unten" uit de jaren zeventig van de voorbije eeuw, versloeg de Duitse undercover-journalist Günter Wallraff de schandalige discriminatie jegens allochtone gastarbeiders; het betreffende onrecht was soms erger dan wat doorheen de eeuwen tot vandaag de slaven te verduren hadden. Paradoxaal genoeg moet men de hedendaagse slaven gaan zoeken in de middens van de superrijken, en niet in het minst bijvoorbeeld bij Europarlementariërs en in welbepaalde ambassades. Een politicus werkzaam aan de Europese top heeft onlangs zelf voor de televisie verklaard dat zijn kinderen vlot Pools spreken doordat hij een Pools au-pair meisje in dienst had, en iedereen weet ook dat een au-pair naast kost en inwoon van haar baas hooguit wat zakgeld krijgt. In dit geval koos de werkster de onbetaalde job uit vrije wil en kan zij dus niet als slavin worden beboekstaafd, maar dat de leefomstandigheden van deze feitelijke asielzoeksters niet dwingend zouden zijn, is wel bijzonder onwaarschijnlijk, terwijl het tevens zo is dat armoede een maatschappelijk product is en dus de verantwoordelijkheid van de rijken.
Discriminatie verstrengelt zich vaker met onderscheidingsdrang waar mensen zich niet met door hen ondergeschikt geachten wensen te associëren teneinde daaruit geen sociale nadelen te moeten ondervinden. Wie omgaat met homo's wordt algauw zelf verdacht en nog meer geviseerd zijn wie hen helpen, en zo geraken deze en ook andere minderheden niet aan een betrekking; de schuld voor hun werkloosheid wordt hun in de schoenen geschoven waardoor de slachtoffers op de koop toe als daders gebrandmerkt zijn en echt schrijnend wordt het waar zij dan ook nog gaan geloven dat zij aan hun sociale verbanning schuldig zijn. Zo ziet men mensen naar werk zoeken met de moed der wanhoop, buitenstaanders zien dat niemand hen zal aanvaarden en zij worden dan ook nog tot voorwerp van spot.
In de pikorde verstoot de 'meerdere', de 'mindere' quasi onopvallend voor het oog van wie niet direct in de zaak in kwestie betrokken zijn: men vergeet iemand te groeten, uit te nodigen, op te merken, te danken, te vermelden, en dat is heel vergeeflijk want geen mens is volmaakt, we zien niet alles, onthouden niet alles en wij herkennen niet iedereen op straat, we zijn verstrooid, we vergaten onze bril, we waren afgeleid door iets anders. Op die manier verbergen zich de schuldigen, in dit geval achter excuses die wel eens waar konden zijn. Edoch, de slachtoffers van die komedie ondervinden het alras: zij worden nooit en ook door niemand begroet, uitgenodigd, opgemerkt, bedankt of vermeld maar daarentegen krijgen zij wel heel vlotjes de schuld als er in hun contreien eens wat misloopt. Het gebrek aan feed-back zorgt ervoor dat zij op den duur ook gaan geloven dat dit de normale gang van zaken is en op hun beurt groeten zij niemand meer, merken zij niemand meer op, nodigen zij niemand uit... en worden zij tenslotte door diegenen die hen hebben uitgestoten, zelf afgeschilderd als asocialen of nog erger.
Voor dit gecamoufleerde doch bijzonder trefzekere geweld dat inderdaad zijn doel nooit mist en onverdroten moordt, bestaan geen sancties: de daders weten zich perfect veilig, zij worden nooit bestraft, meer dan ooit gaan zij door voor eerbare burgers, hoog verheven boven het gespuis dat zij geen blik gunnen, en bovenal weten zij zich veilig en in het gelijk gesteld doordat zij tenslotte in de grote meerderheid zijn. Bovendien belijden zij gewetensvol te zijn en zich godbetert over de zwaksten te ontfermen. Uiteraard onderscheiden zij zich van de plegers van zichtbaar en fysiek geweld, die zij ten strengste veroordelen, terwijl het deze criminelen misschien alleen maar ontbreekt aan die sluwheid die hun toelaat om ongestraft te doden. Weerklinkt er immers geen bijzonder valse noot wanneer, nu en dan in de geschiedenis, een dezer criminelen politieke macht krijgt en van vervolging en moord de regel maakt? Ziet men dan de zogenaamd gewetensvollen protesteren? "Wir haben es nicht gewuszt", zo zeggen het na afloop de getuigen van de massamoorden onder Hitler - een crimineel met politieke macht die door de hoger genoemde menigte van sluwe doders op de handen werd gedragen toen hij met miljoenen tegelijk en op de allergruwelijkste wijze die mensen ombracht die voordien genekt werden door die zogenaamd onschuldige menigte der sluwen die de minder geachten vergaten op te merken, te groeten, uit te nodigen. Het lijkt er wel op of zij al die tijd geduldig wachtten op een crimineel die geheel 'wettelijk' datgene zou voltrekken waaraan zij hun handen niet wensten vuil te maken. En daarom ook werd Hitler op de handen gedragen.
Aan het nazi-tijdperk kwam een einde, dictators maken steeds minder kans in een verlichte wereld, maar nieuwe, hardnekkige en veel moeilijker te bestrijden vormen van legitimering van het verborgen geweld van de criminele menigte dreigen vandaag weer de bovenhand te krijgen in de opgang van irrationele, zogenaamd religieuze wetten. Deze semi-wetten zoeken zich van oudsher tot wetten te vestigen teneinde de discriminatie te kunnen rechtvaardigen waar de massa van de meerderheid op aast in haar verzuchting om te doden en zich tegelijk van alle schuld wit te kunnen wassen. Niet Hitler zal voltrekken wat hun haat moet blussen, doch god zelf, en wel bepaald die god die zij aanbidden willen en die zij ook opdringen aan anderen, de god die hun gebiedt datgene te doen waarop zij al zolang belust zijn, zodat zij het dan ook volledig zonder schuldgevoelens kunnen voltrekken en zonder angst voor straf. Alleen verdoezelen zij dat het niet God is die zij volgen, omdat God zelf nu eenmaal niet haten kan of moorden. Een afgod is het die zij dienen, of veeleer nog een demon, ja, de duivel zelf, geen ander kan het zijn die borg staat voor het zich voltrekken van het grootste kwaad.
(J.B., 15 november 2012)