Het mysterie van de kloosters ontrafeld
Een interview met Omsk Van Togenbirger
Het was in een gesticht dat we hem die keer gingen opzoeken en ook nu weer verbleef hij daar alsof hij er nooit was weggeweest; hij had ons zelfs kunnen laten geloven dat hij daar helemaal niet zat omwille van een niet-lichamelijke ziekte maar veeleer om veiligheidsredenen, aangezien allerlei insinuaties ons bereikten over zijn politieke activiteiten die wel eens schade konden veroorzaken als hij de wind in de zeilen kreeg, wat vooralsnog niet het geval mocht heten: Omsk Van Togenbirger in hoogst eigen persoon. Deze keer had hij zelf het initiatief genomen voor een interview, een telefoontje van hem had ons namelijk bereikt, waarin hij zich in min of meer bedekte termen uitsprak over een zaak die hem van het hart moest terwijl hij niet kon zeggen welke zaak het dan betrof en dat het ook helemaal niets te maken had met de toestand in de wereld maar eerder met zijn onhebbelijkheden, en ook nog of we hem niet een haarspeldje konden meenemen bij een gewenst bezoek want dat hij dringend in zijn oren moest koteren terwijl zijn exemplaar al dagen zoek was. Waaruit wij dus besloten dat het juist wél dringend was en dat het wél over politieke aangelegenheden handelen zou. Achterdocht kan men de man niet verwijten in een land waar de sinds een halve eeuw bejubelde koningin van de dans plotseling verketterd werd, alleen maar omdat zij zich niet had laten vaccineren en zij bovendien corona 'een complot van de medische industrie' had genoemd. Dus wij naar het gesticht, gelegen in een grote waterplas, alleen per schip te bereiken...
De wachtkamer was meteen de bezoekersruimte en daarin stonden drie stoelen rond een tafeltje en er was ook nog het venstertje met uitzicht over de wal. Dit keer was het nog klaar, de peer hoefde niet te branden en nadat ik mij bij de receptie had aangemeld, dook alras Van Togenbirger op en hij begon ook meteen te praten: of ik koffie wenste - niet, ik kwam net van tafel - en hij begon over een man die eveneens in dit gesticht had verbleven, een dokter dan nog, hij had mij graag met hem kennis laten maken maar helaas: de ongelukkige overleed enkele dagen voordien. Deze dokter was het namelijk die het hoofd van Van Togenbirger op hol had gebracht met een wel heel bijzondere vaststelling die hij had gedaan, de meest curieuze ontdekking uit zijn hele carrière, zo noemde hij het, en Omsk was de eerste en wellicht ook de laatste aan wie hij over zijn ontdekking had gesproken; de dokter moest zich houden aan de deontologie van het vak, zoals dat heet, wat wil zeggen dat hij niet uit de biecht mocht klappen, maar dit was toch zeker wel een twijfelgeval en zo kwam het kort geleden tot een openbaring om u tegen te zeggen.
De man vertelde mij, zo herhaalde Van Togenbirger, dat hij een bijzondere ontdekking had gedaan van medische aard, een zaak die hij niet in staat was te verklaren en met betrekking tot welke hij Van Togenbirger had aangesproken.
– Ik ga nu niet beweren dat ik het raadsel heb opgelost, aldus de oude Omsk, maar u zult zelf kunnen oordelen of de conclusies die ik daaruit getrokken heb, redelijk en plausibel zijn.
Ik drong er dus op aan dat hij me gauw vertelde wat de oude dokter hem dan precies had toevertrouwd.
De man had een groot aantal patiënten gehad, zo begon Omsk, waaronder ook een massa kloosterlingen, meer bepaald broeders en zusters die in verschillende kloosters verbleven, her en der in de streek. Daarover kon hij weliswaar niet in detail gaan maar in het kader van de geneeskundige zorg die dus ook kloosterlingen moeten kunnen krijgen, was het ooit een van zijn taken geweest om de bloedgroepen van de cenobieten te bepalen voor de aanmaak van gegevens die misschien ooit van pas zouden kunnen komen. Welnu, de vaststelling die hij daarbij deed was deze, dat de kloosters, of alvast de kloosters in de streek waar hij die werkzaamheden uitvoerde, niet zomaar bevolkt werden door willekeurig welke monniken, neen: elk klooster telde monniken van een welbepaalde bloedgroep en geen andere!
Je had dus bijvoorbeeld het klooster hier om de hoek: wel, de monniken die daar verbleven hadden allemaal bloedgroep O. In het klooster wat verderop dan, woonden enkel monniken met bloedgroep A. En zo ging dat door voor alle bloedgroepen met hun bijzondere specificaties.
– Mijn medebewoner heeft mij bezworen dat hij over die vaststelling nooit met ook maar iemand had gesproken, zo verzekerde mij op zijn beurt Van Togenbirger, behalve aan hem, en hij had tevens verklaard dat hij dit deed omdat het zijn wens was dat dit raadsel ooit zou worden opgelost: toeval is niet uitgesloten, zo had de dokter zaliger verklaard, maar hij had berekend dat de kans dat dit allemaal toeval was, zo goed als onbestaande moest zijn: derhalve moet er een reden zijn waarom de kloosterlingen gesorteerd werden per bloedgroep. Zeer zeker had hij opzoekingen gedaan daarover maar om de een of andere reden bleken over deze kwestie nergens maar dan ook nergens gegevens te vinden.
– Ik moet zeggen dat ook ik dit allemaal heel bijzonder vind, zo beantwoordde ik Van Togenbirgers verhaal, maar, hoe onwaarschijnlijk ook, lijkt het mij weinig waarschijnlijk dat hier iets anders dan toeval in het spel kan zijn. Want dat is nu eenmaal de natuur van het toeval: dat het geen oorzakelijke verbanden heeft. En dat aan te nemen, lijkt mij hier niet alleen het meest redelijke van die zo verbazingwekkende ontdekking: het stelt ons ook gerust. Of denkt u daar anders over?
– Mijn beste, zo begon de oude man en met een doffe plof legde hij zijn handen plat op het tafeltje dat tussen ons beiden in stond: ik geloof dat ik een verklaring heb in het licht waarvan die vreemde dingen niet langer vreemd zijn. Maar vreemd genoeg worden dan uiteraard andere dingen vreemd, dat zult u wel begrijpen.
– U bedoelt, zo vroeg ik hem zich duidelijker uit te spreken, dat als wij aannemen dat met uw vermoedens een werkelijkheid strookt, wij dan ook versteld zullen staan over feiten waarvan wij tot op dit eigenste ogenblik geen flauw idee hadden?
– Precies, antwoordde hij zichtbaar opgelucht en hij herhaalde nu met een zucht: precies, mijn beste...
– Vertel, mijn beste Omsk Van Togenbirger: vertel dan toch!
Hij herademde, keek naar buiten over het water, alsof daar ergens op de wal het begin van zijn verhaal dreef dat hij nu wilde opvissen en aan mij ten toon spreiden en dan keek hij me aan, als om zich er een laatste maal van te verzekeren dat ik hem ernstig nam en dat ik niet zou zeggen: maar dat kan helemaal niet echt zijn, dat is een stuk plastiek door een passant hier in de wal gegooid!
– Lang geleden, zo begon hij plots, heb ik u het verhaal verteld over het orgaan, dat herinnert u zich toch nog wel?
– Ja, dat herinner ik mij, al is het al zestien jaar geleden.
– Goed. Dan herinnert u zich ook nog wel de conclusie van dat verhaal?
– De maatschappij als orgaan?
– Onder meer. Maar het ging daar ook over handel in organen, weet u nog?
– Jazeker.
– Dat is geen fictie, zoals wij ondertussen weten. Wie geld hebben, gaan niet dood als hun nieren het laten afweten: zij kopen gewoon een nieuwe nier. Maar niemand weliswaar is bereid om een nier af te staan aan een wildvreemde, tenzij aan twee voorwaarden wordt voldaan.
– Hij of zij wil ervoor betaald worden en hij moet het geld ook nodig hebben?
– Inderdaad: alleen wie anders omkomen van honger, tonen zich bereid om een van hun nieren te verkopen. Vandaar worden die nieren dan ook gekocht in arme streken; Indië bijvoorbeeld is een grote leverancier. Als het niet al zo is dat armelui met het oog op de roof van hun organen worden omgebracht. De organenhandel is overigens veel lucratiever dan pakweg de handel in blanke slavinnen, al vergt de klus een moeilijke infiltratie in dat deel van de wereld dat wij beschouwen als niet-crimineel maar daarentegen als filantropisch: medische zorgverstrekkers behoren tot de weldoeners van de mensheid. Maar dit bestaat.
– Gruwel!
– Er zijn lui die daar geen probleem van maken en die redeneren zoals Dostojevski's personage Rodion Raskolnikov uit de grote roman Schuld en Boete. En alles wijst er nu ook op dat er heel wat lui bestaan die de vergelijking met die afschrikwekkende figuur van Dostojevski kunnen doorstaan, alleen gaat het niet om romanpersonages maar om personen in de wereld waarin ook u en ik rondwaren: wij lopen hen omzeggens dagelijks tegen het lijf.
– Ik kan dit niet betwisten, ik denk spontaan aan de voorzitter van de Mutualiteiten, de Christelijke Mutualiteiten dan nog wel, en zijn gezegsels over het lot van de ouderlingen. Ook de voorzitster van de zorginstellingen voor senioren hanteert die taal. En dan zijn er die uitspraken van moraalprofessoren over de plek die armelui verdienen, mensen met het syndroom van Down of dementerenden. Neen, mijn beste Omsk Van Togenbirger, ik betwist niet dat de wereld overvol is van de Raskolnikovs.
– Maar dat is alleen wat wij weten, zo viel hij me in de rede: dit is slechts het topje van een ijsberg. Naast datgene wat wij kunnen weten, is er ook datgene wat wij kunnen vermoeden. Maar uiteraard begeven wij ons daarmee op glad ijs, dat begrijpt u toch zeker wel?
– U bedoelt dat wij geen mensen verdacht mogen maken?
– Inderdaad. Als het gaat om alleen maar een vermoeden, mogen we bijvoorbeeld niet zeggen dat de kloosters de bloedbanken van de adel zijn.
– Maar...
– Ook niet als zekere feiten dit vermoeden doen verschuiven, weg van de pool van de onwaarheid en de fictie naar die van de zekerheid. En tot die feiten behoren de realiteit van de organenhandel, want ook bloed is een orgaan, heel makkelijk te transplanteren en te bewaren, minder problematisch ook voor wie het afstaan, niet verboden en zelfs aangemoedigd. En uiteraard is ook de handel in dat orgaan veel minder problematisch omdat er niet hoeft gemoord te worden, de risico's zijn beperkt, mensen kunnen als donor uitgelezen worden en tijdens hun slaap geheel ongemerkt van een deel van hun bloed worden beroofd. Het enige probleem... allerlei ziekten zetelen in het bloed... begrijpt u?
– Wat vertelt u toch allemaal... Vroeger waren er wel kloosters maar helemaal geen transfusies...
– Men dronk het!
– Hemeltje...
– “Neem en eet”...
– Hemeltje, hemeltje...
– U weet toch dat er varkens worden gekweekt met het oog op hun organen, of delen ervan, zoals hartkleppen, die in mensen worden ingeplant? Hun hygiënisch gekweekte levers die door ons genuttigd worden met het oog op het herstel van ernstige bloedarmoede en wat al niet meer? Zij worden gekweekt in zeer gezonde omstandigheden met het doel ons, mensen, van nut te kunnen zijn.
– Ja, dat weet ik. Maar bedoelt u dan dat er ook mensen worden... gekweekt...
– De religieuze levenswijze is er een van onthechting, eenzaamheid, contactloosheid, opperste gezondheid... Verplicht mij nu toch niet om er een tekeningetje bij te maken! Ik heb u hierheen laten komen om u de bekentenis te openbaren van een arts... God hebbe zijn ziel... iemand die gebiologeerd was door een ontdekking die hij bestempeld heeft als de grootste ontdekking van zijn hele medische praktijk. Ik ga nu niet beweren dat ik er een verklaring voor gevonden heb want het is bijzonder lelijk om mensen verdacht te maken... Maar anderzijds: wie kan ons verbieden om te denken wat wij willen? Niemand toch?
Ik heb de heer Van Togenbirger in zijn waan gelaten, toen wij afscheid namen. Ik heb het hem bespaard uitdrukking te geven aan mijn vrees dat men in deze tijd van ongeduld en wreedheid haasje-over doet met het stadium van het verbod, dat behoort tot de moraal en derhalve tot een allang vergaan tijdperk, en dat men meteen overgaat naar het stadium van de liquidatie.
(J.B., 27 juni 2024)
|