De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens bestaat 60 jaar op 10 december 2008. Dertig mensenrechten worden daarin opgesomd vanuit de overweging dat de erkenning van deze rechten noodzakelijk is en garant staat voor een betere samenleving. Met het trio "liberté, égalité, fraternité" wordt de kern van de zaak weergegeven: alle mensen zijn gelijkwaardig en vrij en ze moeten die gelijkwaardigheid en die vrijheid ook kunnen afdwingen - wat dan inderdaad moet kùnnen dankzij de broederlijkheid welke haar neerslag vindt in de genoemde verklaring, die als het ware een bijzondere wettekst op zich is. En de verklaring klinkt mooi, maar er zit misschien wel een addertje onder het gras, want die 'broederlijkheid' rijmt helemaal niet op de 'dwang' van het 'afdwingen' en de genoemde rechten kunnen niet zonder de plichten of de verplichtingen die slechts onrechtstreeks aan bod komen in deze tekst. Bovendien zijn heel wat zaken waarover de verklaring spreekt, zoals het 'verstand' en het 'geweten' waarmee we allen begiftigd zouden zijn, een beetje zweverig, om niet te zeggen onduidelijk, terwijl men toch weet dat op drijfzand geen torens kunnen worden gebouwd. Maar wat misschien nog de meeste vragen oproept: althans op het eerste gezicht, lijkt het erop dat de mensenrechtenverklaring een binnenste buiten gedraaide versie is van de christelijke plichtenleer, en als het daar inderdaad op gelijkt, dan rijst de vraag of die twee onderling gelijkwaardig zijn of daarentegen juist fors verschillend.
Om ons tot die laatste kwestie te beperken, kan inderdaad gezegd worden dat de centrale figuur in de mensenrechtenverklaring niet langer de met plichten beladen mens uit de christelijke leerstellingen is, doch de rechthebbende en, meer bepaald, het potentiële slachtoffer van een schending van zijn rechten. In het christendom gaat het om persoonlijke plichten, ingegeven door een persoonlijk geweten: de actor is de vrije persoon die al dan niet zijn geweten volgt. In het nieuwe burgerdom daarentegen gaat het om rechten waarvoor de staat garant staat: de actor is daar dan ook de staat, in de persoon van de rechter, die desnoods met geweld de toepassing van de wet of dus de rechten die in het geding zijn, afdwingt.
In dit "binnenste buiten draaien" van meer bepaald die wetten die uit de mensenrechtenverklaring spreken en die sterk moreel gekleurd zijn, gaat het inderdaad niet zomaar om een accentverschuiving doch om een wezenlijke verandering: in het geding is namelijk de vervanging van persoonlijke verantwoordelijkheid door afdwingbare wetstoepassing. De bedelaar van weleer verdwijnt uit het straatbeeld van zodra de wet aan eenieder een inkomensgarantie biedt. Op dezelfde manier beweert het ter sprake zijnde manifest er voor te zorgen dat niemand nog om respect of om vrijheid zal hoeven te bedelen omdat deze noden bij wet zullen worden gelenigd. Edoch, ergens duikt dan vanzelfsprekend die vervelende vraag op - vervelend omdat zij onoverkomelijk beledigend kon klinken - de vraag of dingen zoals "afgedwongen respect" en "door de wet gewaarborgde vrijheid" niet veeleer ondingen zijn, en dus de vraag of de ganse mensenrechtenbeweging geen slag in het water is of, erger nog, een verhuizing van de regen naar den drop.
Ergens beseffen de opstellers van de mensenrechten natuurlijk wel dat ook zij een ideaal nastreven waarvan de verwezenlijking onmogelijk verzekerd kan worden. Dat achter een overheveling van de individuele of de persoonlijke plichten naar afdwingbare rechten, een miskenning van het persoonlijke geweten schuilgaat en dus een fundamenteel wantrouwen in de menselijke persoon die aldus fel in diskrediet wordt gebracht, zou niet mogen opwegen tegen wat de hier besproken kentering in objectief opzicht kon bewerkstelligen, met name het onmogelijk maken van allerlei onrechten en onvrijheden. Maar dan rijst zeker en vast andermaal de vraag of deze stap menswaardig is als hij dan toch de menselijke waardigheid in diskrediet brengt. Kan het menselijk leven dan niet langer worden beschouwd als een leerschool van al de 'inzittenden' naar meer volkomenheid toe, en moet het zonodig gedetermineerd worden tot een perfecte inpasbaarheid in de wereld, wat uiteindelijk wil zeggen dat het beroofd wordt, niet alleen van de vrijheid om fouten te maken maar tevens van de vrijheid om de eigen beperkingen te overwinnen? Want in een wereld die het kwaad onmogelijk maakt, bestaat er uiteraard geen keuzevrijheid meer, en zal bijgevolg ook het goede - dat slechts in vrijheid kan bestaan - geheel onmogelijk zijn.
(Jan Bauwens, 9 december 2008)
Noten:
(1) De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens vindt men hier: http://www.mensenrechten.org/