Elke mens is fataal religieus
Een scheepsramp met meer dan driehonderd doden; een busongeval met tientallen slachtoffers, nog kinderen; een bomaanslag die dertig onschuldige burgers doodt en zeventig anderen voor het leven verminkt: haast dagelijks confronteert het noodlot ons met een bestemming welke wij niet wensen maar die toch onherroepelijk de onze zal zijn. We krijgen wat we helemaal niet vroegen en dat zullen wij ook hebben, bezitten én zijn. Uitgerekend dat wat we nooit tot ons bezit wilden rekenen, zal voortaan onze laden vullen en van exact diegenen die we voor geen prijs wilden zijn, zullen wij de namen dragen. Die rol zullen wij spelen die wij volstrekt verfoeien op een schouwtoneel dat, al onze wanhopige verzuchtigen ten spijt, geen toneel zal zijn doch ongespeelde, pijnlijk echte werkelijkheid. Vroeg of laat. De onomkeerbaarheid van de tijd staat er borg voor dat het ook gebeuren zál.
Meestal gaat men ervan uit dat al deze ongelukken en katastrofen er niet hoefden te zijn, dat zij fouten zijn die het schone leven per toeval bezoedelden of zelfs vernietigden, terwijl dit eigenlijk niet hoefde. Ja, men gelooft zowaar dat alles in ons bestaan dat niet de goede kant op gaat, in feite anders was bedoeld en ook anders had gekund, en dat het goede leven, met zijn gezondheid, rijkdom en onsterfelijkheid de regel is waarvan slechts heel uitzonderlijk en per abuis wordt afgeweken.
Maar is het omdat men daar meestal vanuit gaat dat het ook zo is? Want wie zegt dat het niet net andersom kon zijn? En 'andersom' wil dan niet alleen zeggen dat het ongeluk, dat tenslotte vroeg of laat zijn intrede in eenieders leven doet, veeleer de regel dan de uitzondering is; het betekent tegelijk dat het ongeluk gewoon niet te vermijden is. En eenmaal wij het ermee eens kunnen zijn dat dit de feiten zijn - het weze herhaald: vroeg of laat maakt in eenieders leven het ongeluk zijn vranke passen - dan kunnen wij ons ook afvragen of deze onafwendbaarheid dan niet een noodzaak is.
Men hoort gewis protest bij deze woorden, want hoe dan zou het ongeluk een noodzaak kunnen zijn voor elk van ons als geen van ons het ook maar wensen kon? Verontwaardiging hoort men als iemand durft te insinueren dat hetgeen men zijn grootste vijanden niet toewenste, in feite 'levensnoodzakelijk' was. Protest, verontwaardiging en zelfs gelach, want absurd wordt die veronderstelling inderdaad als men aanvaardde dat de dood noodzakelijk voor het leven was.
Maar stel dat nu eens. Stel dat het ongeluk zo onafwendbaar was voor mij, voor u en ook voor ieder ander, omdat de natuur der dingen er zo in voorzag daar het ook nodig was, terwijl wijzelf - getuige onze verontwaardiging - er niet in slagen om dat in te zien. Wij kunnen tenslotte helemaal niet verder kijken dan tot aan de kille grens van ons lichamelijk bestaan, en wat daar aan de overkant gelegen is, noemen wij daarom het niets. Edoch, indien een blinde dat zou doen, zouden wij hem dan niet terechtwijzen en beschuldigen van kortzichtigheid? Indien een blinde uit het feit dat hij niets zag ook zou besluiten dat er helemaal niets te zien kon zijn? Besluiten dat er helemaal niets kon zijn?
Ik kan niets zien, dus is er niets: dit was pas waar indien ik alles zien kon wat er was; dit was pas waar indien ik ook alwetend was. Ik weet dat ik allerminst alwetend ben, maar toch besluit ik uit het feit dat ik niet inzie waarom ongeluk ons treffen moet, dat ongeluk een zaak is geheel zonder zin. En ik kan die redenering niet afmaken omdat ze mij heftig tegen de borst stoot. Edoch, is het omdat iets volstrekt onwenselijk is, dat ik ook moet besluiten dat het helemaal niet kan zijn? Is het dan omdat ik iets niet wil, dat het onmogelijk wordt? En verdwijnt alles wat verfoeid wordt dan uit het bestaan omdat het wordt verfoeid?
Wie hier oprecht blijft redeneren, zal het tenslotte moeten toegeven: te geloven dat het onwenselijke tevens het onmogelijke is, of dus geloven dat de werkelijkheid zich naar onze wensen plooit, is een bijzonder primitieve vorm van denken, welke wij ons alleen nog herinneren als het gebed van weleer, waarover vele hedendaagse kinderen haast niets meer afweten. Wij bidden ook niet meer, precies omdat wij niet meer geloven kunnen dat de werkelijkheid zich plooien zou naar onze wens. En toch blijken wij ergens vast te houden aan dat oeroude credo, getuige het feit dat wij niet accepteren kunnen dat het ongeluk voor ons bestaan noodzakelijk zou zijn: de ziekte, de verschrikking, de verminking en de dood.
Het is voorwaar een lastig experiment om door te denken, maar er zit ook een aardig reukje aan als wij het blijven vertikken om dat te doen: misschien zijn het leed en het ongeluk in al hun vormen, alsook de stille dood die ons als omhulsels geheel wit en wezenloos zal achterlaten, er voor iets nodig dat wij met onze ogen van vandaag niet kunnen zien - wellicht omdat wij dat ook niet mogen zien. Want stel eens, voor de duur van slechts één enkel ogenblik, dat wij het konden zien, dat het ook zin had als, om nu maar iets te zeggen, onze kinderen omkwamen in een ramp, als wij gezwellen kregen, helse pijnen of vijanden die ons naar 't leven staan. Indien wij de zin zien konden van het kwaad, dan zouden wij het voorwaar ook nastreven omdat wij het onvermijdelijk voor het goede zouden houden. En zou op dit noodlottige moment de orde zelf uit de kosmos niet voorgoed verdwijnen?
Alvast is er geen ontkomen aan: wie weigert om nog langer primitief te denken en vast te houden aan die ongeschreven en ook ingebeelde wet dat onze wensen de werkelijkheid zelf bepalen, die moet ook ruimte laten voor de mogelijkheid dat het leed en de dood zin hebben in zijn bestaan. Hij die met andere woorden weigert om te bidden, moet tegelijk erkennen dat het wel eens zo kon zijn dat al het ongewenste in het leven ten langen leste zin had. Wie het daarentegen afzweert dat het leed en ook de dood ooit zin kon hebben, die moet dan weer bekennen dat hij gelijk de primitieven denkt en dat het in wezen bidden is wat hij doet als hij zo reageert. En geen van de twee, ga het maar na, ontsnapt eraan om het tenslotte in te moeten zien: er is meer dan slechts datgene wat wij kennen en als wij dat niet beamen, dan zijn wij in feite aan het bidden. Het is derhalve de logica zelf dat wij allen onherroepelijk religieus zijn.
(J.B., 14 maart 2012)