Kunst
als wapen
Krieg
und Leichen, die letzte Hoffnung der Reichen
De
Antwerpse stadsdichteres Ruth Lasters is lang niet de enige artiest
die gemuilkorfd wordt omdat zij kunst als wapen gebruikt tegen de
moordende dwaasheid van de machthebbers. Kunst als zodanig verdient
die naam niet langer als zij zich niet engageert omdat elke vorm van
negationisme slechts een vervalst beeld van de werkelijkheid kan
brengen. Exemplarisch is de zieke en moordende droom van het
nationaalsocialisme dat in dat verband waarheidsgetrouwe kunst
veroordeelde als 'entartete Kunst': kunst kon nog slechts als
staatspropaganda. Het nationaalsocialisme werd inzake de aanwending
van kunst als instrument van de macht voorafgegaan door bijvoorbeeld
het bastion van de katholieke kerk met haar belachelijke 'index'.
Het
begrip 'extreem rechts' stamt uit de Franse Revolutie en verwijst
naar personen of occasionele verenigingen die het verdwijnen van de
maatschappij van het Ancien Regime [waarbij
de macht zich zogezegd 'naar Gods wil' situeert bij de adel en in de
kerk] betreuren en zich tijdens de eerste parlementaire
vergaderingen resoluut rechts positioneren (ten opzichte van het
bureau van de voorzitter). (1)
(1)
https://www.belgiumwwii.be/nl/belgie-in-oorlog/artikels/extreem-rechts.html
Extreemrechts
wil dus geen revolutie, het wil terugkeren naar de simpele 'orde' van
weleer met erkenning van het gezag van koning en paus. Extreemrechts
heet dan 'contrarevolutionair' te zijn of teruggrijpend naar vroeger,
'reactionair'. Het begrip 'extreemrechts' is intussen danig
geëvolueerd dat men er alle kanten mee uit kan, zoals dat ook het
geval is met de andere posities in het politieke spectrum en zo
bijvoorbeeld zegt men over het anarchisme dat er zoveel anarchismen
zijn als er anarchisten zijn. Er zijn vele soorten liberalisme,
socialisme enzovoort. Vandaag echter blijken extreemrechts en
extreemlinks elkaar te vinden in hun afkeer voor het kapitalisme maar
ook dat is niet meer het geval omdat afkeer van staatsinmenging vrij
spel geeft aan liberalisme en derhalve aan kapitalisme. Dezelfde
paradox vindt men trouwens terug waar men ziet hoe extreme vrijheid
resulteert in monopolievorming (economische dictatuur) en derhalve in
absolute onvrijheid.
De
kwestie van het rechtse extremisme wordt al te vaak verkeerd gesteld
als een zaak van samenscholing rond een zekere ideologie welke te
vrezen valt. In werkelijkheid gaat het oorspronkelijk veeleer om de
verwerping van zekere ideologieën, waarna een leegte ontstaat die
dan wordt opgevuld met een al te simplistische ideologie en dat is
vaker de opvatting dat men de natuur als voorbeeld moet nemen en dat
men die best een handje helpt, wat neerkomt op een hulde aan het
recht van de sterkste, een miskleun van een ideologie die Hitler
inspireerde voor de installatie van zijn concentratiekampen maar die
tevens vrij spel geeft aan het ongeremde liberalisme met zijn
kapitalistische economie waarvan het onafwendbare verlengstuk de
regelrechte oorlog is.
Extreemrechts
vindt weliswaar dikwijls zijn bron bij een gevoel van groeiende
onzekerheid dat voortspruit uit maatschappelijke onduidelijkheid die
grondt in de vaststelling dat bewindslieden onbetrouwbaar zijn en
niet capabel om bijvoorbeeld de belangen van het volk te verdedigen
en dan gaat het heel vaak om de veiligheid. Maar dat is niet wat
extreemrechts van andere ideologieën onderscheidt want in een
onvrede met het bestaande vinden ze zowat allemaal hun voedingsbodem.
De
voedingsbodem van revolutionaire partijen is weliswaar een bewind dat
niet langer het krediet van het volk geniet omdat het dat ook niet
verdient. Bewindslieden zijn vooralsnog op legale wijze aan de macht
gekomen en zij weten zich telkenmale opnieuw verkiesbaar te maken
middels een zekere macht en allerlei invloedssferen waarmee zij
kiezers onder druk zetten en hun in feite in een keurslijf dwingen.
Katholieke partijen zijn hiervan het schoolvoorbeeld omdat zij
onderwijsinstellingen, klinieken, ouderlingentehuizen en vele andere
instituten besturen en derhalve de lakens uitdelen inzake jobs,
inkomens en dus materiële bestaanscondities. De socialistische
partij heeft vergelijkbare handelwijzen en ook de liberale en de
andere zuilen: allemaal dwingen zij het deel van het volk dat uit hun
handen eten moet tot een stemgedrag dat niet steunt op vrije wil en
op verstandelijk overleg maar dat zich louter oriënteert op
materieel gewin of op vooruitzichten inzake bestaansmogelijkheden. De
ideologische argumenten of de partijstandpunten, voortspruitend uit
een specifieke retorica of leugenaarskunst, dienen bijna alleen nog
om de eigenlijke, hierboven genoemde motieven te verkappen en dit
aperte gebrek aan ideologie dat maakt dat er als het ware nog slechts
één koek overschiet waarmee iedereen elke richting uit kan,
enerveert de kiezers dermate dat zij overgaan tot een zekere
weigering, een zeker verzet. In feite verzet men zich tegen de
huichelarij welke ontstaat waar argumenten vloeken met motieven, men
verzet zich tegen onbetrouwbaarheid, men pikt het niet langer dat
politici weg komen met gemeen bedrog. Omdat men er niet in slaagt om
via de geëigende wegen hieraan iets verhelpen daar deze wegen bezet
worden door wie de macht hebben, gaat men als het ware ondergronds.
Het is nu dit zich ondergrondse ophouden dat onrust veroorzaakt
alsook angst voor het onzichtbare complot, voor de verborgen
samenzwering.
In feite
ontbreekt in principe elke organisatie van de massa die niet langer
tevreden is maar deze massa wordt gedetecteerd door lieden die
zichzelf dan als leiders naar voor schuiven, soms zonder dat zij zelf
deel uitmaakten van de ontevreden burgers als zodanig. Deze leiders
komen ofwel uit het niets ofwel uit een eerdere mislukte 'wettige'
politieke carrière en zij slagen daarin omdat zij niet via
verkiezingen aan de macht komen maar via allerlei sluikwegen welke
alleen gedijen waar partijvorming ondergronds gebeurt. De motieven
van ook deze 'politici' zijn niet altijd even edel en men kan
bijvoorbeeld denken aan de leden van extreemrechts in de Amerikaanse
burgeroorlog zo'n 160 jaar geleden: zij vormden het zuiden van de
V.S., waren racistisch en voor het behoud van de (neger)slavernij
omdat zij daar (overigens meestal van thuis uit en dus door hen
beschouwd als een verworven recht) grof geld mee verdienden terwijl
de abolitionisten in het noorden minder afhankelijk waren van
uitbuiting en mensenhandel. De partijvorming in het zuiden betrof
gedeelde belangen, met name rauw materieel gewin, terwijl de
abolitionisten in het noorden met grote woorden schermden en met
hoogstaande morele principes. Zij konden het zich veroorloven, zo
fluisterden wellicht de stoute tongen en een vergelijking met de
toestand vandaag is misschien niet eens zo ver naast de waarheid
gegrepen: ontevreden burgers zijn vaker mensen die alvast geloven dat
hun levensstandaard zal te lijden hebben onder bijvoorbeeld
immigratie, omdat migranten beneden de prijs werken, overuren
kloppen, kortom: 'vals spelen' op de arbeidsmarkt die mensen van hier
niet langer controleren. De leden van de meer gesettelde burgerij
zijn geschoold en hebben banen die geen concurrentie hoeven te vrezen
van de veelal ongeschoolde immigranten en daarom ook kunnen zij het
zich veroorloven om ethische principes om u tegen te zeggen te
blijven verdedigen. Eenzelfde kloof gaapt tussen het volk en de elite
waar het de veiligheid betreft: rijkelui resideren in goed bewaakte
wijken, zij hebben ruimte en hun leefruimte is ook overzichtelijk;
armen daarentegen zitten opeen gepakt in flatgebouwen waar heel vaak
misdaad aan het oog (van de politie) onttrokken blijft.
Edoch,
opvallend genoeg is het niet zo dat het racisme zich beperkt tot de
armere lagen van de bevolking: de (zelfverklaarde) leiders van
bijvoorbeeld extreemrechts zijn vaker rijkelui en bovendien
opportunisten. Misschien is het wel zo dat het volk door zijn
zelfverklaarde leiders wordt misleid in een zeer specifieke zin. Het
gaat immers slechts schijnbaar om een strijd van het eigen volk tegen
de andere omdat de plots opduikende leiders dat zo voorstellen. Zij
doen dat om de aandacht af te wenden van de feiten want als men beter
toekijkt, ziet men het om een klassenstrijd gaat: het is de elite die
vreest voor machtsverlies omdat zij op een vreemde kudde helemaal
geen vat hebben. Zij gebruiken de eigen kudde om de vreemde die zij
niet beheersen kunnen te bestrijden en zij doen door middels de
beproefde methode van demonisering, zij zaaien angst en zij creëren
vijanden waar er geen zijn. Het volk als zodanig is immers best
bereid om samen met andere volkeren in zee te gaan, zij hebben immers
allen dezelfde 'eenvoudige' doelstellingen en problemen, het is pas
de 'elite', het soort van mensen dat zich verveelt en dat nooit
genoeg heeft, welke tweestrijd zaait vanuit haar beveiligde
schuilkelders. En dit doet denken aan het Kunstwerk uit 1932 van de
Berlijnse dadaïst John Heartfield (Helmut Herzfeld), een fotomontage
getiteld: Krieg und Leichen, die letzte Hoffnung der Reichen.
(°)
(°)
https://heartfield.adk.de/node/5609
Kunst
als wapen. (°°)
(°°)
Zie:
https://www.br.de/kultur/heartfield-ns-dokumentationszentrum-100.html
(J.B.,
4 september 2022).
|