Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
06-06-2020
Het gevaar van trac(k)ing
Het
gevaar van trac(k)ing
Wat gebeurt
er met mensen die weten dat zij altijd en overal gevolgd kunnen
worden door 'big brother'? Met andere woorden: wat gebeurt er met
mensen die beseffen dat zij geen ogenblik meer alleen kunnen zijn?
Het recht op privacy is danig noodzakelijk voor de geestelijke
gezondheid dat het ingeschreven staat in de wet en zo bijvoorbeeld
mogen politiediensten onder geen enkele voorwaarde iemands huis
binnenvallen tussen 's avonds tien uur en 's ochtends zeven uur en
een voorbeeld daarvan is dat van de mislukte arrestatie van Salah
Abdeslam: toen na zijn ontsnapping in een kast door politici
voorstellen werden gedaan om met dat burgerrecht te breken, was er
plots felle kritiek vanwege rechters die wezen op de zin ervan: een
afschaffing van de wet ter zake zou immers de mensen binnen de
kortste keren krankzinnig maken. En als men aan gevangen vraagt wat
het ergste is aan de gevangenschap dan antwoorden zij niet het
alleen-zijn maar daarentegen het niet-meer-alleen-kunnen-zijn, het
niet-met-rust-gelaten-worden. Wetten, hoezeer ook voorgesteld als
goed bedoeld, die het zouden mogelijk maken om, zij het alleen maar
principieel, de handel en wandel van ongeacht wie overal en altijd te
kunnen natrekken, bewerkstelligen binnen de kortste keren een
toestand van krankzinnigheid bij diegenen die er het object van
vormen. Een uitweiding d.d. 2008: (1)
Geheim
en identiteit
1.
Het
geloof dat andermans geheimen een bedreiging zijn, is het beschouwen
van de ander zelf als een bedreiging, en het ontnemen van zijn
geheimen aan de ander, is gelijk aan de vernietiging van de ander,
omdat de ander met zijn geheimen samenvalt. Het wantrouwen vernietigt
zodoende de ander maar, paradoxaal genoeg, is het niet zozeer uit
wantrouwen dat men geheimen koestert.
Wie
de ander wantrouwt, verdraagt niet dat de ander geheimen heeft, maar
wie de ander vertrouwt, verdraagt zijn geheimen wel. Tegelijk
verlangt men van de ander hetzelfde, wat inhoudt dat men verlangt dat
de ander duldt dat men zelf geheimen bewaart. Dit verlangen is een
verlangen naar vertrouwen vanwege de ander, en de geheimen zijn
bijgevolg niets anders dan de mogelijkheidsvoorwaarden voor het zich
manifesteren van het vertrouwen zelf. Het doet er op de keper
beschouwd niet toe wat de genoemde geheimen inhouden: het
volstaat dat ze er zijn, en ze hebben geen andere functie dan
geheim te zijn en dat ook te blijven, want alleen zo zijn ze
werkzaam. Op dezelfde manier functioneert trouwens ook onze vrijheid
om het goede te doen: die bestaat pas als tevens de mogelijkheid tot
het maken van een andere keuze gegeven is. Het is niet de bedoeling
dat we voor het kwaad kiezen, maar we moeten dat principieel wel
kunnen doen, anders waren we niet vrij in het doen van het goede. Op
dezelfde manier functioneren geheimen enkel als
mogelijkheidsvoorwaarden: ze maken het mogelijk dat zich het
vertrouwen manifesteert.
De
jacht op geheimen ontspringt aan het wantrouwen: de wantrouwige
vraagt aan de ander of hij dan iets te verbergen heeft, aangezien hij
bepaalde dingen geheim houdt, en hij dwingt de ander zijn geheimen
prijs te geven, op straffe van de beschuldiging een bedreiging te
vormen voor hem. Geeft hij geen gevolg aan het bevel om zijn geheimen
prijs te geven, dan ziet de wantrouwige daarin het bewijs van het
bedreigende karakter van die geheimen en tevens de rechtvaardiging om
de ander te overmeesteren en hem zijn geheimen afhandig te maken.
Maar zodoende wordt de ander, als ander, ook vernietigd. Immers, wie
geen geheimen meer heeft, beschikt ook niet langer over de
mogelijkheid om die met anderen te delen; hij kan derhalve geen
persoonlijke gemeenschap meer vormen met anderen, hij is gedoemd om
te vereenzamen.
Om
mens te kunnen zijn, moet men met anderen verbanden kunnen aangaan op
grond van vertrouwen, en om vertrouwen te kunnen schenken, moet men
geheimen hebben, welke men met die anderen die men vertrouwt, kan
delen. Het schenken van vertrouwen is derhalve gelijk aan het
wegschenken van geheimen. Men geniet het vertrouwen van de ander als
men diens geheimen tot de zijne maakt, en men beschaamt het door die
geheimen te verklappen. In het verklappen van geheimen, wordt, met
die geheimen, het vertrouwen vernietigd, en de band, en tenslotte ook
de identiteit van de betrokkenen. Vandaar functioneren geheimen, ook
als het er helemaal niet toe doet wat ze inhouden, als reële
middelen, hetzij ter verrijking, hetzij ter vernietiging van de
daarop betrokken personen.
Het
geheim en de identiteit: ze zijn beiden tegelijk even onwerkelijk en
werkelijk. Onwerkelijk is het geheim omdat het er op de keper
beschouwd principieel niet toe doet wat het inhoudt teneinde
functioneel te kunnen zijn als 'thuis' voor de identiteit, de
persoon. Tegelijk is het geheim ook echt omdat er zonder het geheim,
of de 'thuis', helemaal geen identiteit, geen persoon kan bestaan. En
hoe reëel is dan de identiteit? Hoe echt is het dat iemand met
zichzelf samenvalt en alleen met zichzelf? Hoe waar is het te zeggen
dat elke mens uniek is? En is het met de unieke mens dan net zo
gesteld als met het geheim: doet het er met andere woorden niet toe
wie een persoon is, zoals het er ook niet toe doet wat een geheim dan
inhoudt, terwijl het volstaat dàt het er is opdat de manifestatie
van het vertrouwen mogelijk zou zijn? Doet het er met betrekking tot
een persoon helemaal niet toe wie hij is, en volstaat het dàt hij er
is... opdat wat dan mogelijk zou zijn?
Het
geheim, de identiteit, en tenslotte het leven zelf: allen delen ze
een karakter van opperste onwerkelijkheid en opperste werkelijkheid
tegelijk. Want wat is het leven anders dan een efemere beweging die
heel even door de dode dingen gaat zoals een wind die waait in de
kleuren van het linnen aan een waslijn? En tegelijk het enige wat er
is.
2.
Ik
heb nooit een grotere onzin gehoord dan in de uitspraak dat de mens
samenvalt met zijn geheimen. Het verdwijnen van zijn geheimen
betekent het verdwijnen van de mens, zo wordt beweerd, maar kan
iemand mij misschien eens duidelijk maken over welke geheimen het dan
gaat? Ach, hoe makkelijk vinden zij niet de instemming van de lezers,
die artikels die een beetje stug en onleesbaar zijn door hun slecht
gevormde zinnen, halfgare redeneringen en citaten of zinspelingen op
zogenaamde grote geesten die dan nog het liefst schrijven in vreemde
talen! In alle ernst: ik weet echt niet wat ik me bij die 'geheimen'
moet gaan voorstellen, laat staan dat ik mijn identiteit, het bestaan
van mijn zelf, daaraan zou ontlenen!
In
alle eerlijkheid moet ik daarentegen bekennen dat zelfs die
identiteit waarover allen de mond vol hebben alsof het de meest voor
de hand liggende werkelijkheid betrof, mij alleen maar opzadelt met
een ongemakkelijk gevoel, want ik voel geen eigen identiteit, geen
samenvallen met mezelf, geen ondeelbaar centrum, geen persoon: alles
wat ik voel is wat mijn zenuwuiteinden aan mijn hersenen doorspelen,
en verder ook wat mijn hersenen bedenken naar aanleiding van vroegere
prikkels. Dat laatste overtreft in de meeste gevallen overigens niet
eens het niveau van het eindeloze gepieker, en ik maak er het liefst
een eind aan door een dutje te doen of door mij te storten op een of
andere bezigheid die aan de geest of aan het lichaam genoeg afleiding
biedt om dan toch voor de duur van enkele minuten - en in het beste
geval zijn dat enkele uren - met piekeren op te houden.
Meer
bepaald dat terugkerende piekeren baart me zorgen, want het onderwerp
van het gepieker is uitgerekend het volstrekt ontbreken van een
'zelf', een identiteit of een eigen geest, laat staan dat daarin
geheimen zouden schuilen welke een reserve vormden voor het geval
zich een ontmoeting voordeed waarbij deze geheimen dan met anderen
gedeeld zouden kunnen worden ter bekrachtiging van het vertrouwen.
Wat een onzin! Neen, andermaal: ik heb geen geheimen, ik beschik
zelfs niet over een eigen 'zelf' dat ze zou kunnen herbergen, en van
anderen verwacht ik evenmin dat zij geheimen hebben. Meer zelfs: als
anderen mij over hun geheimen reppen, dan activeert zulks een vreemde
allergie ergens in mijn ingewanden, en moet ik er als een hazewind
vandoor.
De
allereerste herinneringen uit mijn vroegste kindertijd bevatten geen
enkele notie van een eigen identiteit: ik zie daar alleen maar
geurige bloemen waaraan men mij laat ruiken, bloemen waarvan de vele
kleuren dieper zijn en echter dan die van de andere dingen uit de
omgeving. Ik hoor bijen zoemen die deze bloemen bezoeken, die er hun
honing halen en die dan tevreden verder vliegen,
van
bloem
naar
bloem.
Ik
zie hoe zij landen op de geurige kelkbladen in hun donzige vacht en
met hun wollen pootjes en hoe zij hun slurf diep in de gaten der
bloemen boren om er de nectar uit te zuigen. Ik herinner me vlinders
die zich aan eenzelfde passie overgeven: vlinders bij wie ik het
wonder van de vliegkunst met vleugels ontdek en ook dat van de
symmetrie welke de aquarellen op hun vleugels schilderen. Bloemen,
bijen, vlinders, bomen ook, en de warme zomerwind, het zoete van de
vruchten uit het woud, het spreken van zwarte vogels in de takken van
de bomen, de dans van de kat en het hijgen van de aanhankelijke hond.
Al
deze dingen herinner ik me uit mijn vroegste kindertijd, maar géén
eigen identiteit. Nooit immers was ik bij mezelf, altijd was ik
uitzinnig, altijd viel ik samen met wat ik rook, proefde, hoorde,
voelde of zag. Alleen als ik buikpijn kreeg, en huilde, waren ogen op
mij gericht, werd mijn naam genoemd, en restte mij geen andere keuze
dan die naam te associëren met ongemak en met pijn: het 'zelf' was
slechts een storing welke zo snel mogelijk diende opgeheven te
worden. (1)
Uit de
waarnemingspsychologie blijkt dat in het gezichtsveld van mensen (en
dieren) al datgene uit de bewuste aandacht en alras ook uit de
waarneming als zodanig verdwijnt wat door ervaring en kennis in het
brein werd opgeslagen onder de noemer 'onnozel' (wat wil zeggen:
'onschuldig'): wij hebben letterlijk geen oog (meer) voor die zaken
die ons niet kunnen 'deren' ('beschadigen'), wat inhoudt dat onze
aandacht zich vooral richt op gevaren, de anticipatie ervan en de
associaties ermee. Hoe vijandiger de omgeving, des te groter wordt de
aandacht voor mogelijke bedreigingen en uiteraard zal tegelijk de
aandacht afnemen voor werelden die zich uitstrekken buiten het
natuurlijke en het maatschappelijke strijdperk, terwijl toch niemand
kan beweren dat het Ware, het Goede en het Schone volstrekt
bijkomstige zaken zijn: in de intermenselijke 'oorlog' kiest men
veeleer voor leugens die profijt beloven dan voor 'abstract' geachte
waarheden; het nuttige verdringt het schone waarover steeds meer
mensen oordelen dat het tot niets dient en de goedheid krijgt hoe
langer hoe vaker het etiket van domheid opgeplakt; de finaliteit van
ons handelen heeft zich verschoven van het geluk naar de
opportuniteiten en de verwisselbaarheid van het geld met ongeacht
welk ander goed etaleert hoe waardevrij de wereld werd, hoe leeg,
onverschillig en onmenselijk en zelfs niet dierlijk want een beest
leeft veeleer gezond.
Wij ervaren
allen hoe bijvoorbeeld bij het doen van aankopen in magazijnen, de
aandacht van de kassier of de kassierster steeds vaker als het ware
eensklaps oplost in het niets van zodra dat ook gebeurd is met de
mogelijke dief in ons op het ogenblik dat wij de rekening vereffend
hebben. Mensen die uit de maatschappij worden buitengesloten en die
derhalve ook niet participeren aan het maatschappelijke strijdperk,
kunnen ervan meespreken en bij uitstek het ouder worden maakt ons
tenslotte allemaal bewust van het feit dat anderen ons letterlijk
helemaal niet meer zien staan van zodra wij grijzer worden en trager,
tandenlozer, hardhoriger, van zodra wij inboeten aan mondigheid en
aan mobiliteit. Het is niet direct een reden tot ongerustheid omdat
onze verdwijning uit de aandacht van derden te maken heeft met het
feit dat men ons niet langer wantrouwt omdat zoals gezegd het
wantrouwen steeds vaker de enig resterende
trigger is van de aandacht of de alertheid.
Nochtans
blijkt het verdwijnen uit de aandacht van anderen niet zonder
gevolgen want samen met bijvoorbeeld Gerard Bodifée in zijn Aandacht
en aanwezigheid oordelen
meer filosofen dat het exclusief
op die plek is dat wij, mensen, bestaan. En dat de gevolgen van dit
soort van vergetelheid best erg kunnen zijn, blijkt dezer dagen in
het bijzonder bij de nabeschouwingen over de gang van zaken met
betrekking tot de in rusthuizen verblijvende bejaarden. In België
waren dat er voor de aanvang van de crisis zo'n 88.000 in totaal, een
aantal dat met zowat 4.800 geslonken is ingevolge de oversterfte door
het nieuwe coronavirus.
In
een tekst van 10 maart ll. (1) werd gewezen op de speciale paradox
die erin bestaat dat mensen
met een sterk immuunsysteem een hogere levensverwachting hebben zodat
zij beter vertegenwoordigd zijn in de categorie van de bejaarden
terwijl blijkt dat de meeste slachtoffers van covid-19 onder de
bejaarden vallen. Vandaag kan men er niet meer omheen dat inderdaad
niet de ouderdom doch de leefomgeving wel eens de oorzaak kon zijn
van die opvallende paradox en dat was anders honderd jaar geleden ten
tijde van de Spaanse griep, toen de mensen nog thuis mochten sterven
en de hele redenering mag hier worden herhaald: rusthuizen blijken
bejaarden extra gevoelig te maken voor besmettelijke ziekten en men
hoeft helemaal geen 'topdokters' in te huren of geen decennialange
research te voeren om aan de weet te komen waarom dit zo is. Extra
kwetsbaarheid voor infectieziekten of een ondermijnde immuniteit
hangt samen met de psycho-sociale malaise van desoriëntatie en
depressie ingevolge het weggerukt zijn uit de vertrouwde omgeving.
Bovendien maken veiligheidsoverwegingen dat rusthuizen quasi
hermetisch van de buitenwereld worden afgesloten zodat het wel lijkt
dat de bewoners daar altijd
in quarantaine zitten: alle gesofisticeerde airconditioning ten
spijt, zorgen de uit voorzorg gesloten ramen voor een broeierige
atmosfeer waaraan insiders wennen maar die bezoekers vaker
commentariëren. En bij onvoldoende lichaamsbeweging vergroot niet
alleen de kans op breuken maar baant de spieratrofie de weg naar een
algemene verzwakking van de afweer. Vooral de onafgebroken dagelijkse
in- en uitloop van medisch en paramedisch personeel - huisartsen,
verplegers, diëtisten, fysiotherapeuten, kinesisten, voeten- en
handen verzorgers - vergroot de infectiekansen omdat deze
beroepsgroepen onmogelijk de verspreiding van ziektekiemen onder hun
patiënten kunnen vermijden. Scholen konden de deuren sluiten voor de
duur van de pandemie en ook crèches konden dat doen maar voor
zorginstellingen viel dat heel wat moeilijker. Wel kon men
bijvoorbeeld aanbevelen om de ouderen waar mogelijk voor de duur van
de crisis uit de instellingen weg te halen en bij familieleden te
huisvesten maar dat is kennelijk niet gebeurd. Met een belangrijke
oversterfte tot gevolg.
Misschien
moet de oorzaak van deze nog niet goed tot het sociale bewustzijn
doorgedrongen tragedie inderdaad worden gezocht in het feit dat er
niet genoeg aandacht was of is voor de bejaarden en uit bepaalde
uitlatingen van prominente figuren tijdens de coronacrisis blijkt
bovendien griezelig genoeg dat een kennelijk groeiend aantal
'toeschouwers' deze specifieke genocide eigenlijk niet zo bijzonder
erg vinden omdat het 'toch maar' over bejaarden gaat: men blijkt
steeds driester de menselijke waardigheid te onderwerpen aan
economische maatstaven waar men openlijk gaat rekenen in termen van
'verloren levensjaren' in plaats van in termen van 'verloren levens'.
Dat dergelijke onzin een kans krijgt om in de media te worden
geventileerd, betekent effectief "de
verdwijning van de mens zoals een gelaat van zand aan de kant van de
zee",
zoals Michel Foucault deze tragedie in zijn Les
mots et les choses
zo poëtisch heeft verwoord: het gaat er steeds meer op gelijken dat
het kwaad van de moord niet langer absoluut is doch minder erg in de
mate dat de natuurlijke levensverwachting van het slachtoffer krimpt.
Toen
in 1978 dokter Jean-Paul De Corte van Wetteren-ten-Ede zich tegen een
gelijkaardige mentaliteit verzette, kon hij ei zo na een streep
trekken onder zijn carrière, hij dreigde uit de orde der geneesheren
te worden gezet. In twee woorden: deze moedige medicus en politicus
zette Wetteren op de kaart lang voor er sprake was van de giframp van
5 mei 2013, toen hij op grond van statistische onregelmatigheden
ontdekte dat in een plaatselijk ziekenhuis een seriemoordenares aan
het werk was: een non die patiënten met insuline doodspoot om hen
vervolgens te bestelen; zij was namelijk morfiniste en had geld
nodig. Dr. De Corte schreef toentertijd een boek over de feiten, wat
hem echter niet in dank werd afgenomen: in de Vlaamse pers werd er
welhaast met geen woord over de affaire gerept en dit terwijl de naam
van Cecile Bombeke (alias zuster Godfrieda) verscheen in de top tien
van de seriemoordenaars van de eeuw in de New York Times. Ook in
Engeland haalde de zaak de pers. (2) Geheel in strijd met het door
henzelf voorgewende geloof gingen de toenmalige verantwoordelijken
ervan uit dat moord geoorloofd is waar de slachtoffers oude en zieke
mensen zijn - een redenering die ook Adolf Hitler volgde, wat leidde
tot een massamoord op zes miljoen mensen.
Tot
op heden vielen in de coronacrisis welgeteld 391.300 doden waarvan
het merendeel bejaarden. Het is overduidelijk dat niet de mensen uit
de medische sector daarvoor de verantwoordelijkheid dragen - velen
hebben zich uitdrukkelijk ingespannen om te wijzen op het gevaar voor
ouderlingen. De verantwoordelijkheid ligt voor een stuk onmiskenbaar
bij de (in democratieën) door het volk verkozen politici en derhalve
bij alle burgers. En het gevaar is niet denkbeeldig dat bij het
wegblijven van kritische nabeschouwingen die de ernst van de zaak aan
het licht brengen, mensen gaan wennen aan de gedachte dat het
overlijden van ouderlingen nu eenmaal hoort bij het verschijnsel van
een epidemie. En in die mentaliteit wordt stilzwijgend aangenomen dat
wie zich niet in de aandacht van anderen naar binnen werken (en dus:
wie voor anderen geen bedreiging vormen, wie niet agressief deelnemen
aan het 'spel' van de intermenselijke oorlog) het ook niet waard zijn
om te bestaan. Andermaal dreigt dan "de
mens te vergaan zoals een gelaat van zand bij de grens der zee"
en wat van hem overblijft zijn 'papiers'. Te lezen in het Frans in
analogie met 'sans-papiers'. Papieren zonder mensen.
Volgens de klassieke definitie van waanzin die haar
essentie bepaalt als het delirium of het afwijken van de lira,
de 'voege', de 'vore' of het aloude spoor (1), is vernieuwing - die
per definitie het aloude spoor verlaat - uiteraard geheel onmogelijk.
Het conservatisme wil, zoals de term het zegt, het aloude bewaren en
verhindert derhalve elke vernieuwing terwijl het zichzelf uiteraard
als gezond beschouwt, zodat volgens haar opvattingen de waanzin
schuilt in de vernieuwing. Wanneer de vertegenwoordigers van het
conservatisme het voor het zeggen hebben in de wereld van de
geestelijke gezondheidszorg, staat derhalve niet alleen de
vooruitgang op het spel maar tevens de geestelijke gezondheid van het
volk omdat zij die bij het aloude zweren, hen tot waanzinnigen
bestempelen die de stagnatie afwijzen of de terugkeer naar een
cultuur van vaak millennia geleden. De ernst van deze waarschuwing
mag blijken uit de geschiedenis van het nazisme, die van de Sovjets
(zoals onder meer beschreven in De Goelag
Archipel van Nobelprijswinnaar voor
Literatuur Aleksandr Solzjenitsyn), die van het huidige China en die
van vele andere vandaag nog steeds in stand gehouden of heroplevende
dictaturen.
Vandaag
weten wij dat het werk van Rembrandt van Rijn maar uiteraard ook dat
van elke andere bekwame beeldende kunstenaar en in het bijzonder wat
betreft het figuratieve aspect, tot stand komt vanuit een verbeelding
welke geprojecteerd wordt op een chaotische figuur - een vlek - die
ze versterkt en helpt om zichzelf gedetailleerd terug te vinden en af
te beelden. De grafische kunstenaar die vanuit zijn verbeelding
werkt, start inderdaad niet met een definitieve en onverbeterbare
figuur op een wit doek, hij maakt eerst een vlek, waarin hij dan de
lijnen herkent of de licht- en schaduwpartijen die hij wil behouden
en de romanschrijver doet hetzelfde: aanvankelijk schrijft hij erop
los maar het echte werk begint pas bij het schrappen - een activiteit
die danig gaat overheersen dat van de aanvankelijke 'vlek' vaak
helemaal niets meer wordt overgehouden.
Geen
kunstwerk kan worden geboren als het niet van bij de start 'buiten de
lijntjes' kleurt en logischerwijze is het ook niet anders mogelijk
aangezien het witte blad geen enkele houvast te bieden heeft. De bouw
van een huis begint op de tekentafel van de architect met een schets,
elke nieuwe vondst is een aftasten van de chaos en het nieuwe behoeft
zo'n vlek en dat is sowieso de vlek van het aloude; de vernieuwer
vertrekt met zijn project niet 'out of the blue' maar hij verklaart
het oude tot chaos: de vlek van waaruit hij zal werken aan iets nieuw
terwijl hij alles elimineert wat niet beantwoordt aan het beeld van
zijn verse inzichten. Maar het oude kan pas tot het fundament van het
nieuwe worden op voorwaarde dat het oude niet langer beschouwd wordt
als een op zichzelf betekenisvolle figuur maar nog louter als een
chaotische vlek welke echter de noodzakelijke hefboom vormt voor de
verbeelding van waaruit het nieuwe de werkelijkheid naar binnen komt
zoals de plant uit het zaadje. Die vlek of dat onvermijdelijke buiten
de lijntjes kleuren is nu evenzeer werkzaam in de vorm van de
'waanzin' waartoe de oude waarheid moet worden herleid opdat zich op
haar de vernieuwde rede zou kunnen enten.
Als de
waarheid kan gedefinieerd worden als de 'nog niet achterhaalde
waanzin' is, dan komt zij noodzakelijkerwijze ook enkel via de
'waanzin' tot stand. Tot op het ogenblik dat een nieuwe waarheid het
licht ziet, handhaaft zich datgene als waarheid wat in haar nieuwe
licht echter gedoemd is om als waanzin te verschijnen. De nieuwe
waarheid maakt met andere woorden de oude tot waanzin terwijl die
waanzin tegelijk de 'waarheid van destijds' zal blijven. Die
'waarheid van destijds' treft derhalve geen schuld wanneer nieuwe
inzichten haar tot waanzin maken; het wordt pas problematisch waar de
aloude waarheid zich in het licht van de nieuwe met hardnekkigheid
wil bestendigen want in dat licht is zij ook waanzin en
wie haar handhaven tegen heug en meug maken zich schuldig aan de
leugen.
De waarheid
verandert, hij leeft en als God zichzelf als de Waarheid omschrijft,
dan is zijn wezen onafgebroken in een toestand van verandering, bijna
zoals Hegel de werkelijkheid als zodanig heeft opgevat of zoals
Teilhard de Chardin de wereld tot ontplooiing ziet komen. Wie de
bijbel beschouwen als het woord van God, zijn het derhalve aan
zichzelf verplicht om het levend karakter van dat woord te erkennen
en omdat de essentie van het woord in zijn betekenis ligt, moet hier
worden erkend dat die betekenis leeft - alleen al omdat
betekenis sowieso in betrekking staat tot betekenisgevers,
betekenisontvangers en betekenden die allemaal leven en derhalve in
een toestand van onafgebroken verandering zijn. Wie de bijbel
beschouwen als het woord van God, zijn het aan zichzelf verplicht om
de levende en derhalve veranderende betekenis ervan te erkennen -
doen zij dat niet, dan vissen zij achter het net: wat zij lezen, is
dan niet langer het woord van God doch een leugen, ofwel, in het
licht van de nieuwgeboren rede: regelrechte waanzin.
Die waanzin
doet zich nu als zodanig gelden in het licht van de nieuwe rede
doordat zij de perceptie maar ook de ervaring van de huidige
werkelijkheid inconsistent maakt, precies zoals de hartstocht dat
doet waar die bewerkstelligt dat Orpheus Euridice's terugkeer zowel
bewerkt (door zijn smeken) als onmogelijk maakt (door zijn
achteromkijken). De innerlijke tegenspraak die de waanzin van een
achterhaalde want gestagneerde lezing van het (al dan niet vermeende)
woord Gods in de huidige werkelijkheid aan het licht brengt,
verschijnt dan in de gestalte van de hypocrisie of de
ongeloofwaardigheid op het punt waar zij in plaats van het beloofde
menselijke geluk, leed veroorzaakt door de uitoefening van machten
waarop zij niet langer rechten kan doen gelden omdat zij zich naast
het spoor van de rede begeeft. Er vallen met andere woorden lijken
uit de kast en geen mens kan zulks beletten omdat de waanzin zich nu
eenmaal niet anders kan handhaven dan ten koste van mensen, die zij
excommuniceert of opgesloten houdt waar zij niet thuishoren en niet
aan het leven kunnen deelnemen. Andermaal: de waanzin begaat die
misdaad teneinde zichzelf in het zadel te kunnen bestendigen als de
waarheid en omdat waarheid verbonden is met macht terwijl macht
steeds de macht is over het leven van mensen, handhaaft zich de
waanzin pas middels de misdaad - berokkend aan mensen - maar andersom
is het ook de misdaad welke een zich opdringende waarheid ontmaskert
als leugen of als waan.
Als de
lezing van het (al dan niet vermeende) woord Gods van het hoofd
wereldwijd van de Broeders van liefde die een groot stuk van de
wereld van de psychiatrie beheersen, hypocriet blijkt op grond van
een kennelijk onvermogen tot het erkennen van het levend karakter van
het woord, is zoals hoger gezegd de volksgezondheid in het geding, te
meer daar de bedoelde interpretator beschikt over een niet te
onderschatten wereldlijke macht terwijl - andermaal - macht steeds
macht is over het leven van mensen. In de context van de huidige op
til zijnde discussie over geslacht, gender en het Bijbelvers "Man
en vrouw schiep Hij hen", brengt het uit de kast komen van
holebi's en transgenders, misdaden van excommunicatie en opsluiting
aan het licht uit het tijdperk van de vergeetputten dat vandaag door
de kerk bij monde van René Stockman kennelijk wordt her-ingeluid.
Edoch, waar wij dit laten gebeuren, keuren wij niet alleen deze
ongelooflijke aberratie goed maar steunen wij evenzeer de
heroprichting van de aloude concentratiekampen en een heuse
massamoord die in deze beproefde vorm veel moeilijker te bestrijden
is omdat de kasten of de kerkers van de kerk geheel onzichtbaar zijn
en zo ook het op gruwelijke wijze 'wegsteken' van mensen die, waar
zij te horen krijgen dat zij zich maar best onzichtbaar kunnen maken,
hun eigen excommuniceerder worden: zij werpen zogezegd zichzelf
in de vergeetput, zoals de tallozen die zichzelf vermoorden en
zoals de kampgevangenen die elkaar executeerden: zo blijven de
eigenlijke moordenaars buiten schot, zij hebben immers niets misdaan,
zo houden zij vol, zij profileren zichzelf daarentegen als weldoeners
en als de oorlog voorbij is, kunnen zij via de 'rattenlijn' met valse
pasjes het land uit om elders hun criminele activiteiten verder te
zetten en daar de tijd af te wachten om terug te keren als de kust
vrij is en met hun slachtingen te herbeginnen, zoals ook virussen dat
doen en de pestbacil, zoals zo treffend beschreven door nog een
Nobelprijswinnaar voor Literatuur, Albert Camus, die het toentertijd
in La Peste in feite over de rattenplaag had van
extreemrechts.
Volgens de klassieke
definitie ligt de kern van de waanzin in het delirium: "'Dit
woord is afgeleid van lira,
een vore; zodat deliro
letterlijk beduidt: ik begeef mij buiten de vore, buiten de rechte
weg van de rede." (...) "Dat delirium is de
noodzakelijke, maar ook afdoende voorwaarde om te kunnen zeggen dat
een zieke waanzinnig is." (2) De definitie is problematisch
omdat de pertinente vraag luidt wat dan redelijk is: vanuit het
oogpunt van de Verlichting wordt de religie waanzin, terwijl
bijvoorbeeld de katholieken van een halve eeuw geleden hier te lande
over dorpsgenoten zegden dat zij zich buiten de 'vore' of de 'voege'
begaven (i.e.: dat zij zich niet 'voegden') als zij het nalieten om
de zondagsmis in ere te houden. 'Verlichte geesten' daarentegen
geloofden niet langer precies omdat zij het geloof redeloos achtten
en derhalve waanzinnig. Allerminst een sinecure, te meer daar
bovendien het woord 'voege' verwant is met de 'voogd' die iemand
'bevoogd' of 'bevoegd' kan verklaren zodat de rede hier verbonden
wordt met de autoriteit wiens verordeningen echter niet noodzakelijk
met het redelijke samenvallen terwijl een autarch of een godheid wel
beschikt over leven en dood van zijn onderdanen en dat is macht.
Nu legde men reeds in de
oudste tijden de oorsprong van de waanzin bij de hartstochten (die
dan in het christendom nog verbonden worden met schuld): "De
mogelijkheid tot waanzin ligt in het gegeven van de hartstocht
besloten." (3) Zo bijvoorbeeld wordt de waanzin van Orpheus
na het verlies van zijn geliefde verklaard vanuit zijn hartstocht: in
de helleense mythe Orpheus en Euridice verliest Orpheus zijn
geliefde Euridice nadat zij door een adder werd gebeten; zij belandt
in de onderwereld maar Orpheus weet met zijn treurzang het medelijden
te wekken van de goden van de onderwereld en hij mag haar terughalen
op voorwaarde dat hij op de terugweg waarbij zij hem volgt, niet
achterom kijkt. Het noodlot bestaat erin dat dezelfde hartstocht
waarmee Orpheus zijn geliefde bij zich terug wil in het leven, hem
overmant en hem doet omkijken en aldus maakt dat zij voorgoed
wegglijdt naar het dodenrijk. (4) De hartstocht is redeloos maar
blijkt alsnog in staat om de harteloosheid van de doden voor heel
even ongedaan te maken. Maar dan slaat de ijskoude rede toe: zij
veroordeelt de hartstocht op grond van haar eigen tegendoelmatigheid
waarmee zij zich begeeft buiten de werkelijkheid waarin immers geen
plaats meer is voor de waanzin.
Een hartstochtelijke
liefde vormt ook het fundament van het Christendom dat om die reden
waanzin wordt genoemd terwijl gelovigen het verlangen naar het eeuwig
leven redelijk achten omdat geen redelijk mens de eeuwige dood kan
begeren. Dat betekent niets minder dan te zeggen dat als het
(christelijke) geloof redelijk of terecht is, dat dan de
werkelijkheid zoals zij er vóór het Christendom uitzag, te 'klein'
was om waar te kunnen zijn. De zogenaamde waarheid, de redelijkheid
en dus ook de waanzin lijken derhalve producten van de tijd en de
omstandigheden, wat ze op hun beurt tot waandenkbeelden maakt, maar
ook dat is niet zomaar waar. Michel Foucault schrijft: "(...)
men mag niet vergeten dat Christus gedurende zijn hele mensenbestaan
eigenlijk de waanzin heeft geëerd; hij heeft die geheiligd, evenals
het genezen gebrek, de vergeven zonde en de armoede waaraan eeuwige
rijkdommen zijn beloofd." (5)
In
De grote opsluiting,
het tweede hoofdstuk van zijn Geschiedenis van
de waanzin, beschrijft
Foucault hoe waanzinnigen geëxcommuniceerd en later ook opgesloten
werden, vooreerst om de schande te ontvluchten: schande en schaamte
ontstaan bij het openbaar worden van (al dan niet vermeende) schuld
die omdat schuld naar (al dan niet vermeende) misdaad verwijst, ook
aan het oog onttrokken wil worden. Maar wat gebeurt er dan wanneer
een (al dan niet vermeende) waanzin zoveel terrein heeft ingepalmd
dat zij om zeggens de hele mensheid beheerst, zoals dat in de
westerse wereld vele eeuwen lang het geval is geweest met het
Christendom en vandaag met de Verlichting? Wat gebeurt er wanneer een
zekere waanzin de meerderheid van de mensen achter zich krijgt in een
wereld die niet noodzakelijk democratisch hoeft te zijn aangezien het
reeds een natuurwet is dat apen apen na-apen terwijl ook de mens een
kuddedier is dat zich voegt naar de massa, dat de 'voege' of de
'vore' volgt: het reeds door anderen gemaakte spoor? Dat spoor der
voorgangers wordt overigens op meesterlijke wijze ontluisterd door
grote kunstenaars zoals Werner Herzog en bij uitstek in zijn Jeder
für sich und Gott gegen alle,
over de vondeling Kaspar Hauser die
op zijn doodsbed een visioen krijgt: de mensheid is een karavaan
waarin de ene de andere blindelings volgt, maar het is een karavaan
zonder kop of staart: het spoor is er maar het voert naar nergens.
Christus kon onschuldig
veroordeeld worden door de waanzin van het joodse volk dat de
vrijheid van een moordenaar verkoos boven die van de goddelijke
wonderdoener en de Romeinse heerser die geen schuld vond in die man,
schikte zich alsnog naar de waanzin van het volk omdat politici nu
eenmaal weten dat als puntje bij paaltje komt, de rede slechts een
voorwendsel is: zij weten dat omdat zij de kunst verstaan van de
redevoeringen die zij alleen maar houden om de waanzin van hun
machtswellust te kunnen verkappen en botvieren. Pilatus waste zijn
handen in onschuld, Nicolaï Gay schilderde Christus bij Pilatus in
het werk Quod Est Veritas? (6)
-Wat
Is Waarheid? - de oratorische vraag die de
politieker aan God voorlegt met dezelfde aanmatiging waarmee ooit de
duivel Christus op een berg in verzoeking wilde brengen en waarmee
Pilatus zijn minachting voor de waarheid en derhalve zijn verachting
voor het goddelijke uitspreekt, dat hij mét de godheid zelf ter dood
veroordeelt omdat hij zich niet tegen de waanzin kan verzetten daar
hij zijn macht eraan ontleent. Ontleent,
wel te verstaan want zijn macht duurt uiteraard niet langer dan zijn
aardse leven. Zodat de titel van het beroemde schilderij evenzeer de
oratorische vraag had kunnen zijn, door Christus gesteld aan Pilatus:
Wat Is Waanzin? Maar
Christus zweeg en Nicolaï Gay schilderde de waanzin van Pilatus.
In het westen wordt
waanzin steeds vaker gedefinieerd als de ongehoorzaamheid aan de
autoriteiten en zo komt het dat mensen zoals Julian Assange en Edward
Snowden samen met vele andere journalisten en rebellen zoals Socrates
en Giordano Bruno, die strijden voor de waarheid, waanzinnig worden
verklaard en vervolgd worden, gemarteld en gedood omdat zij ijveren
voor een waarheid die niet past in de waanzin van de wereld waarin
zij leven of leefden. Zolang de waarheid waarvan zij getuigen niet
aan het licht wordt gebracht, blijft de wereld die als waanzin
beschouwden terwijl zij een waanzin moeten verduren die zich voor de
waarheid uitgeeft.
Maar één zaak staat
vast: vooruitgang is onmogelijk zonder rebellen die bereid zijn om
daarvoor met hun leven te betalen omdat alles wat voor waarheid wil
doorgaan, dat pas kan doen middels macht, die altijd macht is over
andermans leven. Klokkenluiders, rebellen en vernieuwers dienen
immers te weerstaan
aan de macht die een leugen in het zadel houdt en die weerstand kan
allerminst fysiek zijn; de macht van de waarheid blijkt van een heel
andere orde dan deze die op aarde heerst. Misschien leven wij wel in
een tijdperk van gegeneraliseerde waanzin en misschien is dat
noodzakelijk altijd zo, misschien beperkt zich de betekenis van
waarheid tot 'nog niet achterhaalde waanzin'. Maar dat doet niets af
van het feit dat vooruitgang geheel onmogelijk is zonder mensen die
bereid zijn om daarvoor met hun leven te betalen omdat alles wat voor
waarheid wil doorgaan, dat pas kan doen middels macht, die altijd
macht is over andermans leven.
(J.B., 2 juni 2020)
Verwijzingen:
(1) Robert James,
Dictionnaire universel de médecine, Parijs 1746-1748, deel
III, p. 977, zoals geciteerd in Michel
Foucault,
Geschiedenis van de waanzin,
Boom/Amsterdam 2013 [Oorspronkelijk: Folie
et déraison. Histoire de la folie à l'âge classique,
Paris: Plon 1961], p. 123.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: