De
nieuwe pest (vervolg 43):
Onderwerping
Er
wordt gezegd dat de pandemie of wat daarvoor moet doorgaan door
sommigen te baat genomen wordt om de massa weer in het gareel te
krijgen nadat allerlei emancipaties de greep op het volk onmogelijk
hadden gemaakt. Maar hoe kan men ook weten dat dit inderdaad het
geval is? Hoe kan men weten dat de stoute beweringen over een aan de
gang zijnde machtsgreep (gepleegd door een zekere elite op 'het
volk') ook waar zijn?
Iedereen
zal het er over eens zijn dat wie mensen aan zich wil onderwerpen,
het bevel moet voeren en er moet voor zorgen dat hij gehoorzaamd
wordt. Iedereen weet ook dat de enige garantie voor dat laatste erin
bestaat te tonen dat men de sterkere is. Maar wat is dan precies het
verschil tussen een normale democratische regering en een dictatuur?
Want beide bevelen ze en willen ze gehoorzaamd worden. Het antwoord
is onthutsend.
In
een democratie en in een rechtsstaat worden de verordeningen
uiteraard door het volk zelf beslist of tenminste dan toch door de
vertegenwoordigers van het volk in het parlement en het bestaan van
een van de politiek onafhankelijke instantie - het gerecht -
garandeert ook dat die regels afdwingbaar zijn. Maar de grond van
deze constellatie is dat democratische wetten in principe redelijk
zijn, wat wil zeggen dat zij tot stand komen door openbaar
overleg
met redelijke argumenten waarbij erover gewaakt wordt dat genomen
beslissingen het algemeen
welzijn
dienen. Zo bijvoorbeeld wordt beslist om de maximum snelheid in de
bebouwde kom te bepalen op 50 km per uur nadat men overeengekomen is
op grond van openbaar gemaakt onderzoek dat dit daar inderdaad de
veiligste manier is om zich te verplaatsen. Uitgerekend de
(principieel controleerbare) juistheid en de betrouwbaarheid van die
bepaling maken dat ieder weldenkend mens zich ook zonder
tegenpruttelen aan die regel zal houden. Niemand kan die regel
onredelijk noemen; niemand kan op een geloofwaardige manier de
stelling verdedigen dat die regel dictatoriaal is of dat hij
onterecht de vrijheid van de burger zou beperken - andermaal: omdat
men eerst heeft ingezien dat deze algemene vrijheidsbeperking
noodzakelijk
is voor de algemene veiligheid. Het gaat om een redelijk overleg
onder het volk inzake het nemen van een beslissing over de kosten en
de baten van welbepaalde in te voeren wetten. En nogmaals: het tot
stand komen van democratische wetten gebeurt via algemeen overleg en
met redelijke argumenten. Het enige minpunt bestaat erin dat een
stemming (een kwantificering van aanvankelijk louter kwalitatieve
argumenten) helaas onvermijdelijk is; het ware immers beter indien
iederéén het eens kon worden over wat te doen in functie van het
algemeen belang en indien er dus geen enkele tegenstem was maar
politieke rationaliteit is nu eenmaal geen wiskunde.
Bij
een niet-democratische besluitvorming komt er uiteraard geen
parlement kijken en bestaat geen (normale) rechtspraak maar dikwijls
wordt via allerlei procedures verdoezeld dat een schijnparlement de
plaats van het parlement heeft ingenomen of dat men te maken krijgt
met schijnrechtspraak. In geval van nood is het soms niet anders
mogelijk dan dat een noodregering gevormd wordt en dat noodregels
ingevoerd worden: waar totaal onverwacht de algemene veiligheid op
het spel komt te staan, zal even onverwacht de vrijheid aan banden
moeten worden gelegd en omdat gezondheid in de eerste plaats een zaak
is van veiligheid, kan men bij een pandemie niet anders verwachten
dan dat de vrijheid ook drastisch wordt ingeperkt. Maar de vraag weze
nu herhaald: hoe verzekert men zich ervan dat de stoute beweringen
over een aan de gang zijnde machtsgreep waar zijn? En het antwoord op
die prangende vraag wordt pas kenbaar als men de onderliggende
verantwoording voor de betrokken handelwijzen als zodanig belicht.
Zoals
gezegd bestaat de basis voor de democratische wetten in hun
redelijkheid en hun openbaarheid: principieel kan iedereen nagaan hoe
de wetten tot stand kwamen, of iedereen daarin zijn zegje heeft gehad
en of alles in redelijkheid is verlopen. En in een dictatuur is dat
pertinent niet
zo. Een dictator kan het er wel doen op lijken dat de beslissingen
door het volk genomen worden, dat ze redelijk zijn en noodzakelijk,
maar geen enkele dictator kan verbergen dat zijn wetten onredelijk
zijn als ze dat inderdaad zijn omdat geen enkele mens, en derhalve
ook geen dictator, boven de rede staat. En nu komt het onthutsende
van de hele zaak.
Dictators
doen als puntje bij paaltje komt ook geen moeite om te verbergen dat
wat zij eisen, onredelijk is: zij eisen een bepaald gedrag en durft
iemand het aan om te vragen naar de reden, dan vertikken zij het om
zich te verantwoorden; hun antwoord bestaat uit een boete of een
andere straf die zich herhaalt totdat de betrokkene ophoudt naar de
verantwoording te vragen.
Elke
dictatuur overleeft bij de gratie van de onderwerping. Van
onderwerping is sprake waar mensen bevelen uitvoeren,
verbodsbepalingen aanvaarden of belijdenissen afleggen die indruisen
tegen de redelijkheid. En precies aan het feit dat mensen redeloze
regels volgen, weet
een dictator ook dat hij hen onderworpen heeft. Hij zou dit niet weten
wanneer de regels redelijk waren omdat in dat geval de twijfel
bestond dat de regels gevolgd werden omwille van hun redelijkheid.
Maar waar de regels helemaal geen redelijke grondslag hebben, zullen
alleen diegenen ze volgen die zich er (blind) aan onderwerpen -
mensen die daarentegen het recht en de rede hoogachten, zullen
ertegen in opstand komen.
De
mens is een complex wezen: enerzijds zijn wij geneigd om te geloven
dat het volstrekt onmogelijk is om tegen beter weten in te handelen
maar anderzijds doen wij dat wel voortdurend terwijl wij dat onbewust
beschouwen als een soort van noodzakelijk kwaad. Zoals wij kunnen
liegen terwijl wij de waarheid kennen (en de kennis van de waarheid
is een noodzaak voor de mogelijkheid van het liegen), zo ook kunnen
wij een geloof belijden terwijl wij heel goed weten dat de
geloofspunten in kwestie je reinste onzin zijn. In de beide gevallen
handelen wij tegen beter weten in omdat wij nu eenmaal moeten
overleven terwijl op de achtergrond het vers uit de Driestuiversopera
van Bertolt Brecht weerklinkt: Erst
kommt das Fressen, dann kommt die Moral.
Een
aan een religie onderworpen volk (en 'religie' betekent ook
'overgave') belijdt in de zondagsmis te geloven in de hemel, het
vagevuur, de hel, alle heiligen, duivelen en engelen en het systeem
van de aflaten, maar geen zinnig mens in de hele kerk gelooft dat ook
werkelijk en de kerkleiding weet
dat ook. Maar de kerkleiding verlangt zelfs niet dat het volk
gelooft wat zij het voorhouden; het enige wat zij verlangen is dat
het volk zich gedraagt
overeenkomstig
dat geloof. Als de kerk predikt dat men een aflaat (een
strafvermindering in het vagevuur na de dood) kan bekomen middels een
gift aan de kerk, dan is het de kerk eender of diegene die deze
aflaat effectief betaalt, ook gelooft in de werking ervan; dat er
betaald wordt en dat de kerk het geld ontvangt, is het enige wat zij
kan controleren maar tegelijk is dat ook het enige wat voor haar van
tel is. Met andere woorden is het de kerk erom te doen dat het volk
betaalt en of het dat doet vanuit een echt of een voorgewend geloof,
is dan allang geen punt meer.
Het
dictatoriale van de hele kwestie schuilt hierin dat dit handeltje in
één enkele richting gaat: voor de kerk volstaat het niet dat iemand
echt spijt heeft van zijn zonden, zij vergeeft ze aan de biechteling
van zodra deze zijn geloof belijdt door met echt geld te betalen; de
biechteling van zijn kant heeft zich daarentegen helemaal geen vragen
te stellen over het feit of zijn zonden dan wel echt vergeven zijn:
hij dient dit te geloven zonder meer. De kerk eist garanties van de
gelovige terwijl de gelovige geen garanties kan eisen van de kerk: de
machthebber wantrouwt de onderworpene maar eist tegelijk zijn
vertrouwen. Waar
iemand een ander blind vertrouwt zonder hetzelfde van de tegenpartij
te verlangen, is zonder enige twijfel sprake van onderwerping.
De
hele kwestie moet nu duidelijk zijn: de vraag of de huidige al dan
niet vermeende pandemie door sommigen wordt aangegrepen voor een
machtsgreep, kan bevestigend beantwoord worden van zodra men kan
waarnemen dat regels en wetten worden gesteld die geen redelijke
grondslag hebben. En dat is nu bij uitstek het geval waar het regels
betreft op grond van voorgewende
kennis. Van voorgewende kennis is zonder enige twijfel sprake waar de
stellingnamen tegenover de realiteit welke de gedragsregels zou
moeten verantwoorden, divers zijn en elkaar tegenspreken. Bondiger
uitgedrukt: inconsistenties binnen de perceptie van de realiteit,
maakt deze perceptie vals en ontkracht uiteraard de betekenis of de
zin van de gedragsregels die op grond daarvan worden uitgevaardigd.
Om
het met een simpel concreet voorbeeld te zeggen: waar sommige medici
beweren dat het dragen van mondmaskers tegen covid-19-besmetting
zinloos is terwijl andere medici beweren dat mondmaskers meer kwaad
doen dan goed en waar men alsnog besluit tot een wet die het dragen
van mondmaskers verplicht, ontbreekt elke redelijke grondslag voor
die wet en zal het afdwingen ervan niet anders interpreteerbaar zijn
dan als de manifestatie van een dictatuur.
En
nu is het inderdaad zo dat de standpunten van de verantwoordelijke
beleidsmakers én van de wetenschappers omtrent de al dan niet
vermeende pandemie op velerlei vlak onderling zeer grondig uiteen
lopen: het geldt voor de zin van het dragen van mondmaskers maar ook
voor de zin van social
distancing waarvan
zelfs niemand weet of deze regel zelfs niet geheel tegendoelmatig is;
het geldt voor zowat alles wat over het virus gezegd wordt omdat de
kennis ontbreekt zodat het volk zich moet onderwerpen aan regels
zonder gronden, wat erop neerkomt dat wij zomaar moeten aanvaarden
het proefkonijn te zijn van wetenschappers en beleidsmakers wiens
onderling tegenstrijdige en derhalve onmogelijk correcte meningen
slechts getuigen van twee zaken: ten eerste is dat een volstrekte
onbekwaamheid en ten tweede een volstrekte immoraliteit. Wat betreft
dat laatste, weze het verduidelijkt dat de immoraliteit hier bestaat
in het voorwenden van kennis of dus in het kennelijke onvermogen om
publiekelijk toe te geven dat men omtrent zaken van levensbelang
onwetend
is. Vandaar volgt hier voor de derde keer in deze artikelenreeks eenzelfde
citaat uit het werk van Ivan Illich met een uitspraak over deze kwestie:
"Een
bestudering van de evolutie van ziektepatronen levert als bewijs op
dat artsen in de laatste honderd jaar epidemieën niet sterker
beïnvloed hebben dan priesters in vroeger tijden. Epidemieën kwamen
en gingen, door beiden verwenst, maar door geen van beiden beïnvloed.
Ze zijn even ongevoelig voor de rituelen die in medische klinieken
uitgevoerd worden, als voor die welke bij religieuze altaren
gebruikelijk waren. Het is wellicht nuttig een bespreking van de
toekomst van de gezondheidszorg met de erkenning van dit feit te
beginnen."
(1)
(J.B.,
26 april 2020)
Verwijzingen:
(1)
Ivan Illich, Grenzen
aan de geneeskunde. Het medisch bedrijf - een bedreiging voor de
gezondheid? Het
Wereldvenster, Baarn 1978. (Oorspronkelijke titel en uitgave: Medical
Nemesis - The Expropriation of Health,
Marion Boyars, Londen 1975), p. 21.