Waterwegen
Het wiel wordt algemeen beschouwd als de grootste uitvinding aller tijden. Voor het verplaatsen van lasten ter land functioneerde lange tijd de mens zelf als voertuig waarmee hij trouwens in eerste instantie zichzelf verplaatste. Het verplaatsingsmiddel van de poten of de benen is dat van het voortdurend wisselende steunpunt onder de druk van een zichzelf na elke stap uit zijn evenwicht brengende vracht. Dat proces is echter nogal energierovend, onder meer omdat de beweging van de onderste ledematen voortdurend met de traagheid in gevecht verkeert: van wie zich verplaatsen aan een welbepaalde snelheid, verplaatsen zich de voeten - grosso modo - gedurende de helft van de tijd beurtelings aan het tweevoud van die loopsnelheid, terwijl ze in de resterende tijdsintervallen stilstaan. De voeten, maar ook - zij het in mindere mate - de onderbenen en in nog mindere mate de bovenbenen. Het overwinnen van de traagheid kost veel energie. Hoe meer gewicht in de uiteinden van de onderste ledematen, hoe minder efficiënt het lopen.
Zo eenvoudig als deze verklaring is, zo lang duurde het echter ook vooraleer men ze toepaste in bijvoorbeeld een onderzoek van ettelijke jaren naar een plausibele uitleg voor het fenomeen dat alle grote loopwedstrijden over middellange en lange afstanden veel vaker dan men voor mogelijk hield door Ethiopiërs gewonnen werden: zij hebben, vergelijkbaar met de poten van bij uitstek de reeën en de herten, relatief dunne kuiten en derhalve lichte onderbenen. En uitgerekend dát vormde het discussiepunt bij de kandidatuur van de Zuid-Afrikaanse atleet Pistorius voor deelname aan de Olympische Spelen in Londen in 2012: zijn onderbenen zijn immers kunstledematen van zeer gering gewicht. Niet de spieren zorgen voor (het aanhouden van) de snelheid maar wel de 'vernuftige' constructie van het voertuig welke de spierarbeid overbodig maakt. Op die manier lijkt het allerslimste voertuig wel... het wiel.
Edoch, lange tijd vooraleer het wiel in gebruik genomen werd, gaf moeder natuur al superwielen aan elke te verplaatsen vracht, met name in de gedaante van het water. In een vloeistof immers rollen de moleculen (waarvan er vierhonderd triljoen in één waterdruppel zitten) zo gesmeerd over elkaar dat de wrijving met de boot die de lading moet verplaatsen quasi nul is. Water staat stil ofwel loopt het naar beneden. Alvast stroomafwaarts of anderszins middels een door zeilen gestuurde windkracht wordt het jaagpad waarop paarden middels touwen schepen kunnen verplaatsen, overbodig.
Waterwegen: zij reduceren elk gewicht tot nul en de massa aan goederen die onze vrachtschepen kunnen verplaatsen, is dan ook gigantisch; vaak worden met cargoschepen vrachten van duizenden ton getransporteerd. Geen wonder dat er werk gemaakt werd van de waterwegen. Eigenlijk werden zij ten onrechte vergeten na de heisa die het wiel teweegbracht, gecombineerd met de locomotief op het spoor en later met de ontploffingsmotor op de autowegen. Men staat er niet bij stil dat het autootje waarvan de enkeling zich zo gezwind bedient, minstens het tienvoudige bedraagt van het gewicht van zijn bestuurder, wat een enorme energieverspilling betekent want de vracht van de auto zelf hoeft helemaal nergens heen. Ter vergelijking bedraagt het gewicht van een koersfiets minder dan het tiende deel van het gewicht van zijn berijder: hij is aldus minstens zo'n honderd keer lichter dan de auto. Maar de efficiëntie van verplaatsingen over het water breekt wel alle records. Het zo vaak onbenut laten van de waterwegen is daarom even irrationeel als het feit dat wij mét de verplaatsing van onszelf volstrekt doelloos voertuigen meesleuren die tonnen wegen.
Hier ten lande hadden wij sinds oudsher de grote stromen: Schelde, Maas en Rijn, elk met hun vele bijrivieren en beken, alsook de rivier IJzer. In de Schelde monden de Schijn uit en de Rupel en in deze laatste vervloeien Nete en Dijle (met als zijtakken onder meer Zenne, gevoed door beken zoals Molenbeek en Linkebeek, en Demer gevoed door keinere stromen zoals Gete) en verder komen in de Schelde ook Durme, Dender, Leie, Zwalm, Ronne en Hene. Enkele bekende bijrivieren van de Belgische Maas zijn Oeter, Geul, Jeker, Voer, Ourthe, Samber, Lesse en Semois. (1) Opdat men van de ene naar de andere rivier zou kunnen varen doorheen het hele land, werden de natuurlijke waterwegen mettertijd op vele plaatsen ook onderling verbonden met intussen meer dan zestig kanalen.
Kanalen, grachten of door de mens aangelegde waterwegen beoogden aanvankelijk de bevloeiing van het land: het waren irrigatiekanalen. Maar totdat het vervoer op sporen en later het vrachtwagentransport een aanvang namen, waren zij ook belangrijke transportwegen. Toen in 1626 de Spanjaarden de handel wilden afleiden van de vijandige Nederlanden naar Antwerpen toe, begonnen zij met de verbinding van Maas en Rijn middels het (onafgewerkte, 50 km lange) kanaal, Fossa Eugeniana, genaamd naar de toenmalige Spaanse regentes alhier onder Filips II. (1) Onder de leiding van Giovanni di Medici werkten daar zo'n 8000 arbeiders aan... toentertijd met schop en spade! Maar de werkzaamheden vielen stil toen in 1628 de Hollander Piet Hein, de Zilvervloot, die de rijkdommen van de Spaanse kolonieën in Zuid- en Midden-Amerika naar Spanje bracht, veroverde. In 1804 startte Napoleon Bonaparte een gelijkaardig project om Schelde, Maas en Rijn te verbinden met zijn Grand Canal du Nord maar ook dit werd (in 1810) stopgezet. Zo'n 20 jaar geleden werd langs de Fossa Eugeniana een fiets- en wandelroute aangelegd. (3)
Maar nog voor de tijd van de Fossa Eugeniana werden verschillende kanalen gegraven met mankracht, zoals het kanaal Gent-Brugge: nadat daar 250 jaar eerder al pogingen toe geweest waren, werd dit kanaal tussen 1613 en 1623 gebouwd door voornamelijk Engelse graafwerkers die met hun gezin in hutten langs het kanaal kwamen wonen. Uiteraard lieten vele delvers daar het leven bij, maar het was ofwel dat, ofwel de hongerdood. En zo groot als de ellende van deze arbeiders was, zo groot was ook de luxe der vermogenden: het kanaal was nog maar pas gegraven of in 1624 werd daarop speciaal voor rijkelui een trekschuit ingelegd, de zogenaamde Gentse barge. Dat was een schip voortgetrokken vanop het jaagpad door vijf paarden - bij gunstig weer werd er ook gezeild - dat aanlegde aan de Bargiekaai te Gent en aan het Minnewater en later aan de Katelijnepoort te Brugge. Dit luxeschip voorzien van keuken, wijnkelder en zelfs een grote open haard, pendelde dagelijks tussen Gent en Brugge in een reis van acht uur, voor het transport van de hogere burgerij - onder meer tsaar Peter de Grote reisde ermee en later ook koning Leopold I. Zij bleef in gebruik tot kort voor de eerste wereldoorlog - de laatste halve eeuw als nachtschuit. (4)
Kanalen zijn kunstmatige waterwegen en willen zij bevaarbaar zijn, dan moet het water op peil worden gehouden, wat gebeurt middels een ingenieus netwerk van talloze sluizen. Over het beroep van sluiswachter schreef Jacques Brel die, zoals ook blijkt uit zijn songs zelf een fervent bevaarder was van de Vlaamse kanalen, een duister lied, een van zijn onbekende meesterwerken. Hij bezingt het trieste leven der sluiswachters die uit de in ellende gegraven kanalen, die door grote siermakers werden bevaren, zovele drenkelingen moeten opvissen. (5)
(J.B., 5 september 2012)
Noten:
(1) http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_rivieren_in_Belgi%C3%AB#Seine
(2) http://nl.wikipedia.org/wiki/Fossa_Eugeniana
(3) http://nl.wikipedia.org/wiki/Kanaal_(waterweg) en http://www.kunstgeografie.nl/kanalen/fossa.start.htm
(4) http://nl.wikipedia.org/wiki/Gentse_barge
(5) Bekijk deze video: http://www.123video.nl/playvideos.asp?MovieID=489882&Rel=1