Over
seks en samenleving
Deel
5: de
kerk en het celibaat
NB:
Dit artikel verscheen op deze weblog op 10 november 2010
(*)
Dit artikel
wordt hier herhaald vanwege zijn eventuele toepasselijkheid naar
aanleiding van het donderdag aanstaande te verschijnen boek Sodoma.
Het geheim van het vatikaan van de Franse socioloog Frédéric
Martel.
seks
en voortplanting
Er
wordt heel wat gepraat en geschreven over seks en seks wordt
uiteraard ook duchtig bedreven, maar op de keper beschouwd weet
eigenlijk geen mens wat seksualiteit precies is. Principieel iedereen
ondergaat zijn geslachtelijkheid zoals men zijn leven zelf ondergaat
en ook zijn dood, maar doorgronden doet men die zaken allerminst, ze
blijven mysterieus en duister.
Louter
technisch kon men seks als voortplanting definiëren, meer bepaald
als voortplanting middels twee verschillende geslachten (de
zogenaamde geslachtelijke
voortplanting),
want sommige planten kan men 'afleggen' en er bestaan ook diertjes
die zich delen om zich aldus te vermenigvuldigen (de ongeslachtelijke
voortplanting).
Welnu, als men dát beschouwt als seks, dan is de term
homoseksualiteit
een contradictio
in terminis:
het kan geen seksualiteit zijn want er is geen voortplanting mee
gemoeid. Sommige clerici benadrukken dit dan ook voortdurend: seks is
voortplanting en het mag want het kan ook niets anders zijn dan
dat...
De
verliefden
Tegenover
die definitie dat seks voortplanting is, staat nu dat vrijwel geen
normaal mens zal trouwen, laat staan verliefd worden met de bedoeling
kinderen te verwekken, en dit alleen al omdat verliefd worden niet
iets is wat men beslist te doen. Dit kan vreemd klinken daar wij
danig gewoon geworden zijn, enerzijds aan de verwisseling van
drijfveren met redenen en, anderzijds, aan het identificeren van een
geordend historisch proces met de noodzaak ervan.
Dat
laatste toont zich in onze neiging om causale verbanden te induceren
in louter opeenvolgende gebeurtenissen een denkfout waarop onder
meer de grote wijsgeer David Hume heeft gewezen. Indien mensen zouden
vrijen met de bedoeling kinderen te verwekken, dan waren
voorbehoedsmiddelen uiteraard overbodig en ook zou het aantal
abortussen dan fors slinken. Eveneens zou in dat geval de zogenaamde
homoseksualiteit vanzelfsprekend helemaal niet bestaan, evenmin als
de seksualiteit met onvruchtbaren van nature of door ziekte
onvruchtbaren, nog niet vruchtbaren of dus kinderen en niet meer
vruchtbaren of bejaarden, en bij uitstek bejaarde vrouwen.
Maar
wie beweren dat mensen seks hebben om kinderen te verwekken,
miskennen niet alleen het bestaan van allerlei vormen van seks
waarbij voortplanting uitgesloten is. Zoals gezegd verwisselen zij
tevens redenen, of redelijke argumenten, met drijfveren,
beweegredenen of motieven, en zij doen dat wel zodanig dat hun
redenen daardoor tot drogredenen verworden, wat wil zeggen dat zij
worden gemotiveerd door drijfveren die zij niet redelijk verstaan,
terwijl zij tegelijk redelijke argumenten genereren die uiteindelijk
geen hout snijden maar die zij aanwenden als een soort van
beveiligende dekmantel die er voor zorgt dat de blinde of redeloze
lusten zich kunnen botvieren.
Evenwel
mag hier niet voorbijgegaan worden aan een bijkomende realiteit
waarvan vandaag vermoedelijk nog niet zo heel veel wordt begrepen, en
dat is wat men zou kunnen aanduiden als een objectieve, natuurlijke
redelijkheid welke dan uiteraard het menselijke begrip te boven ging.
Zo'n veronderstelde realiteit zou dan het vermoeden voeden dat de
natuur altijd 'redenen' te over had om schepselen met specifieke
aandriften op te zadelen, daar deze immers in dienst stonden van die
hogere, natuurlijke 'rede' die overigens ook de menselijke redenen in
haar schaduw zou stellen. (12) Kortom: er wordt door de band niet
gevrijd of getrouwd om kinderen te verwekken, terwijl men aan seks en
aan de instelling van het huwelijk wél die bedoeling toeschrijft. En
zo ook ondergaat
men
de verliefdheid, zeker in zijn jeugd, precies zoals men zijn eigen
bestaan en zijn dood moet ondergaan.
Op
zich is dat reeds mysterieus, denk maar aan de overtuiging van de
verliefde dat hij de ander om zichzelf bemint, terwijl wij heel goed
weten dat die ander eigenlijk om het even wie had kunnen zijn.
Geliefden blijken soms bijzonder verwisselbaar, terwijl zij nochtans
overtuigd aan elkander de volstrekte uniciteit toedichten. Weliswaar
is elke mens uniek, in die zin dat een persoon als persoon
bijvoorbeeld een overleden geliefde nooit door een ander kan
worden vervangen. Maar tegelijk kan men zeggen over ongeacht welk
koppel dat, indien zij elkaar nooit hadden ontmoet, zij hoogst
waarschijnlijk wel een ander hadden gevonden. Alle koppels kunnen
best geloven dat zij verliefd zijn op de unieke persoon van de ander,
maar alvast de statistieken blijken dat geloof hoe dan ook geen
kracht te willen bijzetten, aangezien maar bitter weinig princessen
met schooiers huwen, hetero's met homo's of zwaar mentaal of fysiek
gehandicapten met 'gezonde' mensen. Het ziet er dan veeleer naar uit
dat de verliefdheid niet zozeer de persoon betreft doch een
welbepaald natuurlijk
type,
en het zijn dan ook niet de personen die elkaar uitkiezen, doch die
natuurlijke typen, die welbepaalde eigenschappen, die haast onkenbare
scheikundige processen die zich voltrekken... ondanks
de betrokken personen. Al te vaak immers ziet men koppels uiteen
vallen van zodra de natuur haar werk heeft verricht en zich de
personen áchter de typen met elkaar op een soms ontnuchterende wijze
geconfronteerd weten.
Als
dus verliefdheid iets te maken heeft met voortplanting, dan moeten we
stellen dat dit, alvast vanuit het menselijke perspectief,
vermoedelijk geheel toevallig zo zal zijn, want indien verliefdheid
niét leidt tot voortplanting, maar bijvoorbeeld wel tot een gewisse
dood, bijvoorbeeld als zij bij onwetenden daaromtrent zou leiden tot
een vrijpartij met hiv-besmetting, dan zou zij helemaal niet ophouden
te bestaan, en ze zou ook niet anders worden beleefd. De verliefdheid
trekt zich er vaak zelfs niets van aan of zij zal leiden tot sociale
aanvaarding ofwel tot sociale verwerping: de band van de tweeheid
lijkt vaak krachtiger dan het deel uitmaken van een grote groep. En
schijnbare verliefdheid blijkt ook te kunnen leiden tot verkrachting
en zelfs tot moord, al spreekt men dan uiteraard niet langer van
verliefdheid en van liefde, maar van (egoïstische) lust, van
genotzucht en van moordlust. Dit gehele gebied blijkt bijzonder
donker en mistig.
seksualiteit
en scheikunde, huichelarij en ethiek
Als
men het nu heeft over homoseksualiteit, dan is het wel duidelijk dat
men het niet heeft over seks in de zin van voortplanting; wel bedoelt
men dan het gebied dat zich geheel wars van de procreatie ontwikkelt,
vaak eerst als verliefdheid en eventueel ook als liefde, en
verliefdheid is het ondergaan van iets, het is een betoverd worden of
een zich laten betoveren, al dan niet met gekende wenselijke of
onwenselijke gevolgen. De gebeurlijke overgang van verliefdheid naar
liefde is dan een stap welke apart kon worden besproken.
Men
moet hier vooraf toch wel de nadruk leggen op het feit dat de
ethische uitleggingen die hieromtrent vaak worden verkocht, meestal
bijzonder huichelachtig of ongeloofwaardig blijken, en laten we het
houden bij slechts een enkel maar wellicht genoeglijk overtuigend
voorbeeld.
Toen
in de jaren zestig en zeventig de geslachtsziekten overwonnen werden
met een simpele pil of een spuit antibiotica, ontstond de ethiek van
de vrije liefde. Het vreemde daaraan was nu dat de argumenten voor de
vrije liefde niet verwezen naar die pillen, maar daarentegen naar een
wereld van mysterie en mystiek!
Men
gelooft dit niet natuurlijk, maar kijk: enkele decennia later steekt
aids de kop op en wat ziet men? Prompt ontstaat een nieuwe seksuele
ethiek, meer bepaald wordt nu het huwelijk weer gepropageerd.
Andermaal spreekt die propaganda helemaal niet over het ontoereikend
geworden zijn van de antibiotica welnee: zij heeft het enkel over
idealen van trouw, over het gezin en over nog veel hoogdravender
mystiek.
Er
is dus iets bijzonder huichelachtigs inherent aan deze zaken:
verliefdheid, seksueel genot en voortplanting blijken soms in verband
te staan met elkaar, maar wij weten niet hoe dan wel en die verbanden
blijken bovendien door ons niet anders dan als toevallig te moeten
worden omschreven. Zoals men er niet voor kiest of men een man is of
een vrouw, zo ook is men seksueel bepaald. De fysieke of de chemische
rollen die de natuur door blinde doch feilloze selectie blijkt te
hebben toegekend aan mannen, vrouwen, seksuele typen en zo meer,
komen niet of niet noodzakelijk overeen met de bestaande sociale of
maatschappelijke rollen van verschillende individuen, en het
rollenspel zal afhankelijk van de wisselende context mee veranderen.
Het
onderverdelen van mensen in seksuele typen (homo, hetero...) lijkt
overigens nogal lomp, het doet denken aan die allang achterhaalde
typologieën van Kretschmer en anderen in het begin van de voorgaande
eeuw.
seksualiteit
en maatschappij: het recht van de sterkste versus de wet van de
naastenliefde
Op
zich (i.e. biologisch) al zo complex, wordt de zaak echter nog
ontelbare keren complexer als zij gaat raken aan andere gebieden,
zoals het sociale leven. We moeten ons hier noodgedwongen beperken
tot een enkel voorbeeld: de verstoting van homo's.
Vooreerst
gebeurt deze discriminatie niet omdat men zou inzien dat homoseks
minderwaardig was aan heteroseks maar, heel wat simpeler dan dat,
bestaat de neiging om homo's achter te stellen omdat zij nu eenmaal
een minderheid vormen. Om dezelfde reden kregen linkshandigen slaag
op de kneukels, en niet omdat ze schreven met de hand van de duivel
(de manu
sinistra).
Opnieuw om dezelfde reden moeten allochtonen het ontgelden. En ook de
praktijk van abortus oogst succes om geen andere reden dan omdat een
foetus zich niet kan verweren. Om dezelfde reden maken terroristen
winst van zodra namelijk het Stockholmsyndroom gaat spelen
waarbij gijzelaars gaan sympathiseren met hun gijzelnemers: omdat zij
angst hebben voor die criminelen, sluiten ze zich bij hen aan. Tegen
dat recht van de sterkste reageert nu het christendom. En hier zijn
we vermoedelijk beland bij een mogelijke verklaring waarom er zoveel
homo's onder de clerus te tellen zijn.
Van
nature wordt de minderheid der homo's (tot de dood toe) vervolgd in
een heterowereld en die vervolging is wel veel fataler dan velen
denken. Het mechanisme dat daar voor zorgt, gaat als volgt.
Homo's
vormen een minderheid en worden daarom gelaakt. Maar homoseksualiteit
is relatief onzichtbaar. Ze wordt echter wel zichtbaar bij tekenen
van sympathie: wie een homo helpt, wordt er op zijn beurt van
verdacht een homo te zijn. Iedereen schuwt het dus om homo's te
helpen. Wie echter een homo vervolgt, verstevigt zijn positie als
hetero.
Dit
lijkt debiel, maar men moet goed weten dat de ruime meerderheid van
de bevolking niet veel hoger scoort dan iemand met de
ontwikkelingsleeftijd van een (jong) kind. (13) Bovendien werd
inmiddels aangetoond dat de vervolging van minderheden een activiteit
is welke vooral beoefend wordt door lui die van die minderheden zelf
deel uitmaken, meer bepaald wanneer zij de eigenschappen die hen tot
de bewuste minderheidsgroepen doen behoren, voor de buitenwereld
willen verborgen houden. Het mag worden opgemerkt dat het aan het
licht brengen van deze waarheid uiteraard een gedragsverandering
teweeg zal brengen bij de betrokkenen, al dan niet gevolgd door een
wijziging van de onderliggende attitude.
Het
christendom reageert tegen het blinde recht van de sterkste (en dus
ook tegen de blinde voortplantingsdrang, paradoxaal genoeg) en zou
dan in de plaats de naastenliefde moeten stellen, wat hier dus die
'verliefdheid' is die niet doelt op vermenigvuldiging of op eventueel
andere natuurlijke 'voordelen' maar die louter 'gratuit' is een
graag gebruikte term onder christenen.
De
verborgen afspraak
Maar
tegelijk neemt het christendom als kerk nog een ander voordeel te
baat: zij verenigt homo's terwijl zij voorhoudt dat dezen niet
ongehuwd zijn omdat zij homo zouden zijn, doch om een heel andere
reden, namelijk omdat zij de seksualiteit waarmee zij anders een
gezin hadden gesticht, sublimeren, vergeestelijken en als het ware
omtoveren in een liefde voor de hele mensheid of voor de
maatschappij: de liefdadigheid volgt als het ware uit zelfopoffering
om niet te zeggen zelfcastratie.
En
pas op dit moment heeft dan de rest van de maatschappij (de
heteroclan, de meerderheid) een reden om die homo's niét aan te
vallen. Zij worden gespaard omdat zij winstgevend zijn: ze verzorgen
de ouderen, de zieken, de kinderen en op die manier nemen ze vele
soms vervelende en verlieslatende taken van hetero's op zich. Hieraan
moet ter vervollediging nog worden toegevoegd dat niet alleen homo's
geneigd zijn om de clerus te gaan vervoegen, maar ook heel wat andere
menstypen die vaak om heel uiteenlopende redenen niet direct
geïnteresseerd zijn in het stichten van een eigen gezin. Bovendien
bestaan er naast de kerk nog andere organisaties waar om
gelijkaardige redenen homo's relatief sterk vertegenwoordigd zijn,
zoals bijvoorbeeld het leger en, meer bepaald, de marine. Het zal
voor elkeen duidelijk zijn dat bijvoorbeeld een vaak maandenlang
verblijf op zee, ver van huis en vaak ook in groot levensgevaar, niet
de aangewezen job kan zijn voor jonge vaders.
Heel
ongenuanceerd uitgedrukt, is de kerk zodoende het resultaat van een
gesloten handeltje tussen hetero's en homo's waarbij men voor elkaar
graag wat door de vingers ziet omdat de twee partijen daar garen bij
spinnen zoals de oude Hollanders het zegden. Vandaag echter is er
sociale zekerheid en dies meer, wat liefdadigheid zowat overbodig
maakt, en dus ook de kerk verliest alvast voor de buitenstaanders
haar zin en haar recht van bestaan. Wellicht is het om die reden dat
buitenstaanders er niet langer voor terugschrikken om de clerus aan
te vallen, want dat is tenslotte wat vandaag gebeurt. De
mistoestanden binnen de kerk waarover men nu bericht, bestonden
vroeger immers evenzeer uiteraard.
Zelfveroordeling?
Nog
een woord over de discriminatie van homo's door de kerk
uitgerekend die organisatie die als geen andere homo's groepeert. De
afkeuring van homoseksueel gedrag door de kerk is immers makkelijk te
begrijpen in het kader van wat zij voorwendt jegens de rest van de
maatschappij, namelijk de gelofte van het celibaat, welke
rechtstreeks volgt uit het geloof dat men zijn seksualiteit kan
sublimeren of transformeren in liefdadigheid: de liefde van de
geestelijke verdwijnt niet in het niets, maar zij richt zich voortaan
niet langer op een echtgeno(o)t(e) doch op God zelf die krachtens de
leer van het christendom met de naaste wordt geïdentificeerd.
Maar
hieraan dient onmiddellijk een correctie te worden toegevoegd: de
afkeuring van homoseksualiteit en van promiscue gedrag in het
algemeen door de kerk, mag echter slechts de clerici als zodanig
betreffen, daar alleen zijzelf het zijn die in de genoemde sublimatie
voorhouden te geloven. Daarentegen: over de seksualiteitsbeleving van
de homo's die niet tot de clerus behoren, mag de kerk uiteraard niet
oordelen omdat leken geen geloften hebben afgelegd. Nog veel minder
mag zij oordelen over deze dingen waar het mensen betreft die niet
tot het katholieke geloof behoren.
Vervolgens
moet de sublimatie van de seksualiteit een richtsnoer blijven en dat
is, met andere woorden, niet zomaar een verplichting doch een ideaal.
Niet het niet bereiken van het ideaal kan dan als zijnde zondig
worden bestempeld, maar wel het niet langer nastreven ervan en,
andermaal, alleen op voorwaarde dat men tegelijk zelf en vrijwillig
voorhoudt dit ideaal na te streven want alleen dan verkeert men met
zichzelf in tegenspraak.
Waar
daarentegen de kerk de homoseksualiteit (dood)zondig noemt,
veroordeelt zij onvermijdelijk en meteen alle homo's zelf, terwijl
die veroordeling, krachtens het sociaal karakter van de kerk,
eveneens een maatschappelijk karakter heeft en in feite neerkomt op
excommunicatie. Het betreft dan meer bepaald niet slechts het
buitensluiten van mensen uit de kerkgemeeenschap: omdat de kerk
ernaar streeft iederéén te bekeren, worden zodoende mensen
principieel uitgesloten uit de maatschappij zonder meer. Omdat wij
ons mens-zijn exclusief danken aan onze intersubjectiviteit, houdt
sociale uitsluiting niets anders in dan regelrechte moord. De
moordenaar in kwestie beseft dat hijzelf ongestraft zal blijven omdat
bij dit type van moord de fysieke doodslag achterwege blijft of wordt
overgelaten aan het slachtoffer, wat de misdaad des te wreedaardiger
maakt. Wanneer nu de clerus de discriminatie van homo's aldus
bevordert met de verborgen bedoeling om zelf buiten schot te blijven,
kan het wezen, het bestaansrecht en de ware aard van de kerk terecht
in vraag worden gesteld.
De
zaak anders bekeken
Het
onderwerp werd hiermee vanzelfsprekend allesbehalve afdoende
behandeld, en meer vragen rijzen. Zo bijvoorbeeld de kwestie of en in
hoeverre het zich aansluiten van homo's en andere menstypen bij de
kerk een geplande activiteit is. Vervolgens ook de vraag of die al
dan niet bewuste organisatie van de maatschappij dan wel zo'n slechte
zaak is en of er daarvoor dan betere alternatieven bestaan.
Onmiskenbaar
is er maatschappelijke organisatie van bovenaf denk maar aan de
beruchte woorden: "Houdt gij ze dom, wij houden ze arm".
Maar tegelijk komt die organisatie heel waarschijnlijk tegemoet aan
een lacune, aan een nood aan ordening en meer bepaald: een nood aan
ontwikkeling en aan welstand. Het volk zoekt met andere woorden wel
naar leiding maar die blijkt niet altijd naar behoren te worden
ingevuld. De democratie lijkt het best mogelijke regime om
mistoestanden ingevolge dictaturen te voorkomen, maar tegelijk kan
zij zelf verworden tot een dictatuur van de massa die, zoals hoger
vermeld, maar al te dikwijls geen bijster verstandige antwoorden te
bieden heeft op de grote uitdagingen van deze tijd. Zij lijdt in
feite een beetje aan hetzelfde euvel als de vrije markt, die
voortdurend wordt geconfronteerd met de gevaren van de
middel-doelomkering, de vraag- en aanbodomkering en de
contraproductiviteit in het algemeen allemaal deviaties welke te
wijten zijn aan een tekort aan die leiding die daarentegen in de
dictaturen al te nadrukkelijk aanwezig is en al te machtig.
Het
menselijke handelen, op persoonlijk en maatschappelijk vlak,
technisch, wetenschappelijk, religieus en noem maar op... is en
blijft een fantastische improvisatie; onze wereld blijkt een
compositie die soms aan een kunstwerk denken doet, maar soms ook aan
een machine. Het is hoe dan ook niet altijd feest voor iedereen en
hoe om te gaan met de medemens, de wereld en het leven, is een vraag
die in het licht staat van antwoorden op grote levensvragen
antwoorden die, bijzonder halsstarrig, hetzij afwezig blijven, hetzij
zeer ambigu zijn. Wat er te doen valt en te laten, is zoals al het
andere aan evolutie onderhevig. Naast het brede terrein van
nauwkeurig gereglementeerde doelstellingen en acties, bestaat er
altijd ook een marge waarin de dingen minder vast liggen, als het
ware vloeibaarder zijn en ook onzekerder. Daar zijn geen
voorschriften voor elk van onze handelingen; daar wordt van ons
gevergd dat wij zelf keuzen maken, en die vaak ongemakkelijke
situatie is tegelijk de vrijheid het summum van al 't menselijke
waar vele anderen die in zekerheden geloven te leven, in wezen naar
verlangen.
En
zo komt het allemaal zo lang als het breed is, zoals men dat in de
volksmond zegt: kritiek op bestaande gebeurtenissen, toestanden en
organisaties kan terecht zijn, maar het blijft een louter
theoretische aangelegenheid, die alleen daarom al maar weinig recht
van spreken heeft. De beste stuurlui staan altijd aan wal, woorden
kunnen afschrikwekkend of enthousiasmerend zijn, maar zij missen
spierkracht, zij kunnen geen huizen bouwen, hun greep op de
stoffelijke werkelijkheid blijft vaak zeer beperkt. Theorieën missen
daarom ook ervaring, wat ze a
priori geheel
waardeloos maakt. En misschien is ook de huidige kritiek van woorden
op het instituut van de aloude kerk in die zin veeleer onvruchtbaar
en ook onterecht. Dat de kerk overigens alleen in het 'beschaafde'
westen blijkt te wankelen terwijl zij het in nog onontwikkelde
gebieden bijzonder goed doet en zij aldaar zelfs groeit, doet tevens
het vermoeden rijzen dat haar verzwakking wel eens het gevolg zou
kunnen zijn van het feit dat de meer ontwikkelde staten essentiële
functies van haar overnamen, en dan vooral sociale functies die alles
te maken hebben met caritas, liefdadigheid of noem het sociale
zekerheid.
Staten
met een uitgebreid ontwikkelde sociale zekerheid, hebben de behoefte
aan de liefdadigheid, die anders kerken kunnen bieden, niet meer
nodig. Eenmaal het vangnet van de menslievendheid vervangen werd door
een systeem dat burgers welhaast machinaal verzekert tegen honger,
kou en zelfs tegen onwetendheid, verliest de religie een groot stuk
van haar aantrekkingskracht. Het voordeel van die 'afschaffing' der
armoede, om het zo maar te zeggen, ligt hierin dat men bij niemand
nog moet gaan bedelen om in leven te kunnen blijven. Het nadeel
echter is dat men op den duur niet meer geven kán omdat alle
behoeften automatisch worden bevredigd door de staat: de vrije
menselijke interactie werd vervangen door een strikt gereglementeerde
en haast machinale activiteit tussen enerzijds het staatsapparaat en
anderzijds de burgers. De ziel dreigt volledig te vervluchtigen in
een wereld waarin, samen met allerlei belemmeringen, ook de vrijheid
werd weggewerkt.
Menstypen
die hun liefde niet natuurlijkerwijze aan een gezin schenken, worden
in die omstandigheden ook niet langer gestimuleerd tot de
transformatie van hun zorginstincten in de richting van de behoeftige
medemens, die in een verzorgingsstaat immers niet meer bestaat
alvast theoretisch omdat hij wordt opgevangen door
beroepsverzorgers die voor hun werk worden betaald, wat wil zeggen
dat zij zullen staken als hun loon uitblijft. Het gouden kalf dreigt
daar met andere woorden elke plaats in te zullen nemen waar voorheen
een mens aan 't werk was die handelde vanuit het binnenste van zijn
ziel: hij hielp omdat hij er nood aan had te helpen omdat hij er
nood aan had om mens te zijn terwijl hij van nature niet bestemd
was om die zorg aan een eigen gezin te geven. Een verschuiving dreigt
dan op te treden van het levend organische, dat te maken heeft met
menselijke klieren, zorg en ziel, naar het institutionele, dat
aanvankelijk door plichten geregeerd werd maar dat nu steeds
afhankelijker wordt van geld, dat op zijn beurt niet langer verwijst
naar zorg en ziel, maar veeleer naar een principieel onbevredigbare
hebzucht: de nood om te helpen wordt dan vervangen door de weigering
van hulp van zodra de geldelijke vergoeding of de sanctionering
achterblijft, wat concreet betekent dat hulp niet langer wordt
beschouwd als een genade waarbij men blij mag zijn dat men iemand
helpen kán maar als een last waarbij men 'vergoed' wordt,
met name voor het (materiële) nadeel dat men al helpende gebeurlijk
ondervindt. En als het loon uitblijft, dan staakt men die hulp, wat
betekent dat men geconditioneerd werd in niet mis te verstane
termen: afgericht, zoals een dier.
Want
dat is wat geld met het volk doet: het africhten, zoals het vee wordt
afgericht. En africhting lijkt ons alvast een heel wat groter kwaad
dan opvoeding. Opvoeding is het bijbrengen van begrip of inzicht, met
name in de noodzaak van de dingen, en uitgerekend dat is vrijheid,
zou Spinoza zeggen. Edoch, beter nog dan africhting en opvoeding is
liefde, meer bepaald dan naastenliefde. En als de caritas nu kon
gewonnen worden op een degelijk bewerkt veld van aanvankelijk
ongeordende aandriften en relatief blinde verlangens: wat kon er dan
op tegen zijn om haar te telen? Het dunkt ons dat geen patriarch haar
niet te baat zou nemen als hem die kans geboden werd. En was het niet
de kerk die aan de wereld een dergelijk compromis aanbood doorheen de
tijden? Wie zal het zeggen!
(J.B.,
10.11.2010)
Noten
(*)
https://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=973932
(12)
In wezen gaat de natuurlijke 'redelijkheid' aan de menselijke vooraf,
wat inhoudt dat het niet zozeer de natuur is die nadenkt, doch
veeleer ons verstand dat 'natuurlijk selecteert'. Denken immers is
anticiperen, het is een (onvolmaakte) vorm van natuurlijke selectie,
het is logische mogelijkheden op een rijtje zetten en ze toetsen aan
(opgeslagen) ervaringen om de ongeldige te elimineren en de geldige
over te houden. De natuur doet hetzelfde, maar dan niet in gedachten
anticiperend op de werkelijkheid, doch in de werkelijkheid zelf.
(13)
Zie het onderzoek van Yerkes in 1921, USA, bij 160.000 volwassen Am.
rekruten in het leger. Bron: Gie van den Berghe, De
mens voorbij,
pag. 233.
(Wordt vervolgd)
|