Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
16-02-2021
Frances Oldham Kelsey en Softenon
Frances
Oldham Kelsey en Softenon
Op
7 augustus 2015 overleed op de leeftijd van 101 jaar de Canadese
fysicus Frances Oldham Kelsey die werkzaam was voor de Amerikaanse
FDA en die bekend werd omdat zij verhinderde dat het kalmeermiddel
Thalidomide, met als bekendste merknaam Softenon, in Amerika
slachtoffers zou kunnen maken: zij bewees de schadelijkheid ervan in
1961.
Wereldwijd
zijn er vele duizenden Softenonkinderen of kinderen die geboren
werden met misvormde ledematen (focomelie) als gevolg van de
toediening van dit medicijn aan hun moeder tijdens de zwangerschap.
Het eerste slachtoffer een kind dat geboren werd zonder oren
viel op 25 december 1956 en het middel bleef op de markt tot eind
1961. De producent van Softenon, Chemie Grünenthal, probeerde de
waarheid te verdoezelen maar onderzoeksjournalist Morton Mintz van
The Washington Post bracht alles naar buiten in 1962. Pas 3
jaar geleden excuseerde Chemie Grünenthal zich voor de aangerichte
schade, nadat het medicijn opnieuw op de markt kwam, onder meer als
middel tegen kanker.
Een
samenvattend overzicht van de inhoud van de tekst volgt eerlang
12-02-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 36: Televisiepraat
Corona
en de heilige zaak:
Deel
36: Televisiepraat
Volharding
in de boosheid - er bestaat gewis geen treffender manier om de
politiek van dit ogenblik mee te benoemen. De manier waarop
televisiekijkers met leugens gemanipuleerd worden, mag dan wel
gesofisticeerd zijn maar zij is er niet minder doorzichtig om. En ook
niet minder wreed. Wat is er gebeurd?
Een
Nederlandse immunoloog, vaccinoloog en sinds veertig jaar
ontwikkelaar van vaccins, prof. dr. Theo Schetters, hierbij gesteund
door zijn collegae, vertelt in een interview dat het mRNA-vaccin van
het Amerikaanse bedrijf Pfizer, waarvoor onze politici gekozen
hebben, niet zal werken waar het bedoeld is om te werken en er ook
niet zal voor zorgen dat het virus uit de circulatie verdwijnt, zodat
de redenen voor lock-downs
en
coronamaatregelen na de massavaccinatie exact dezelfde zullen
blijven. (1)
De
testperiode voor het vaccin was niet alleen te kort - aldus professor
Schetters - de test zelf toont eigenlijk aan dat er geen aanvaardbare
resultaten kunnen vastgesteld worden: wat
betreft het optreden van ernstige ziekte, waarvoor het vaccin
tenslotte bedoeld is, kon men slechts
vier gevallen
vaststellen op een totaal van veertigduizend proefpersonen (waarvan
de helft gevaccineerd), waarvan
twee of drie in de groep van de gevaccineerden.(1)
Hierop
reageren de gepolitiseerde virologen op televisie met de suggestie
dat Schetters vertelt dat in het onderzoek te
weinig
proefpersonen betrokken werden terwijl het vast staat dat hun aantal
gelijk is aan 40.000 en daarvan kan iedereen zich vergewissen door de
onderzoeksresultaten aan te vragen en in te kijken. In hun conclusie
noemen zij hun collega een gevaarlijk man en suggereren zij dat
dergelijke misleidingen maar eens van het net moesten verdwijnen. (2)
Toegegeven,
in deze televisiepropaganda werd de leugen wel bijzonder sluw
verpakt: de zaken worden zo voorgesteld alsof professor Schetters
niet eens kan rekenen en geef toe: 40.000 is toch zeker niet weinig?
Bovendien kan iedereen zich ervan vergewissen dat het wel degelijk
gaat om 40.000 testpersonen: wij hebben helemaal niets te verbergen,
zo zeggen de woordvoerders van de onderzoekers.
Nu
hoeft men helemaal geen statisticus te zijn om te weten dat 40.000
testpersonen in dit onderzoek inderdaad veel te weinig is en wel om
de eenvoudige reden dat onder deze testpersonen amper 4 gevallen
werden gedetecteerd van ernstige ziekte, waarvan 1 of 2 in de groep
van de gevaccineerden en 2 of 3 in de groep die een placebo kregen
toegediend.
Om
te beginnen: wegens dat ene twijfelgeval weet men niet eens of men nu
moet besluiten tot een vaccinale beschermingsgraad van 0 percent of
een van 75 percent. Immers, gesteld dat er 2 ziektegevallen waren bij
de gevaccineerden tegenover 2 bij de niet-gevaccineerden, dan zou men
moeten concluderen dat het vaccin helemaal niet
werkt en gesteld dat er 3 ziektegevallen waren bij de gevaccineerden
tegenover 1 bij de niet-gevaccineerden, dan moest het besluit luiden
dat het vaccin beschermt in 3 van de 4 of dus in 75 percent van de
gevallen. (3)
Wanneer
aldus één twijfelgeval het verschil kan maken tussen de conclusie
tot een beschermingsfactor van 0 percent en de conclusie tot een
beschermingsfactor van 75 percent, dan is het besluit dat de
referentiegroep niet alleen te klein maar véél te klein is,
onweerlegbaar omdat wiskunde nu eenmaal wiskunde is.
Wat
elk weldenkend mens uit deze televisie-uitzending kan leren, is dat
de betrokken televisie-geleerden ofwel niet kunnen rekenen ofwel
corrupt zijn. Het staat als een paaltje boven water dat zij hetzij
onbekwaam zijn hetzij te kwader trouw en neemt men andermaal de
waarschijnlijkheidsrekening in acht, dan zal besloten worden tot de
laatst genoemde verklaring. In dat geval echter is het verwijt dat de
betrokken televisiegeleerden maken aan het adres van professor
Schetters van toepassing op hen zelf: deze 'geleerden' verspreiden
gevaarlijke nonsens in de mainstream. Werden leugenachtige berichten
destijds wel eens afgedaan als 'gazettenpraat', dan kunnen we
voortaan ook spreken van 'televisiepraat'.
(2)
Het VRT-artikel schrijft: Is er echt een gebrek aan data?
Online zijn verschillende rapporten beschikbaar over het testtraject
dat het vaccin heeft doorlopen, met een onderzoek op meer dan 40.000
proefpersonen (de helft van hen kreeg een placebo). Je kan
bijvoorbeeld het
rapport lezen op basis waarvan Europa het vaccin heeft
goedgekeurd. Wie de ruwe data van het onderzoek wil bekijken, kan
daarvoor een aanvraag indienen. Ook de briefing
aan de Amerikaanse voedsel- en medicijnenautoriteit FDA is openbaar.
(3)
Beter gezegd: in het geval waarbij de groep van de gevaccineerden 1
ziektegeval telt en de groep van de niet-gevaccineerden 3, kan men in
geval van geldige veralgemening (wat hier wegens het geringe aantal
ziektegevallen sowieso uitgesloten is) op de keper beschouwd slechts
concluderen dat de kans op (ernstige) ziekte drie keer groter is in
de groep van de niet-gevaccineerden. Op te merken valt nog dat het
in die groep dan gaat om 1 kans op 20.000 (of in België: 500 zieken)
en in de andere groep om 3 kansen op 20.000 (1500 zieken) - uiteraard
op het ogenblik van het onderzoek. Spreekt men over de
'beschermingsgraad', dan blijkt (alweer: op grond van dat onderzoek)
dat de vaccinatie van 10.000.000 Belgen ervoor zorgt dat 1000 mensen
minder ziek worden dankzij het vaccin of dus 1 op 10.000. Het is
weliswaar niet zo dat het vaccin de overige 9.999.000 Belgen niet zou
beschermen, alleen hadden zij die bescherming helemaal niet nodig.
Dat alles, andermaal, (1°) indien het twijfelgeval inderdaad een
geval van corona was en (2°) indien de veralgemening geldig was, die
hier echter uitgesloten is omdat de onderzoeksgroep te klein is.
11-02-2021
Corona en de heilige zaak - Intermezzo: Von dem Fischer un syner Fru
Corona
en de heilige zaak:
Intermezzo:
Von dem Fischer un syner Fru
Dit
door de gebroeders Grimm opgetekende verhaal in Niederdeutsch
vertelt een zedenles die zich omkleedt met talloze mythen in wellicht
alle culturen: de vermaning dat de menselijke overmoed, de
ontevredenheid van de mens met zijn lot en zijn ambitie om zoals God
te zijn, bestraft wordt met zijn val.
De
visser woont samen met zijn vrouw Ilsebills heel bescheiden in een
beerput wanneer hij een vis vangt, die hem smeekt zijn leven te
willen sparen. De visser werpt de vis terug in het water maar zijn
vrouw kijft: vraag de vis een gunst in ruil voor zijn leven! En zo
wensen zij zich een betere woonst. Maar de onvrede houdt aan en
Ilsebills wil meer, zij wil koning, keizer en paus worden. Haar
wensen ontketenen stormen maar al die dingen krijgt zij, totdat zij
wenst zoals God zelf te zijn en op dat ogenblik worden zij
teruggeworpen in hun beerput. (1)
Het
'filosofische' verhaal dat Rudolf Boehm vertelt in zijn Kritik
(2)
is eender: sinds de antieke wijsbegeerte is de mens met zijn
mens-zijn misnoegd en wil hij aan God zelf gelijk zijn: die wens
brengt hem in het tijdperk van de wetenschap waar hij in plaats van
God te worden, op de koop toe zijn mens-zijn zelf letterlijk
verspeelt en zijn wereld onmenselijk maakt. Hij liegt zichzelf
doeleinden voor die in feite voorwendsels zijn om op te kunnen opgaan
in een ijdel spel dat hem te gronde richt. In plaats van goddelijke
kennis oogst hij slechts onzin en waanzin en door die
middeldoelomkering verwordt zijn wereld tot een onmenselijke hel.
Het
doel aan God gelijk te worden, is sowieso danig onmogelijk dat het
slechts een voorwendsel kan zijn en op die manier eigenlijk een
perpetuum
mobile
dat de jacht op de ultieme trofee gaande houdt.
Het
woord trofee,
dat zegeteken
betekent of bewijs
van het overwinnaarschap,
en dat op die manier eigenlijk vergelijkbaar is met geld dat immers
eveneens rechten geeft aan zijn bezitter, komt van het Griekse
τρο̉παιον (tropaion),
van het werkwoord τρε̉πω (trepein),
dat wil zeggen: 'doen keren' en meer bepaald: 'de vijand doen keren',
'de vijand op de vlucht doen slaan'. Want de overwinnaar maakte de
wapenuitrusting van de overwonnene buit en zij werd op een hoogte
geplaatst zodat iedereen kon zien wie voortaan de baas was. Indianen
staken de scalp van de verslagen vijand op een stok en een
jachttrofee is bijvoorbeeld het gewei van een hert of het zijn de
veren van vogels waarmee de jagers zich tooien.
Wie
aldus God overwonnen heeft, draagt met zich de goddelijke kennis als
trofee, zoals ook veroveraars onder mensen, bekentenissen kunnen
afdwingen, kennis kunnen verzamelen om er dan mee uit te pakken en zo
ook macht te verwerven - macht over anderen maar ook macht over de
natuur.
In
dat laatste geval is in principe sprake van tovenarij, zoals bij
uitstek voodoo
dat is, waarover de Gentse professor in de klinische psychologie,
Mattias Desmet, vertelt dat zij werkt op voorwaarde dat "de
hele gemeenschap waartoe sjamaan en slachtoffer behoren geloven in de
autoriteit van de sjamaan." en
waarbij hij verder opmerkt dat er "talloze
observaties [zijn] die tonen dat de Westerse mens in zijn lichamelijk
functioneren even onderhevig is aan dergelijke fenomenen." (3)
Wat
betreft die laatste observatie, kan misschien ook wel gesteld worden
dat de werkingen van de moderne wetenschap en techniek althans voor
een groot stuk te danken zijn aan placebo-effecten en vergelijkbare
vormen van suggestie, autosuggestie, propaganda, reclame en retorica
of de kunst van het liegen. In die context is het dan ook niet langer
verwonderlijk wanneer de jacht op godgelijkheid uiteindelijk
ontmaskerd wordt als een gigantische leugen, in perioden waarin zij
inderdaad gaat gelijken op de onzin en de waanzin die men ook
aantreft in de betovering van de massa door (door haar
gesubsidieerde) religies.
(2)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 35: Naar een wereld op maat van de mens
Corona
en de heilige zaak:
Deel
35: Naar een wereld op maat van de mens
In
1781 verscheen van Immanuel Kant Kritik der reinen Vernunft of
Kritiek van de zuivere rede waarin hij zich keert tegen het
speculatief gebruik van de zuivere rede (1): God kent rechtstreeks
door intuïtie de dingen zoals ze op zichzelf zijn terwijl de
menselijke intuïtie wordt beperkt door de zintuigen en door
het verstand. Het komt niet aan de mens toe om te kennen zoals God,
zegt Kant. De dingen verschijnen ons dus niet zoals ze op zichzelf
zijn maar wel als voorstellingen en ons denken tracht de veelheid aan
kennis die we tot ons krijgen te synthetiseren tot begrippen.
Een
voorbeeld van zuivere intuïtie is het wiskundige kennen: we kennen
wiskundige objecten a priori doch slechts als verschijningen - de
objecten op zichzelf kennen we niet. Zuivere wiskunde is dus geen
kennis. We kunnen analytische oordelen vellen (of oordelen waarbij
het gezegde reeds door het onderwerp bevat wordt) en die kunnen
verduidelijkend zijn maar ze brengen uiteraard geen nieuwe kennis
bij. Zo bijvoorbeeld loochent de analytische filosofie (het 'logisch
empirisme') elke mogelijkheid van synthetische oordelen a priori.
Kant
keert zich tegen het ideaal van de goddelijke kennis: de mens kan
zijn beperkingen doorbreken maar hij kan daar niets mee winnen,
integendeel. Het zijn de grenzen van onze kennis die haar betekenis
geven: de voorwaarden van onze kennis beperken haar maar maken haar
tevens mogelijk. Boehm citeert de gelijkenis van Kant: "De
lichte
duif, als ze in vrije vlucht de lucht, waarvan ze de weerstand voelt
doorklieft, zou de voorstelling kunnen krijgen dat het haar in de
luchtledige ruimte nog veel beter zou lukken. Zo ook verliet Plato de
zintuiglijke wereld daar deze het verstand zulke nauwe beperkingen
oplegt, en waagde zich aan gene zijde ervan, op de vleugelen van de
ideeën, in de lege ruimte van het zuivere verstand. Hij merkte niet
op dat hij door zijn inspanningen geen afstand won, want hij had geen
weerstand waaraan hij zich kon vasthouden, en waarop hij zijn
krachten kon zetten, om het verstand van zijn plaats te krijgen."
(2)
Met dit voorbeeld, aldus Boehm, sticht Kant een filosofie van de
eindigheid: het tegenbeeld van de klassieke Griekse filosofie van
Plato en Aristoteles die streeft naar een objectieve of een
goddelijke kennis.
Boehm
zegt dat Kant de objectieve kennis wel kritiseert maar er tenslotte
blijft aan vasthouden. Pas Fichte heeft eruit geconcludeerd dat aan
de objectieve kennis geen werkelijkheid beantwoordt: "Het
wezen van de [door Fichte] voorgestelde wetenschapsleer bestond in de
bewering dat de ik-vorm of de absolute reflectievorm de grond en de
wortel van alle weten is (...): De wetenschapsleer heeft het
bewijs geleverd dat [deze] reflectievorm (...) geen realiteit heeft,
maar alleen een leeg schema is." (3)Boehm
herhaalt dat Fichte's wetenschapsleer in het spoor van Kant's Kritik
nog steeds miskend wordt: zij kritiseert een vorm van kennis die "alle
realiteit vernietigt en verdringt door een systeem van lege
schemas en schaduwen." (4)
Volgens
Fichte is het ik de grond en de wortel van alle kennis maar die
kennis heeft geen werkelijk object: dit is absoluut idealisme; de
werkelijkheid beperkt zich tot de eigen ideeënwereld. Boehm zegt dat
derhalve een nieuwe kennis nodig is en hij treft ze al aan bij Marx,
Nietzsche en Husserl die 'onwetenschappelijk' zijn in de zin dat zij
geen objectiviteitsideaal wensen na te streven; het door de
objectieve kennis veronderstelde zuivere subject is immers geen mens: "De
moderne objectieve wetenschappen van de mens
bevestigen zeer scherp de angstwekkende vooronderstelling waarop het
theoretische ideaal van de objectiviteit in feite berust: dat mensen
in werkelijkheid helemaal niet bestaan; of veeleer een met dit ideaal
overeenstemmende, op de spits gedreven toestand zonder
vooronderstellingen volgens welke niet eens mag en zal worden
voorondersteld dat er nu eenmaal sinds aanzienlijke tijd in
werkelijkheid mensen bestaan." (5)
Niet
het bewustzijn bepaalt het leven, aldus Marx, maar het leven bepaalt
het bewustzijn. "[In
deze beschouwingswijze] die met het werkelijke leven overeenstemt,
gaat men uit van de werkelijke levende individuen zelf, en beschouwt
men het bewustzijn alleen als hun
bewustzijn. ( )
Haar vooronderstellingen zijn de mensen - en hun materiële
behoeften." Zo
ook wil Nietzsche dat men "zich juist de verscheidenheid
van de
perspectieven en de affectinterpretaties voor de kennis te nutte weet
te maken." (6)
Boehm
declameert: "Hoeden we ons namelijk, mijne heren
filosofen, van nu af, beter, voor het gevaarlijk oude
begripsverzinsel, dat een zuiver, willoos, pijnloos, tijdloos
subject der kennis heeft opgezet, hoeden we ons voor de vangarmen
van contradictorische begrippen als zuivere rede, absolute
geestelijkheid, kennis op zichzelf; - hier wordt altijd
verlangd een oog te denken dat helemaal niet kan worden gedacht, een
oog dat absoluut geen richting moet hebben, waarbij de actieve en
interpreterende krachten moeten worden belemmerd, moeten ontbreken,
waardoor toch het zien pas een iets-zienwordt..." (7)
Marx,
Nietzsche en Husserl vervangen in hun denken het abstracte 'subject'
door werkelijke mensen: "( ) Intussen heeft een weten
dat zich op zulke vooronderstellingen baseert en dat bijgevolg ook
zelf stelling neemt, ook reeds zijn productiviteit bewezen ( ) bij
Marx tegen het kapitalisme als het economisch systeem van het
tijdperk van de wetenschap, bij Nietzsche tegen de ascetische
idealen van een platonisch-christelijk bepaalde cultuur van de
onbaatzuchtigheid, bij Husserl tegen het objectivisme van de
moderneverwezenlijking van het antieke ideaal van zuiver
theoretisch weten." (7)
Aan
het ideaal van de objectieve kennis beantwoordt een psychisme en een
gedragssysteem "dat zich aan alle onmenselijke
omstandighedenaanpast ( )." (7)
Men
zou kunnen zeggen dat de coronakakafonie voor een groot stuk haar
oorsprong vindt in de vele valse noten welke ontspringen aan de
perversie die erin bestaat dat van de mens verwacht wordt dat hij
gaat dansen naar de pijpen van zijn eigen maaksels welke bedoeld
waren om hem het leven makkelijker te maken. Het is het verhaal van
de golem dat in de loop van de geschiedenis in een steeds weer nieuwe
vorm de kop opsteekt, te beginnen bij het scheppingsverhaal, waar de
Schepper uit kleiaarde een mens boetseert om Hem te dienen maar van
wie alras Hijzelf de dienaar wordt.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
11 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 30. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 34: Moderne wetenschap en techniek: een kosten-batenanalyse
Corona
en de heilige zaak:
Deel
34: Moderne wetenschap en techniek: een kosten-batenanalyse
Onder
het voorwendsel van een verhoopte natuurbeheersing verspeelt
de mensheid zichzelf maar dan rest de vraag: als de moderne
wetenschap een onzinnig spel zou zijn, hoe verklaart men dan haar
successen? Het antwoord van Rudolf Boehm (1) luidt dat deze successen
bijzonder bedrieglijk zijn.
Vooreerst
resulteren ze uit een aanpassing aan de natuurwetten:
succesvol is wie zich het gemakkelijkst aanpast aan de heersende
machten want aanpassing is het recept bij uitstek voor succes.
Heersers heersen dankzij degenen die zich aan hen aanpassen en
onderwerpen.
In
de eerste plaats hebben de successen van de moderne wetenschap en
techniek te maken met het vrijmaken van energie, met de ontketening
van chemische energieën, met de afbraak van complexe natuurlijke
structuren waarbij energie vrijkomt die uiteindelijk wordt omgezet in
warmte, die chaos is: energieverbruik doet de entropie toenemen. De
moderne techniek resulteert in een toename van entropie: ontbinding,
chaos, ongeordende beweging. Dit is de wet van de zichzelf
ontbindende natuur. En Boehm merkt op dat de entropie ook
onverminderd toeneemt waar het helemaal niet de bedoeling is om te
vernietigen. Dan rest de vraag: welk nut halen we dan uit ons
energieverbruik? Wat zegt de kosten-batenanalyse ter zake?
Vooreerst
is er de industriële productie en de vraag naar het nut van de
industriële producten. Installaties voor energiewinning verbruiken
zelf veel energie en machines produceren op hun beurt weer andere
machines totdat uiteindelijk nuttige toestellen bij ons terechtkomen:
auto's en allerlei huishoudtoestellen. Maar de vraag herhaalt zich of
die inderdaad nuttig zijn: wat zegt de kosten-batenanalyse?
Oorlogstuigen vernietigen, bij communicatietoestellen hangt het nut
af van de inhoud van de boodschappen en auto's maar ook andere tuigen
komen tegemoet aan behoeften... die ze op hun beurt zelf scheppen...
terwijl ze ook nog eens de wereld onleefbaar maken.
Boehm
schrijft: "Ze
hebben koelkasten nodig, om enigszins - tenminste schijnbaar - verse
voorraden aan voedingsmiddelen
te hebben en wat inkooptijd te kunnen besparen. Ze hebben wasmachines
nodig daar het hen voor het wassen gewoon aan tijd en ruimte
ontbreekt, het linnen in de industriegewesten echter snel en erg vuil
wordt. Ze hebben centrale verwarming nodig daar ze niet, emmer na
emmer, kolen naar de hoge verdiepingen van hun flatgebouw kunnen
slepen. Zonder auto is vaak opnieuw elk uitstapje in de frisse lucht
onmogelijk. In het bijzonder zijn vakantieoorden meestal zonder auto
- alleen al wegens de bagage en de kinderen - nauwelijks te bereiken,
hoewel dan ter plaatse de aanwezigheid en het verkeer van de autos
van de vakantiegangers, de vakantieplaats tot het evenbeeld van de
woonplaats dreigen te maken." (2)
Er
is met andere woorden de nutteloze onmisbaarheid van heel wat
producten die uiteindelijk alleen maar energie verbruiken. Boehm: "Men
moet eens een volgens
gangbare maatstaven industrieel en economisch hoog ontwikkeld
land beschouwen, bijvoorbeeld in het Europese Westen: welke
bedrijvigheid, welke inspanningen, welk lawaai en welke vuilnis, dit
alles te dragen en te verdragen door mensen, afgebeulde en zich
afbeulende mensen; men moet eens kijken naar hun gezichten, s
morgens vroeg reeds en dan in de late middag, men moet eens een blik
werpen op hun dagelijkse kleding en voeding; en men moet het
resultaat van hun moeite eens bekijken - armzalige huizen,
erbarmelijke straten, een paar bonte winkels in een paar opgesmukte
straten in een paar stadjes van een provincie; een paar bioscopen met
versleten fauteuilbekledingen, troosteloze gangen van de openbare
gebouwen; s avonds bier voor het schaduwspel van een vermoeide
fantasie op het televisiescherm. Er blijven uiteindelijk onder de
producten van de wetenschappelijke vooruitgang en van de industrie,
als diegene waarvan het nut en de nieuwe kwaliteit het minst
twijfelachtig is, de moderne geneesmiddelen. Maar ook hun nut kan
niet worden onttrokken aan het afwegen tegen de gezamenlijke kosten
aan industriële ontwikkeling, die hun productie vooropstelt, zeker
niet wanneer deze kosten de levensvoorwaarden en dus de wijze en de
waarde van het leven bepalen, dat de succesrijke bestrijding
van vele ziekten in staat is te verlengen; om niet te spreken over de
buiten alle verhouding hoge geneeskundig-farmaceutische kosten voor
het instand-houden van het leven van enkelingen, en zeker niet
weinigen, wanneer tegelijkertijd op dezelfde aarde nog altijd
oorlogen, volkenmoorden, honger en zelfs epidemieën, ja alleen al
verkeersongevallen, duizenden, zelfs honderdduizenden en soms
miljoenen wegrukken." (3)
De
productie ter wille van de productie doet de entropie toenemen, de
grondstoffen worden opgebruikt en bovendien is het nut niet voor
iedereen: de baten komen alleen ten goede aan de rijken. De wetten
van de concurrentiële economie liggen in het verlengde van de
onmenselijke natuurwetten: de concurrentiestrijd brengt het recht van
de sterkste in de samenleving binnen: de menselijke
overheersingsdrang resulteert uiteindelijk in zijn overheerst worden
door onmenselijke wetten en stort alle mensen in een onmenselijk
bestaan. (4)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
9 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 29. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 33: De onmogelijke kennis van de wetenschap
Corona
en de heilige zaak:
Deel
33: De onmogelijke kennis van de wetenschap
Na
zijn bespreking van Spinoza, bekijkt Rudolf Boehm (1) het Essay
over het menselijk verstand van John Locke (1632-1704) waarbij
hij opmerkt hoe ook Locke zich bij zijn streven naar objectief weten
in feite verliest in een louter spel van de menselijke geest met zijn
eigen ideeën, waardoor het streefdoel een voorwendsel wordt voor dat
spel. Locke spreekt over kennis als over de samenhang tussen de eigen
ideeën die weliswaar tot ons komen via de gewaarwordingen van iets
dat buiten ons moet bestaan maar waarover uiteindelijk opnieuw
helemaal niets kan gekend worden, zodat, aldus Boehm, de zogenaamde
empirist in feite een verkapte idealist is die moet besluiten: our
most serious thoughts will be of little more use than the reveries of
a crazy brain. (2) Objectieve kennis is onmogelijk: bij
objectiviteit kan van kennis geen sprake zijn omdat kennis een
subject veronderstelt. In dat streven naar objectiviteit verspeelt de
mens bovendien aldus zijn mens-zijn zelf.
Ook
Spinoza en Locke ontkomen niet aan het dwaalspoor van Descartes: ook
zij belanden in ongerijmdheden (Spinoza's 'vrijheid door
onderwerping') en in onzin (Locke's onmogelijke kennis) en zo
reduceert de filosofie zichzelf tot een voorwendsel voor een louter
spel van de geest waarin middel en doel verwisseld worden.
De
onderwerping welke moet leiden tot de verhoopte heerschappij is in
feite een 'aanpassing', een 'meegaandheid' welke verkapt wordt door
een bedrieglijk geloof in de 'ontwikkeling' - een idee van eerder
theologische dan van biologische oorsprong dat zich meester gemaakt
heeft van het darwinisme en het uitgebuit heeft om de wetenschap te
rechtvaardigen: het concept 'ontwikkeling' snoert immers elke kritiek
de mond en eist krediet; het is een loutere belofte, een ongegrond
geloof in vooruitgang.
Maar
dit positivistisch geloof is in feite een gemaskerd negativisme; het
wordt begeleid door een cynisch negativisme dat op de ongegrondheid
van deze hoop wijst, zoals bij Pascal, Fichte en Marx, die dit spel
hebben doorzien. Edoch, aldus concludeert Boehm: als onze
wetenschappelijke kennis zich altijd slechts in de toverkring van
onze eigen menselijke ideeën en modelvoorstellingen zou bewegen en
niet zou mogen hopen een kennis van de werkelijkheid te zijn, waar
ergens kan dan nog sprake zijn van waarheid? (3)
Het
bewustzijn doorheen de tijden maar ook dat van elk individu schommelt
voortdurend tussen de twee polen van enerzijds een stringent
positivisme en anderzijds een cynisch negativisme. De idee van de
menselijke heerschappij over de natuur via zijn onderwerping aan
objectieve natuurwetten is niet alleen ongerijmd maar ook zinloos:
het is een vertwijfelde uitvlucht om dit ideaal niet te moeten
prijsgeven. (4)
In
dit tijdperk van de wetenschap beschrijft de mens zijn eigen
subjectiviteit aan de hand van wetten die enkel toepasbaar zijn op
een natuur waarvan eerst verondersteld wordt dat die los van het
menselijk bewustzijn zou kunnen bestaan maar zo'n benadering is een
louter spel dat de mens van zichzelf vervreemdt en waarin hij
zichzelf beschouwt als een partikel in een niet-menselijke
ontwikkeling die tevens onmenselijk is. De werkelijkheid is
daarentegen slechts wat zij is voor ons.
Objectieve
kennis is vals, zij kampt met de zelfreferentieproblematiek: wij
kijken toe op de wereld terwijl wij geloven dat het mogelijk is om
tegelijk te kijken en van de kijker abstractie te maken. Wij geven de
heerschappij over onszelf uit de hand aan een werkelijkheid (met
objectieve natuur- en ontwikkelingswetten) waarin wijzelf afwezig
zijn omdat we onszelf daarin eerst hebben herleid tot een onbekend
object, waardoor we als mens in feite verdwenen zijn. In dit spel
doen we afstand van ons recht om de werkelijkheid mede te bepalen als
werkelijkheid-voor-ons zodat de werkelijkheid tevens onmenselijk
wordt. Onder het voorwendsel van een verhoopte natuurbeheersing
verspeelt de mensheid zichzelf. (5)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
9 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 27. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adres:
Corona en de heilige zaak - Intermezzo: Het dwaalspoor van Spinoza
Corona
en de heilige zaak:
Intermezzo:
Het dwaalspoor van Spinoza
Wat
Rudolf Boehm in zijn Kritik (1) vertelt over Spinoza ligt in
de lijn van zijn commentaar bij Descartes en van zijn nog te
bespreken commentaar bij Locke: de westerse filosofie bouwt verder op
het drijfzand van de antieke filosofen die geloven dat de objectieve
kennis binnen het bereik van de mens ligt en dat het verwerven ervan
hem een goddelijke macht zal verschaffen. Het geloof in de positieve
wetenschappen ligt helemaal in de lijn van dit vertrouwen in het
bereiken van die kennis en het voedt het vooruitgangsgeloof: de
overtuiging dat het met de wereld de goede richting uitgaat en dat
het pad dat het westen met de wetenschap, de techniek en de economie
heeft ingeslagen, alleen maar kan leiden tot een toename van macht,
welvaart, geluk, kennis - een pad dat naar sommigen verhopen ons
zelfs tot bij de onsterfelijkheid kan brengen. Edoch, om
verschillende redenen kan dit alles slechts een kostelijke illusie
zijn.
Een
niet zuiver filosofische kritiek die niettemin het vermelden waard
is, stamt van Herbert Marcuse en werd later hier te lande overgenomen
door Rudolf Boehm en vervolgens door Etienne Vermeersch en heeft te
maken met de voor het milieu rampzalige synergie van drie actuele
maatschappelijke peilers, namelijk de wetenschap, de techniek en de
kapitalistische economie.
Het
neoliberalisme met zijn middeldoelomkering herleidt mensen en dingen
tot hun loutere ruilwaarde, heeft geen oog voor intrinsieke waarden
en derhalve ook niet voor de eindigheid (van bijvoorbeeld
grondstoffen) en de uniciteit (van mensen). Een kapitalistische
economie vooronderstelt voor haar bestaan een bestendige groei
terwijl de eindigheid van essentiële grondstoffen maar ook de
eindigheid van tijd en ruimte (bijvoorbeeld inzake vervuiling en
afval te land en ter zee) grenzen stellen aan de groei. Meer
essentieel is echter de fundamentele kritiek bij de westerse
denkrichting en deze kan in verband gebracht worden met enkele
bedenkingen bij een fundamentele overtuiging waarop Spinoza zijn hele
denken heeft gegrondvest.
Spinoza
gelooft namelijk in de rede, de ratio, de logica, het wiskundige
denken, en, uiteindelijk, de positiviteit van waarheden en van de
waarheid zonder meer. De titel van Spinoza's hoofdwerk luidt: Ethica,
Ordine Geometrico Demonstrata, wat wil zeggen: Een ethiek,
bewezen op de manier waarop de meetkundige stellingen (van Euclides)
bewezen worden. Boehm wees reeds op de vrees van Descartes voor
de boze geest, namelijk de vrees voor de mogelijkheid dat wiskundige
waarheden niet op de werkelijkheid betrokken zijn omdat zij
onverschillig blijken voor het onderscheid tussen werkelijkheid en
droom (onwerkelijkheid) aangezien ze in die twee werelden even waar
zijn. De Euclidische meetkunde waar Spinoza op vertrouwt voor het
funderen van zijn ethica, is dus corrupt en derhalve zal ook zijn
ethica corrupt zijn. Maar er is nog een derde vorm van kritiek op
Spinoza mogelijk.
Ons
inziens is de Ethica vatbaar voor dezelfde kritiek waaraan de
oosterse filosofieën kunnen onderworpen worden. Sinds het ontstaan
van het Boeddhisme geldt het in het Oosten immers als een grote
wijsheid om zich bij de gang van zaken neer te leggen. De oorsprong
van het ongeluk bestaat volgens Siddharta Gautama in gehechtheid:
tegenover het feit van het leed stellen wij in gedachten het genot
vanuit een gehechtheid daaraan en tegenover het feit van de dood, de
gedachte aan het (verder)leven. Pas wanneer wij erin slagen om
gedachten die niet met de feiten stroken te overwinnen, verschalken
wij het ongeluk: dat is de kern van de leer van de onthechting.
Maar
in feite is deze vermeende wijsheid zelfbedrog: het is zonder meer
een verkapte struisvogelpolitiek. Als men aanneemt dat geluk bestaat
in de afwezigheid van ongeluk, dan is de gelukkigste mens diegene die
niet geboren is. Die absurde 'wijsheid' wordt trouwens ook door
bepaalde Griekse filosofen verkondigd. Hij keert terug bij Spinoza
die immers alle aandoeningen wil overstijgen middels de rede welke
hij identificeert met het inzicht in de noodzaak van de dingen. De
dood is onvermijdelijk en derhalve noodzakelijk en van zodra dit
inzicht aanwezig is, kunnen wie zich aan dit inzicht onderwerpen,
bezwaarlijk de dood nog betreuren zonder dit zelfde inzicht te
verloochenen, daar zij tevens zullen inzien dat het betreuren van het
onvermijdelijke geen enkele zin kan hebben omdat dit laatste inzicht
hetzelfde is als het eerstgenoemde maar dan in een enigszins andere
vorm.
Bijna
raakt de ataraxia of de onverstoorbaarheid van de Oude
Grieken die door Spinoza in ere wordt gehouden of in ere wordt
hersteld, aan de verfoeilijke onverschilligheid over welke
Primo Lévi schrijft dat zij nog erger is dan het kwaad van de shoah.
Immers, de afwezigheid van verzet met het oog op de eigen rust kan
slechts begrepen worden als lafheid of tenminste als de onwil
tot empathie. Want waar het onvermogen tot empathie
symptomatisch is voor psychopathie, kan de bewuste keuze daarvoor
niet anders dan misdadig zijn - alvast in het licht van de
christelijke ethiek die immers de naastenliefde presenteert als een
existentiële keuzemogelijkheid. (Een volgende kritiek bij Spinoza
betreft het objectivisme dat de ganse westerse denkrichting tekent en
deze kritiek wordt verderop geformuleerd.)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
7 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 32: Spinoza's gammele idee van heerschappij (goddelijkheid) door onderwerping (redelijkheid)
Corona
en de heilige zaak:
Deel
32: Spinoza's gammele idee van heerschappij (goddelijkheid) door
onderwerping (redelijkheid)
Heel
terecht heeft Descartes ervoor gevreesd dat de goddelijke kennis voor
de mens onbereikbaar moest blijven: de zuiver theoretische kennis
zoals zij bijvoorbeeld in de wiskunde bestaat, is niet op de
werkelijkheid betrokken. Maar Descartes was niet bereid om dat toe te
geven en Spinoza is er nog minder toe bereid, aldus Rudolf Boehm.
Voor
Spinoza is God de wereldgrond, datgene wat aan de grondslag van alles
ligt, datgene wat wel op zichzelf kan bestaan maar zonder welk al het
andere niet kan bestaan: de substantie. De middeleeuwers
noemden dat het subjectum in de betekenis van draagvlak
(terwijl het elders ook het onderworpene kon betekenen).
Aristoteles sprak over het hupokeimenon. En hij beschouwde de
materie (materiaprima) als enige substantie terwijl
het subjectum verwees naar de innerlijke onbepaaldheid van al
het materiële. Hoe dan ook verwijst Spinoza's begrip van de
substantia als absoluut subject (God) naar het oneindige, het
onsterfelijke en Spinoza poogt de mogelijkheid van de mens om aan God
gelijk te worden, als volgt te redden.
In
zijn Ethica wordt betoogd dat wij ons moeten identificeren met
de rede die de zuiver theoretische, goddelijke kennis is omdat
redelijk handelen, handelen is overeenkomstig het inzicht in de
noodzakelijkheid. Ons verzet dat ons geluk in de weg zit, wordt als
het ware gebroken door het inzicht in de noodzaak van wat te gebeuren
staat: het inzicht bevrijdt omdat het de noodzaak openbaart die de
instemming van de rede meebrengt. Het zou redeloos zijn het
onmogelijke te betreuren maar even absurd ware het als men zou
afwijzen wat noodzakelijk is en derhalve werkt het inzicht in de
noodzaak bevrijdend. Maar volgens Boehm is het tegenstrijdig om die
feitelijke onderworpenheid met goddelijkheid te identificeren. (1)
Ook John Locke zal er niet in slagen om het ideaal van de absolute
kennis te redden. En we herinneren eraan dat we aldus opgescheept
blijven zitten met een wereldbeeld dat steunt op een vertrouwen in de
wetenschappelijke kennis waarvan wij geloven dat zij ons uiteindelijk
de absolute of de goddelijke kennis zal brengen, terwijl wij alleen
maar op een bijzonder hardnekkige manier een dwaalspoor volgen dat de
wantoestanden van vandaag verklaart en dat ons inziens ook wat licht
zou kunnen werpen op de alsmaar toenemende chaos waarin de wereld
ingevolge de huidige crisis is terechtgekomen.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
6 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 26. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adres:
Corona en de heilige zaak - Deel 31: De straf der goden
Corona
en de heilige zaak:
Deel
31: De straf der goden
Bij
de behandeling van René Descartes (1596-1650), de eerste beoefenaar
van de filosofie van de subjectiviteit, ontgint Rudolf Boehm een
bijzondere waarheid die ons van pas komt bij de bespreking van het
hedendaagse gebeuren omtrent de pandemie die de mensheid in haar
greep heeft gekregen en hij heeft het in feite over het gevreesde
'malin génie' van de filosoof.
We
zagen al wat de middeldoelomkering kan inhouden, onder meer volgens
Marx (inzake de economie) en volgens Pascal (over het
'divertissement') en laten wij eerst nog een ogenblik bij deze
laatste verwijlen.
Jagers
vermaken zich met de jacht welke hun toelaat ellende en dood te
vergeten: het aanvankelijke doel van de jacht is een haas te vangen
maar naderhand is de haas nog slechts een voorwendsel om te kunnen
jagen, zodat het doel een middel werd en het middel, de jacht, een
vermaak en dus een doel op zich. Mocht men aan de jagers een haas
geven, zo schrijft Boehm, ze zouden hem niet willen hebben. Pascal
schrijft in feite dat de jagers de haas ook gewoon konden kopen maar
dat ze dat uiteraard niet zullen doen: ze willen jagen, ze willen
zelf de haas gevangen hebben, hij wordt dan hun trofee.
Waar
Boehm verderop in zijn tekst Descartes bespreekt, herinnert hij eraan
dat de mens sinds het begin van de Griekse filosofie godgelijk wil
zijn door goddelijke kennis na te streven en dat is zoals hoger gezegd
een zuiver theoretische, objectieve kennis zoals ook God die zou
bezitten. En een van de meest zuivere vormen van kennis is nu de
wiskunde: de algebra en de (Euclidische) meetkunde. Dat de som van
twee en drie, vijf is, is altijd waar en dat een vierkant vier zijden
heeft, is ook altijd waar. Het is zodanig waar dat het niet alleen
waar is in de werkelijkheid; het is zelfs waar in de onwerkelijkheid
of dus in de droom. Men kan niet dromen dat men twee bij drie optelt
en niet vijf bekomt; men kan niet een vierkant dromen waarvan het
aantal zijden verschilt van vier.
Wiskundige
waarheden zijn waar in de werkelijke wereld maar ook in de
onwerkelijkheid of in de droom en zo zien wij dat wiskundige
waarheden en ook zuiver theoretische waarheden in het algemeen of dus
objectieve, goddelijke kennis, zich niets lijkt aan te trekken van
het onderscheid tussen de werkelijkheid en de droom.
Deze
zeer bijzondere vaststelling betekent in feite niets anders dan dat
die zogeheten allerhoogste kennis zich helemaal niets aantrekt van de
werkelijkheid zonder meer: zij is niet betrokken op de werkelijkheid.
Wat dus wil zeggen dat het gaat om onechte kennis. De vermeende
goddelijke kennis, onttrokken aan alle tastbare dingen, zo zuiver
theoretisch dat die onze geest zou vullen met onaantastbare,
goddelijke gedachten, is in feite geen kennis: het is onzin of
waanzin!
Bekijken
we nu de milieuproblematiek van naderbij, dan moeten we erkennen dat
de kern van het probleem ligt in het feit dat mensen geen respect
hebben voor de dingen die ze geheel gratis gekregen hebben: de
zuivere lucht, het zuivere water, de goede gezondheid, de vrijheid en
noem ze maar op, de geschenken uit de hemel waarover bijvoorbeeld
Seattle het heeft gehad in zijn beroemde toespraak. De mensen zijn
ondankbaar en zij gedragen zich zoals de jagers uit het verhaal van
Pascal: ze laken de dingen die hun zomaar aangeboden worden en ze
verkiezen het om zelf op jacht te gaan naar alles wat ze maar
begeren.
De
milieuproblematiek is hoogst dringend geworden, kinderen gingen
wereldwijd spijbelen voor de redding van moeder aarde, voor een
toekomst met schone natuur en gezondheid, maar het neoliberalisme wil
slechts economische groei: de jacht op geld, de verslaving aan een
werkelijkheid veranderd in een levensgevaarlijk spel. De verloedering
van het milieu lijkt de mensen helemaal niet te deren, zij lijken het
lot te tarten.
Met
de pandemie doet zich in één klap wereldwijd een milieu- en
gezondheidscrisis voor: de mensen worden massaal ziek en zij sterven
bij bosjes, de hospitalen wereldwijd liggen vol stervenden, de
lijkkisten stapelen zich op, intermenselijke contacten moeten
verboden worden, verplaatsingen tot een minimum beperkt. En dan
begint de jacht: de jacht op middelen om gezondheid en vrijheid te
creëren.
En
misschien is het uitgerekend dat wat de waanzin van deze tijd
uitmaakt: het mensdom gedraagt zich zoals de jagers van Blaise Pascal
die laken wat zij zomaar krijgen toegeworpen en die dan tot het
uiterste gaan om zelf in de wacht te kunnen slepen wat zij willen.
Zij bedanken voor gratis gezondheid, zij verkiezen zelf de gezondheid
als een prooi te kunnen vangen en ze dan te bezitten om ze vervolgens
te kunnen verkopen voor veel geld in de vorm van onmisbare medicijnen
en vaccins.
En
hetzelfde doen zij met de vrijheid en met alle andere dingen die eens
vanzelf aanwezig waren en helemaal gratis. Zoals het land dat ooit
iedereen toebehoorde, geprivatiseerd werd of dus aan ieder werd
ontnomen, zo ook verging het alle andere dingen van waarde: zij
werden koopwaar op de markt.
Boehm
verwijst ook naar de waarschuwing die Montaigne een halve eeuw eerder
gaf en herinnert eraan: "Met waanzin sloegen en straften de
goden volgens Griekse voorstelling de vermetele mensen." (1)
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 3 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973), pag. 135 van de PDF van de tekst (*). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 30: Een cultuur van de schijn die de werkelijkheid overtroeft
Corona
en de heilige zaak:
Deel
30: Een cultuur van de schijn die de werkelijkheid overtroeft
Als
jongste in de rij van de auteurs die de middeldoelomkering
beschrijven brengt Rudolf Boehm de Amerikaan Daniël Boorstin ter
sprake met zijn werk The Image - or What Happened to the American
Dream.
Image,
imago, voorkomen, beeld, schijn, spel dat de werkelijkheid in haar
schaduw stelt. Het gaat om de zogenaamde moderne cultuur die alom
verspreid raakt door het medium van de televisie met Amerika als
voorbeeld van de moderne wereld: een spektakelcultuur vol
theatraliteit en entertainment, verstrooiing, spel. Het
'divertissement' van de massa is dat van hun wereldbeschouwing
middels de televisie.
Ook
hier is weer volop de middeldoelomkering aan de orde: de media zelf
staan centraal, de inhoud doet er niet toe. Boeken worden nog slechts
geschreven om verfilmd te worden, films moeten worden gemaakt op maat
van televisieprogramma's, het medium is doel en de kunst moet zich
eraan aanpassen. Niet de kunst zelf maar vertolkers, dirigenten en
presentatoren maken dat klassieke muziek verkoopt. Beeldende kunst
dient om gereproduceerd te worden en om musea te vullen. The
Reader's Digest verkoopt aan haar consumenten het imago van
kenner van zaken die ze niet kennen. Commentaren op
gebeurtenissen overschaduwen de gebeurtenissen zelf. Feiten worden
verdraaid en staan ook in functie van de verdraaiingen.
Informatiewaarde triomfeert boven reële betekenis. Alles speelt zich
anders af dan het is als er camera's op gericht zijn. Alleen wie op
het scherm paraderen, bestaan ook echt en de werkelijkheid zelf
blijft verborgen.
Deze
tijd noemt zich het tijdperk van de wetenschap maar is gebaseerd op
een fundamentele onjuistheid: het ideaal van de absolute, zuiver
theoretische kennis. De aangehaalde auteurs hebben het niet altijd
even serieus bedoeld met hun kritieken en zo zegt Rudolf Boehm dat
hij Marx tegen diens gewilde mening in aanwendt maar Boehm drukt
niettemin op het objectieve belang van wat zij ons verklappen: al
deze auteurs zeggen haast letterlijk hetzelfde en dat terwijl ze
onafhankelijk van elkaar schreven en geheel onopzettelijk verkondigen
wat reeds Aristoteles vertelde.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
2 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 29: Een pleister op een houten been en een blok aan het been van de wereld
Corona
en de heilige zaak:
Deel
29: Een pleister op een houten been en een blok aan het been van de
wereld
Waar
Marx toont dat de kapitalist zijn kapitaal pas kan behouden als hij
het eindeloos uitbreidt (zonder het zelf op te eten) terwijl in dit
akelig spel de hele mensenmenigte opgeofferd wordt aan dit kapitaal
dat 'ergens' borg moet staan voor een ooit te realiseren toekomst
waarin alles voor iedereen voorradig zal zijn, brengt Rudolf Boehm in
zijn Kritik (1) vervolgens C.N. Parkinson op het toneel met
zijn satire van de moderne bureaucratie die op een gelijkaardige
manier evolueert.
Iedereen
kent het 'Peter principle' dat zegt dat in een hiërarchie elke
werknemer opklimt totdat hij zijn niveau van incompetentie bereikt
heeft maar Peter is dit principe schatplichtig aan de wetten van
Parkinson waarvan het slechts een uitbreiding is. Parkinsons
belangrijkste wet zegt dat werk zich uitbreidt totdat de daarvoor
voorziene tijd op is, wat in feite wil zeggen dat men de uren
waarvoor men betaald wordt, kan blijven vullen met allerlei karweien
die in feite van generlei nut zijn voor het bereiken van het doel en
die het doel ook opzettelijk ontwijken. (2)
Het
is de betrachting van alle mensen om ergens bij de overheid aan de
slag te kunnen, op een bureau terecht te komen en dan verder hogerop
te verhuizen van bureau naar bureau totdat men niet meer hoger kan.
Zo groeit de tewerkstelling in de bureaucratie jaarlijks met 5 tot 7
percent, evenwel zonder dat er meer gepresteerd wordt. Het doel is
ook hier een louter voorwendsel en men vermaakt zich met bezigheden
die het helemaal niet dichterbij brengen; een geweldige bedrijvigheid
wordt ontvouwd terwijl het eigenlijke werk nog niet eens is begonnen.
De ambtenaar die zijn einde in zicht krijgt, klampt zich krampachtig
vast aan zijn positie, hij beschouwt zijn mogelijke opvolgers als
rivalen die hij tegen elkaar moet uitspelen en hij neemt meer volk in
dienst zonder dat dit aarde aan de dijk brengt: de ambtenaar probeert
zijn einde te ontwijken door het werk te rekken, in feite in een
poging om het einde - de onafwendbare dood - te blijven uitstellen.
(2)
Nu
hoeft men geen maatschappelijk analyticus te zijn om te kunnen
vaststellen dat een gelijkaardig spel op touw gezet werd inzake de
zogenaamde bestrijding van het coronavirus. Als het al niet zo is dat
dit virus een louter maaksel is in de zin van een hype en dus een
bewust gefabriceerd voorwendsel om het dan zogezegd te kunnen
bestrijden, bijvoorbeeld omdat men nu eenmaal een vijand nodig
heeft teneinde alle neuzen in dezelfde richting en alle paarden in
hetzelfde span te krijgen, dan wordt het alvast met die bedoeling
gekoesterd en wel in die mate dat alom (streng verboden) satire en
spot uitbreken omdat ongehoorzaamheid maar ook rationeel verzet nu
eenmaal zwaar gesanctioneerd wordt en zelfs het recht op vrije
meningsuiting in het gedrang komt doordat niet zozeer de mening wordt
verboden maar het uiten ervan onmogelijk wordt gemaakt en wel middels
chantage via de kanalen welke bestemd zijn voor de verspreiding ervan
en die in handen zijn van uitgerekend diegenen die garen spinnen bij
het hele gebeuren.
Op
een nooit eerder geziene schaal worden nu al een jaar lang wereldwijd
massaal tijd en energie verkwanseld in een krankzinnig en zich almaar
uitbreidend spel dat de processie van Echternach naar de kroon steekt
en het blijkt bovendien een moordend spel op menig vlak. Het doet
denken aan de toren van Babel waarover het rapport van de Club van
Rome (3) in verband met de grenzen aan de groei schrijft dat men
eraan verder bouwt totdat hij niet meer hoger kan worden omdat vanaf
een zeker ogenblik alle aangevoerde materiaal onderweg naar de top
moet worden besteed aan herstellingswerken. Als de coronamaatregelen
ons sowieso al zullen verarmen, dan zullen wij er hoe dan ook moeten
op toezien hoe die coronaheisa in omvang zal toenemen totdat zij haar
maximale groei zal bereikt hebben om dan in de instandhouding van
zichzelf als volstrekt nutteloze en schadelijke ballast niet alleen
een pleister te zijn op een houten been maar tevens een blijvende
blok aan het been van de wereld.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
2 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
(2)
Ib., paragraaf 21. Onze tekst geeft een summiere weergave daarvan.
(3)
Herrera, Amílcar O. et. al., Het
Bariloche-rapport voor de Club van Rome,
Aula, Het Spectrum, 1978.
30-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 28: Het afglijden van de werkelijkheid naar een spel
Corona
en de heilige zaak:
Deel
28: Het afglijden van de werkelijkheid naar een spel
Rudolf
Boehm legt er de nadruk op dat de auteurs die hij in zijn Kritik
(1) ter sprake brengt, op uiteenlopende tijdstippen in de
geschiedenis, op verschillende plekken en vooral geheel onafhankelijk
van elkaar tot eenzelfde conclusie kwamen inzake de pervertering van
de relaties tussen doel en middelen. Na Pascal is de visionaire
denker J. G. Fichte (1762-1814) aan de beurt die de dekolonisatie
voorspelt van een slavenhandel drijvend Europa dat toen al eeuwen de
rest van de wereld aan het uitbuiten was. Net zoals Pascal met zijn
divertissement wijst Fichte erop dat Europa onbekwaam is om
een stabiele economie te stichten omdat de liberalen in hun speldrift
de regelgevingen laken en alles met list en geluk willen bereiken in
een economie die veel wegheeft van een kansspel. Opnieuw is de
toekomst een louter voorwendsel geworden om op te kunnen gaan in het
middel, het economisch spel. In zijn lichtzinnigheid verkiest men het
voorbijgaande geluk van het ogenblik boven de zekerheid van de
toekomst en in een mentaliteit van "het zal wel in orde komen"
speculeert men over een eindeloos vrije toekomst vol
spelmogelijkheden maar in een streven om alles te zijn en overal
thuis te zijn, is men in feite nergens meer thuis. (2)
Karl
Marx (1818-1883) bevestigt het vermoeden van Fichte: het tijdperk van
het kapitalisme wordt gekenmerkt door productie ter wille van de
productie. Men verkoopt niet (wat men kan missen) om te kopen (wat
men nodig heeft) maar men begint nu ook (ongeacht wat) te kopen om
het te verkopen (met winst), en dat is speculeren, dat is
kapitalisme: het eindeloze, rusteloze opkopen en slijten van om het
even wat met niet langer de behoeftebevrediging als doel maar wel de
eindeloze zucht naar steeds meer winst. De wens om de natuurlijke
behoeften te bevredigen is niet langer de motor van de arbeid maar
het winstbejag en voor wie zich vermaken met de jacht op winst,
speelt alleen de ruilwaarde van de waren nog een rol: hun
gebruikswaarde is van geen tel meer, het is nog louter een
voorwendsel. Hetzelfde geldt dan uiteraard ook voor de arbeid en voor
de arbeiders en de consumenten: wie jagen op winst, interesseren zich
niet langer aan mensen die het beste van zichzelf leggen in het
voortbrengen van nuttige zaken: alleen de arbeidskracht belangt hen
aan en arbeiders worden vervangbaar door nieuwe arbeidskrachten en
door machines; het nut van de producten is bijzaak, hoofdzaak is dat
zij kopers vinden want ook tot kopers worden de mensen in dit systeem
herleid en zij zijn pas winstgevend als men hun zaken kan verkopen
die hun geld niet waard zijn zodat bedrog de regel wordt.
Nuttige
en onvervangbare waren zoals (levensnoodzakelijk) voedsel en
(eindige) grondstoffen worden vernietigd en mensen worden getaxeerd,
tot hun economisch nut herleid en vervangbaar geacht terwijl,
paradoxaal genoeg, aan het ruilmiddel geld een (bijna) intrinsieke
waarde wordt toegekend: voedsel wordt vernietigd, kostbare
grondstoffen weggegooid en mensen afgedankt om de koers van een munt
te sturen; (vooralsnog) 'gratis' gezonde lucht en water worden
evenmin gewaardeerd als gratuite arbeid en mensen zonder papieren
worden massaal en straffeloos ingezet als slaven: zij moeten
onderdoen voor rashonden die immers duur worden verkocht. Op die
manier gaat uiteindelijk al het intrinsiek waardevolle eraan: de
gezondheid wordt vernield van zodra zieken meer renderen en het
ongeluk tout-court wordt gecreëerd door wie winst slaan uit het
afkopen ervan. De handel in nutteloze en zelfs schadelijke zaken
neemt toe als zij maar een hogere ruilwaarde hebben, wat bijvoorbeeld
geldt voor drugs, die immers duurder zijn dan brood, ook al doden zij
in plaats van te voeden. Op die manier zal het kapitalisme
uiteindelijk alles vernietigen. (2)
Van
mondmaskers zeggen specialisten dat zij niet werkzaam zijn als zij
niet voorradig zijn en komen zij eenmaal in productie, dan worden zij
door diezelfde specialisten aangeprezen en door politici verplicht.
Vaccins vermelden de bijwerking van hun onwerkzaamheid voor 5 tot 40
percent van de ingeënten terwijl zij bedoeld zijn om 0,2 percent van
de bevolking te redden, een segment dat zich uiteraard situeert
binnen de groep van de 5 tot 40 percent voor wie de vaccins
onwerkzaam zullen blijven maar deze volstrekt nutteloze en zelfs
schadelijke waren moeten en zullen worden verkocht omdat ermee wordt
gespeculeerd: de geldwinst staat voorop en dat succes rechtvaardigt
het moordende kwaad. Een toenemende door het kapitalisme afgestompte
massa acht zich in het bezit van 'gezond verstand' waar zij oordeelt
dat wie niet (langer) economisch nuttig zijn, het recht verliezen om
te leven. God schept het leven maar het gouden kalf verspert de
toegang ertoe en eist als tol het ware, het goede en het schone op
maar eenmaal de ziel verdwenen, geeft alras ook het leven zelf de geest.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
1 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
(3)
Ib., het eerste stuk van paragraaf 20. De (nog te vervolgen) theorie
werd hier wat ingeperkt en vereenvoudigd, abstracte formules werden
waar mogelijk door voorbeelden vervangen.
29-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 27: Een met voorwendsels geperverteerde werkelijkheid
Corona
en de heilige zaak:
Deel
27: Een met voorwendsels geperverteerde werkelijkheid
De
mens wordt ervoor gestraft als hij zoals God wil zijn, zo vertellen
ons zowel de joodse als de Griekse mythen. De Griekse filosofie
daarentegen streeft wel de goddelijke kennis na met het oog op
menselijke vervolmaking en vergoddelijking met het vooruitgangsgeloof
in het vaandel: de hoop dat het in de toekomst alleen maar beter zal
gaan. En in het christendom is God in zijn genade door zijn
menswording zelfs naar de mens toe gekomen en hoeft men zich niet
meer schuldig te maken aan de hybris: de navolging van
Christus of de zelfvervolmaking, de heilig- of heelwording is
openlijk het levensdoel. De grens tussen God en mens is er opgeheven,
de dood is overwonnen en ofschoon christenen nog moeten sterven,
raakt de dood hen niet meer: de Verrezene is er reeds in de gedaante
van de Kerk, zo leert Augustinus; het geloof vervangt de
(filosofische) kennis die in haar ogen dwaasheid is want een verzet
tegen God. Zowel de Griekse filosofie als het christelijke geloof
manen de mens aan om zijn vergoddelijking na te streven en zich te
veronsterfelijken. In de theologie van Thomas Aquinas vloeien de
Aristotelische filosofie en het christelijke geloof samen vanuit
Anselmus' devies dat pas het geloof het verstand verlicht. Aldus
Rudolf Boehm in de paragrafen 14 en 15 van zijn Kritik. (1)
Het
streven naar godgelijkheid komt voort uit een vlucht voor de dood en
Boehm ontdekt dat die vrees geen vanzelfsprekendheid was in vroeger
tijden. Bij Hesiodos en Homeros maar ook bij de joodse patriarchen
die heel oud werden, was de dood veeleer iets waaraan men nu eenmaal
niet kon ontkomen, een gevolg van toeval of geweld, een
noodlottigheid en een noodzaak. Evenals Genesis spreekt
Anaximander over de noodzaak van het vergaan der dingen, over hun
terugkeer naar datgene waaruit ze zijn voortgekomen. Ook Prediker
Salomon ziet de dood als een noodzaak zowel voor de goeden als voor
de slechten. En nog in dezelfde periode leert Lao-Tse dat men zich
niet moet verzetten tegen het Tao, de loop der dingen, die de weg van
de noodzakelijkheid is, al is het zoals Rudolf Boehm opmerkt
dubbelzinnig aangezien de Chinese wijsgeer aanvoert als argument dat
aldus de dood geen vat op ons heeft. Daar tegenover predikt nu het
Christendom de opstand tegen de sterfelijkheid: heerschappij door
onderwerping, aldus Boehm, is het parool van onze tijd. (2) En dan
mondt het werk van de filosoof uit in de penibele vaststelling dat
het tijdperk van de moderne wetenschap op drijfzand rust wegens de
fundamentele vergissing die de middeldoelomkering is.
De
poging tot verwezenlijking van het ideaal van de absolute kennis
brengt een omkering teweeg van de natuurlijke relatie tussen middelen
en doelen: waar de middelen in dienst stonden van de doelen, zijn nu
de doelen loutere voorwendsels geworden die slechts in dienst
staan van de uitsluitende interesse in het omgaan met de tot
onderwerp van interesse verheven middelen. (3) Onafhankelijk van
elkaar hebben een vijftal auteurs gewezen op dit grondkenmerk van het
tijdperk van de wetenschap dat alle levensverhoudingen doordringt en
ontaardt en dat de vlucht voor de dood of de weigering van de mens om
mens te zijn, als motief heeft - het menselijke van het menselijk
bestaan wordt erdoor vernietigd en de verhoudingen van de mens tot
zichzelf, tot de anderen en tot de realiteit worden erdoor verstoord
(4): Pascal zegt dat de mens zich gedraagt alsof hij niet moet
sterven: hij vermaakt zich (met onder meer de filosofie) alsof het
leven een spel was en zijn tijd onbeperkt. Door middel van dit
vermaak ('divertissement') vlucht hij in illusies en dit middel is
zijn doel. Ook Fichte toont hoe in het tijdperk van het verderf de
drift domineert en het leven een spel wordt. De mensen achten
zichzelf goden en willen alles doch zij bereiken helemaal niets. Marx
laat zien hoe de behoeftebevrediging een voorwendsel wordt om
ongeremd te kunnen produceren, waarbij de zin uit de arbeid wegebt en
de mens van zichzelf vervreemdt. Parkinson beschrijft de vervreemding
in de bureaucratie als vorm van heerschappij: vergrijzende ambtenaren
pogen hun eindigheid te verdoezelen door zich vast te klampen aan
eindeloze en doelloze arbeid. En Boorstin legt uit hoe de massa haar
dominerende levensdoelen (de moderne cultuur) vervult door zich uit
te leven in een doelloze omgang met de middelen en dit onheil vloeit
voort uit extravagante verwachtingen: de mens doet alsof hij
onsterfelijk is en hij speelt zijn leven waardoor hij zijn
menselijkheid verspeelt. Terwijl hij gelooft het menselijke te
overstijgen, verliest hij het. Uitgerekend in de poging zelf om
godgelijkheid te realiseren, komt de verkeerdheid daarvan aan het
licht. (5)
De
eerste auteur die Boehm analyseert als ontmaskeraar van de
middeldoelomkering is Blaise Pascal (1623-1662) in zijn Pensées.
Het is de hoogmoed, het streven naar godgelijkheid, wat de mens doet
vallen, zegt Pascal: de goddelijkheid van de ellendige mens bestaat
alleen in zijn fantasie, in zijn gedachten. Tegen de ellende en de
dood valt niets anders te bedenken dan er niet aan te denken. Vandaar
zoeken mensen afleiding ('divertissement') om hun dodelijke
levenseinde niet te moeten zien: in de filosofie, in de oorlog, in
het spel, in de wetenschappelijke arbeid.
Daarbij
is nu de middeldoelomkering bij uitstek zichtbaar in het spel: we
nemen aan dat de gokker speelt (middel) voor geldwinst (doel) maar in
feite is het omgekeerde waar: de geldwinst is slechts een voorwendsel
(dus geen doel doch een middel) om te kunnen spelen, zodat het spel
zelf het doel is. Het voorwendsel is onontbeerlijk maar het doel is
het spel, het 'divertissement', de afleiding die ons ons trieste lot
moet doen vergeten. Rudolf Boehm verwoordt de essentie van de
middeldoelomkering bij Pascal als volgt: De
haas die men achterna rent men zou hem niet moeten hebben, indien
hij zo werd aangeboden ... Deze haas zou ons niet beschermen tegen de
aanblik van de dood en van de ellende die er ons nog van afhouden,
maar de jacht beschermt er ons tegen. De jacht schijnt een middel
tot het doel: de haas neerschieten. De haas blijkt een voorwendsel te
zijn, hoewel een onontbeerlijk voorwendsel. De jacht is geen louter
middel; in de jacht zelf ligt de belangstelling. Hij leidt af. (6)
Op
dezelfde wijze is de ontzaglijke machinerie die wereldwijd op gang
kwam sinds de plaag onder de mensen is, helemaal geen middel om die
plaag te bestrijden doch een gigantisch en grotesk afleidingsmaneuver
dat sowieso voorbijschiet aan het voorgewende doel en waarin op de
koop toe de wetenschappelijke bedrijvigheid, welke de nieuwe religie
van deze tijd is, alsook de wereldpolitiek met inbegrip van alle
machtigen der aarde zich zoals nooit tevoren vergalopperen en
belachelijk maken. Het doet allemaal denken aan de in Ein
deutsches Requiem van
Johannes Brahms vereeuwigde Psalm 39:
(...)
Siehe, meiner Tage sind einer Hand breit bei dir, und mein Leben ist
wie nichts vor dir. Wie gar nichts sind alle Menschen, die doch so
sicher leben! (Sela.) Sie gehen daher wie ein Schemen und machen sich
viel vergebliche Unruhe; sie sammeln, und wissen nicht, wer es
einnehmen wird. Nun, HERR, wes soll ich mich trösten? Ich hoffe auf
dich.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
29 januari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Zie de paragrafen 14, 15 van: Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen
des Zeitalters (1973). Een Nederlandse vertaling van de hand van
Willy Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy
Quintelier verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De
integrale tekst van het werk is beschikbaar op het internet op het
volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 26: Pandora en het panopticum
Corona
en de heilige zaak:
Deel
26: Pandora en het panopticum
In
zijn Kritiek van de grondslagen van onze tijd (1) vergelijkt
Rudolf Boehm de Joodse theologie, de Griekse mythologie en de Griekse
filosofie met elkaar en na zijn behandeling van het zondevalverhaal
in Genesis wijst hij erop hoe ook de Spreuken van Salomon
de mens confronteren met de noodzaak zich aan zijn grenzen te houden
en nimmer het goddelijke te begeren. Daarna verduidelijkt hij hoe de
Griekse mythologie (zeer in tegenstelling tot de Griekse filosofie)
dezelfde kennis deelt: volgens Hesiodos' verhaal van de mythe van
Pandora komt alle menselijke ellende voort uit de hoop.
Volgens
Hesiodos (Werken en dagen en Theogonie) ligt de tweedracht (tussen de
mensen en de goden) aan de wortel der dingen. Wedijver in de arbeid
is goed maar het ontvluchten van de arbeid in een wedijver met de
goden (het streven naar godgelijkheid) leidt slechts tot oorlog.
Boehm verklaart hoe tot tweemaal toe de goden de mensen straffen voor
het overschrijden van hun grenzen. Een eerste keer door hen het
vuur, het meest eigene van hun leven, te ontnemen (2) en nadat
Prometheus het vuur steelt en aan de mensen teruggeeft, beraamt Zeus
als wraak een nog groter kwaad dat zijn doel niet kan missen omdat
het de mensen zodanig verleidt dat ze ernaar verlangen: Pandora. (3)
Pandora
of het geschenk ('dora') waaraan alle goden ('pantes') hun aandeel
hebben, is volgens Boehm de vrouw als zodanig: gemaakt uit aarde en
water maar naar het evenbeeld der godinnen, spreekt zij slechts
leugens; zij is de diepe val zonder uitweg die de goden voor de
mensen hebben bereid. Epimetheus aanvaardt de gave, waarop Pandora
met de inhoud van haar vat alle kwalen onder de mensen verspreidt.
Vooraleer de hoop eruit ontsnapt, sluit ze het deksel.
De
hoop is de voorstelling van het gegeven zijn van iets dat ontzegd is,
aldus Boehm: de verleiding van en tot de hoop is het onheil dat de
vrouw als zodanig onder de mensen brengt. Hesiodos leert dat wie niet
huwen, alleen sterven en zonder hoop maar ook wie huwen, leven in
kommer: de vrouw als godsgeschenk belooft de hoop op een toekomst na
de dood tot onheil van de mens. Het geloof in de vooruitgang met een
godgelijke, arbeidsvrije toekomst is ijdel: de arbeid stelt geen
andere hoop dan wat hij zelf presteert en alleen steeds weer het werk
van de dag kan de vruchten van eerdere arbeid vrijwaren. Als remedie
tegen het onheil wijzen de joden de vreze Gods aan en de tucht,
terwijl de Grieken met Hesiodos hun heil zien in de arbeid maar
beiden leren ze dat het nastreven van het goddelijke zelfs het
menselijke verderft. (4)
Een
panopticum is een gevangenis met een centrale, alles en allen
overschouwende bewaking en reeds vindt de huidige wereld er zijn
evenbeeld in vanwege het totalitarisme dat ontspruit aan het geloof
in de absolute kennis zoals de ellende aan Pandora's vat. De wereld
als panopticum is het product van het megalomane verlangen van
miljardairs-psychopaten naar de absolute controle over alles en
iedereen: verdwaasd door de macht van het geld, willen deze dienaren
van de mammon zelf als goden regeren over de levende schepping.
Noodgedwongen want niet bij machte om zelf leven te creëren, zoeken
zij in hun jaloezie hun heil in moord en meer bepaald in de genocide
welke zich nu gestaag voltrekt: de massamoord op mensen, onder meer
in de Europese concentratiekampen in Turkije, alsook de verdelging
van andere soorten ingevolge de verloedering van het milieu. In een
totale verblinding door het nochtans geheel onvruchtbare goud, wordt
nu zelfs openlijk beraamd om de wereldbevolking 'terug te schroeven':
het mensdom als speelbal van gewetenloze gokkers.
Waar
Pandora een vergiftigd geschenk is, een val bereid door de goden als
straf voor de menselijke hybris, is het panopticum het
satanische loon daarvoor. Uit de oude mythe van Pandora konden wij
nog lessen trekken voor de toekomst maar vandaag is het te laat, wij
trekken messen voor de toekomst, de hoop is op: de nieuwe realiteit
van het panopticum dwingt tegen beter weten in tot actieve
participatie aan het continueren van ons eigenste ongeluk. Want de
hoop zat in het binnenste, dat er nu niet meer is, daar het einde van
de privacy ook de dood is voor de ziel.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
27 januari 2021)
Verwijzingen:
(1) Rudolf Boehm, Kritik
der Grundlagen des Zeitalters (1973).
Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
(2)
Daarmee straft Zeus de mensen nadat hun zaakwaarnemer Prometheus op
een diner aan de mensen het deel van een os schonk dat toekwam aan de
goden.
(3)
Pandora of de goddelijk gave waarvoor Epimetheus nochtans waarschuwde
ze niet te aanvaarden, onthult het verderfelijke van het menselijke
streven om godgelijk te worden.
(4)
Zie: Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters, de
hoofdstukken 12 en 13.
25-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 25: Met het leven spelen. Dostojevski, Augustinus, Goethe en Wilde over Lucifer
Corona
en de heilige zaak:
Deel
25: Met het leven spelen. Dostojevski, Augustinus, Goethe en Wilde
over Lucifer
Om
het apparaat van een doldraaiende economie nog verder draaiende te
kunnen houden, wat men vandaag in zijn waanzin alsnog poogt te doen,
hierbij het geschenk van de pandemie welke tot rust en tot
heroriëntering uitnodigt, in de wind slaand - om dat te kunnen
blijven doen, is helemaal geen energie nodig: er is omzeggens
negatieve energie nodig, met name de energie waarmee een verslaving
zichzelf op gang houdt.
Energie
is nodig voor de opbouw van al het goede maar het goede volgt niet
vanzelf uit het voorradig zijn van energie; de beschikbare energie
zet niet zichzelf in goede dingen om: zij dient verbruikt te worden
volgens een welbepaald plan dat goed moet zijn of constructief.
Verslaafden hebben een gebrek aan energie, al hun nog voorradige
energie wordt opgebrand in functie van hun verslaving; hun verslaving
slorpt alleen maar energie op en vernietigt deze zoals in een oorlog
alles wordt vernietigd door de energie van bommen en granaten. Op een
gelijkaardige manier is een ongestuurde vrijemarkteconomie een kip
zonder kop: dat het middel doel werd, betekent dat alles is gaan
draaien om geld, terwijl de zaken zelf welke met geld verhandeld
worden, totaal verwaarloosd zijn. Uiteindelijk is ook de mens voor wie de economie bedoeld is, helemaal op het achterplan geraakt: hij
is verworden tot de slaaf van zijn instrumentarium.
De
speler uit 1866 van de grote Russische schrijver Fjodor
Dostojevski laat zien (volgens Sigmund Freud en hierbij Dostojevski's
uitleg zelf tegensprekend (1)) hoe het bij een gokker niet zozeer te
doen is om geld en winst maar veeleer om het spel zelf, om de
spanning van het spel waarbij uiteindelijk gespeeld wordt met het
eigen leven en dat is wellicht de essentie van verslaving: de
vreemde, onverklaarbare aantrekkingskracht die uitgaat van de
vernietiging van een goed, gebeurlijk het ultieme goed; het op het
spel zetten van het eigen leven maar in het onderhavige geval eerst
dat van anderen. En bij wie het erom gaat de carrousel van de
economie draaiende te houden en ongeremd aan te zwengelen,
uiteindelijk ten koste van al het goede, kan winstbejag vanuit het
begrijpelijke overlevingsinstinct weliswaar een initiële motor zijn
maar die aanvankelijke beweegreden blijkt alras weg te vallen en in
de meeslepende passiviteit van een verslaving over te gaan, waarbij
de eerst nog sturende mens zich gestaag onderwerpt aan een stuurloos
ding waarin hij zich geheel verliest.
Het
panopticum nu, is een reconstructie van de maatschappij, een
herschepping van een samenleving die aanvankelijk een
gemeenschappelijk goed op het oog had, tot een louter instrument van
een gigantisch opgezet spel met in de lagere echelons min of meer
(voor derden) 'onschuldige' verslaafden (die niettemin zelf
geslachtofferd worden) maar in de hogere echelons, megalomane
superverslaafden met een principieel alles vernietigende capaciteit.
In uitgerekend deze verderfelijke machine wordt momenteel op
meedogenloze wijze en in een razend tempo de hele wereldactiviteit
omgezet. En een analyse van deze catastrofale transformatie van het
leven kan slechts aan het licht brengen dat de enige zinvolle remedie
deze is welke de specifieke mentaliteit waarin de genoemde verslaving
gedijt, bestreden wordt.
Verslaving
is een kwaad en sinds Augustinus van Hippo wordt het kwaad negatief
gedefinieerd en meer bepaald als een tekort aan het goede.
Verslaving treedt dan ook pas op van zodra dit tekort een feit is
geworden. Edoch, de specifieke verslaving welke het panopticum in
stand houdt en nog doet uitbreiden en die de verslaving is aan een
spel waarin geld een belangrijke rol speelt, heeft niet het tekort
aan geld als motor. Het goede is hier namelijk niet het geld,
aangezien de geldzucht zorgt voor een teveel aan geld. De
verslaving (aan het spel en eventueel aan geld) is er ter compensatie
van een heel ander tekort dat echter niet doeltreffend door een
verslaving kan vervangen worden. De verslaving tracht een leegte te
vullen maar kan daar nooit in slagen: zij is zoals het tijdverdrijf
dat het wachten draaglijker maakt, echter zonder dat dit tijdverdrijf
de aanwezigheid van diegene op wie gewacht wordt, naderbij kan
brengen. En hoe intens men de economie ook doet draaien: zij kan het
goede onmogelijk bevorderen omdat zij dit helemaal niet op het oog
heeft. Wat onze kapitalistische economie op het oog heeft, is
zichzelf en niets anders: zij is geslaagd in haar hoedanigheid van
kapitalistische economie op voorwaarde dat en zolang als zij zichzelf
kan laten groeien. Maar omdat wij weten dat de groei eindig is daar
ook de dingen nodig voor die groei niet onuitputtelijk zijn, is een
kapitalistische economie zelf een eindig ding en meer bepaald een
ding dat nu al op zijn laatste benen loopt. Omdat wij zonder economie
niet kunnen, moeten wij op zoek naar een andere dan de
kapitalistische economie. Het panopticum, eigen aan het
neoliberalisme dat steunt op de kapitalistische economie, blijkt
volslagen blind voor het feit dat zijn activiteit de
tegendoelmatigheid deelt van de economie omdat zij beide het middel
met het doel verwisseld hebben.
Het
panopticum als vorm van goddelijke en derhalve verboden kennis
begeerd door mensen, brengt ongeluk, verknecht en doodt uiteindelijk
de menselijke ziel. In feite weerspiegelt de constructie die
oorspronkelijk bedoeld was voor een gevangenis, de hel waarin de mens
belandt als straf voor zijn overmoed. Het panopticum verwijst daarom
ook naar de Faust-legende van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832):
Faust wil beschikken over hogere, goddelijke en daarom voor mensen
verboden kennis en de demon Mefistofeles, vertegenwoordiger van
Lucifer, helpt hem hierbij in ruil voor zijn ziel. De Hebreeuwse naam
Mephistoph betekent 'vernietiger van het goede' of 'pleisteraar van
leugens'. In The picture of Dorian Grey uit 1890 voert de
Ierse auteur Oscar Wilde een eigen Faustfiguur op die zijn ziel
verkoopt voor de eeuwige jeugd, welke echter eindigt met zijn dood.
De zedenles erin luidde volgens Wilde zelf: All excess, as well
as all renunciation, brings its own punishment. Andermaal het
Helleense thema van de nimmer onbestrafte hubris dat niets
goeds belooft voor het hedendaagse panopticum.
Het
panopticum is er ter wille van ons aller veiligheid, zo wordt het ons
tenminste voorgehouden, voorgelogen en vooral: zo wordt het ons door de strot geramd, want paradoxaal genoeg is er geen verzet
mogelijk tegen deze zelfverklaarde zogenaamde zorg. De zorg voor onze
veiligheid kan niet geweigerd worden en de perversiteit van die
verplichting om zich die zogenaamde zorg te laten welgevallen,
verraadt zichzelf in het feit dat zorgweigeraars bestraft worden en
wel met hoge boetes en met vrijheidsberoving, wat eigenlijk wil
zeggen: met nog meer vrijheidsberoving, want de vermeende
schenking van veiligheid verkapt een diefstal van
vrijheid.
Alle
mensen hebben het recht om zich uit veiligheidsoverwegingen te
verzekeren en zij mogen dat zelfs doen bij malafide verzekeraars die
hun klanten beloven te beveiligen terwijl zij hen middels onredelijk
hoge premies bestelen. Maar niemand heeft het recht om een ander
te verplichten om zijn vrijheid te beperken (want dat is de essentie
van betalen omdat geld vrijheid representeert) met het oog op zijn
veiligheid: de afweging is wezenlijk een vrije ruil (namelijk van
vrijheid tegen veiligheid) en ruilen is een persoonlijke
aangelegenheid waarmee derden geen krieken te eten hebben. Het
argument dat wie de opgedrongen ruil weigeren, met de veiligheid en
derhalve met het leven van anderen spelen, snijdt pas hout waar
objectief vaststaat dat de ruil in kwestie voor iedereen winst
oplevert.
Dat
zou bijvoorbeeld het geval zijn waar de handel in en het gebruik van
alcohol verboden wordt met dezelfde strengheid waarmee vandaag de
coronamaatregelen gehandhaafd worden: van alcoholgebruik is afdoende
aangetoond dat het de oorzaak is van allerlei ziekten en, veel erger
nog, dat alcoholgebruikers het leven van anderen in gevaar brengen -
alleen al inzake het verkeer zorgt deze harddrug in ons land
jaarlijks voor duizenden slachtoffers, vaak kinderen. Alcohol, tabak,
zogenaamde softdrugs die men zelfs wil legaliseren en een hele resem
aan gevaarlijke producten, toestanden en activiteiten welke vandaag
onder de paraplu van de vrijheid worden gepromoot. Het gezag handelt
volstrekt ongeloofwaardig waar het de maatregelen passend voor een
groter kwaad toepast bij een gering kwaad terwijl het groter kwaad
niet alleen getolereerd wordt maar bovendien aangemoedigd, zoals de
uitzonderingsregel dat wie roken of alcohol aan het consumeren zijn,
geen plicht tot mondmaskerdracht hebben.
Wat
betreft daarentegen de perverse handel van de coronamaatregelen, is
de enige die daar garen bij spint, de onmens die genesteld zit in de
kern van het panopticum: de boze worm die knaagt door 't hart
der wereld. (1) De menigte aan mensen die aldus gevolgd
worden, worden daarbij zonder meer van hun privacy en derhalve van
hun ziel zelf beroofd.
De
ziel is het kostbaarste wat een mens bezit omdat het wezen van een
mens met zijn ziel samenvalt. (2) Maar naast die kwestie staat nog de
vraag wat de bedoeling dan wel kan zijn van wie zich inlaten met de
'ontzieling' van de massa: wie heeft er baat bij dat mensen danig in
de gaten worden gehouden dat zij er hun ziel bij inschieten? Want,
andermaal: dat is zonder twijfel het geval. Wie gecontroleerd worden,
gaan zich gedragen zoals dat van hen verwacht wordt, zij verliezen
hun vrijheid omdat zij de privacy moeten missen die noodzakelijk is
om bij zichzelf te rade te kunnen gaan en onafhankelijk van allerlei
druk, beslissingen te kunnen nemen. Zo heeft weinige jaren geleden de
Russische president Poetin de inwoners van de Krim zelf laten stemmen
over de annexatie van dat schiereiland bij Rusland en hij is er met
glans in geslaagd om het grondgebied in te lijven maar dan wel nadat
hij eerst de bevolking onder een bijzondere druk gezet had door
indrukwekkende oorlogsschepen te laten aanmeren in de havens van de
grote kuststeden aldaar.
Op
het eerste gezicht berokkent het panopticum aanzienlijke schade aan
wie in de gaten worden gehouden terwijl het gissen blijft naar wie
zich daar dan voordeel mee doen. Het kwaad bestaat er echter in dat
de mensen die slachtoffer zijn van het panopticum niet zonder meer
uitgeschakeld worden doch in bezit genomen: het leven van mensen die
gecontroleerd worden, wordt gespaard en de ironie van het lot wil
bovendien dat de rampzalige controle zich profileert als
levensreddend, terwijl zij het tegendeel bewerkstelligt, niet
omdat zij de geviseerden doodt maar omdat zij hen uitholt, hen
als het ware herprogrammeert en hen vervolgens aanwendt voor
doelstellingen die volledig vreemd zijn aan de menselijke. Het
wraakroepend karakter van de hele operatie wordt pas duidelijk waar
tevens blijkt dat het nieuw ingeplante doel waarvoor de mensen
eigenlijk als robots geactiveerd worden, in feite een onding
is: het is de economie als doel op zich, het draaien van de
geldhandel, het produceren om te produceren, het consumeren om te
consumeren, het kopen en het verkopen zonder maat en zonder einde in
een roes die voortdurend wordt aangezwengeld. Het is de groei ter
wille van de groei. De molen draait om te draaien, hij draait met
andere woorden zot. En het zijn de tot robots herprogrammeerde mensen
die er moeten voor zorgen dat het draaien niet ophoudt: zij draaien
totdat ze erbij neervallen en worden dan vervangen. Van mensen en van
menselijke doelstellingen zoals vrijheid en geluk, zoveel is
duidelijk, is dan allang geen sprake meer. Aldus wordt al het schone
van de schepping door de duivel opgevreten, opgebrand.
(J.B.,
25 januari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Dante Alighieri, De goddelijke komedie, vertaald door
Christinus Kops O.F.M. en opnieuw uitgegeven door Gerard Wijdeveld,
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, p. 200. Het betreft vers 108
van de Vierendertigste Zang van het Eerste Lied,
getiteld: De Hel.
Corona en de heilige zaak - Deel 23: De duivel ziet u
Corona
en de heilige zaak:
Deel
23: De duivel ziet u
Op
zoek naar de oorsprong van de menselijke ontevredenheid met de
praktische, bruikbare kennis en zijn trachten naar absolute kennis of
kennis ter wille van de kennis, kennis zoals ook god die zou hebben,
wijst Rudolf Boehm erop dat dit streven er reeds was in de Griekse
filosofie van Plato en vooral Aristoteles en wel met het oog op
godgelijkheid en meer bepaald onsterfelijkheid. Edoch, met dat soort
van kennis kan een mens niets aanvangen, in tegendeel: ze maakt hem
ongelukkig omdat zij ervoor zorgt dat hij zichzelf ziet zoals god hem
ziet en dat wil zeggen: als een sterfelijk schepsel en niet als de
god die hij geloofde te zullen zijn eenmaal hij die goddelijke kennis
bezat. Hoe theoretischer de kennis, hoe meer zij wereldvreemd is.
Er
is een verband tussen de Griekse filosofie (van bijvoorbeeld
Aristoteles) en de theologie (van bijvoorbeeld Thomas Aquinas) omdat
ook deze laatste naar de Scientia Divina of de goddelijke
kennis streeft, in de (valse) overtuiging dat een kennis over
god ook een kennis van god is - een kennis die de bezitters
ervan aan god gelijk zal maken.
In
de theologie is nu sprake van een kennis op grond van goddelijke
openbaring en het verband met filosofie situeert zich daar waar het
verstand een filosofisch systeem bouwt waarvan de inhoud overeenstemt
met wat de openbaring leert: daar geven de op openbaring gefundeerde
theologie en de theologische filosofie elkaar de hand.
In
feite zijn godsbewijzen irrelevant omdat Gods werkelijkheid zich
manifesteert, met name in de werkzaamheid die een voorwerp van
liefde uitoefent op de liefhebbende. Boehm zoekt naar het verband
tussen enerzijds het Griekse prefilosofische, mythologische denken
(van bijvoorbeeld Simonides en Hesiodos) waaruit de Griekse filosofie
voortgekomen is en anderzijds de Joodse verhalen (en in het bijzonder
de mythe van de zondeval en de spreuken van Salomon) waaruit het
Christendom voortkwam: in de beide gevallen staat namelijk de vlucht
van de mens voor de dood centraal. Aristoteles stelt vast dat de
menselijke natuur op veelvuldige wijze geknecht is en waar hij dan
spreekt over het menselijk streven om via het verwerven van
goddelijke kennis (kennis ter wille van de kennis) aan god gelijk of
onsterfelijk te worden, stelt ook Genesis de vraag naar de
oorsprong van de dood en Boehms analyse van het zondevalverhaal gaat
als volgt.
Het
eten van de verboden vrucht om de kennis van goed en kwaad te
verwerven zoals verraden door de slang, werd bestraft met het lijden
en de dood maar de slang sprak waarheid: de mens stierf niet meteen
en kreeg alsnog de goddelijke kennis welke erin bestaat zichzelf te
zien met goddelijke ogen en dus als onvolmaakt, niet goddelijk
schepsel. Daarenboven werd de mens niet sterfelijk omdat hij het
reeds was maar de toegang tot de (boom der) onsterfelijkheid werd hem
voortaan wel verhinderd (door een cherub met een zwaard). Terwijl
Aristoteles spreekt over een zuiver theoretische kennis, is de kennis
van goed en kwaad in Genesis veeleer moreel: de schaamte is de
kennis waarvan sprake; zij is het menselijk besef dat zijn naaktheid
slecht is, dat hem iets ontbreekt, dat hij onvolmaakt is, niet
goddelijk en sterfelijk. De mens heeft weliswaar goddelijke kennis
verworven maar deze leert hem slechts dat hij helemaal geen god is en
dat mens-zijn en onsterfelijkheid niet bij elkaar passen: zijn
(goddelijke) kennis maakt de mens ongelukkig, zij is verderfelijk
voor hem.
Aldus
Rudolf Boehm in het eerste hoofdstuk en in de twee eerste paragrafen
van het tweede hoofdstuk van zijn Kritik der Grundlagen des
Zeitalters: goddelijke kennis is rampzalig voor ons omdat zij ons
ongelukkig maakt met het aan het licht brengen van onze
sterfelijkheid. Maar ook in verband met het actuele en onderhavige
onderwerp ontvouwt zich een tragiek waar mensen goddelijke kennis
nastreven, meer bepaald waar zij zich het goddelijk zien en de
alwetendheid willen toe-eigenen.
De
door engelen geflankeerde driehoek van weleer waarin een reusachtig
oog prijkt met daarbij de tekst: "God ziet u, hier vloekt men
niet", beeldde tot halverwege van de voorgaande eeuw de
alomtegenwoordigheid en daarmee ook de alziendheid van God uit, wiens
stem het menselijk geweten is. Edoch, amper een halve eeuw na zijn
verdwijning is het oog er terug maar dit keer gaat het niet om het
goddelijke oog. Het oog van de alomtegenwoordige camera's en van alle
andere registratietuigen behoort noch aan God toe noch aan een mens:
de alziendheid is heden een faculteit van een anonieme doch reële en
bijzonder doortastende macht die ernaar streeft om de privacy - en
dat is de eigenheid of de ziel - van alle mensen te vernietigen.
Ooit
noemde men deze macht de duivel. Het geloof in het bestaan van de
duivel is er niet meer. Maar misschien moet men over duivelsbewijzen
spreken in analogie met wat hoger gezegd werd over de godsbewijzen:
ze zijn irrelevant omdat de duivel zich manifesteert, met name
in zijn werkzaamheid.
(J.B.,
24 januari 2021)
Verwijzingen:
(1) Rudolf Boehm, Kritik
der Grundlagen des Zeitalters (1973).
Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres:
Corona en de heilige zaak - Deel 22: De hybris, de heilige wetenschap en de pandemie
Corona
en de heilige zaak:
Deel
22: De hybris, de heilige wetenschap en de pandemie
Verderven
zal Ik de wijsheid der wijzen,
Het
verstand der verstandigen zal Ik verdoen (1 Korintiërs 1:19)
In
zijn Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1) uit 1973 legt
Rudolf Boehm de vinger op de wonde waaraan het westen momenteel
bezwijkt: de middeldoelomkering, ons reeds bekend als karakteristiek
van de tanende kapitalistische economie met haar exponent in het
neoliberalisme. (2) Maar de oorsprong van dat kwaad ligt in een ver
verleden en het kwaad zelf overspant een gebied dat zich uitbreidt
ver buiten het terrein van de economie en in het bijzonder in dat van
de kennis. De epistemologie heeft het over het hoofd gezien maar de
benamingen spreken voor zich: terwijl wij eraan gewend zijn om te
spreken over het ik als toeschouwer en beheerser van de wereld
waarin wij geloven een object te mogen zien, betekent het ik
of het subject in feite het tegendeel van datgene waarvoor wij
het zijn gaan houden: sub is Latijn en wil zeggen onder
en iectum komt van het Latijnse werkwoord iacere dat
werpen betekent, zodat het sub-jectum datgene is wat
onder-worpen is (aan al de rest): het ik heeft
oorspronkelijk niet de betekenis van heerser doch van diegene
die gedoemd is om alles te ondergaan en bijvoorbeeld het
begrip Geworfenheit bij Martin Heidegger wijst op deze
condition humaine waaraan wij geheel buiten onze wil
onderworpen zijn.
In
de loop van zijn betoog wijst Boehm op een paradox die zich voordoet
waar het weten niet langer als (levens)middel (of dus als menselijke,
bruikbare kennis) maar als doel op zich wordt nagejaagd in de
zogenaamd 'zuiver theoretische' of 'objectieve' wetenschap: de
kennis zoals (sommigen denken dat) ook god die zou bezitten en Boehm
citeert Francis Bacon waar deze stelt dat alleen door gehoorzaamheid
de natuur overwonnen wordt. (3) Maar het fundament voor de paradox
werd gelegd door Aristoteles in het slot van zijn EthicaNicomacheia en in het begin van zijn Metafysica: de
mens streeft het weten ter wille van het weten zelf na omdat
dit geen menselijke of praktische maar goddelijke kennis is. De mens
wil heersen over de natuur zoals god, hij wil de dood overwinnen,
zoals Aristoteles in het slot van zijn Ethica ook zegt: het
doel van de filosofie is de mens onsterfelijk te maken. De mens
beoefent het zuiver theoretische weten omdat hij aan god gelijk wil
zijn.
Aan
god gelijk willen zijn: de hybris of de overmoed, de hoogmoed,
wordt door de goden nimmer onbestraft gelaten en zij wordt ook
uitgebeeld in de Griekse mythologie. Icarus en zijn vader Daedalus
willen uit hun gevangenschap op Kreta ontsnappen door zich vleugels
te maken uit veren vastgehecht met bijenwas maar tijdens de vlucht
vergeet Icarus het praktische doel en hij gaat genoegen scheppen in
het vliegen ter wille van het vliegen: hij vliegt zo hoog dat de zon
de was doet smelten en de zee wordt zijn graf. (4)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
21 januari 2021)
Verwijzingen:
(1) Rudolf Boehm, Kritik
der Grundlagen des Zeitalters (1973).
Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres:
(3)
Het betreft de uitspraak: Nature enim non nisi parendo
vincitur: Want alleen door gehoorzaamheid wordt de
natuur overwonnen. Hier wordt uiteraard bedoeld dat de mens
pas macht verwerft over de natuur als hij eerst haar wetten erkent en
deze erkenning is de gehoorzaamheid of de onderwerping waarvan
sprake.
Corona en de heilige zaak - Deel 21: Het 'gezond verstand' van de neoliberalen
Corona
en de heilige zaak:
Deel
21: Het 'gezond verstand' van de neoliberalen
Wie
geloven in complottheorieën, zoeken verklaringen middels zondebokken
maar de pandemie als hype toont de mislukte democratie: de staat als
verzameling van ingebeelde alleenheersers die hun illusie voeden met
privébezit. De dienst aan de mammon baart de immorele wet dat wij
ons bestaansrecht ontlenen aan ons economisch nut: het neoliberalisme
wil mensen die niet renderen weg.
In
de vrije markt werd de middeldoelomkering vanzelfsprekend en derhalve
onzichtbaar: de aanbidding van het geld wordt alleen in vraag gesteld
door wie hun verstand verloren, de banken zijn de nieuwe tempels,
financiële adviseurs voltrekken er de eredienst, in de persoonlijke
biecht worden gokzonden beboet en beleggingsfouten, de zielzorg
cirkelt rond de rekeningen die ons ketenen en de oppergod van deze
intrieste handel heet Lucifer.
Weet
je het nog: amper een jaar geleden gingen kinderen wereldwijd massaal
aan het spijbelen om een toekomst te eisen voor de aarde waarop zij
na ons, aanbidders van onze eigen absolute vrijheid, anders verder
moeten met astma, kanker en de vele vergiften die wij zullen
achterlaten; een aarde met bomen, helder water, verse lucht en
overgrootjes. Zij werden uitgelachen door Trump, het clowneske
gezicht van het neoliberalisme, grootgebracht met het geld van de
goktenten van Las Vegas, hij kreeg het presidentschap van de duivel
zelf cadeau, bouwde muren en sleet de laatste uren van zijn
profitariaat met de verkoop per opbod van gratieverleningen aan
mede-schurken. Toen kwam de plaag, even onverwacht als onafwendbaar,
en zij gooide roet in het eten van de smulpapen.
Maar
hebzucht is onverzadigbaar, een bodemloze put en om die zielloze
zucht in stand te houden, moet de economie blijven woekeren: zij
smacht naar bloed en eenmaal nutteloos geworden, duwt zij de
afgedankte slaven nog levend in de diepte van het graf - de pandemie
is haar medestander, haar mede-schurk geworden: zij helpt het kalf
van goud van zijn ballast aan ketters af en bij de talloze geketenden
kan zij immer rekenen op steun voor het ombrengen van de grootvaders
en moeders die immers hun tijd hebben gehad - zo is meteen ondank
des werelds loon. Van maatregelen willen zij niet horen die de
productie van hun kostbare zilver op gang willen houden ten koste van
immers vervangbare burgers.
De
welhaast algemeen aanvaarde idee dat mensen perfect vervangbaar zijn
is één van de talloze tragische gevolgen van de middeldoelomkering,
de vloek waarbij het werktuig zijn maker in de tang neemt, het kind
zijn ouders vermoordt, het schepsel zijn schepper van zich afschudt
en een homp van goud in de plaats aanbidt. Ford Knox staat garant
voor de rijkdom van de wereld, de inhoud van zijn duistere crypten
die slechts bittere ellende vertegenwoordigen, waant zich verheven
boven de natuur, de woorden in de wind slaand van het stamhoofd der
Indianen die gered werden van de slavernij doordat zij omkwamen in
gevolge plagen meegebracht door hun overheersers.
Het
grote opperhoofd in Washington heeft gesproken: hij wenst ons land te
kopen. ( )
We zullen over uw aanbod
beraadslagen, want we weten dat als wij ons land niet verkopen de
blanke man met zijn geweren komt en het in bezit neemt. (1)
Seattle
legt uit dat de natuur heilig is en wat hij betekent voor zijn volk
maar hij weet dat de overheersers dit niet verstaan:
Wij
weten dat de blanke man onze manier niet begrijpt. Voor hem is het
ene stuk grond gelijk aan het andere. Hij is een vreemde, die in
de nacht komt en van het land neemt wat hij nodig heeft. Hij
behandelt zijn moeder, de aarde en zijn broeder, de lucht als
koopwaar, die hij kan uitbuiten en weer verkopen als goedkope
kralen. (1)
En
dan volgen de waarschuwing en de voorspelling:
( )
Zijn honger zal de aarde kaal vreten en slechts een woestijn
achterlaten. ( ) Wat er met de aarde gebeurt, gebeurt met de
kinderen van de aarde. ( ) Bevuil
uw legerstee en u zult bezwijken aan uw eigen vuil.
Maar
in uw ondergang zult u vurig branden, aangestoken door de macht van
de god, die u naar dit land heeft gebracht en u de heerschappij heeft
gegeven over dit land en over de rode man. ( ) (1)
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: