Gesprekken met Omsk Van Togenbirger over de dood
Derde gesprek
– Een geliefde sterft en bij wie achterblijven is zijn of haar afwezigheid aanwezig in de vorm van verdriet. Omsk Van Togenbirger: zou ik het zo kunnen stellen?
– U stelt het niet duidelijk genoeg. De afwezigheid waarvan sprake is een realiteit maar vanzelfsprekend geen stoffelijke realiteit. Die realiteit wordt door de achterblijvers gevoeld en is zelfs onvergelijkelijk veel voelbaarder dan de realiteit van iemand die stoffelijk aanwezig is. Bent u het daarmee eens? Bent u het ermee eens dat het verdriet over een overleden geliefde veel dieper graaft dan de aanwezigheid van een levende?
– Dat is onmiskenbaar het geval, ja.
– En bent u het ermee eens dat de afwezige onstoffelijk is?
– Uiteraard...
– Onstoffelijk zegt u, maar toch aanwezig: hij of zij is dus een geestelijke realiteit, akkoord?
– Als u het zo wilt uitdrukken, jazeker.
– De gestorvene is een geestelijke realiteit of kortweg een geest.
– Maar geesten bestaan toch niet...
– Ach, voor mijn part mag u een ander woord gebruiken om die onstoffelijke realiteit aan te duiden, het maakt zelfs niet uit welk woord, maar waarom een ander woord gebruiken als het woord 'geest' al duizenden jaren in gebruik is?
– Gaat het hier niet gewoon om een gedachte, een gedachte die aanwezig is in de achtergeblevenen die nog leven?
– En waarom zou u het zo opvatten?
– Omdat zonder die achterblijvers helemaal geen sprake kan zijn van de geest van de door hen geliefde!
– Dat is waar maar dat geldt evenzeer voor wie nog in leven zijn.
– Wat bedoelt u?
– Wat ik zeg. Niemand bestaat op zichzelf. Wij bestaan allemaal bij de gratie van degenen voor wie we bestaan en pas via die erkenning door anderen bestaan we ook voor onszelf.
– Is dat zo?
– Zeer zeker. Mensen zijn relationele wezens. Zonder onze relaties verdwijnen wij. Als we voor niemand meer bestaan, bestaan we ook niet meer voor onszelf.
– Daar zegt u wat! Kunt u dat ook hard maken?
– Om te kunnen bestaan, moet men bestaan voor anderen, en dus in de gedachten van anderen, in de geest van anderen, pas via die weg bestaan we ook voor onszelf. Gedachten immers zijn niet niets, zij vergen taal en taal vergt communicatie, communicatie vereist communicanten, mensen die tot elkaar in relatie staan.
– Dat lijkt mij moeilijk te bewijzen.
– Over Kaspar Hauser hebt u wel al gehoord?
– Jazeker...
– Het is bijzonder moeilijk om hier tot daadwerkelijke bewijzen te komen om redenen die u wel zult begrijpen. Mensen die van alle anderen afgesneden zijn, bestaan waarschijnlijk niet en kunnen waarschijnlijk ook niet bestaan maar dat neemt niet weg dat de stelling dat wij relationele wezens zijn alsnog ernstig moet genomen worden.
– U zegt dus dat zowel de levenden als de overledenen in de eerste plaats bestaan in de geest van anderen?
– Zowel de stoffelijken als de niet meer stoffelijken. En dat komt doordat niet alleen de onstoffelijken maar ook de stoffelijken een geest hebben.
– Onze geest is dus het belangrijkste voor ons bestaan?
– Dat is wat kort door de bocht. Maar inderdaad, leven is bezielde materie. Het verdwijnen van de ziel resulteert in de dood, niet het verdwijnen van het stoffelijke.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 13 juli 2025)
|