Wil je ons iets zeggen dat niet op deze blog moet verschijnen? Mail ons hier.
Mag iedereen het lezen, klik dan op op het gele 'Uw positieve/negatieve reactie hier' onderaan de tekst.
Zoon Tobias wordt op reis gestuurd - Vakantieweekend 3 - Herman
Aflevering 3 - 14 en 15 juli C 2007 (Tobit 4, 1-5.20-21; 5,1-23)
Vorige keer in Tobit en Co: Tobit, een vrome jood, die in ballingschap leeft in Nineve, is blind geworden en wil sterven. In Ekbatana in Medië leeft Sara, een verwante, die ook ongelukkig is. Zeven mannen heeft zij al verloren, telkens tijdens de huwelijksnacht.
Op die dag herinnerde Tobit zich, dat hij aan Gabaël in Rages in Medië geld in bewaring had gegeven. Hij zei tegen zichzelf: Ik heb gevraagd om de dood. Waarom zou ik dus mijn zoon Tobias niet roepen om hem, voor ik sterf, op de hoogte te stellen? Hij riep hem en begon: Mijn kind, als ik gestorven ben, begraaf me dan. Minacht je moeder niet, maar houd haar in ere zolang je leeft. Wees haar behulpzaam en doe haar geen verdriet. Vergeet niet, mijn kind, dat zij veel gevaar doorstond voor jou, toen ze jou in haar schoot droeg. Wanneer zij gestorven is, begraaf haar dan naast mij in hetzelfde graf. Houd steeds, mijn kind, de Heer onze God in gedachten en overtreed zijn geboden niet. Beoefen de gerechtigheid heel je leven en bewandel de wegen van het onrecht niet.
Nu heb ik je nog iets te zeggen. Ik heb aan Gabaël, de broer van Gabria, die in Rages in Medië woont, tien talenten zilver in bewaring gegeven. Maak je niet bezorgd, mijn kind, over de armoede waarin we vervallen zijn: je bezit een groot vermogen, als je God vreest en je verre houdt van alle zonde, en doet wat Hem aanstaat.
Tobias antwoordde daarop: Vader, ik zal al uw raadgevingen ter harte nemen. Maar hoe kan ik dat geld krijgen, aangezien ik die persoon niet ken? Tobit gaf hem toen het ontvangstbewijs en zei tegen hem: Zoek een reisgezel. Ik zal hem zijn loon geven, als ik zolang nog leef. Ga nu op weg en haal het geld. Tobias ging iemand zoeken en hij vond Rafaël; dit was een engel, maar Tobias wist dat niet. Hij vroeg hem: Zou u met mij naar Rages in Medië kunnen reizen? Bent u in die streken bekend? Waarop de engel antwoordde: Ja, ik ken de weg en ik heb er eens overnacht bij onze landgenoot Gabaël. Hierop zei Tobias: Blijf op me wachten, dan ga ik het mijn vader vertellen. De engel antwoordde: Doe dat, maar maak het niet te lang. Zo kwam Tobias bij zijn vader met de boodschap: Ik heb iemand gevonden die met me mee wil reizen. Tobit zei: Vraag hem bij me te komen; ik wil weten uit welke stam hij komt, en of het iemand is met wie je gerust op reis kunt gaan. Tobias ging hem halen. Rafaël kwam binnen en zij begroetten elkaar. Tobit vroeg: Broeder, vertel mij, van welke stam bent u en uit welke familie? Maar Rafaël antwoordde: Gaat het u om dingen als stam en familie, of om iemand die u wilt huren om uw zoon op zijn reis te vergezellen? Daarop zei Tobit: Ik zou toch graag weten, broeder, tot welke familie u behoort en hoe u heet. Hij antwoordde: Ik ben Azarias, de zoon van de grote Ananias, een volksgenoot. Daarop zei Tobit tegen hem: Wees welkom, broeder. Neem me niet kwalijk dat ik gevraagd heb naar uw stam en familie. U bent dus een volksgenoot van me, uit een aanzienlijke en voorname familie. Want Ananias en Jatan, de zonen van de grote Simi, heb ik goed gekend toen we nog samen op bedevaart gingen naar Jeruzalem met de eerstelingen en tienden van de oogst. Zij zijn de dwaalwegen van ons volk niet gegaan. U bent van edele afkomst, broeder. Maar vertel mij, hoeveel loon moet ik u geven? Een drachme per dag naast de kosten van levensonderhoud voor u en mijn zoon? Als jullie gezond en wel terug zijn, geef ik u nog een toelage op uw loon. Aldus werd overeengekomen.
Vervolgens zei hij tegen Tobias: Bereid je voor op de tocht. Ik hoop dat jullie een voorspoedige reis zullen hebben. Toen zijn zoon zich voor de reis gereed maakte, zei zijn vader: Ga nu met die persoon op reis. Dat God, die in de hemel woont, jullie langs de goede weg geleide en moge zijn engel jullie vergezellen. En beiden gingen op weg. De hond van Tobias ging met hen mee.
Maar Anna, zijn moeder, weende en zei tegen Tobit: Waarom heb je ons kind op reis gestuurd? Was hij niet onze steun, zolang hij hier bij ons leefde? Geld is ook maar geld. Vergeleken bij ons kind mag het niet meer zijn dan slijk. Wat de Heer ons gegeven heeft om van te leven, dat is genoeg voor ons. Tobit antwoordde haar: Maak je toch geen zorgen, mijn zuster. Hij zal gezond en wel terugkomen en jouw ogen zullen hem weer zien. Een goede engel trekt immers met hem mee; zijn reis zal voorspoedig zijn en behouden keert hij terug. En zij hield op met wenen.
Volgende week in Tobit en Co: Hoe zal de reis verlopen? Zullen Tobias en Sara elkaar ontmoeten? En zal Tobias willen trouwen met het meisje dat al zeven mannen verloren heeft?
Tobit wil sterven; Sara in Ekbatana wil sterven - Vakantieweekend 2 - Herman
Aflevering 2 - 7en 8 juli C 2007 (Tobit 3,1-3a.6-17)
Vorige week in Tobit & Co: De rechtvaardige jood Tobit leeft in ballingschap in Nineve. Als hij s nachts een vermoorde volksgenoot heeft begraven, blijft hij volgens de reinheidswetten buiten slapen. Hij krijgt mussendrek in zijn ogen en wordt blind.
Tobit vertelt: Gekwetst weende ik en ik bad verdrietig: U bent rechtvaardig, Heer, en al uw werken en heel uw beleid getuigen van uw barmhartigheid en trouw. Als U oordeelt bent U trouw en rechtvaardig tot in eeuwigheid. Houd mij in gedachten en kijk op mij neer. Daarom, doe met mij wat U goeddunkt. Neem mijn leven terug, zodat ik bevrijd word en tot aarde verga. Want de dood is me liever dan het leven, nu ik valse verwijten te horen krijg en in grote droefheid verkeer. Laat mij eindelijk, uit deze benauwenis bevrijd, naar het eeuwig verblijf gaan. Wend uw aangezicht niet van mij af.
Diezelfde dag werd Sara, de dochter van Raguël, die in Ekbatana in Medië woonde, beledigd door de dienstmeisjes van haar vader. Zij was namelijk al aan zeven mannen ten huwelijk gegeven, maar de boze demon Asmodaüs had hen gedood nog voor ze gemeenschap met haar hadden gehad. En nu zeiden de dienstmeisjes tegen haar: Bent u soms krankzinnig, dat u de mannen wurgt? Zeven hebt u er al gehad, maar geen enkele heeft u gekregen. Waarom mishandelt u ons? Als zij gestorven zijn, gaat u maar naar hen toe. Zodat we nooit ofte nimmer een zoon of dochter van u te zien krijgen. Sara was zo geschokt dat ze zich wilde ophangen. Maar toen dacht ze: Ik ben het enige kind van mijn vader. Wanneer ik dat doe krijgt hij de schande en breng ik hem op zijn oude dag door verdriet in het dodenrijk.
En ze bad bij het venster: U bent gezegend, Heer, mijn God, en gezegend is uw heilige en heerlijke naam voor eeuwen. Moge al uw werken U in eeuwigheid prijzen. Welnu, Heer, ik richt mijn ogen en mijn gelaat naar U. Haal me weg van de aarde, Heer, zodat ik geen beledigingen meer hoef te horen. U weet, Heer, dat ik nooit met een man gezondigd heb, en dat ik mijn naam noch die van mijn vader heb onteerd in het land waar ik als balling leef. Ik ben het enige kind van mijn vader. Hij heeft geen ander kind als erfgenaam, noch een naaste bloedverwant voor wie of voor wiens zoon ik mezelf beschikbaar zou moeten houden. Zeven zijn me er al ontvallen. Waarom nog leven? Maar als het U niet goeddunkt mij te laten sterven, kijk dan op mij neer en ontferm u over mij, zodat ik geen belediging meer hoef te horen.
Het gebed van elk van hen werd gehoord voor de heerlijkheid van de Grote. En Rafaël werd gezonden om hen beiden te genezen. Om de witte vlekken van Tobits ogen weg te nemen, en om Sara, de dochter van Raguël, aan Tobias, de zoon van Tobit, tot vrouw te geven, en om de boze demon Asmodaüs in de boeien te slaan. Want het was voor Tobias weggelegd om Sara tot vrouw te krijgen. Op hetzelfde ogenblik dat Tobit zijn huis weer binnenging, kwam Sara uit haar dakkamer naar beneden.
Volgende week in Tobit & Co: Hoe komen de verhalen van Sara en Tobit samen? Zal Tobit genezen van zijn blindheid?
De rechtvaardige Tobit wordt blind - Vakantieweekend 1 - Herman
Aflevering 1 - 30 juni en 1 juli 2007
(Tobit 1,1a-2a.3.8b-14; 2,1b-7.9-14 - Tijdens de vakantie zijn er geen preken, maar worden deze eigentijds ingevuld)
Het boek van de woorden van Tobit, de zoon van Tobiël, uit de stam van Naftali, die onder de regering van Enemessar, de koning van Assur, in ballingschap werd weggevoerd uit Tisbe, in Galilea.
Ik, Tobit, heb heel mijn leven de weg van waarheid en gerechtigheid bewandeld; ik heb veel aalmoezen gegeven aan mijn broeders en aan het volk dat met mij naar Nineve in Assur getrokken was.
Na de dood van mijn vader bleef ik als wees achter. Eenmaal volwassen, trouwde ik met Anna, uit onze eigen familie. Bij haar kreeg ik Tobias.
Toen ik weggevoerd was naar Nineve, aten al mijn stam- en volksgenoten het voedsel van de heidenen. Maar ik zorgde ervoor dat niet te doen, omdat ik met heel mijn hart trouw was aan God. De Allerhoogste zorgde dat ik in de gunst kwam bij Enemessar en zijn vertrouwen won, zodat hij mij inkoper maakte. Geregeld reisde ik naar Medië. In Rages in Medië gaf ik eens tien talenten zilver in bewaring aan Gabaël, de broer van Gabria.
Er werd eens, ter ere van mij, op Pinksteren, het Wekenfeest, een feestmaal aangericht. Toen ik aan tafel ging en de vele gerechten zag, zei ik tegen mijn zoon: Ga eens kijken of je ergens een arme, godvrezende volksgenoot vindt, en breng hem dan mee. Ik wacht op je. Hij kwam terug met de boodschap: Vader, op de markt ligt een van onze volksgenoten. Ze hebben hem gewurgd. Ik liet de spijzen onaangeroerd, sprong op en droeg het lijk naar een schuurtje, waar ik het achterliet tot zonsondergang. Thuisgekomen waste ik me en at in droefheid. Ik moest denken aan wat de profeet Amos gezegd heeft: Jullie feesten zullen in rouw veranderen en al jullie vreugden in gejammer. En ik weende.
Toen de zon was ondergegaan dolf ik een graf en begroef ik het lijk.
Nadat ik de dode begraven had en s nachts thuiskwam, legde ik me, omdat ik ritueel onrein was, te ruste langs de muur van de binnenplaats, zonder mijn gezicht te bedekken. Ik had niet gemerkt dat er mussen in de muur zaten. Ik had mijn ogen nog open en op een bepaald ogenblik viel er mussendrek in. Ik kreeg witte vlekken in mijn ogen. Ik ging naar artsen, maar zij hielpen mij niet. Mijn neef voorzag in mijn onderhoud totdat hij naar het buitenland vertrok. Mijn vrouw Anna probeerde toen met handwerken geld te verdienen.
Op zekere dag kreeg ze van de opdrachtgevers aan wie ze werk afleverde bij de betaling een bokje, als geschenk. Toen ze daarmee thuiskwam begon het te mekkeren. Ik vroeg Anna: Waar komt het bokje vandaan? Is het niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaars, want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is. Zij antwoordde: Ik heb het als geschenk bij mijn loon gekregen. Maar ik vertrouwde haar niet en zei haar het bokje aan de eigenaars terug te geven. Ik schaamde me over haar. Maar zij antwoordde: Waar blijf jij met je aalmoezen en je goede werken? Nu komt je ware aard aan het licht.
Wat zal de vrome jood Tobit doen, nu hij blind is geworden, terwijl hij alleen maar het goede wou doen? En hoe reageren zijn familieleden? Dat lezen we volgende week in het tweede deel van Tobit & Co.
Volgens sommige taalkundigen is het oudste zinnetje dat men in het Nederlands heeft teruggevonden geschreven rond 1100. Het is vermoedelijk een regel uit een liedje en het werd geschreven door iemand die zijn pen, zijn ganzeveer wilde proberen. Het zinnetje luidt: "Hebban olla vogula nestas bigunnan hinase hic anda thu". In huidig Nederlands is dat ongeveer dit: zijn alle vogels aan de bouw van hun nestje begonnen, behalve ik en jij.
Als mensen hun leven met elkaar willen delen, gaan zij ook een eigen nestje bouwen en inrichten. Ze willen een plek waar ze thuis kunnen zijn en altijd thuis kunnen komen. Het gaat dan niet in de eerste plaats om luxe of comfort. Ze zijn vooral op zoek naar nestwarmte, naar geborgenheid.
Julien Van Remoortere schreef ooit een trilogie over zijn jeugd in het Waasland. Als titel voor die drie boeken koos hij: "Een veilig stinkend nest". Het was er dan misschien armoedig, het was niet altijd even netjes, het kon er zelfs echt stinken, maar het was er veilig. Dat is wat met een nest wordt bedoeld.
Studenten die op kot gaan maken hetzelfde mee. Het eerste wat ze doen is die kamer een beetje inrichten naar hun eigen smaak. Ze brengen er wat meubelen en voorwerpen in aan, waardoor ze zich thuisvoelen. En misschien vinden de moeders het dan wel niet stinkend, maar toch iets te rommelig. Maar de jongeren voelen er zich thuis, het is hun veilig nest.
Als kinderen gaan trouwen of gaan samenwonen, zeggen we dat ze het nest verlaten. Er zijn tegenwoordig nogal wat koppels die pas later aan trouwen denken. En wat zien we? Zelfs als ze al jaren samenwonen, kan het gebeuren dat ze de nacht vóór hun huwelijk nog eens thuis gaan slapen. Symbolisch drukken ze daarmee uit dat ze de definitieve stap zetten uit het ouderlijke nest.
De ouders kunnen dan last krijgen van het zogenaamde lege nest-syndroom. Maar ik kan uit ondervinding zeggen dat kleinkinderen daar een uitstekende en zalige remedie tegen zijn.
Niet toevallig dus hebben wij een nest gekozen als symbool voor deze vakantie. Straks gaan velen van ons misschien andere oorden opzoeken. En wat is het eerste dat we gaan doen in ons vakantieverblijf? Juist, een paar meubelen verplaatsen, een paar foto's aanbrengen. Misschien ook het bed en de zetel eens uitproberen. In ieder geval, we zorgen ervoor dat we er ons zo vlug mogelijk thuis voelen, we maken er een beetje ons eigen nest van.
In het evangelie van vandaag was Jezus met zijn leerlingen ook op reis. Zijn reisdoel was Jeruzalem, ook al wist Hij dat Hij in die stad zijn leven ging riskeren. En dan komen zijn leerlingen in een Samaritaans dorp en daar wil men Hem niet ontvangen. Dat is een grove inbreuk op de gastvrijheid, een heilige deugd in die tijd. Toch wil Jezus het dorp niet straffen.
En dan zegt één van de leerlingen: "Ik wil U volgen, waar U ook naartoe gaat."Het antwoord van Jezus is merkwaardig: "De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen".
Het zou kunnen betekenen dat Jezus en zijn volgelingen niet welkom zijn in deze wereld. Dat ze nergens thuishoren. Dat ze geen eigen nest hebben. In Jeruzalem staat men Hem naar het leven en in dat Samaritaans dorp wil men Hem niet ontvangen. Wie Jezus volgt is gedoemd een thuisloze te zijn.
Maar we kunnen het ook wat positiever begrijpen. Jezus en zijn volgelingen zijn overal thuis. Ze hoeven zich geen eigen nest te bouwen. Hun nest is de hele wereld. Waar we ook terechtkomen de komende weken, tekenen van Jezus kunnen we overal vinden en ontmoeten.
Het doet mij denken aan een oud Joods verhaal. Een leermeester krijgt bezoek van één van zijn leerlingen. Die zet een zak met geldstukken tussen zichzelf en de leermeester en zegt: "Rabbi, dit is heel mijn vermogen. Het is allemaal voor u, als u mij antwoord kunt geven op deze vraag: Noem mij één plaats op deze wereld waar ik God kan vinden".
De rabbi dacht lang na en ging naar binnen. Na een tijdje kwam hij terug. Hij zette twee zakken met geldstukken tussen zichzelf en de leerling en zei: "Dit is heel mijn vermogen. Het mijne en het jouwe. Het is allemaal voor jou, als je mij antwoord kan geven op deze vraag: Noem mij één plaats op deze wereld waar ik God niet kan vinden".
In de maanden juli en augustus brengen wij in de eerste lezing van alle vieringen het verhaal van Tobit. Dat is een boek uit het Oude Testament. Eigenlijk is het ook een reisverhaal, een verhaal over mensen die uit hun nest worden verdreven en op zoek gaan naar een nieuw leven, een nieuw onderkomen, een nieuw nest. Een verhaal met heel wat herkenbare thema's. We gaan het vertellen in negen afleveringen.
En nu wensen wij iedereen deugddoende vakantiedagen toe. Voor hen die al dan niet gedwongen thuisblijven dat ze deugd kunnen beleven aan elkaar en kunnen genieten van kleine dingen. Dat ze hoop en troost vinden in moeilijke dagen. Voor hen die weggaan, dat ze oog hebben voor de gastvrijheid die hen wordt aangeboden. Dat ze tot rust komen en energie opdoen. En dat ze veilig mogen terugkeren naar het vertrouwde nest.
Soms zit er een klein Farizeeërke in ieder van ons... en dat is niet negatief bedoeld. Ik heb eens opgezocht op Internet wat ik over Farizeeërs kon vinden. Ik vond onder andere Ze geloofden dat een vroom leven en een strikte navolging van de Wet, de mens dichter bij God zou brengen. De Farizeeërs zagen het als hun taak de gewone mensen te bereiken en om hun kennis aan hen over te dragen. De Farizeeërs waren bij uitstek een groep die zich identificeerde met het "gewone volk", en Hun leer was consequent, hun opvattingen voor die tijd progressief en zeker niet conservatief. Er waren Farizeeërs die het goed met Jezus konden vinden, Nicodemus bijvoorbeeld, en Paulus zelf was een Farizeeër, en hij stak dat niet onder stoelen of banken.
Farizeeërs waren mensen die het goed probeerden te doen, en die er alles op zetten om trouw de wetten en de voorschriften van hun geloof te volgen. Daar was niets verkeerd aan. En mogen wij, die hier s zondags nog naar de mis gaan, niet zeggen dat we proberen ons best te doen, en volgens ons geloof te leven? Ik denk het wel. En het is te hopen dat we dat volhouden.
Maar er zijn valkuilen op de weg van de Farizeeërs, op de weg van mensen die het goed willen doen. De eerste kuil is, dat we beginnen te geloven dat we het dan ook goed doen, en zelf-genoegzaam worden. Tenslotte, als wij het goed doen, hebben wij zelf daar toch voor gezorgd, nietwaar? Wij zijn de goei. En de tweede valkuil ligt daar vlak naast: als we onszelf zo goed vinden, vinden we ons gemakkelijk beter. Want zien we rondom ons geen mensen die er niet zo goed in lukken de regels te volgen...?
In de eerste lezing, die lastige lezing, heeft Paulus het daarover. De wet van Mozes en die regels waar de Farizeeërs zich aan vastklampten, elke wet, die het alleen over regels, geboden, verboden heeft, kan ons niet redden. Want dat alleen is niet genoeg. Dan trappen we met open ogen in de valkuilen. Jezus volgen, Christus laten leven in mij, zoals hij zegt, dat is de weg die we moeten gaan.
Het evangelie van vandaag kan ons die weg tonen.
Het gaat over een zondares. Zij heeft er zwaar naast gezeten, Jezus weet dat ook, Hij weet dat haar heel veel vergeven moet worden. En Hij vergeeft haar: omdat Hij meer ziet in haar dan die zonde. Hij ziet dat ze tot veel liefde in staat is, en Hij ziet dat ze gelooft dat ook zij nog vergeving kan vinden. Zij gelooft in Hem, en in haar eigen wil om te veranderen. Een nieuwe kans geeft Hij haar: want Hij ziet meer in haar. Meer dan Simon ziet: die zag alleen een zondares, iemand die het minder goed deed dan hij. Hij ziet niet tot wat ze wel in staat is. Simon is blind, door zijn zelfgenoegzaamheid, zoals hij ook blind is voor wie Jezus eigenlijk is: hij ziet niet dat Hij wel de profeet is die de weg wijst.
Zo gaat het verhaal ook over Simon, over een man die denkt dat hij goed bezig is, en denkt dat hij kan oordelen over een ander. Zo ziet hij niet dat hij aan zichzelf niet genoeg heeft, maar dat ook hij fouten maakt en vergeving nodig heeft. De korte parabel van Jezus gaat over twee schuldenaars: tenslotte is ook die andere, met zijn kleinere schuld, niet in staat om zijn schuld te betalen. Ook hij heeft zwakheden, en heeft kwijtschelding nodig. Maar hij ziet dat niet in, en blijft zitten met zijn schuld. Die vrouw wist wél goed dat ze aan zichzelf niet genoeg had, dat ze zelf in de fout was gegaan. Zij stond open voor vergiffenis, zij vertrouwde zich toe aan Jezus. Zij is in staat tot liefde: is zon vertrouwen niet een teken van heel grote liefde?
Elke tekst in het evangelie is ook tot mij gericht. In mij zit soms iets van die zondares. Dan hoor ik vandaag dat ik niet mag wanhopen, maar dat ik altijd nieuwe kansen krijg, als ik blijf geloven in de vergeving, en als ik oprecht wil opnieuw beginnen. Ga, in vrede zegt Hij dan. En in mij zit ook dat klein Farizeeërke, dat zijn best wil doen, maar dat soms denkt dat het toch wat beter is dan die andere. Dan zie ik niet hoe de andere echt is, en geef ik aan de andere niet de kansen die hij of zij nodig heeft. En dan zie ik niet wie Jezus is, en wat Hij ook voor mij kan betekenen.
Ja, we zijn niet perfect. We moeten dat goed weten, want anders worden we hovaardig. Maar tegen ieder van ons zegt Hij: ga in vrede. Hij blijft in ons geloven.
Maaltijd vieren was erg belangrijk voor Jezus, want maaltijd stond in zijn ogen symbool voor gemeenschap maar ook als symbool voor delen.
Met sacramentsdag herdenken we de instelling van de eucharistie.
Dit gebaar, het zegenen en het breken en het delen van het brood is eigenlijk de fundatie van onze Christelijk samenzijn, de basis van ons wekelijks samenkomen..
U weet dat in Vlaanderen eten en drinken vrij hoog op populariteitspol staat.
Er kan geen kermis of geen verjaardag of geen communiefeest of familiefeest voorbijgaan zonder eens goed gegeten en gedronken te hebben.Als we maar kunnen feesten, dan vinden we het goed.
Maar feesten is toch ook samenzijn, en spreken over gemeenschappelijke interesses en spreken over straffe of waardevolle momenten en ook spreken over diegenen die er niet meer bij zijn en spreken met mekaar om dingen terug goed te maken, om te verzoenen wat scheef gelopen is.
De eucharistie is niet anders.Als we maar samenzijn.Wij kleden ons s zondags anders dan in de week, we delen mekaars interesse, we luisteren naar teksten en herdenken of gedenken die er niet meer bij zijn.
We vragen vergeving aan mekaar en aan God.
We eten zijn brood, symbool van geestelijk voedsel en de drinken de wijn als symbool van zijn lijden en sterven voor ons.
Dus, we mogen stellen dat Jezus er goed bij was toen hij deze gebruiken leerde aan zijn vrienden.
In het begin van het evangelie van vandaag lezen we: toen de dag ten einde begon te lopen .
Het wordt avond, en dat heeft altijd iets bedreigends over zich, zeker in de woestijn.Daar zijn geen zekerheden,daar weet men niet op voorhand wat de nacht brengt.
Geen wonder dat de leerlingen bezorgd waren en zeiden: stuur de mensen weg
Maar dat is nu het laatste wat Jezus zou doen.Hij heeft toch altijd gezegd: kom allen tot mij, allen die onder zorgen gebukt gaan
Maar Heer, .we hebben niet meer dan 5 broden en 2 vissen en dat voor 5000 man.
5 broden: symbolisch zoals de 5 boeken van Mozes
2 vissen: symbolisch zoals de 2 tafels van de wet.
Lucas verwijst met de 5 en 2 naar geestelijk voedsel.
De 5000 man staat hier voor: héél veel volk.Voor wereldwijd.Het geestelijk voedsel is dus voor iedereen die er honger naar heeft.
Jezus dankt breekt en deelt.Dit zijn 3 ontzettend belangrijke gebaren.
3 handelingen die belangrijk zijn in ons leven, in ons gezin, in alles waar we mee bezig zijn
Danken, breken en delen.
Ook 3 basishandelingen in onze hedendaagse eucharistieviering. Eucharistie heeft slechts betekenis als wij het brood willen breken en delen, als wij er zijn voor anderen,als we aandacht hebben voor de noodlijdenden
En we weten allemaal, er zijn veel mensen die zeggen: je moet niet naar de mis gaan om een goed christen te zijn.Maar ze missen wel deze 3 handelingen
Wie niet meer dankt is ondankbaar en verliest contact of vrienden, verliest zijn of haar uitstraling naar de medemens.We moeten meer dankbaar zijn, ook voor dit geestelijk voedsel dat we zo nodig hebben.
Danken is zo fundamenteel, het is mekaar erkennen, mekaar in de ogen durven zien en uitstralen dat we er zijn om voor mekaar goed te doen.
Breken: je kan niet delen vooraleer je iets gebroken hebt.Je moet van 1 stuk meerdere stukken maken om deze te kunnen weggeven.Met het breken van het brood bedoelen we ook: we hebben iets over voor mekaar.Wat ik te veel heb zal ik graag delen en wat jij nodig hebt zal ik u geven.Als we eens met mekaar zouden kunnen omgaan .ik zou wel weten wie dan de verkiezingen zeker NIET zal winnen.
Delen: om te delen moet je met meerdere zijn.Zelfs voor 5000 man kan men voldoende voedsel vinden, zelfs in de woestijn, zelfs bij valavond .
En weet je: er bleven nog 12 manden met brokken over.Ze zullen dus niet gestorven zijn van honger, maar ook niet van angst of van eenzaamheid.
Hun honger naar geestelijk voedsel zal wel gestild zijn.Er was overvloed, Jezus geeft zijn voedsel in overvloed.
Een feest is maar goed als er echt veel overschiet.Wie van ons kent dat probleem niet?
Jezus is ons nabij als een bron van kracht, als een bron van leven, en wel van leven in overvloed12 manden schoten er over , 12 manden voor in de mazen van het net
Vrienden, als conclusie zouden we kunnen zeggen, hoe groot de honger ook is, of hoe groot de massa, er is altijd genoeg als je maar wil delen.
Danken, breken, delen.
Als wij dan eten van dit brood, en drinken uit deze beker, verkondigen wij zijn dood, totdat hij wederkomt.
Ik weet niet hoe jij je lief noemt, maar het blijkt dat meer dan de helft van onze koosnaampjes gaan over lief, schattig en vooral zoet. Maar bovenop al die zoete namen blijft de eigen voornaam de meest geliefde en meest gebruikte troetelnaam.
In de love-song uit de beroemde musical West Side Story noemt Tony zijn geliefde bij haar naam: Maria. Hij herkauwt als het ware haar naam: het mooiste geluid dat hij ooit heeft gehoord, die mooiste klank in één enkel woord: Maria.
Hij kent pas het meisje Maria. En plots zal die naam voor hem nooit meer hetzelfde zijn, Maria.
Hij heeft haar gekust en plotseling kreeg heel die naam een wonderlijke klank voor hem. Maria! Zeg het luid en het is muziek. Prevel het zacht en het wordt bijna een gebed. Maria, hij blijft het herhalen. Maria! Het mooiste geluid ooit gehoord: Maria!
Liefde gaf u duizend namen, zo schreef August Cuppens het voor Lodewijk de Vocht. En nog altijd komt men, als men gaat langs Vlaamse wegen, Maria overal tegen als "Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen".
Ondanks dit mooie lied en de vele kleine en grote kapelletjes langs Vlaamse wegen, oude hoeve, huis of tronk, hebben we niet zo vlug duizend namen, groot en edel, schoon en zoet ter beschikking.
In de litanie van de heilige Maagd, spreken wij haar onder meer aan als: Heilige Maria, Moeder Gods, Maagd der maagden, Moeder van de Kerk en van goede raad, Spiegel van gerechtigheid, Zetel van wijsheid, Oorzaak van onze blijdschap, Geestelijke roos, Toevlucht der zondaars, Troosteres der bedrukten, Hulp der christenen, Koningin der engelen, Koningin van alle heiligen, Koningin ten hemel opgenomen, Koningin van de rozenkrans, Koningin van de vrede, Geef ons de vrede
Ik weet niet hoeveel namen er in die litanie worden genoemd. Maar als we er haar beeld in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Gaverland, de grot van Oostakker, de basiliek van Scherpenheuvel en al die andere bedevaartsplaatsen van Lourdes tot Czestochowa en van Beauraing tot Fatima bijtellen, moeten we dicht bij de duizend namen komen.
Ook de Hindoes kennen een lied met duizend namen. In de duizend namen van Vishnoe, worden evenveel namen gegeven aan de allerhoogste Heer van de wereld, de Aldoordringende Werkelijkheid, die geen begin en geen einde heeft.
Die ene God van het heelal, heeft voor hen zoveel facetten of aangezichten, dat oneindig veel namen nodig zijn om hem te omschrijven.
Zoals je het woord appel niet kunt uitspreken, zonder dat je het beeld van een appel oproept. Zo zijn de naam en de genoemde één. Zo kun je de namen van God niet uitspreken zonder zijn aanwezigheid gaandeweg werkelijk te maken. Hij komt thuis in zichzelf.
Om de almacht van Vishnoe in beeld te brengen, wordt hij meestal voorgesteld met zeer vele armen.
Om die grootsheid te omschrijven is er de hymne van de duizend namen van Vishnoe.
De Islam kent de 99 Schone Namen van Allah. 84 van die godsnamen komen voor in de Koran. Allah wordt genoemd als de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle. Hij is de Bron van Vrede, de Schepper, de Levengevende, de Eerste en de Laatste. Hij is de Bron van Alle Goedheid, de Eeuwige en de Geduldige.
Omdat iedere afbeelding tekort doet aan zijn almacht, mogen van Allah, net als van Jahweh, nooit voorstellingen worden gemaakt.
Wij vieren deze zondag het feest van de Heilige Drie-eenheid, en het lijkt alsof wij het moeten stellen met slechts drie namen voor God: Vader, Zoon en Geest.
Niets is minder waar. Zo simplistisch is het eigenlijk niet. Ook de bijbel geeft vele namen voor God.
In het oude Testament vooral namen die Sterke of Machtige betekenen, gecombineerd met een omschrijving of een eigenschap: de God van het Begin, de God der Goden, de Trouwe God, de God van de Waarheid, de God van Oneindigheid, de God van Hemel en Aarde.
Daar bovenop komen nog de 7000 plaatsen waar God in het Oude Testament als HEER wordt aangeduid. Een vertaling voor de naam door God aan Mozes onthulde bij de brandende braamstruik. "Ik ben die er is/ Ik ben die er zal zijn.
De naam van Jezus komt uiteraard alleen voor in het Nieuwe Testament. Daarbij nog bijna honderd andere namen om hem te omschrijven. Er zijn bijbelse namen die op Hem worden toegepast: de Mensenzoon, de Christus, de Messias, het Begin en het Einde, het Lam Gods, de Koning van de Joden, het Paaslam, de Levende, de Zoon van de Allerhoogste, de Goede Herder, de Koning der Koningen. En er zijn liturgische namen en titels voor Jezus: de Alfa en de Omega, de Leeuw van Juda, de Zoon van David, de Man van Smarten, de Wijnstok, de Deur van de Schaapskooi, de Vredevorst, de Heer der Heren.
Bij de Heilige Drievuldigheid, die Heilige Drie-eenheid tussen Vader, Zoon en Geest, gaat het niet zo zeer om die drie namen. Het gaat ook niet alleen om het beeld dat er achter schuilt.
Ook wij mogen God niet vastleggen in een beeld, want dan doen we geen recht aan het unieke van onze God. Er is niet één beeld dat alles kan zeggen.
Het beeld van een oude man met lange baard wil een God tonen die wijs is, die ook ouder is dan wij zelf zijn. Zo zijn er ook nog veel andere beelden. In de liturgie gebruiken we bewust veel verschillende namen voor God door elkaar. We noemen Hem: Vader, en Moeder tegelijk, herder, stem die ons roept, vriendelijk licht, hand die mij geleidt, vriend, eeuwige liefde, almachtige, rots van vertrouwen, enzovoort.
Niet alle beelden zijn even belangrijk of begrijpelijk. Het is dan ook niet altijd even duidelijk hoe je God kunt aanspreken.
Er is echter één naam die er uit springt omdat Jezus, Gods eigen Zoon, ons die geleerd heeft. Jezus spreekt zijn Vader aan met Abba, wat eigenlijk papa betekent. Het is een heel persoonlijke, vertrouwelijke aanspreking. Toch mogen ook wij God zo aanspreken!
Eerder dan om namen of om beelden, gaat het bij de Heilige Drie-eenheid om Drie manieren om lief te hebben!
Misschien kan ik dat nog het best uitleggen met de legende van de drie monniken, een mooi verhaal uit de oosterse kerk:
Drie eenvoudige monniken trokken naar een onbewoond eiland om er een klooster te stichten. Maar omdat ze niet konden lezen of schrijven, kenden ze zelfs de meest bekende gebeden niet. Toen de bisschop dat hoorde, maakte die zich zorgen over hun geestelijk leven. Hij ging hen met een boot opzoeken.
Hij besteedde een hele dag en veel geduld om hen te helpen het 'Onze Vader van buiten te leren. Met een goed gevoel vaarde hij 's avonds terug.
Tot zijn grote verbazing zag hij plots, vanuit zijn bootje, drie gestalten die zomaar over het water kwamen aanwandelen.
Toen ze dichterbij kwamen zag hij dat het de drie monniken waren.
Ze klommen aan boord en vroegen: "Hoe was het ook alweer, dat Onze Vader?" Toen riep de bisschop uit: "Maar in godsnaam, wat bidden jullie dan?"
"Heel gewoon", zeiden de monniken. We zeggen: "God, U bent met zijn drieën, wij zijn ook met ons drieën, Heer ontferm U over ons."
Dat antwoord ontroerde de bisschop zozeer dat hij zei: "Ja, dan bidden jullie dat maar. Want in dat korte gebed staat alles waarvoor we horen te bidden".
Onze God is geen eenzaat. Geen God alleen, die opgesloten in zichzelf leeft. Gods wezen is liefde, verbondenheid, relatie, uitwisseling. En zoals bij God liefde wordt uitgewisseld en in hartelijke eenheid wordt beleefd, zo moeten wij het ook nastreven.
Die drie monniken hadden overgroot van gelijk met hun gebed. Ze vroegen om deel te mogen hebben aan het leven van God. Om opgenomen te mogen worden in die eenheid van Vader, Zoon en Geest.
Misschien kan het beeld van vader, moeder en kind ons helpen? Ook dat is een drie-eenheid. Liefde tussen man en vrouw die vruchtbaar wordt in hun kind. Ouderliefde en wederliefde van het kind voor de ouders. Uitwisseling van onderlinge liefde die wederzijds gemeenschap maakt. Drie en toch één. Eenheid in verscheidenheid.
De intieme God-Vader. De Geest die ons bezielt. De Geest die ons alles ontvouwt over de Zoon. Die Gods droom, zoals Jezus die weerspiegelde, aan ons openbaart.
Net als voor de drie monniken, kan ook ons gebed zeer eenvoudig zijn. Als wij een kruisteken maken en daarbij bewust hoofd, hart en schouders aanraken, kunnen wij als gelovigen ons geheel omgeven voelen door de drie-ene God.
We kunnen beseffen dat ons leven niet is overgeleverd aan toeval of willekeur. Dat wij (God-zij-dank) leven in de ruimte van God, ons genadig gegeven door die drie-ene God van liefde. Amen
Pinksteren, het sluitstuk van de feesten rond de persoon van Jezus. Pasen, de opstanding, Hemelvaart, het woord zegt het zelf en nu Pinksteren waar de belofte die Jezus aan zijn volgelingen deed, bewaarheid wordt. De belofte dat Hij een helper zal zenden die er voor zal zorgen dat ze zullen begrijpen wat er gezegd en gebeurd is.
De viering van de dag van Pinksteren, nl. de 50ste dag na Pasen, vinden we in het Oude Testament terug en dit op verschillende plaatsen. Joden vierden die dag het Oogstfeest: ze offerden vrijwillig de eerste vruchten van het veld. Later werd op diezelfde dag herdacht dat Jahweh neerdaalde op de berg Sinaï en een verbond sloot met Zijn volk.
Ook toen was er sprake van wind en vuur. Pelgrims die naar Jeruzalem kwamen om dit feest te vieren, kenden er de betekenis van. Wanneer ze, uitgerekend op die dag de leerlingen horen spreken, verstaan zij ieder in hun eigen taal wat gezegd wordt. Ze waren immers bereid te luisteren. Zo werden zij één groep, bezield met dezelfde Geest en hetzelfde verlangen wereldwijd één te zijn.
De apostelen, tot dan toe slechts leerlingen of volgelingen van Jezus, worden ook gegrepen door hetzelfde verlangen om die Boodschap uit te dragen.
Waar ze aanvankelijk dachten dat de Blijde Boodschap alleen bestemd was voor de Joden, werden ze door een innerlijke kracht zo begeesterd, dat ze uit hun vertwijfeling los komen en tot verbazing van iedereen een boodschap brengen, zo enthousiast dat iedereen het wel begrijpen moest.
Lucas vertelt ons de uiterlijke verandering die plaats vindt. Zij zijn geen twijfelaars meer, ze zijn apostelen geworden: gezondenen!
Door Gods Geest bezield, verdwijnt hun twijfel en angst en trekken vol geestdrift de wereld in. Aan ieder die luisteren wil, spreken ze over de heerlijkheden van God die het welzijn en het geluk van de mensen wil en hoe zijzelf daaraan kunnen en moeten werken.
Het feest van Pinksteren herinnert er ons aan dat het een stil feest is, maar dat telkens opnieuw gebeurt zowel in de kerk als in ons eigen hart. De Geest, die de Twaalf begeesterde, werkt nog steeds. Hij is als de wind die alles in beweging zet. Het is Gods adem die alles in leven houdt, die lucht en veerkracht geeft.
Het is de Geest die maakt dat wij als Christenen toch een beetje een andere kijk hebben op de wereld, de mensen om ons heen, kortom op het hele leven. Wij weten ons van de aarde waarop we leven maar tegelijk weten we ons burgers van hemel!
Dat weten en geloven we door de Geest ons door Jezus nagelaten en door de Vader ons ingeblazen.
Tot besluit een prachtig citaat en doordenkertje van een mij onbekende auteur:
Vandaag is het de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Jezus is opgenomen ten hemel, de beloofde Geest moet nog komen. Dat roept als vanzelf een tijd op van stilte, van inkeer en gebed. Vorige donderdag hoorden we nog hoe Jezus zijn leerlingen vroeg om bij elkaar te blijven en te wachten op wat zou komen: zijn heilige Geest.
Bij dit gebed van de eerste leerlingen sluit de kerk zich vandaag aan.
Meer en meer worden we ons ervan bewust dat bidden belangrijk is in het leven van een christen. We kunnen werken, organiseren, plannen, enz. Maar als dit niet gevoed wordt door een houding van gebed, is al ons werken en lopen een lege doos.
In het evangelie krijgen we een mooi voorbeeld van gebed. Jezus bidt voor zijn leerlingen en voor alle gelovigen die na hen komen. Voor ons dus. Vlak voor hij naar de Olijfberg gaat, zijn laatste uren tegemoet, richt Hij zich in innige verbondenheid tot zijn Vader.
Hij bidt dat zijn leerlingen en zijn volgelingen in eenheid met elkaar zouden leven.
Deze eenheid vindt zijn oorsprong in een andere diepere eenheid: Jezus en de Vader.
Bidden begint bij het weet hebben van de relatie tussen jezelf en God.
En soms is dat gebed al genoeg. Even stil worden en je bewust worden dat God er is. Dat Hij er is voor jou. En dat jij er ook bent voor God.
Er moest maar eens een oorlog komen, dat zouden de kerken wel terug vol zitten, horen we soms schamper roepen. Nood leert bidden, zeggen ze soms. Alsof bidden alleen maar vragen is.
Bidden is duizend keer meer dan dat. Bidden begint met het weten dat je als mens niet alleen staat, dat je je leven en bestaan niet aan jezelf te danken hebt. Bidden begint met je te realiseren dat God zoveel groter is dan wij kunnen bevatten. Dat Hij ons draagt en kent.
Zo bidt Jezus vanuit het besef van de verbondenheid tussen Hem en zijn Vader. Die eenheid wenst Jezus ook toe aan zijn volgelingen, aan ons. Als ik er diep van doordrongen ben, dat ik mijn leven niet aan mijzelf te danken heb, dan weet ik dat dat ook voor anderen geldt. Alle mensen danken hun bestaan aan dezelfde God, drinken aan dezelfde bron. Als ik me daar van bewust ben, dan beschouw ik de ander als medemens, dan weet ik dat we broeders en zusters zijn van elkaar.
Daarom zegt Jezus ook dat er maar één gebod: God beminnen en je naaste als jezelf. Jezus weet dat, als we God beminnen, we niet anders kunnen dan ook onze naaste graag te zien. Wie weet heeft van de diepste bron van zijn bestaan, zal als vanzelf ook opkomen voor mensen die hulp en ondersteuning nodig hebben.
Dit gebed vraagt om oefening en toeleg. Kardinaal Danneels vergeleek de biddende mens ooit met een concertpianist: Als de pianist een dag niet oefent, dan merkt hij dat zelf op. Als hij twee dagen dagen niet oefent, dan horen zijn vrienden het. Als hij drie dagen niet oefent, dan merkt het grote publiek het. Zo is het ook met bidden. Als ik een dag niet bid, dan merkt God het. Als ik twee dagen niet bid, dan bespeur ik dat in mezelf. En wanneer ik drie dagen niet bid, merkt mijn omgeving het.
Toen Joeri Gagarin, de eerste mens in de ruimte, door de communistische propagandakranten gevraagd werd, of hij na zijn omwenteling rond de aarde de hemel had gezien, zei hij: Nee, er is niets bovennatuurlijks daarboven.
Toen de Amerikaan Allen een jaar later hetzelfde gevraagd werd, zei deze: Ik heb God gezien daarboven.
En allebei hadden ze gelijk, zowel Gagarin als Allen. Natuurlijk is daarboven, boven de wolken en de atmosfeer de hemel niet te vinden. Toch niet zoals men hem vroeger voorstelde, of zoals hij in de Bijbelse beeldtaal wordt voorgesteld.
Volgens het oude bijbels wereldbeeld was de aarde een vaste schijf die op het water dreef. Boven ons was het firmament, met de zon, de maan en de sterren en daarachter de hemel: de woonplaats van God.
Nu weten we dat de aarde een piepkleine planeet is die rond de zon draait.
De zon is een van de miljarden sterren van ons zonnestelsel.
Maar de andere astronaut had ook gelijk, alleen keek hij met andere ogen. Met de ogen van de gelovige. Geloof en wetenschap sluiten elkaar niet uit. Hij wist ook dat de aarde een klompje materie is die rond de zon draait in het eindeloze heelal. Maar als gelovige was hij ten diepste geraakt door de aanblik van de blauwe planeet. Zozeer zelfs dat hij er een stukje God in zag.
Op deze Hemelvaartsdag worden wij aan het denken gezet over wat de hemel is. En waar die hemel wel zou kunnen zijn. In ons kerkvernieuwingsproject hebben we geprobeerd er een antwoord op te formuleren: een plaats waar iedereen welkom is, waar iedereen tot zijn recht mag komen: groot en klein, arm en rijk, wit of gekleurd, hetero of homo, vrouw of man, ... Als dat kan, dan ontdekken we de hemel.
Het is een zoektocht. Die hemel vind je niet vanzelf. Die moet je ontdekken... gaandeweg.
Zo was het ook bij de apostelen. Ze moeten het ook stilletjes ontdekken wat het betekent: Jezus loslaten, Hij is weg, Hij is niet meer hier, maar zijn graf was toch leeg, begin hiervan te getuigen, te beginnen in Jeruzalem, tot aan de uiteinden van de wereld...
Ook voor hen was het allemaal veel. Misschien daarom dat ze er in de Handelingen van de Apostelen veertig dagen over doen.
Veertig is een symbolisch getal. We horen er onmiddellijk de veertig jaar woestijn in van het Godsvolk. Veertig jaar van uitzuivering, loutering, zoeken en toch nog niet vinden, elke keer weer een stapje dichter.
Veertig dagen was ook Jezus in de woestijn, opnieuw de tijd van zoeken, vasten, loutering, zuivering van zijn verlangens, van zijn roeping, van zijn opdracht.
Zo krijgen de apostelen ook veertig dagen om uit te zoeken wat dat mysterie van goede-vrijdag, pasen, hemelvaart en pinksteren inhoudt. Want het is één mysterie. Het hoort bij elkaar.
Het zijn vier facetten van dezelfde diamant- één gebeuren maar op vier panelen geschilderd.
Ik neem u even mee naar goede vrijdag. Jezus is gestorven op een kruis.
De leerlingen zijn bedroefd en ontgoocheld. En hoe gaat het met mensen die rouwen...Dat weet je zelf wellicht uit eigen ervaring. Je hebt nergens anders nog oog voor dan voor het onbegrijpelijke verlies dat je op dat ogenblik treft.
De weg tot opstanding, tot geloven in de verrijzenis kan soms lang zijn,
een lange weg van Jeruzalem naar Emmaus.
Op het kruis zei Jezus tot de goede moordenaar:
Heden nog niet over drie dagen of over veertig dagen
heden nog zult je met Mij zijn in het paradijs.
Toen boog Jezus het hoofd en gaf de geest. Je kan dat letterlijk nemen:
Hij gaf op het moment van sterven zijn geest aan zijn leerlingen.
Vandaag vieren we één facet van het ene gebeuren.
Dat God Jezus heeft opgenomen in de hemel. Waar is de hemel?
Na deze woorden werd Hij ten aanschouwen van hen omhoog geheven en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. Zo schildert het de evangelist Lucas
De hemel is niet boven het firmament. De Hemel is waar God is!
In de catechismus stond vroeger: God is in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen.
en in de bijbel lezen we: god is liefde, waar liefde is daar is God.
Jezus is opgenomen ten hemel leeft bij God. Ook dat is onze toekomst.
We ontvangen het leven van Gods liefde en naar die liefde keren we weer.
Wijmogen naar de hemel kijken, naar het mysterie van Gods liefde
maar niet blijven staren.
Het is hier te doen! Er is maar één wereld. Geen aarde hier beneden en een hemel hierboven. Hier is de hemel. Hier is de wereld, doordrongen van Gods Geest. En die vraagt dat wij hiervan getuigen in woord en daad.
De eerste lezing vertelt een beslissende episode in de jonge Kerk. Hoe beslissend, kunnen we ons nauwelijks voorstellen, maar het is zeer goed denkbaar dat het christendom nooit zou verspreid geraakt zijn als er op dat moment andere beslissingen zouden genomen geweest zijn.
In het begin verkondigden de apostelen Gods Blijde Boodschap alleen aan joden. De eerste christenen waren dus allemaal joden, die trouw bleven aan de joodse wet, en die tegelijk geloofden dat Jezus de Messias was. Maar er leefden ook heel wat joden buiten Israël, dus trok vooral Paulus naar Syrië, Griekenland, Rome of, zoals we vandaag lezen, naar Antiochië, in het huidige Turkije. Nu bleek op al die plaatsen dat niet-joden dikwijls meer openstonden voor Jezus leer dan joden. Er groeide dus een groep christenen die niet leefde volgens de joodse wet. En daar hadden sommigen joden het moeilijk mee. Ze zegden tegen die niet-joodse christenen dat ze niet konden gered worden als ze niet besneden werden en de joodse wet niet onderhielden.
De ruziestokers in de jonge kerk waren Paulus en zijn assistent Barnabas.
Ze namen niet-joden die christen wilden worden in de gemeenschap op, zonder ze te verplichten alle voorschriften van de joodse wet na te leven.
Overtuigde joodse christenen spraken er schande van. .
Maar Paulus wou van geen toegeven weten. Er dreigde een open conflict.
Allesbehalve vrede! De vrede die Jezus' volgelingen van hem hadden gekregen, viel hun niet als een geschenk in de schoot.
Het was een opdracht die ze konden vervullen als ze luisterden naar de Geest.
Een conflict kun je op verschillende manieren aanpakken. De gemakkelijkste is het conflict uit de weg gaan door van elkaar te scheiden. Zo zien we het dikwijls gebeuren. De jonge christelijke gemeenschappen hadden kunnen zeggen: we zitten op een breekpunt, laten we uit elkaar gaan. We gaan elk onze eigen weg en komen bij elkaar niet over de vloer. Een tweede mogelijkheid is een oorlogsverklaring. De eerste christenen hadden kunnen zeggen: we gaan het uitvechten. We zoeken elk de machtigste bondgenoten voor ons standpunt en zien wie het haalt. Wie verslagen is gehoorzaamt de overwinnaar. Zo worden veel conflicten uitgevochten.De geschiedenisboeken staan er vol van
De jonge kerk heeft de moeilijkste weg gekozen. Die van het gesprek. Ze zijn in Jeruzalem rond de tafel gaan zitten. Het zal er wel hard aan toe gegaan zijn. Maar ze hebben geluisterd naar elkaar, overtuigd van mekaars eerlijke bedoelingen, en ze zijn eruit geraakt.
Eensgezind, een haalbaar compromis, zouden we kunnen zeggen.
De drempel om anderen in onze kerk uit te nodigen dienden we al zo lang zo laag mogelijk te leggen.Vorige weken zijn er enorm veel mensen nog eens in onze kerk geweest.De familieleden van onze communicanten.Ze zijn het nog eens komen bekijken.Het percentage mensen dat we nog zullen terug zien zal waarschijnlijk niet zo hoog liggen.Maar toch hebben we hen een kans gegeven, een hand uitgereikt, een vredevol gebaar getoond.Dat is onze plicht.
In het evangelie zegt Jezus: Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld ze geeft, geef Ik ze u. Nee, geen wereldse vrede want dat is gewoon geen oorlog voeren, maar een innerlijke, en tegelijk zeer actieve vrede. Een vrede die steunt op dat ene gebod: Bemin God bovenal en uw naaste gelijk uzelf.
Ook vandaag heersen in de kerk meningsverschillen en conflicten, op punten waaraan door sommigen zwaar wordt getild en waar anderen licht overheen stappen.
Aan de ene kant: trouw aan de traditie aan de andere kant:klaar zijn voor de uitdagingen van de toekomst.
Moeten we ons niet laten beleren door de kerk van de eerste generatie van christenen? De uitkomst van het conflict dat haar verdeelde was het besluit "geen enkele last op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is". Welke lasten worden vandaag aan mensen opgelegd die tot de kerk willen blijven behoren? Aan mensen die bereid en bekwaam zijn om een verantwoordelijke taak in de christelijke gemeenschap op zich te nemen? Het zijn vragen die de vrede in de kerk op de proef stellen.
We moeten straks met de priester maar mee bidden als hij vóór de communie vraagt dat de verrezen Heer in ons midden niet zou letten op onze zonden maar op ons geloof, let niet op onze zonden maar op het geloof van uw kerk dat hij zijn belofte zou vervullen en vrede zou geven in zijn naam.
Dat is dan geen kant en klaar cadeau, maar een opdracht.
Laten we dat dus doen: leven en handelen naar dat ene gebod. Als persoon maar ook als Kerk. Gods Kerk. Geen wirwar van geboden en verboden, geen zwaardere last dan juist dat ene gebod, waarvan alle andere zijn afgeleid: Bemin God bovenal en uw naaste zie je zo graag als je uzelf.
Jan
Ideeën en inspiratie komen van B.J.De Clercq Dominicaan en van Romain Debbaut
Het is als een opdracht, een wens, een diepe welgemeende vraag.
Mensen op hun sterfbed spreken deze wens uit naar hun kinderen toe. Blijf bij elkaar, zorg voor elkaar, blijf verbonden.
Het evangelie dat we net gehoord hebben, is het begin van de afscheidsrede van Jezus, uitgesproken op het laatste avondmaal.
En hier horen we net hetzelfde: Gij moet elkaar liefhebben. En Hij voegt er aan toe: Zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.
Ook Jezus heeft de diepe wens dat mensen elkaar liefhebben. Het is zijn laatste wil, zijn testament. Het is ook niet vrijblijvend. Hij noemt deze opdracht een gebod. Het is noodzakelijk dat ze elkaar liefhebben, pas dan blijven ze zijn leerlingen.
En Jezus spreekt hier over een nieuw gebod. Wat is hier nu nieuw aan?
Wel als we teruggaan in de geschiedenis mochten Joden zich wreken op hen die hen iets hadden aangedaan. Er stond geen enkele grens op. Later kwam de regel: oog om oog, tand om tand, hierdoor kwam een beperking: de wraak mocht niet meer eindeloos zijn.
En dan kwam het Oude Testament. Daar konden we lezen:Bemin je naaste als jezelf en dat was al een hele evolutie na de oog om oog, tand om tand regel. De norm in het Oude Testament was vooral de eigen liefde: doe nooit aan een ander wat je zelf niet graag zou hebben dat ze aan jou zouden doen.
Maar met dit nieuw gebod gaat Jezus nog een stapje verder. Hij vraagt aan de Joden, en tevens aan alle mensen die zijn volgeling willen zijn: Heb elkaar lief zoals ik jullie heb liefgehad.
Zoals Ik jullie heb liefgehad. Hoe was die liefde van Jezus dan?
Zij was gratuit en onvoorwaardelijk, onbaatzuchtig en belangeloos.
Zijn liefde was niet afhankelijk van schuldbesef, berouw of verdienste. Zijn Liefde stond daar allemaal los van.
Jezus stelt bijvoorbeeld aan Zacheüs geen voorwaarden om hem te ontmoeten.
Aan de overspelige vrouw vraagt Hij niet eerst boete en bekering.
Jezus begon altijd met zijn liefde aan te bieden, ondanks alles. Of deze persoon nu gelovig was of ongelovig, of hij, naar onze normen, goed leefde of niet, Jezus liefde was voor iedereen.
En Hij heeft dit volgehouden, tot het einde toe. Hij is niet weggekropen uit angst, heeft zichzelf niet verloochend, maar heeft zijn leven gegeven voor zijn vrienden.
Dit is wat Jezus ons heeft komen voorleven. En dit gebod van liefde gaat dus veel verder dan dat uit het Oude Testament. Daarbij komt dat het Nieuwe Testament zich richt naar alle volkeren op de aarde, in tegenstelling tot het Oude Testament dat zich vooral richt naar de Joden.
We moeten niet denken dat we als Christenen bevoorrecht zouden zijn. De Geest van Gods Liefde waait waar Hij of Zij wil. Andersgelovigen en ongelovigen brengen er soms meer van terecht dan goede katholieken, denk maar aan Ghandi of de Dalai Lama of zovele stille werkers overal ter wereld.
In de eerste lezing heeft Joannes het over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Hij spreekt over een stad waar God tussen de mensen woont. Mensen nemen het voor elkaar op, zorgen voor elkaar, staan voor elkaar klaar. Het is de hoop die Joannes hier uitspreekt, de hoop op een betere wereld. Een wereld die Jezus gewild heeft.
En nu wij, hier, mei 2007. Hoe ziet onze wereld er uit? Kunnen we zeggen dat we de wens van Jezus hebben waargemaakt?
Misschien moeten we toch even stilstaan bij onszelf. Willen wij een leven waar mensen voor elkaar zorgen?
De spreuk van vorige maand van Bond Zonder Naam, ging over de liefde, ze ging als volgt:
Alleen de liefde wordt rijker, als je ze weggeeft.
Beseffen we voldoende dat we pas door te geven, kunnen krijgen?
Wat voor zin heeft het als je als ouder aan je kinderen zou zeggen: Heb elkaar lief, als je zelf dit nooit hebt voorgeleefd?
Misschien moeten we ons even bezinnen. Weet dat je op elke moment kan veranderen, op elk moment kan je zaken bijsturen.
Laten we proberen om Jezus te volgen en de zorg voor elkaar op te nemen.
Het gaat om tweeluiken, twee meestal niet zo grote schilderijtjes die als de bladeren van een boek samenhangen.
Nogal wat tweeluiken geven aan de ene kant een Ecce Homo, Jezus de Man van Smarten, geplaatst tegenover zijn wenende moeder, de Mater Dolerosa. Andere geven aan de ene kant een Madonna met kind en, daar tegenover, het portret van de opdrachtgever, dikwijls vergezeld van zijn patroonheilige. Soms gaat het om twee verschillende religieuze onderwerpen.
Ofwel is er een soort dialoog tussen beide delen. Ofwel gaan ze over hetzelfde thema. Ofwel probeert de schilder, door de uitwerking ervan, voor ons het verband tussen beide schilderijen uit te leggen. Maar altijd is er ook een samenhang tussen beide afbeeldingen.
De lezingen van vandaag vormen ook zon tweeluik.
Aan de ene kant zien wij het Lam Gods. Een voorstelling die wij goed kennen van het grote retabel van de gebroeders Van Eyck in de Sint-Baafskathedraal in Gent.
De schilder heeft getracht het verhaal uit de Apocalyps uit te beelden, dat wij vandaag hoorden in de eerste lezing. een geweldige menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand.
Zij staan daar in groten getale, met hun palmtakken. En toch heeft de schilder een toegeving moeten doen. Rond de troon met het Lam knielen namelijk de zeven engelen in hun schitterend witte gewaden. Daarmee vergeleken zien de grauw-witte gewaden van de martelaren er maar uit als gewassen met een ander product. De schilder heeft er dan toch maar voor gekozen, de meeste van hen af te beelden in rode mantels gewassen in het bloed van het Lam.
Wat Van Eyck wél zeer treffend heeft uitgebeeld, is het portret in het middenpaneel boven het Lam Gods. Zittend op zijn troon, met een tiara op het hoofd en een staf in de ene hand, is dit duidelijk het portret van De Vader. Met zijn bloedrode mantel, zijn donkere baard en zijn zegenende hand, heeft het echter ook alle kenmerken van De Zoon. Zoon en Vader tegelijk!
Zo komen we bij de evangelielezing van vandaag, het tweede paneeltje van ons tweeluik, waarin Jezus wordt geschilderd als de Goede Herder.
Ook deze voorstelling werd door verschillende schilders en tekenaars uitgebeeld. Ook hier zaten deze echter met een probleem dat moeilijk in beeld te brengen is: een Herder tonen, die tegelijk ook Lam is.
Dat valt natuurlijk wel uit te leggen en het was ook goed te begrijpen voor mensen die zelf tussen de schapen leven en goed weten wat een herder is. Mensen die vooral goed weten wat een goede herder is, die geen schapen laat wegroven en er geen enkel laat verloren gaan.
Toch worstelen christenen al eeuwenlang met dit probleem. Om precies te zijn: sinds de bijbel uit het Joods-Aramees in het Grieks vertaald werd.Er is in het Aramees namelijk een woord "talja" dat twee betekenissen heeft. Talja kan "lam" betekenen, maar ook "knecht of dienaar".
Wij komen die aanduiding voor de eerste keer tegen in het evangelie van Johannes, waar deze vertelt over de Johannes die aan het dopen was bij de Jordaan. Jezus kwam daar langs gelopen, en Johannes getuigt aan twee van zijn leerlingen die bij hem waren: die daar is het Lam van God. Het is waarschijnlijk dat Johannes de doper in Jezus de Dienaar van Jahweh heeft herkend, waarover de profeet Jesaja vroeger gesproken had. En wellicht was het zijn eerste bedoeling Jezus voor te stellen als die Dienaar van God, maar werd het Aramese woordje talja later (verkeerd) vertaald als lam.
Moeten we dan maar meteen onze bijbel herschrijven en overal het woordje lam gaan vervangen door dienaar?
Integendeel, want het beeld is juist. Christus ís inderdaad tegelijkertijd het Lam dat geofferd wordt, als de Herder die niet bang is voor een wolf en aandacht heeft, die bezorgd is voor al zijn schapen. Een echte Herder naar wie zij mogen opkijken als een leider. Vorst en dienaar tegelijk.
Ik wil nog even terugkeren naar de eerste lezing van vandaag, over het Lam Gods uit de Openbaring van Johannes en de voorstelling daarvan op het schilderij van de gebroeders Van Eyck. Het portret in het middenpaneel stelt, zittend op zijn troon, De Vader voor, maar is tegelijkertijd ook De Zoon, met zijn rode mantel en zijn zegenende hand. Zoon en Vader tegelijk of, zoals geschreven in het evangelie vandaag: Ik en de Vader, Wij zijn één!
Petrus heeft blijkbaar tegen zichzelf gezegd Piet, ga vissen, jong....Na de dood van Jezus zag hij het niet meer zitten.
En hij was niet alleen. De vissers die Jezus geroepen had, keren nu terug naar hun oude stiel. Met een kater. Het verhaal verteld dat het nacht is, zoals het nacht was in hun hart. En ze vingen niets: de stemming bij die mannen zal onder zero geweest zijn.
Misschien zijn er nu mensen die na de evangelielezing zijn beginnen denken: Hier klopt iets niet.... En ik kan ze gelijk geven, om drie redenen.
De eerste reden is dat we vorige zondag ook over een verschijning van Jezus hebben gehoord. Petrus en de anderen waren daar bij. Toen werd er gezegd hoe ze gegrepen werden door de overduidelijke werkelijkheid van Jezus aanwezigheid. En nu willen ze terug gaan vissen? Is de schrijver al vergeten wat hij een bladzijde vroeger verteld had?
Die schrijver is dat helemaal niet vergeten. We mogen ons alleen niet vergissen in zijn bedoeling. Hij wil geen historische reportage maken, waar elk detail klopt. Hij wil op de eerste plaats vertellen over het geloof in Jezus: hoe deugddoend dat is, maar ook: hoe moeilijk.
Geloven in Jezus, geloven dat Hij leeft, dat Hij ons doet leven: dat geloof is bij de eerste christenen gegroeid, met vallen en opstaan. Ze hebben er tijd voor nodig gehad om het écht te geloven. Dat maakt Johannes hier duidelijk in zijn verhalen.
Er zit een detail in het verhaal, dat vooral voor Petrus, en voor de Petrus in ons, veel betekenis heeft. Als de apostelen aan land komen, brandt daar een houtskoolvuurtje. Dat zal deugd gedaan hebben, zeker voor Petrus, die kletsnat was. En op dat vuurtje ligt al wat vis te roosteren: Jezus zorgt goed voor zijn volk.
Maar Petrus zal wel teruggedacht hebben aan een ander houtskoolvuurtje: bij diezelfde Johannes staat dat Petrus zich stond te warmen bij zo een vuurtje, terwijl Jezus voor de Hogepriesters stond. En daar heeft zij zijn Heer driemaal verraden. Zo maakt ons verhaal nog op een andere manier duidelijk, dat geloven in Jezus een verhaal met vallen en opstaan is.
En dan is er iets met die vis, dat niet helemaal klopt. Jezus vraagt: Hebben jullie soms wat vis?. En dan komen ze aan land, en dan ligt daar al vis te roosteren!
Maar is dat ook geen mooi beeld van ons geloof? Jezus heeft ons nodig, hij vraagt ons mee te werken. Maar gelukkig: wij kunnen bij-dragen tot zijn werk, maar het resultaat hangt gelukkig niet van onze inspanningen alleen af. Hij is de waarborg dat er vis op het vuur kan liggen.
Totaal overbodig dus, onze bijdrage? Helemaal niet. Als we voor zijn aanwezigheid openstaan, vangen we 153 vissen, staat er. Over die 153 hebben vele geleerden hun hoofd gebroken om dat getal uit te leggen, ze hebben er zelfs de wiskunde van de Grieken bij gehaald. Maar één ding is duidelijk: het gaat hier over een massa vis. Dank zij Hem, kunnen we heel veel. Misschien mogen we in die 153 vissen een symbool zijn, van de veelheid aan volkeren die de wereld kent. Misschien wil de evangelist duidelijk maken, dat het onze opdracht is alle mensen samen te brengen, en als we dat in de geest van Jezus doen, zal het net niet scheuren en zal er eenheid en eendracht zijn. Het net is misschien een symbool van wat de Kerk zou moeten zijn.
Maar er is nog een derde iets dat precies niet klopt. We hebben dit verhaal al eens gehoord, bij Lucas. Daar gebeurt die wonderbare visvangst bij het begin van Jezus zijn openbaar leven, als hij zijn apostelen roept.
Onze schrijver kende dat verhaal. maar omwille van zijn betekenis, plaatst hij het aan het einde van zijn evangelie. En dat is goed gezien: nu pas weten de leerlingen wat het betekent Jezus te volgen. Nu pas weten ze welke weg Hij moet gaan, nu pas hebben ze ervaren dat ze maar mensen zijn van vallen en opstaan, die de bovenmenselijke kracht van de verrezen Heer nodig hebben, anders lukt het niet.
Het verhaal klopt dus wel. Het maakt ons duidelijk dat we als leerlingen van Jezus niet hoogmoedig moeten, zijn, maar dat we fier mogen zijn op wat Hij kan, door ons, als we voor Hem open staan. Het is die fierheid, die de apostelen uiteindelijk, na veel nachten van twijfelen en vallen heeft doen opstaan en zeggen: Het is de Heer. En in diezelfde fierheid stonden ze voor de Hogepriesters en konden ze zeggen: Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen. Aan hun fierheid kunnen wij ons optrekken, om onze eigen twijfels te aanvaarden, en te overwinnen.
Thomas, ook Didymus genaamd, was niet bij de groep toen Jezus kwam. Didymus betekent tweeling. Wie is die tweelingbroer van Thomas? Dat staat nergens vermeld. Het kan zowat iedereen zijn. Die tweelingbroer is een verwijzing naar de zoekende, twijfelende, jonge kerk van toen. Maar het is ook een verwijzing naar ons. Ook wij zijn tweelingbroer van Thomas.
Kijk maar eens naar het begin van het evangelie. De deuren van de verblijfplaats van de leerlingen waren gesloten, uit vrees voor de Joden. Ze waren bang, ze hadden het moeilijk om voor hun geloof uit te komen. Het is bij ons niet anders. Geloven, naar de kerk gaan, de Mis bijwonen, het zijn geen dingen meer waar we mee uitpakken. We houden het liever stil, we moffelen ons geloof wat weg, uit schrik voor spottende reacties of eindeloze discussies.
We begrijpen de reactie van Thomas dan ook heel goed. Eerst zien en dan geloven, het is niet voor niets een volkse wijsheid. En toch doen we Thomas onrecht aan, als we hem alleen maar voorstellen als de ongelovige Thomas, de enige twijfelaar in het gezelschap. Thomas wil de tekenen van de nagelen zien en de wonden van Jezus met zijn eigen handen voelen. Hij ziet een onlosmakelijk verband tussen de verrijzenis en het lijden.
En daarin zal ook Jezus hem gelijk geven. Thomas weigert een gemakkelijk verrijzenisgeloof aan te nemen, hij gelooft niet in een simpel tovertrucje, een goedkoop mirakel, waardoor alle moeilijkheden en problemen worden opgelost. Jezus toont bij zijn verschijning inderdaad zijn handen en zijn zijde, Hij toont zijn identiteitskaart. Bij het verrijzenisgeloof horen inderdaad lijden en sterven, bij het verheerlijkt lichaam horen ook de wonden. Jezus geeft zijn leerlingen te kennen dat het hen niet anders zal vergaan. En de eerste kerk zal het snel aan den lijve ondervinden
Ik wil ook even stilstaan bij de eerste woorden die Jezus in dit evangelie tot zijn leerlingen spreekt: "Vrede zij u". Voor de Joden was het een alledaagse wens, maar hier is meer aan de hand. Jezus wenst zijn leerlingen echte vrede toe en vergeeft hen hiermee hun ontrouw. Hij wenst hun gekwelde zielen weer rust toe. Zijn komst is niet verwijtend, maar verzoenend.
Daarom ook zal Hij zijn Geest over hen zenden en geeft Hij hen de macht om zonden te vergeven. Dit wordt nogal eens gezien als de officiële instelling van het sacrament van de verzoening, van de biecht. En men legt ermee uit dat Jezus aan zijn apostelen, en later aan de bisschoppen en de priesters de exclusieve bevoegdheid geeft om zonden te vergeven. Zij mogen als het ware de officiële stempel zetten op een document en zonder die stempel is er geen vergeving.
Het gaat echter veel verder. Jezus geeft de gemeenschap de opdracht vergevensgezind, verzoenend in het leven te staan. Hij roept hen op de deuren te openen, naar buiten te treden, mensen te bevrijden, gelukkig te maken, te vergeven, met andere woorden: het Rijk Gods te gaan vestigen.
Vergeven is immers niet altijd zo gemakkelijk. Maar het is wel de enige manier waarop een spiraal van haat en geweld, van wraak en wederwraak kan worden doorbroken. Vergeven veronderstelt ook de bereidheid om vergiffenis te ontvangen en dus van je eigen kwaad bewust te zijn.
Je kan je dan afvragen wie het meest kerk is, wie het dichtst bij deze boodschap, deze opdracht van Jezus staat. Zijn het diegenen die anderen willen uitsluiten op grond van eerder begane misstappen of vergissingen? Die mensen veroordelen omwille van hun geaardheid? Die hun medemensen verdelen in goeden en slechten, op grond van hun ras, huidskleur, afkomst of wat dan ook?
Of zijn het eerder de nabestaanden van recente slachtoffers van zinloos geweld, die oproepen om toch vooral geen wraakacties te ondernemen, om geen geweld meer toe te voegen aan wat al zo zinloos en zo moeilijk te dragen is?
Hoe de kerk er zou moeten uitzien, vinden we heel mooi terug in de eerste lezing, die we eigenlijk beter na het evangelie hadden gelezen. Ze is trouwens ook later geschreven. Die eerste lezing, uit de Handelingen, geeft weliswaar niet de reële toestand weer van die jonge kerk, want er waren van bij het begin ook al onenigheden en twistpunten. In de Handelingen vinden we een geïdealiseerd beeld van de eerste kerk.
Daarin zien we dat de kleine gemeenschap die na Jezus' dood als een pudding in elkaar was gezakt, opnieuw begint te geloven in de verrezen gekruisigde. Hun geloof groeit, ze delen met elkaar, ze trekken al weldoende rond en overal waar ze zich vertonen breekt een onvermoede werkelijkheid door: zieken worden genezen, ongelukkigen worden getroost, mensen worden meer mens voor elkaar.
Laten we dat soort kerk maar proberen te zijn. En laten we ons maar verzoenen met onze rol als tweelingbroer van Thomas. "Zalig zij die niet gezien hebben en toch geloven", zegt Jezus. Dat is veel meer gericht tot de tweelingbroer van Thomas, want het evangelie is niet geschreven voor de leerlingen, maar voor mensen die leven in een tijd waarin de verrezen Heer niet meer verschijnt.
Net als bij onze tweelingbroer steekt ook bij ons de twijfel wel eens op. Jezus had trouwens begrip voor het twijfelend geloof van Thomas. Gezonde twijfel roept dikwijls vragen op en zet aan tot zoeken naar antwoorden. Er staat nergens geschreven: "Gij zult niet twijfelen". Geloof sluit de twijfel niet uit. Maar het is wel belangrijk niet te blijven steken in de twijfels en door te gaan met het zoeken naar antwoorden.
"Vrede zij u" is ook voor ons de wens van Jezus. Na zijn lijden en dood, na zijn verrijzenis is dat zijn wens en zijn opdracht. Wees vredebouwers, treed verzoenend op, wees bereid te vergeven en vergeving te krijgen. Die vrede wensen we elkaar trouwens toe in elke viering.
Enkele vrouwen gaan met balsem en kruiden op weg, om het lichaam van Jezus te wassen en te verzorgen, een werk van barmhartigheid. Liefdevol willen ze Hem verzorgen en zo respectvol afscheid van Hem nemen. Zo houden ze de herinnering aan hun geliefde Jezus levend. In die zin zingt Bram Vermeulen in zijn lied Testament: En als ik dood ga, huil maar niet. Ik ben niet echt dood, moet je weten. Het is maar een lichaam dat ik achter liet. Dood ben ik pas als jij mij bent vergeten. In het verlengde van de dood staat de liefdevolle herinnering.
Waar zouden ze niet allemaal aan gedacht hebben onderweg naar het graf. Dachten ze aan de bijzonder minzame rabbi, die hen onderwezen had. Voor Hem was niet de letter van de wet belangrijk, maar de wil van God. Hij had een God van liefde verkondigd. Hij noemde Hem zelfs Abba Vader. Hij had hen geleerd elkaar te vergeven, omdat ook God ons vergeeft. Maar Hij kon ook ongelooflijk streng tegen de schijnheiligheid van de schriftgeleerden.
Of dachten ze aan de vele zieken die Hij genas, de vele hulpeloze en kleine mensen die Hij opnieuw hoop gaf, die Hij deed opstaan uit wanhoop en vertwijfeling, die Hij terug in de kring van de mensen binnenhaalde.
Of dachten ze aan die laatste dagen in Jeruzalem, hoe hun geliefde Jezus zoveel lijden had moeten doorstaan.
Ze leefden in ieder geval vanuit de herinnering.
Die herinnering aan Jezus zachtmoedig optreden was zo intens en levendig, dat de vrouwen niet voorbereid waren op iets nieuws. Levend in hun herinneringen was hun hart gesloten voor het totaal nieuwe. In hun hart was er nog geen ruimte voor een nieuwe ontmoeting. Hun hart was afgesloten door een grote steen van verdriet, pijn en herinnering. Het lege graf echter moest ruimte scheppen in hun hart. Alleen het lege graf kon hun hart openen voor iets nieuws. Het lege graf moest de overgang maken van leven vanuit de herinnering naar leven vanuit de ontmoeting. Deze overgang ging gepaard met grote verwarring. Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken toen de steen van het graf was weggerold en ze het lichaam van Jezus niet vonden. Het graf de plaats bij uitstek van de herinnering aan de overledene was leeg. Het lichaam van Jezus was weg. De liefdevolle herinnering, in het verlengde van de dood, kwam hierdoor in het gedrang.
Opeens stonden er twee mannen voor hen in stralend witte kleren. Deze twee mannen gaven aan de herinnering van de vrouwen een totaal nieuw perspectief. Een perspectief dat niet meer gericht was op het verleden, maar op de toekomst. Waarom zoekt u de levende onder de doden? zo vroegen zij. Hij is niet hier, hij is uit de doden opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.
Toen herinnerden de vrouwen zich Jezus woorden. Deze herinnering was voor de vrouwen iets geheel nieuw. Het ging echt niet over iets dat zij per toeval doorheen de tijd vergeten waren. Maar deze herinnering duidde een nieuwe realiteit aan: Hij leeft! Deze herinnering opende hun hart voor de ontmoeting met de levende zelf, met de verrezen Heer.
Na de schokkende confrontatie met het lege graf staat bij de vrouwen niet meer uitsluitend de herinnering aan het voorbije centraal. Zij hoeven zich niet langer meer vast te klampen aan de herinnering en te treuren om een mooie vervlogen tijd. Vanaf nu mogen zij leven van ontmoeting naar ontmoeting met de verrezen Heer. Want in het verlengde van de verrijzenis staat de ontmoeting.
Pasen gaat over ontmoeting. Pasen gaat over de ontmoeting met de verrezen Heer. Pasen is leven vanuit deze ontmoeting, voor de vrouwen toen en voor ons nu. Pasen gaat over de vreugde en de levenskracht die de ontmoeting met de levende geeft.
Zo ontmoeten ook wij vandaag de verrezen Heer.
Daar waar een mens troost biedt aan iemand die haar liefste verloren heeft.
Daar waar iemand vrijwillig zijn tijd besteedt om in het ziekenhuis rolstoelen te gaan duwen.
Daar waar mensen opstaan tegen onrechtvaardigheid en onderdrukking.
Daar waar 200 koppels in opstand komen tegen racisme en zeggen: Die zwarte schepen mag ons wél trouwen.
Daar, op zovele plekken, gebeurt opstanding. Daar gebeurt Pasen. Daar krijgt het nieuwe leven de kans om te ontluiken. Daar ontmoeten wij de Heer die leeft.
Op deze palmzondag worden we welkom geheten met een beker water.
Water is iets heiligs, een godsgeschenk.
Water verfrist, water reinigt en vernieuwt.
Water is het symbool voor leven.
En dan is daar het verhaal van de intocht, het verraad en de dood van Jezus.
We vragen ons soms af: Waarom werd Jezus eigenlijk gekruisigd?
Het antwoord is eenvoudig: vanwege zijn identiteit. Vanwege wie Hij was en wat Hij verkondigde.
Jezus koos resoluut voor mensen die zoekende waren, die openstonden voor Zijn Blijde Boodschap. Hij koos voor hen die niet meetelden, die bespot en uitgelachen werden.
Door deze keuze kreeg hij ook veel vijanden, mensen die schrik hadden van zoveel goedheid. Mensen die dit niet konden verstaan.
Jezus kwam bij mensen als het levende water. Hij gaf hen opnieuw hoop, opnieuw leven.
En het is ook in zijn dood aan het kruis en gans de lijdensweg die eraan voorafgaat, dat Jezus dit levende water laat stromen.
Jezus gaat het Hem aangedane lijden niet uit de weg. Hij verliest zichzelf niet in angst. Hij heeft in liefde standgehouden.
Lijden is onlosmakelijk verbonden aan het leven.
Jezus heeft ons geleerd dat we dit lijden niet met angst moeten benaderen, maar wel met liefde. We kunnen lijden verzachten door lief te hebben.
Denk aan iemand die in de kliniek ligt.
Als hij weinig bezoek krijgt en het verplegend personeel onvriendelijk is, dan wordt zijn lijden pas echt pijnlijk. De kans is groot dat deze mens verbitterd geraakt.
Maar als deze zieke met liefde omringd wordt, dan wordt zijn lijden een kans om liefde te laten schitteren.
Echt lijden heeft altijd iets te maken met afwezigheid van liefde, met het onvermogen om lief te hebben.
Laten we werken aan onszelf: Laat de liefde die in ons is, open bloeien en schitteren. Laat ons net als Jezus waardig ja zeggen op datgene wat ons treft. Zo zal het leed ons niet bitter maken.
Het helende water van Jezus mag in ons en rond ons stromen, zodat starheid kan verdwijnen en plaats maakt voor liefde.
De palmtakken nemen we mee als symbool van nieuw leven, als symbool van liefde die lijden overwint.
Jezus houdt blijkbaar van spanning. Terwijl zijn toehoorders benieuwd zijn hoe het zal aflopen, terwijl de Farizeeën en schriftgeleerden zich al verkneukelen dat ze hem liggen hebben, en terwijl die bange vrouw daar waarschijnlijk met bonzend hart staat, buigt Hij zich voorover en schrijft op de grond. Wat, daar hebben velen in de loop der eeuwen hun hoofd over gebroken.Het zal geen belang hebben gehad, want Jezus zelf spreekt er niet eens over. Maar het zou wel eens een veelzeggend gebaar kunnen geweest zijn. Hij negeert de vraag die hem gesteld wordt. Wil Hij misschien zeggen: de wetten, de principes die jullie zo belangrijk vinden, het zijn maar woorden in het zand?
Jezus vindt helemaal niet dat er geen probleem is. Hij vindt helemaal niet dat er niets gebeurd is. Hij vindt dat er iets fout is gebeurd, dat moet hersteld worden. Dat zal hij laten blijken op het einde van dit verhaal. Maar op de vraag, hoe we met fouten van mensen moeten omgaan, geeft Jezus een nieuw antwoord.
Misschien hebben we de neiging de draagwijdte van dat antwoord te onderschatten. Het gaat hier niet alleen over overspel. Dat staat hier symbool voor al wat mensen mekaar kunnen aandoen, wat kwaadheid brengt, en verdriet, en woede, en ongeluk. Over zonde, kortom. Wetten willen dat uitbannen, en streng bestraffen, en onmogelijk maken. En nu kunnen wij in de loop der tijden wel over goed en kwaad andere ideeën krijgen, maar altijd blijven er gedragingen, feiten, waarvan we zeggen: dat willen we niet, dat is slecht, dat moet streng gestraft worden, dat hoort niet thuis in onze gemeenschap, ja, die mensen horen niet thuis in onze gemeenschap!
Menselijk, heel menselijk is, kwaad met aangepast kwaad te bestrijden. We gaan ervan uit, dat wie kwaad berokkent, zelf ook kwaad moet ondervinden. Dat strookt met ons rechtsgevoel. Zo staat het ook in de wet van Mozes. Stenigen, die overspeligen. In de ogen van die tijd brachten zij de gemeenschap zeer ernstig in gevaar.
Nu doet Jezus hier geen rechtstreekse uitspraak over onze menselijke wetten. Hij antwoord niet op de vraag Wat zegt Gij ervan?.
Maar eerst Hij doet mij, die de vraag stel, nadenken. Akkoord, verkeerd is verkeerd. Maar wie ben ik om te oordelen? En als ik het goed vind dat er stenen gegooid worden, dat er hard gestraft wordt, dat iemand afgesneden wordt van gemeenschap, ja, van het leven, wat gaat men dan met mij doen? Want: ben ik beter...? En ze snapten het, de oudsten eerst... Misschien niet omdat ze zondiger waren, maar omdat ze voor een keer wat wijzer waren dan de jongeren onder hen...
En dan richt Jezus zich tot de vrouw. Hij veroordeelt haar niet tot een straf. Ze heeft iets verkeerds gedaan. Dan zegt Jezus ook, en dat beseft die vrouw maar al te goed. Maar het kwade dat ze gedaan heeft, zal Hij niet met ander kwaad uitdrijven, zoals men een bosbrand probeert te bestrijden door elders een ander vuur aan te steken. Hij kiest niet voor de stenen van de dood, maar voor het leven, voor het verder leven van die vrouw. Zondig vanaf nu niet meer: dat betekent dat Hij gelooft dat ze dat zal kunnen. Hij geeft ze een nieuw leven.
Heel nieuw en schokkend is dat, niet alleen voor Zijn tijdgenoten. Zo leven met mekaar: kunnen wij dat? Want wees eens eerlijk: daar staat mijn overspelige partner, daar staat mijn opstandig kind, daar staat die bedrieger,die ... dat vraagt een groot geloof, een groot hart, en veel zelfverloochening. Misschien kunnenwij het niet opbrengen, niet altijd. Want wij zijn niet zonder zonde, en zonde is: het goede niet kunnen doen. Wij zullen dikwijls moeten opnieuw beginnen, en zelf om vergeving vragen.
Maar wat Jezus tot die vrouw zegt, zegt hij ook tot ons: Ook Ik veroordeel u niet. Hij blijft dat zeggen, zeven maal zeventig keer, en meer. Hij vraagt vooral van ons: geloof, dat geven en vergeven beter is dat kwaad met kwaad vergelden.
De schriftgeleerden en Farizeeën wilden stenigen. Stenen lagen daar genoeg, ze lagen als het ware voor de hand, om het kwaad te begraven onder hardheid en wraak. Jezus neemt hen die stenen uit handen. Van die stenen des doods moeten wij, die proberen hem te volgen, bouwstenen maken: stenen om te steunen, om te beschermen, om dijkjes te bouwen die het leven bijhouden en doen groeien. Gods belofte, uit de eerste lezing, zal zo waarheid worden: de woestijn van deze harde wereld zal vruchtbaar worden waar vergelding en dood zullen plaats maken voor leven en verzoening.
De verloren zoon - Vierde zondag vasten C 2007 - Jan
Vierde zondag van de Veertig dagen (Lucas 15,11-32) - 17 en 18 maart 2005 (Lees hier het evangelie) En daags voor Pasen aten zij ongezuurd brood en geroosterd graan dat van het land zelf afkomstig was.En ze aten gedurende heel het jaar wat Kanaän voortbracht.
Dit lazen we letterlijk in de eerste lezing uit het boek Jozua.
In een lezing een paar zondagen terug werd Jezusin de woestijn door de duivel bekoord. En de eerste uitdaging van de duivel was: Als Gij de Zoon van God zijt, zeg dan tegen deze stenen dat ze brood worden. .Stenen die brood worden
Welnu, die straffe stoot heeft iedereen, die de film van Broederlijk Delen over de Naamgroepen in Burkina Fasso gezien heeft, zien gebeuren: stenen die brood werden. Het waren en het zijn onvergetelijke beelden: mannen, vrouwen en kinderen die in dit onvruchtbare Sahelland in de woestijn stenen gaan rapen en ze naar hun dorp brengen. Met die stenen boorden ze met bijna plechtige gebaren hun velden af. Niet om hun eigendom tegen dat van anderen af te grenzen, maar om te verhinderen dat de vruchtbare aarde en het zaai- en plantgoed zouden wegspoelen tijdens het korte, maar soms hevige regenseizoen.De resultaten van die eenvoudige vondst zijn ronduit verbluffend. We zagen twee velden naast elkaar, het ene afgezoomd met woestijnstenen, het andere niet. Op het eerste veld was zon driekwart van de planten weggespoeld of verdord, op het andere rijpte een rijke oogst aan Afrikaanse granen. Stenen die letterlijk omgroeiden tot brood.
Vandaag luisterden wij naar de meest gekende en populairste parabel: de verloren zoon.
Mogen we nu ook niet zeggen: de jongste zoon komt werkelijk uit de woestijn terug.
Hij leed een losbandig leven.Eenmaal los gaat het hem van kwaad naar erger.Hij vertrok om vrij te zijn maar werd met de dag onvrijer.
De oudste zoon echter zit nog steeds in de woestijn.Hij heeft zijn vrijheid niet kunnen of niet willen benutten.
Kinderen opvoeden ... 't is toch niet gemakkelijk"De "jeugd van tegenwoordig"hoor je wel eens zeggen
Kinderen opvoeden is nooit eenvoudig geweest. Het is bijna de "plicht" van jongeren om nieuwe dingen uit te proberen, nieuwe wegen te zoeken, ... Iedereen van ons kent wel een gezin waar één of meerdere puberende jongeren de ouders soms tot radeloosheid brengen. Bij de meeste van hen is het een fase waar ze doormoeten, maar je zal het als ouder toch maar meemaken.
Er bestaan geen boeken of TV-nanny's die deze problemen kunnen oplossen, want elke jongere is uniek. Het fenomeen bestond ook in Jezus' tijd al; Jezus zal waarschijnlijk niet diep moeten graven hebben in zijn fantasie wanneer Hij één van zijn meest gekende parabels vertelt.
Het gaat om de grote mensenfamilie die deze aarde bevolkt met God als Vader ende gelovigen en de zoekende mensen: als zonen. Jezus vertelt het verhaal om de farizeeën duidelijk te maken dat Zijn goed nieuws ook, misschien wel vooral, bestemd is voor diegene die zij als verloren verklaard hebben. Als je het met die achtergrond leest en het een beetje actualiseert, merk je het moderne van dit verhaal.
We kennen ze allemaal: de vele mensen die opgegroeid zijn in katholieke gezinnen. Er zijn er enkele die daar een paar frustraties en kwetsuren hebben door opgelopen, maar er zijn er ook heel wat die hetgeen ze meegekregen hebben, waardevol vinden en er respect voor hebben. Misschien gaat deze parabel ook over hen. Of hij kan gewoon ook over mensen gaan die avontuurlijk aangelegd zijn, die op hun eigen benen willen staan, ... of zijn het de jongeren die weg willen uit de soms beklemmende zorg van hun ouders? Wie zal het zeggen? Die jongste zoon heeft ook vandaag nog zoveel gezichten. Ze vertrekken, vragen hun deel en proberen ergens anders het geluk te vinden.
Zoals nogal wat jongeren, is de jongste uit het verhaal ook van oordeel dat leven plezant moet zijn en hij doet dan ook uitvoerig mee aan feesten. Maar wie veel feest, komt al vlug op droog zaad te zitten. Hij moet werk zoeken en eindigt uiteindelijk als een hongerlijdende varkensverzorger, voor een jood kan die belediging tellen. Hij denkt terug aan de goede tijd bij zijn vader en besluit terug te gaan. We kunnen discussiëren over de vraag of hij terugkeert voor zijn vader of voor zichzelf, maar dat doet hier misschien weinig terzake. Hij keert terug.
Vooral het beeld van de vader uit het verhaal is sterk: hij staat op de uitkijk.Ergens las ik in een gebed:
Eén is er die al die tijd op jou heeft gewacht.
Eén die er is voor jou
ook als jij er niet meer bent voor Hem.
Eén die op je wacht tot je weer thuis komt.
Dan zal Hij zeggen:
" Je bent altijd bij Mij, en wat van Mij is, is van jou"
Lees dus maar: de vader heeft zijn zoon echt in vrijheid laten vertrekken, hij is hem niet gaan halen, hij heeft hem geen beloftes gedaan opdat hij toch zou blijven, ...Met een tedere omhelzing en een feestmaal laat de Vader zijn zoon weer thuis komen. Geen preek, geen verwijten, alleen blijheid. Het is juist met dit laatste dat de oudste zoon, maar ook de farizeeën het moeilijk hebben. Zij hebben de vreugde van de thuis nog niet ontdekt. Zij wilden thuis hun hemelverdienen. Voor hen was het zelfs hun plicht om thuis te blijven. De vader veroordeelt dit niet, hij is alleen ontgoocheld omdat hij geen blijheid vindt in het hart van zijn oudste bij de terugkeer van zijn broer. Je plicht doen is goed ... maar liefde en barmhartigheid voor mensen die andere wegen gaan, mag je nooit uitsluiten. Uit het gesprek met de Vader blijkt duidelijk dat de oudste zich tekort gedaan voelt. Hij doet verdorie zijn plicht en dit wordt niet gewaardeerd, zo denkt hij tenminste.. Hij en zijn vader ... ze spreken eigenlijk op twee niveaus.Ondanks alles is zijn vader blijven liefhebben, bij de zoon is die liefde wat op de achtergrond geraakt.
Een verhaal, tweeduizend jaar geleden verteld, en nog zo actueel. Nog altijd staan honderden vader- en moederfiguren op de uitkijk. Nog altijd zijn er mensen die dit geduld en die liefde niet willen begrijpen en afdoen als naïviteit, onnozelheid, ...
Het verhaal daagt ons uit, als christen,om ook op de uitkijk te gaan staan We moeten niet iemand achterna hollen, proberen te overtuigen om "zieltjes" te redden. Enkel op de uitkijk staan als een uitnodiging om het anders te gaan doen.
Zo zou ook de Kerk moeten zijn: zij zou ook op de uitkijk moeten gaan staan voor mensen die weg geweest zijn of mensen die afgeschreven zijn, afgeschreven door haar eigen kleinmenselijke regels.We moeten kunnen deuren openen voor mensen die afgehaakt zijn.En ik denk dat je dit niet bereikt met Latijn te promoten of gescheiden mensen of mensen met een andere aard uit te sluiten of het hen moeilijk te maken terug aan te pikken.
Laat ons toch maar ons hart en ons kerkgebouw en onze gemeenschap openzettenWe gaan toch niet doen als de verbitterde oudste zoon?Er komen al te weinig verloren zonen terug naar huis..
Laat Pasen toch maar een nieuwe morgen brengen voor die mensen die wij al afgeschreven hebben
In het evangelie van vorige zondag bevond Jezus zich in de woestijn; vandaag bestijgt Hij met drie van zijn leerlingen de berg. Zowel de woestijn als de berg staan in de Bijbel voor grenssituaties. Het zijn plekken waar een mens zijn grenzen ervaart en waar hij het niet al te lang kan uithouden zonder gevaar voor zijn leven. Anders gezegd: het zijn plekken waar je niet kunt blijven, maar waar je doorheen moet.
Maar, waar de woestijn verwijst naar crisissituaties waarin een mens de weg moet zoeken en de juiste keuze maken, daar is de berg vooral de plek waar toekomstperspectief geboden wordt. Wie de berg beklimt, laat het leven van alledag achter zich, kan verder zien en komt dichter bij de hemel en bij God.
Bergen zijn in de Schrift vaak ontmoetingsplaatsen van de mens en God. Zo krijgt Mozes op de berg Sinaï de tien geboden. Elia vecht zijn strijd met de afgoden uit op de berg Karmel. Jeruzalem, de stad van God, ligt op de Sionsberg. En Jezus zal sterven op Golgota, een heuvel even buiten de stad. En ook in dit stukje evangelie zitten we dus op een berg.
Belangrijk is dat we weten wat Lucas in zijn evangelie vertelt, net vóór dit fragment. Petrus had zopas Jezus officieel en plechtig erkend als de Messias en Jezus had erop gewezen dat de Messias nog veel lijden en tegenkanting te wachten stond. En dat ook zijn volgelingen zich best maar voorbereiden op een levensweg vol moeilijkheden en lijden, dat zij bereid moeten zijn dagelijks hun kruis op te nemen.
En dan bestijgen zij dus de berg. Niet wild-enthousiast, niet in een toestand van euforie, maar eerder ernstig en somber en misschien wel met de nodige twijfels over hun toekomst, over de weg die zij moeten kiezen en volgen. Is het wel de moeite waard die moeilijke weg te gaan?Ze zoeken hun toevlucht bij God, door de berg op te gaan, een stukje richting hemel.
En daar opent zich de hemel wanneer twee mannen, Mozes en Elia, niet in onze aarde begraven, zich scharen aan de zijde van Jezus. Mozes en Elia, symbool voor Wet en Profeten. Zo wordt de verbinding tussen hemel en aarde gelegd. De leerlingen waren in slaap gevallen, maar als ze wakker worden beseffen ze dat de moeilijke weg die ze te gaan hadden, de goede weg is. De weg van de wet en de profeten. De zekerheid die ze zochten, hebben ze op de berg gekregen.
Ook Abraham was op zoek naar zekerheid in de eerste lezing. Abraham had op bevel van God zijn land verlaten en zowat alles opgegeven wat hij bezat, want God had hem een nieuw land beloofd en een rijk nageslacht. Intussen is Abraham in dat nieuw land aangekomen, maar een zorgeloos leven heeft hij er niet gevonden en van dat nageslacht komt ook maar niets in huis. Abraham wil zekerheid over zijn verbond met God.
En dan voert hij een oeroud ritueel uit: wanneer twee mensen een verbond sluiten, nemen ze één of meer dieren, klieven die middendoor en leggen de helften uiteen, tegenover elkaar. Vervolgens lopen de twee verbondspartners door dat straaltje van bloed tussen de dieren en zweren daarbij de eed: 'Zoals de twee helften van deze dieren bij elkaar horen, zo horen wij bij elkaar.' En 's nachts zal inderdaad God, in de gedaante van een rokende oven en een vurige fakkel tussen de stukken doorgaan.
Zo wordt in de taal en met de symbolen van het oude testament het verbond gesloten tussen de Heer en Abraham. Een verbond dat bevestigt dat ze samen verder willen naar een nieuwe toekomst, ondanks alle moeilijkheden die daaraan verbonden zijn. Het is niet zo dat alles nu ineens goed is, dat alle problemen plots zijn opgelost. Maar ze hebben hun vertrouwen in elkaar, in de weg die ze moeten gaan, weer uitgesproken.
En op grond daarvan kunnen ze verder, zoals ook Jezus en zijn leerlingen. Want dat ze verder moeten, dat is wel zeker. Petrus probeert nog wel even dat moment op de berg, die topervaring vast te houden en langer of misschien wel voor altijd te laten duren. Hij stelt voor drie tenten te bouwen. Maar Mozes en Elia blijven niet. Ze waren er even om te verhelderen, om inzicht te helpen krijgen, om nieuwe moed te doen putten, maar blijven doen ze niet.
God zelf bevestigt de richting die Mozes en Elia, die Wet en Profeten aangeven. Hij noemt Jezus zijn Zoon. Daarmee spreekt Hij, net als aan Abraham, een belofte uit: de weg die te gaan is, is lang, de weg zal moeilijk zijn, maar het is de goede weg. Het is Gods weg, de weg naar nieuw leven.
De ervaring op de berg was voor Jezus en zijn leerlingen bijna zoiets als een toekomstvisioen. Ze kregen een glimp aangeboden van de latere heerlijkheid. Maar tegelijkertijd werd duidelijk welke weg nog diende afgelegd om die heerlijkheid uiteindelijk te bereiken. Mozes en Elia spraken met Jezus over zijn heengaan, zijn lijden en dood en Jeruzalem, maar de heerlijkheid van Pasen straalde al op zijn gezicht. De leerlingen mochten even die heerlijkheid aanschouwen om dan vol vertrouwen de berg af te dalen en verder met Jezus op weg te gaan.
Dat is de moed en de kracht die zij kunnen putten uit die bergervaring. Het bewustzijn dat voor volgelingen van Jezus moeilijkheden en tegenslagen, lijden en dood onvermijdelijk zijn op hun levensweg. Maar tegelijk de stellige overtuiging, het vaste geloof dat die weg de enige is die leidt naar Pasen. En dat wij op die weg kwistig kunnen zijn met zaadjes...
In een eucharistie-viering volgt na het evangelie meestal een preek of homilie. In onze parochie bestaat hiervoor (al jaren) een preekploeg. Ze bestaat uit een zestal mensen die, na onderlinge afspraak, geregeld een "preekbeurt" verzorgen. Momenteel zijn dat Ria, Hilda, Marc, Jan, Gie en Fred. Pastoor Herman maakt uiteraard ook deel uit van de preekploeg en komt zelf ook meermaals aan de beurt. De bedoeling van een homilie is niet een universele waarheid te verkondigen die iedereen verplicht moet geloven en zeker niet de mensen terecht te wijzen. In een homilie willen wij de lezingen uit de bijbel een beetje verduidelijken en trachten wij ze in verband te brengen met de actualiteit van vandaag. Dat is niet altijd even simpel en daarom proberen wij elkaar te helpen. Elke maand komen wij samen om de lezingen uit de bijbel te bespreken en elkaar te inspireren bij het opstellen van de preek. In deze blog publiceren wij niet alleen onze homilies, maar staan wij ook open voor uw reacties.