Gisteren zag ik schilderachtige beuken vol van herfstzang.
De bladeren lagen er zo warm en kleurig op de grond,
zachtjes neergedwarreld of afgerukt, ik weet het niet.
Bomma zei, toen we kinderen waren, ‘niet tegen de blaren sjotten’.
We snapten het niet. Wat wisten wij van haar pijn, verdriet om zovelen, weggerukt.
Ik raapte zo’n stukje symfonie van coloriet op.
Heel even doorbrak zonlicht de wolken.
Hoe doorzichtig, bijna transparant was dat beukenblad geworden.
Als een kantwerk in de zon en de bladstructuur zo zicht¬baar.
Tientallen nerven, honderden adertjes, duizenden kanaaltjes hadden de kracht van de levensbron, de levenssappen opgezogen, doorgegeven, gedragen zorg voor elkaar.
Je denkt dan aan zovele warme mensen die je ontvallen zijn.
Wat waren ze vaak kwetsbaar, hadden weinig behoefte aan een lofzang op hun prestaties.
Ze hadden iets van zo'n herfstkleuren blad met z'n honderden kanaaltjes,
een diepe kracht doorstromend naar anderen om zich heen.
Een plek tegen de kerkpilaar zullen ze wel nooit krijgen,
niet gebeeldhouwd toekijken met onwennige attributen in hun hand.
Maar ze waren er voor jou en mij op hun eigen wijze.
En is dat niet precies die diepste naam van God “Ik zal er zijn voor jou”.
Ja, zo tof wilden ze leven.
Allerheiligen en Allerzielen vormen een duo,
de voorkant en de achterkant van hetzelfde verhaal over leven en dood.
Allerzielen is wat wij weten: geliefde mensen die van ons afscheid hebben genomen.
Met ontelbare onzichtbare draadjes had het alledaagse leven ons aan elkaar geweven.
Nu ze van ons zijn heengegaan, moeten al die draadjes allemaal weer losgemaakt worden. Dat is de pijn die we voelen. En die pijn willen we niet verdringen. Nooit.
Sterker dan de dood is de liefde.
Allerheiligen is wat wij hopen: God die alle mensen naar zich toetrekt.
Wie de innerlijke bewogenheid van de Bergrede met Jezus deelt en van daaruit leeft,
groeit, zo zegt het evangelie, groeit uit boven alle kleinmenselijkheid.
Zo hebben geliefden iets van hun onkreukbaarheid laten zien,
lieten zien wat 'heilig' is in het leven, wat de moeite waard is
en wat ‘kost wat kost’ moet gered worden, wat alle toewijding verdient.
Mensen uit het verre verleden, maar ook mensen van dichtbij
die ons hebben leren geloven, hopen en beminnen.
Zij waren vader, moeder, echtgenoot, broer, zus, buur of vriend.
Vaak bekeken we hen kritisch maar achteraf zeg je:
iets verbindend, iets hoopvol, iets van licht brachten zij in ons bestaan.
Allerheiligen, Allerzielen, weten en hopen
of … hoe wij, op onze beurt, heelheid kunnen scheppen tegen alle doemdenken in.
Op onze beurt geschenk, heil mogen zijn voor mensen.
Hoe mooi het keervers van psalm 103:
“Mensen hun dagen zijn als gras,
maar duren zal de liefde van God”
Doorheen bloedbaantjes en nerven tot ons gekomen zoals in dat kleurrijke beukenblad.
Paul Scheelen