Wil je ons iets zeggen dat niet op deze blog moet verschijnen? Mail ons hier.
Mag iedereen het lezen, klik dan op op het gele 'Uw positieve/negatieve reactie hier' onderaan de tekst.
Eerste adventszondag A 2011 - Zaterdag 27 en zondag 28 november 2010
Eerste lezing: Jesaja 2, 1-5 - 'De Heer zal alle volken verzamelen' Evangelie: Matteus 24, 37-44 - 'Waak en wees bereid'
Adventus: Het woord 'advent' is afgeleid van het Latijn: adventus (= komst, er aan komen) en advenire (= naartoe komen). Letterlijk betekent Advent: God komt naar ons toe. De Advent heeft in de liturgie een dubbel karakter: - Het is de voorbereidingstijd op het Kerstfeest, de geboorte van Jezus Christus ruim 2000 jaar geleden. Zijn geboorte is een eerste komen van God naar de mensen. - En tegelijk is de Advent de periode van verwachting van Jezus' wederkomst op het einde der tijden, wanneer God alles in allen zal zijn. We horen het vandaag in t bijzonder in de lezingen van Jesaja en Matteus.
Met onze eerste adventszondag begint het nieuwe liturgische jaar. En zoals bij elk nieuw begin kijken we uit naar wat het nieuwe jaar zal brengen. Als christenen worden wij opgeroepen om uit te kijken naar wat het grote visioen kan brengen, naar de belofte die aan het volk van Israël gedaan werd. Zij zullen uit de ballingsschap gehaald worden, een Redder zal geboren worden De Redder die velen ook vandaag nog verwachten midden alle nieuwe ballingsschap en terreur . Iemand zei ooit: God moet drie keren geboren worden! Eén keer daadwerkelijk te Bethlehem. Een tweede keer in de belofte op het einde der tijden wanneer Hij één in allen zal Zijn, en de derde keer wanneer Hij geboren kan worden in een mens
Zo beginnen wij aan het nieuwe liturgische jaar met vele goede voornemens om te werken aan het grote visioen, aan de grote droom, dat ooit de vrede zal heersen, dat ooit het goede het zal halen op het kwade Advent is de tijd bij uitstek om de Mensenzoon, de Messias, die Jezus en heel zijn levensstijl in ons leven en in de wereld aanwezig te brengen, en zo te wandelen in Zijn licht. Hoe meer we daarin durven geloven, hoe meer volkeren en naties hun zwaarden tot ploegijzers zullen omsmeden. Een verlangen dat in ieder van ons leeft maar dat we niet te dikwijls durven benoemen
En toch Heel de adventtijd is een voorbereiding op ons Kerstfeest! Het feest dat ook in onze parochie al door vele mensen in elkaar gestoken wordt om hier weer een heilige nacht te beleven . De verjaardag van Jezus! De adventtijd is een tijd waarin we wakker gemaakt worden uit onze winterslaap om te kijken naar het licht dat reeds daagt Waar we aangemoedigd worden om te hopen op de nieuwe lente mat al het groene dat een adventsversiering met zich meebrengt, en al het licht dat de adventskrans draagt.
Vier weken hoopvolle vieringen waarin we en waarna we mekaar ontmoeten als pelgrims naar Betlehem, als pelgrims naar Kerstmis. Weken waarin we mekaar bemoedigen om onze voorbeeldfunctie niet te beschamen, om ons christen-zijn alle eer aan te doen . Want zijn wij die hier samenkomen niet de kinderen van het licht? Zijn wij die hier samenkomen niet de diegenen die zich christen noemen? En christen worden we niet geboren, we worden het slechts dag na dag.
Misschien door in de eerste plaats te zien hoe Jezus zo onverwacht in het leven binnenkwam Hij kwam op het uur waarop schriftgeleerden en Farizeeën de overspelige vrouw willen doodstenigen. Hij kwam op het uur waarop Zacheüs eenzaam in zijn boom zit en waarop de blinde in Jericho om aandacht riep. Hij kwam op het uur waarop de melaatse wanhopig op zoek was naar erkenning, en waarop zijn vriend Lazarus overleden was.
En Hij komt vandaag ook nog. Hij komt vandaag op het uur waarop het water door de dijken breekt en iedereen in nood mekaar weet te helpen. En Hij komt ook op het uur waarop verkeersslachtoffers sterven of met grote handicaps moeten verder leven en heel de vrienden- en familiekring de zusters en de broers, de mama s en papa s ondersteunt om door dit verdriet heen te komen en Hij komt waar mensen ontslagen worden en door een warme thuis worden opgevangen en bemoedigd en Hij komt waar zovele professionele en vrijwillige medewerkers zich inzetten om armoede weg te werken, een daadwerkelijk actie van Welzijnszorg!
Hij komt in ons zien, horen en handelen. Hij komt in ons enthousiasme voor de goei zaak. Hij komt op het uur dat we onze verantwoordelijkheid opnemen ook al moeten we soms mensen de deur wijzen, maar dan op zon manier, dat deze niet de grond is ingeboord, maar dat hij weet waarom en hoe nu verder Hij komt op het uur dat we de moeilijkste mens in ons straat proberen te begrijpen want er is meestal ne waarom voor moeilijk gedrag. Hij komt in de vrede waarin mensen elkaar na jaren ruzie opnieuw in de armen kunnen sluiten. Hij komt in de hoop die de wanhoop verdringt.
Hij komt in de vriendschap die ons hier met elkaar verbindt en in ons gelovig samenzijn om de hoop, het verlangen en het verwachten niet op te geven. Hij komt in ons blijven dromend werken en ons blijven werkend dromen van het grote visioen. Hij zit in onze rugzak om, van hieruit, de gewone wereld terug in te trekken en als gelukkige mensen weer uit te kijken naar Kerstmis.
(bronnen: wikipeda, kerugma Ajr , preek van de week, R Debbaut )
Christus, Koning van het heelal - Vierendertigste zondag door het jaar C 2010 - Zaterdag 20 en zondag 21 november 2010
Eerste lezing: 2 Samuel 5, 1-3 - 'David tot koning gezalfd' Evangelie: Lucas 23, 35-43 - 'Heer, denk aan mij in uw koninkrijk'
Het is wat met die koningen van Israël. Het is ook wat met de koningen van ons eigen landje.
Ik wist niet dat het vorige maandag Koningsfeest was. Ik dacht dat het op 15 november nog altijd Dag van de Dynastie heette. Dit feestje werd blijkbaar in 1866 bedacht door Leopold II, om zijn koningschap wat meer glans te geven. Het werd gehouden op de naamdag van de patroonheilige van de koning, en gewoon Koningsfeest genoemd. Alleen van 1945 tot 1950, toen Prins Karel regent was en dus geen koning, heette het Dag van de Dynastie.
Ook de datum was niet altijd dezelfde. Eerst werd het feest gehouden op 15 november, naamfeest van de heilige Leopold de Goede. Jaren later, bij de volgende koning, op 26 november, de feestdag van de heilige Albert van Haigerloch. En bij koning Leopold III was het dus opnieuw op 15 november. Koning Boudewijn vond het welletjes. Voor hem mocht het gerust op 15 november blijven. Ondertussen kwam er uit kerkelijke hoek trouwens een oplossing voor dat voortdurend wijzigen: 15 november is blijkbaar niet alleen feestdag van de heilige Leopold, maar ook die van de heilige Albertus Magnus.
Traditioneel wordt die dag het Te Deum gezongen in de Brusselse kathedraal. Dit jaar waren alle royaltys aanwezig, de hele koninklijke familie, behalve de koning en de koningin zelf. Zij zullen daar wel een heel goede reden voor hebben gehad. Naar het schijnt is het zelfs de regel dat de koning er niet bij is. Maar voor mij wekt het toch de indruk van: de mot zit erin, de glans is getaand. Een koning zonder glans
Ook het feest dat wij vandaag vieren, heet al lang niet meer Feest van het Koningschap van Jezus Christus. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie heet het officieel Hoogfeest van Christus, Koning van het heelal. Toen werd niet alleen de naam veranderd, maar ook de datum. Vroeger viel Christus Koning op de laatste zondag van oktober, de zondag vóór Allerheiligen dus, en sinds 1969 op de laatste zondag van het kerkelijk jaar, de laatste zondag voor de Advent. Het Christusfeest werd met andere woorden verplaatst van Halloween naar Oudejaarsavond.
Wij doen niet zo aan Halloween, maar met Jezus aan het kruis kan je toch evenmin van een sfeervolle oudejaarsavond spreken. Zo een kruis, daar ga je letterlijk aan kapot. Ook Christus Koning lijkt maar een koning zonder glans Jezus hoort duidelijk niet thuis bij de royaltys. Waarom noemen wij hem in godsnaam Koning? Wat voor een koning is Hij dan wel? Het blijkt vooral Lucas die, zijn hele evangelie door, dat koningschap van Jezus benadrukt.
Al van in het eerste hoofdstuk, bij de aankondiging van Jezus geboorte door de engel, schrijft hij: tot in eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jacob en aan zijn koningschap komt geen einde. Lucas vermeldt ook hoe Jezus koning wil zijn, wanneer Hij in de synagoge van Nazareth voorleest uit Jesaja, zijn troonrede: de Geest des Heren heeft mij gezalfd, om aan armen de blijde boodschap te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan . Daarover sprak Jezus. Daartoe zette Hij zich in. Dàt was zijn programma. Dit koninkrijk van God staat voor vrede, trouw, solidariteit en liefde tot het uiterste.
Veel later, als Jezus tegenover Pilatus staat, geeft Hij min of meer toe koning te zijn. U zegt het, antwoord Hij. En ten slotte aan het kruis, het stukje dat wij vandaag hoorden in het evangelie.
Als we cynisch zijn, kunnen we natuurlijk zeggen dat, vanaf het kruis gezien, alles wel een paradijs moet lijken, gelijk hoe het eruit ziet. En dus meteen besluiten dat van het hele programma van Jezus niets in huis gekomen is. En toch beantwoordt deze Koning aan het kruis precies aan wat Lucas van Hem verwacht.
Luister, en kijk mee wat er tussen de regels staat: De ene misdadiger trekt de cynische kaart. Dat is letterlijk een dooddoener. Maar in Jezus antwoord aan de tweede misdadiger: Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs, breekt meteen Gods vergevende liefde door.
Dit ligt volkomen in de lijn van wat Lucas van Hem verwacht. Jezus kwam niet om zichzelf te redden, Hij kwam voor de redding van de anderen. Tot aan het kruis is Hij daaraan trouw gebleven. Zo is Jezus zoon van David, koning in Gods naam. Net als bij Jezus troonrede in de synagoge van Nazareth, zou de evangelist kunnen afsluiten met de woorden van Jezus: Vandaag is dit schriftwoord in vervulling gegaan.
Jezus is een koning zonder paleis, zonder macht en glorie. Hij is een 'koning' die zijn hart openzet voor mensen, die zich ophoudt met zieken, armen en mensen die niet meetellen, ja bij het uitschot. Een koning die het wereldse koningschap op zijn kop zet. Een man die het 'Koninkrijk van God' tot leven wekt. Waar dat rijk komt, zien we de hemel op aarde komen. Een hemel, waar God thuis is in zijn rijk. Zo is Jezus een Koning naar Gods hart. En dat is vast een koningsfeestje waard.
Een bedenking: De Boekenbeurs is juist voorbij. Blijkbaar is de bijbel, met 2,5 miljard exemplaren, met kilometers voorsprong nog altijd het meest verkochte boek ter wereld. Jezus mag dan misschien niet thuishoren bij de royaltys, de koninklijke families. Maar mocht Hij ooit de royaltys, de publicatierechten van zijn Nieuwe Testament opstrijken, dan zou Hij meteen multimiljardair zijn. Zijn koningschap is echter niet van deze wereld. Amen.
Laten we de hoop niet varen - 33e zondag C 2010 - Jan
Drieëndertigste zondag door het jaar C 2010 - Zaterdag 13 en zondag 14 november 2010
Eerste lezing: Maleachie 3, 19-20a - 'De zon der gerechtigheid gaat op' Evangelie: Lucas 21,5-19 - 'Het zal uitlopen op getuigenis geven'
Eigenlijk hou ik wel van deze periode. De natuur ligt er prachtig bij. Een streepje zon kleurt de bomen goudgeel of roodbrons. De kastanjes en de afgevallen bladeren maken een veelkleurig tapijt op de grond. Er zijn schitterende bloemen die het enkel in deze periode doen. Zelfs jachttaferelen misstaan niet in dit schilderij.
Maar, er zijn zo van die momenten dat het streepje zon mankeert en het is zo donker is dat je eigenlijk niets van dit alles ziet. De laatste dagen hebben we zeker geen zon gezien
Naar het einde van het kerkelijk jaar krijgen we altijd lezingen uit de bijbel die eerder angstaanjagend zijn, waar de zon ook zoek is. Van die lezingen zullen we wel niet wakker liggen, maar het is toch de moeite waard om te gaan zoeken welke boodschap hier achter steekt.
Zo zien we deze week de 11-11-11 actie. Pessimisten zouden kunnen zeggen : Hoe kan een actie als 11-11-11 heel Afrika een stapje sneller doen gaan? Natuurlijk kan dit niet maar het is een teken, er is een beweging, er is iets op gang.
Zo bouwde in Barcelona ene Gaudi meer dan 50 jaar van zijn leven aan een kerk. Pessimisten of doemdenkers zouden zeggen, dat komt nooit goed, dat bouwwerk geraakt nooit af. Toch zagen we deze week geen afgebroken tempel maar een tempel die opgebouwd werd. Na de dood van Gaudi hebben anderen het overgenomen en vorige week werd de Sagrada Familia ingezegend door de paus. Hoe zon werk van 1 man kan groeien.
In de eerste lezing klinkt de profeet Maleachi zowel dreigend als troostend: hoogmoedigen en boosdoeners zullen branden als stoppels na de oogst, maar zij die geloven zullen gerechtigheid en genezing ondervinden, zegt hij. In het evangelie gaat Jezus niet in op het oordeel, Hij heeft het vooral over wat zich tussen nu en de eindtijd zal afspelen.
En dat klinkt soms heel pessimistisch en spijtig genoeg ook heel realistisch, en wat maken we niet allemaal mee? Wat gebeurt er niet in onze omgeving, in ons land, in de wereld. Maar ook op een andere manier is het voor ons, christenen, een donkere periode. Wij leven sinds zowat een jaar met een dof gevoel van ellende, van ontgoocheling, van moedeloosheid ook.
Misschien voelen we ons als de apostelen die met hun boot in een storm terechtkwamen, terwijl Jezus languit lag te slapen. Tot ze vol ontreddering schreeuwden: Heer, red ons, wij vergaan.
Ja, zo voelen wij ons misschien. Want onze Kerk zit inderdaad in het oog van de storm door een eindeloze reeks schandalen, en tegelijk verkondigt de aartsbisschop een aantal zaken die de media en met hen het hele land op stang jagen. Andere bisschoppen nemen openlijk afstand van hem, en zijn eigen woordvoerder slaat met veel gedruis de deur achter zich dicht.
En wij, kleine gelovigen, wij staan erbij en kijken ernaar, en misschien vragen we ons af: is dit dan de Kerk van Christus? Die schandalen, die hardheid, die openlijke twisten? En misschien roepen ook wij: Heer, red ons, wij vergaan. En als we zo bezig zijn, zo bidden om redding, dan zijn we toch goed bezig, want met welke miserie of ellende we ook te maken krijgen, we moeten ons telkens weer opkrikken. We moeten ons opnieuw moed inspreken en zelfs tot Jezus richten en ons afvragen: Hoe pakte Hij het aan?
Hoe ging Hij om met zijn medemensen, en met twist en tweedracht. Hoe stond Hij in zijn tijd? En dan zien we dat Hij melaatsen genas, duivels van tweedracht uitdreef, een overspelige vrouw van de dood redde, een tollenaar als apostel riep, en een andere tollenaar uit de boom riep.
We zien ook dat Hij een zondige vrouw, die zijn voeten balsemde, met barmhartigheid omringde, dat Hij blinden en lammen genas, en kinderen zegende. We horen Hem verhalen vertellen over de barmhartige Samaritaan, de verloren zoon en de liefdevolle vader, de goede herder en de zaaier die niet opgeeft, en het kleine zaadje dat uitgroeit tot een machtige boom.
Kortom, we zien en horen bij Jezus enkel en alleen woorden en daden van liefde, van troost, van hoop, van barmhartigheid. Hij bracht vreugde aan armen, zieken, en Hij bracht licht aan hen die op een of andere manier de weg waren kwijtgeraakt. Geen oordeel of veroordeling, alleen maar liefde en vriendschap en hoop. Maar tegen één soort mensen ging Hij heftig tekeer, namelijk de schriftgeleerden en de farizeeën. Hij verweet hun dat ze de mensen met veel te veel wetten en verboden om de oren sloegen en zichzelf tot enige rechtgelovigen uitriepen. En Hij schold hen ongezouten de huid vol, noemde hen huichelaars en witgekalkte graven en meer van dat fraais.
Beste vrienden, laten we de hoop niet varen, maar troost, kracht en inspiratie zoeken in de woorden en daden van die Man om wie we hier bijeen zijn gekomen. En laten we in de doffe ellende waarin we ons bevinden, vooral luisteren naar het einde van het evangelie dat we zojuist hoorden, het evangelie waarin Jezus al die vreselijke en al die herkenbare dingen opsomt. Maar hoe vreselijk en herkenbaar ze ook klinken, ze zijn niet de kern van de boodschap. Die kern is wél wat Jezus belooft: In welke ellende je je ook bevindt, Ik zal bij je zijn, zegt Hij, en Ik zal je bijstaan.
Laten we dus vol vertrouwen bidden, voor onszelf en voor Zijn Kerk : Heer, red ons, wij vergaan. Amen.
Soms heb je in een viering van die lastige lezingen. Niet dat er zoveel moeilijke woorden in voorkomen of ingewikkelde theorieën. Eerder omdat ze zo ver verwijderd lijken te zijn van onze eigen leefwereld, van de manier van denken in onze maatschappij van vandaag.
Wat doen we bijvoorbeeld met de eerste lezing van daarnet uit het boek Makkabeeën? Zeven broers worden met hun moeder gevangen genomen en de koning wil hen dwingen verboden varkensvlees te eten. Maar liever dan dat te doen laten ze zich doodmartelen. Alle zeven.
Voor de meesten onder ons zijn voor zoiets maar drie verklaringen mogelijk. - Ofwel zeggen we van die zeven broers: goe zot, allemaal! - Ofwel moeten ze geloven dat het eten van varkensvlees verschrikkelijke plagen en catastrofen in hun leven zou teweeg brengen. - Ofwel hebben zij een heel mooi en ideaal beeld over het leven dat hen wacht na de dood. Het zal dat laatste wel zijn.
Het leven na de dood is ook een thema in het evangelie. De Sadducceeën geloven zelf niet in de verrijzenis en ze stellen Jezus eigenlijk een strikvraag. Een beetje zoals een bepaalde groep journalisten dat nu ook wel eens doet: ze hebben totaal geen affiniteit met het geloof of de overtuiging van de persoon die ze interviewen, maar ze stellen vragen om hem erin te laten lopen.
De strikvraag die Jezus krijgt lijkt op het eerste gezicht wel goed gevonden. Het was bij de Joden zo dat als een getrouwde man stierf zonder dat hij kinderen had, zijn broer de weduwe moest nemen om voor een nageslacht te zorgen. Maar stel nu dat zeven broers weer het magisch getal zeven sterven zonder kinderen te hebben verwekt. Dan heeft die vrouw zeven echtgenoten gehad. Van wie is zij dan de vrouw in het hiernamaals?
De vraag lijkt goed gevonden, maar eigenlijk is ze absurd. Het is bijna alsof je aan een moeder zou vragen wie van haar kinderen ze het liefste ziet. Op zulke vraag is geen antwoord mogelijk. En er is nog een andere reden waarom we die vraag absurd durven noemen. Over het hiernamaals, het leven na de dood, na de verrijzenis hebben mensen altijd gesproken met woorden en beelden die komen uit dit leven, uit ons aardse bestaan. Maar die woorden en die beelden zijn daarvoor niet geschikt. Maar helaas, we hebben er geen andere.
De Grieken en de Romeinen hadden voor mensen die iets misdaan hadden al gruwelijke en wrede straffen bedacht voor in hun onderwereld. Men moest voor eeuwig en altijd een zwaar rotsblok naar boven op een berg rollen en als men bijna boven was, rolde het blok weer naar beneden. Of men leed voor altijd honger en dorst met eten en drinken binnen handbereik. Maar telkens men er bijna aankon, zakte het water of dreef de wind de takken met voedsel weg. Of men werd vastgeketend aan een berg en een adelaar kwam gedurig in de lever van de gestrafte pikken.
In ons geloof werd vroeger de hel voorgesteld als een plaats waar men voor eeuwig zou branden. Het vagevuur was minder erg, maar toch ook niet aantrekkelijk om er lang te verblijven. Men kon het er alleen maar uithouden omdat men nadien in de hemel mocht. En daar wachtte rijstpap met gouden lepeltjes, teken van overvloed en rijkdom. Het zijn beelden van vroeger, maar we raken ze moeilijk kwijt. Nog altijd spreken we over de hemel in termen van: daarboven, daar waar het goed is om te leven, om te zijn. Hoe die hemel er precies uitziet en hoe het leven daar dan wel mag zijn, dat weten we niet. We kunnen het ook niet weten en we kunnen het zeker niet benoemen met de taal die we hebben. Er zijn geen woorden voor. Maar we geloven er wel in.
Daarom is het dat heiligen worden aanbeden en aanroepen. Ze zijn gestorven, maar in vele gevallen wordt hun levenswerk nog voortgezet. Zoals bij de heilige Damiaan bijvoorbeeld. Ze zijn niet echt weg, we vragen ze soms nog om hulp en steun. Zoals we dat ook kunnen doen met mensen uit onze eigen kring, uit ons eigen leven die ons zijn ontvallen.
Vorig weekend zijn velen van ons naar het kerkhof geweest. Uit traditie natuurlijk, heel zeker, maar dan wel een mooie traditie. En daar, bij een graf of een steen of een urne of gewoon maar een plaats, hebben wij weer gedacht aan mensen die ons heel dierbaar waren. Want echt weg zijn ze niet, we geloven dat ze op de een of andere manier er nog zijn. Dat ze nog bestaan, ook al kunnen we ons van dat bestaan geen fysieke voorstelling maken. We voelen hun aanwezigheid, we hebben bijna contact met hen. Ze zijn niet echt weg.
En wij gedenken hen nog vaak en we brengen hen nabij. Met Allerheiligen en Allerzielen, maar ook op hun verjaardag, op de verjaardag van hun heengaan. En op andere belangrijke dagen in hun leven of ons leven. En als er in de familie een koppel trouwt of een kindje wordt gedoopt, zijn ze erbij in de voorbeden. En we hebben ook tastbare herinneringen. Foto's waarbij we geregeld een kaarsje aansteken. Verhalen die we doorvertellen. Voorwerpen die een betekenis hebben gekregen. Bij ons in de woonkamer staan een aantal gedachtenisprentjes mooi bij elkaar in een houten standaard. Onze ouders staan erbij natuurlijk, maar ook een paar heel goede vrienden, van wie wij veel te vroeg afscheid hebben moeten nemen. En die wij niet willen vergeten.
Dat zal in vele woonkamers wel zo zijn. En je kan de foto's op die prentjes bekijken en de namen noemen. In iedere woonkamer andere namen. En dan kan je zeggen: dag moeke, dag mama en papa, dag Paul, dag Gust, dag Jozef en Pieter-Jan, dag Linda, dag Peter. Jullie zijn niet echt weg. Jullie zijn er nog. Ergens, op de een of andere manier. Dat geloven wij. Dat willen wij heel echt geloven
In deze mistige, kille novemberdagen, wanneer de blaadjes van de bomen vallen, worden we met de gedachten bijna als vanzelf gebracht bij onze sterfelijkheid en bij onze lieve en ook bij onze minder lieve doden. Je staat er nadrukkelijker bij stil, méér waarschijnlijk dan normaal: Je denkt misschien aan een vader die al drieënveertig jaar dood is, je was toen zelf nog zo jong. Misschien steek je nog altijd een kaarsje voor hem aan. Want hij blijft toch je vader, jóuw vader. Of je denkt aan je partner van wie je het voorbije jaar afscheid hebt moeten nemen, misschien heel plots of na een lange periode van ziekte en verzorging. Of je denkt aan Haïti, na de aardbeving vorig jaar weer getroffen door een cholera-epidemie.
Jonge doden, "verse" doden, en oude doden, doden van dichtbij, die we hier kenden in de kerk bijvoorbeeld, doden veraf. Mensen vallen, mensen sterven - zoals de blaadjes. Je kunt er gemakkelijk weemoedig en treurig van worden. Hier in de kerk echter, lieve mensen, is er echter nog een ander verhaal als dat van de blaadjes. Twee verhalen zijn er zelfs vandaag. Twee passages uit de Heilige Schrift, uit de bijbel hoorden wij. En die twee passages verwoorden op een eigen manier goed nieuws óver en voor onze lieve doden én ook voor ons.
In de evangelietekst uit het Lucas-evangelie is er "op de eerste dag van de week" dat verbijsterende gegeven: de steen is weggerold van het graf, Jezus' lichaam is verdwenen en er zijn twee mannen in stralend witte kleren die vragen: "Waarom zoekt u de levende bij de doden?" en ze berichten: "Hij is niet hier. Hij is tot leven gewekt!" Kunnen wij dat geloven, lieve mensen? Kunnen we het geloven van Jezus? En kunnen we het geloven van onze eigen doden?
In de eerste lezing, uit het boek van de Openbaringen van Johannes, klonk het "Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer bestaan; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij." Een stad wordt ons voorgesteld, "de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, dat vanuit God uit de hemel neerdaalt." "Dit is de woning van God bij de mensen! Hij zal bij hen wonen." Voortdurend valt daarbij in die Openbaringen-lezing het woord "nieuw". "Ik maak alles nieuw" zegt Hij die op de troon zetelt, en: "Schrijf deze woorden op, ze zijn betrouwbaar en waar."
Zou het zo zijn mensen? Kunnen we ons aan die woorden overgeven? Ís er, wérkelijk, goed nieuws voor de doden en voor ons? Je snapt daar niets van. Je kunt daar met je hoofd niet bij. Hoe zou dat dan moeten? Hoe zou dat dan kunnen? Een stad? Een woning? Ik denk: dat zijn maar beelden die proberen te verbeelden waarover het hier gaat ... Maar het getuigenis van de Schrift is éénsluidend: De dood heeft niet het laatste woord. Er ís iets "voorbij de dood". Er is léven na de dood. En dan niet in de zin van: "Het leven gaat verder" en "toch wordt het weer lente". Dat is uiteindelijk níet wat de bijbel bedoelt denk ik.
Wat ze wél bedoelt, dat is: "leven", dat heeft nog een heel ándere dimensie, een dimensie die wij wel kunnen vermoeden en waar we van mogen weten ook, want de bijbel spreekt erover, maar de vínger er op leggen, nee, dat kunnen we niet. "Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor wie Hem liefhebben" schrijft de apostel Paulus in zijn eerste brief aan de christenen van Korinthe (2, 14). Zoiets is het. Zoiets moet het zijn. En het geldt ook voor de doden. De belofte geldt voor ons én voor hen. God is voorbij datgene wat wíj "dood" en "leven" noemen. Dat onderscheid tussen dood en leven geldt en telt voor God niet. God en wat Hij bereid heeft voor wie Hem liefhebben is van een geheel andere orde dan onze bekende, aardse, sterfelijke orde.
Daarom noemen we straks ook uitdrukkelijk de namen van uw lieve overledenen, omdat ze bij God gekend blijven, ook al zijn ze gestorven. Zelfs wanneer mensen ze zullen vergeten zijn na twee, drie generaties, God zal ze niet vergeten.
Vandaag vieren we Allerheiligen. Morgen vieren we Allerzielen. Het is een tweelingfeest bij uitstek, het punt waar het hiernámaals en het hiernúmaals elkaar ontmoeten. Een liturgische Siamese tweeling.
Te vaak denken we: Allerheiligen is het feest van alle heiligen die op de heiligenkalender staan, van mensen die uitzonderlijke kwaliteiten hadden en bij wie wij nog niet aan hun knieën komen. En Allerzielen is dan het feest van onze eigen overledenen.
In het visioen van Johannes lezen we er vlug over. We zien dan voor ons het prachtige schilderij De Aanbidding van het Lam Gods van Jan Van Eyck. Langs alle kanten komen martelaren, bisschoppen, maagden, rechtvaardige rechters enz. om Jezus te aanbidden die de dood overwonnen heeft. En de Jehova-getuigen beweerden dat er maar 144.000 zouden gered worden. Je moest er dus vlug bij zijn en wel héééél goed je best doen.
Maar het volgend zinnetje is belangrijk: Dan zag ik een menigte die niemand tellen kan, uit alle rassen en stammen, volken en talen. Iedereen is erbij.
Gisteren heb ik mogen meezingen in Ein Deutsches Requiem van Brahms. Machtige, troostvolle muziek voor deze dagen. Het Latijnse Requiem legt de nadruk legt op het oordeel (Pas maar op en bidt maar dat de overledene niet in de eeuwige duisternis valt). Het Duitse Requiem van Brahms zegt: Allen zullen we veranderd worden en eeuwig leven. Allen worden we geroepen om eeuwig te leven!
Als je hier eens rond kijkt, zie je heel wat lege stoelen. Meestal maakt ons dat een beetje bedrukt. We vinden het spijtig dat ze niet meer gevuld zijn. Maar op dit feest van Allerheiligen zouden we ons kunnen voorstellen dat elke lege stoel iemand voorstelt die in de hemel met ons meeviert. Grote heiligen als Franciscus, Theresa of Damiaan. Of kleine heiligen die we zelf hebben gekend en die ons de weg hebben getoond naar God.
Aartsbisschoppen kunnen heel wijze uitspraken doen. Echt waar! Ik heb een citaat van één van Leonards voorgangers. We moeten niet proberen heiligen te worden, zei kardinaal Suenens. 'We moeten proberen het te blijven.' Hij bedoelde hiermee dat elke mens al alle mogelijkheden, alle kansen in zich draagt om heel en heilbrengend te zijn. Het is maar een kwestie van deze kansen te ontdekken, te ontplooien en niet te laten bedekken door nutteloze dingen.
Jezus schetst ons in het evangelie van vandaag, de zaligsprekingen, een aantal paden waarop we kunnen wandelen, talenten die we kunnen ontwikkelen om vriend van God te worden.
Zalig ben je, een vriend van God ben je als je arm van geest bent. We zouden vandaag zeggen: als je niet teveel noten op je zang hebt, als je niet denkt dat je zelf het middelpunt bent waar alles moet rond draaien.
Zalig ben je, een vriend van God ben je als je treurt. Het is de mooi menselijke deugd van door het leed getroffen te worden, van niet onverschillig te blijven als er iets verkeerd loopt. De treurende mens schermt zich niet af in een pantser van onverschilligheid. Hij of zij wil het goede niet vergeten maar wordt door leed en lijden geraakt tot in het diepst van zijn hart.
Zalig ben je, je bent een vriend van God; als je zachtmoedig bent. De zachtmoedigheid, het is de zachte moed om het vol te houden, ook als er tegenslag komt, ook als je er alleen lijkt voor te staan.
Zalig ben je, je bent een vriend van God als je hongert en dorst naar gerechtigheid, als je je niet neerlegt bij het onrecht, maar als je wil dat ieder krijgt waar hij recht op heeft.
Zalig ben je, je bent een vriend van God als je barmhartig bent. Die barmhartigheid laat ons toe om vergiffenis te schenken, om met een nieuwe lei te beginnen en het kwaad dat ons is aangedaan niet te blijven aanrekenen.
Zalig ben je, je bent een vriend van God als je bedoelingen, je intenties zuiver zijn, zonder bijbedoelingen, zonder berekeningen.
Zalig ben je, je bent een vriend van God als je de vrede brengt, en onze wereld heeft de vrede zo broodnodig, zowel de grote wereld buiten ons, als de kleine wereld van gezin en werk waar we dagelijks leven.
Zalig ben je, je bent een vriend van God als je vervolgd wordt om de gerechtigheid. Zalig ben je als men je beschimpt en vervolgt omwille van Jezus. Opkomen voor Jezus heeft soms zijn prijs. Maar Jezus zegt: verheug je en juich, want groot is je loon in de hemel.
Onze overledenen zijn ons in het leven en het geloof voorgegaan en hebben geprobeerd: te leven in het spoor van Jezus. Onze ouders, familieleden, vrienden, kennissen, buren die gestorven zijn: allen hebben bij leven naar een betere wereld gereikt, en ze hebben ons dat reiken doorgegeven. Zonder hen zouden we wellicht geen christenen zijn. Het is goed dat we hen dankbaar herdenken, en dat ze vandaag en morgen geëerd worden, die heiligen die ons zijn voorgegaan.
Zij maken nu deel uit van de onafzienbare menigte, die niet te tellen is, uit alle landen en volken, van elke stam en taal, over wie Johannes in de eerste lezing zo beeldrijk vertelt.
Laten we in dankbaar herdenken in hun spoor treden, het spoor dat Jezus voor hen en ons heeft uitgetekend. Amen. Met dank aan Romain Debbaut en Jan Lerouge
In een eucharistie-viering volgt na het evangelie meestal een preek of homilie. In onze parochie bestaat hiervoor (al jaren) een preekploeg. Ze bestaat uit een zestal mensen die, na onderlinge afspraak, geregeld een "preekbeurt" verzorgen. Momenteel zijn dat Ria, Hilda, Marc, Jan, Gie en Fred. Pastoor Herman maakt uiteraard ook deel uit van de preekploeg en komt zelf ook meermaals aan de beurt. De bedoeling van een homilie is niet een universele waarheid te verkondigen die iedereen verplicht moet geloven en zeker niet de mensen terecht te wijzen. In een homilie willen wij de lezingen uit de bijbel een beetje verduidelijken en trachten wij ze in verband te brengen met de actualiteit van vandaag. Dat is niet altijd even simpel en daarom proberen wij elkaar te helpen. Elke maand komen wij samen om de lezingen uit de bijbel te bespreken en elkaar te inspireren bij het opstellen van de preek. In deze blog publiceren wij niet alleen onze homilies, maar staan wij ook open voor uw reacties.