Vijfde zondag van de Veertig Dagen () - 24 en 25 maart 2007 xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
(Lees hier - Eerste lezing Jesaja, 43, 16 -21) (Lees hier - Evangelie Johannes, 8, 1 11)
Jezus houdt blijkbaar van spanning. Terwijl zijn toehoorders benieuwd zijn hoe het zal aflopen, terwijl de Farizeeën en schriftgeleerden zich al verkneukelen dat ze hem liggen hebben, en terwijl die bange vrouw daar waarschijnlijk met bonzend hart staat, buigt Hij zich voorover en schrijft op de grond. Wat, daar hebben velen in de loop der eeuwen hun hoofd over gebroken. Het zal geen belang hebben gehad, want Jezus zelf spreekt er niet eens over. Maar het zou wel eens een veelzeggend gebaar kunnen geweest zijn. Hij negeert de vraag die hem gesteld wordt. Wil Hij misschien zeggen: de wetten, de principes die jullie zo belangrijk vinden, het zijn maar woorden in het zand?
Jezus vindt helemaal niet dat er geen probleem is. Hij vindt helemaal niet dat er niets gebeurd is. Hij vindt dat er iets fout is gebeurd, dat moet hersteld worden. Dat zal hij laten blijken op het einde van dit verhaal. Maar op de vraag, hoe we met fouten van mensen moeten omgaan, geeft Jezus een nieuw antwoord.
Misschien hebben we de neiging de draagwijdte van dat antwoord te onderschatten. Het gaat hier niet alleen over overspel. Dat staat hier symbool voor al wat mensen mekaar kunnen aandoen, wat kwaadheid brengt, en verdriet, en woede, en ongeluk. Over zonde, kortom. Wetten willen dat uitbannen, en streng bestraffen, en onmogelijk maken. En nu kunnen wij in de loop der tijden wel over goed en kwaad andere ideeën krijgen, maar altijd blijven er gedragingen, feiten, waarvan we zeggen: dat willen we niet, dat is slecht, dat moet streng gestraft worden, dat hoort niet thuis in onze gemeenschap, ja, die mensen horen niet thuis in onze gemeenschap!
Menselijk, heel menselijk is, kwaad met aangepast kwaad te bestrijden. We gaan ervan uit, dat wie kwaad berokkent, zelf ook kwaad moet ondervinden. Dat strookt met ons rechtsgevoel. Zo staat het ook in de wet van Mozes. Stenigen, die overspeligen. In de ogen van die tijd brachten zij de gemeenschap zeer ernstig in gevaar.
Nu doet Jezus hier geen rechtstreekse uitspraak over onze menselijke wetten. Hij antwoord niet op de vraag Wat zegt Gij ervan?.
Maar eerst Hij doet mij, die de vraag stel, nadenken. Akkoord, verkeerd is verkeerd. Maar wie ben ik om te oordelen? En als ik het goed vind dat er stenen gegooid worden, dat er hard gestraft wordt, dat iemand afgesneden wordt van gemeenschap, ja, van het leven, wat gaat men dan met mij doen? Want: ben ik beter...? En ze snapten het, de oudsten eerst... Misschien niet omdat ze zondiger waren, maar omdat ze voor een keer wat wijzer waren dan de jongeren onder hen...
En dan richt Jezus zich tot de vrouw. Hij veroordeelt haar niet tot een straf. Ze heeft iets verkeerds gedaan. Dan zegt Jezus ook, en dat beseft die vrouw maar al te goed. Maar het kwade dat ze gedaan heeft, zal Hij niet met ander kwaad uitdrijven, zoals men een bosbrand probeert te bestrijden door elders een ander vuur aan te steken. Hij kiest niet voor de stenen van de dood, maar voor het leven, voor het verder leven van die vrouw. Zondig vanaf nu niet meer: dat betekent dat Hij gelooft dat ze dat zal kunnen. Hij geeft ze een nieuw leven.
Heel nieuw en schokkend is dat, niet alleen voor Zijn tijdgenoten. Zo leven met mekaar: kunnen wij dat? Want wees eens eerlijk: daar staat mijn overspelige partner, daar staat mijn opstandig kind, daar staat die bedrieger, die ... dat vraagt een groot geloof, een groot hart, en veel zelfverloochening. Misschien kunnen wij het niet opbrengen, niet altijd. Want wij zijn niet zonder zonde, en zonde is: het goede niet kunnen doen. Wij zullen dikwijls moeten opnieuw beginnen, en zelf om vergeving vragen.
Maar wat Jezus tot die vrouw zegt, zegt hij ook tot ons: Ook Ik veroordeel u niet. Hij blijft dat zeggen, zeven maal zeventig keer, en meer. Hij vraagt vooral van ons: geloof, dat geven en vergeven beter is dat kwaad met kwaad vergelden.
De schriftgeleerden en Farizeeën wilden stenigen. Stenen lagen daar genoeg, ze lagen als het ware voor de hand, om het kwaad te begraven onder hardheid en wraak. Jezus neemt hen die stenen uit handen. Van die stenen des doods moeten wij, die proberen hem te volgen, bouwstenen maken: stenen om te steunen, om te beschermen, om dijkjes te bouwen die het leven bijhouden en doen groeien. Gods belofte, uit de eerste lezing, zal zo waarheid worden: de woestijn van deze harde wereld zal vruchtbaar worden waar vergelding en dood zullen plaats maken voor leven en verzoening.
Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier ({COMMENTAAR_AANTAL})
|