xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />Derde paaszondag C 2007 - 21 en 22 april 2007
(Eerste lezing: handelingen 5, 27b - 32, 40b-41) (Evangelie: Johannes21, 1 - 14)
Zeg ik tegen iemand ga vissen, dan is dat een manier om hem duidelijk te maken dat hij zich beter met iets onbelangrijks kan gaan bezig houden.
Petrus heeft blijkbaar tegen zichzelf gezegd Piet, ga vissen, jong.... Na de dood van Jezus zag hij het niet meer zitten.
En hij was niet alleen. De vissers die Jezus geroepen had, keren nu terug naar hun oude stiel. Met een kater. Het verhaal verteld dat het nacht is, zoals het nacht was in hun hart. En ze vingen niets: de stemming bij die mannen zal onder zero geweest zijn.
Misschien zijn er nu mensen die na de evangelielezing zijn beginnen denken: Hier klopt iets niet.... En ik kan ze gelijk geven, om drie redenen.
De eerste reden is dat we vorige zondag ook over een verschijning van Jezus hebben gehoord. Petrus en de anderen waren daar bij. Toen werd er gezegd hoe ze gegrepen werden door de overduidelijke werkelijkheid van Jezus aanwezigheid. En nu willen ze terug gaan vissen? Is de schrijver al vergeten wat hij een bladzijde vroeger verteld had?
Die schrijver is dat helemaal niet vergeten. We mogen ons alleen niet vergissen in zijn bedoeling. Hij wil geen historische reportage maken, waar elk detail klopt. Hij wil op de eerste plaats vertellen over het geloof in Jezus: hoe deugddoend dat is, maar ook: hoe moeilijk.
Geloven in Jezus, geloven dat Hij leeft, dat Hij ons doet leven: dat geloof is bij de eerste christenen gegroeid, met vallen en opstaan. Ze hebben er tijd voor nodig gehad om het écht te geloven. Dat maakt Johannes hier duidelijk in zijn verhalen.
Er zit een detail in het verhaal, dat vooral voor Petrus, en voor de Petrus in ons, veel betekenis heeft. Als de apostelen aan land komen, brandt daar een houtskoolvuurtje. Dat zal deugd gedaan hebben, zeker voor Petrus, die kletsnat was. En op dat vuurtje ligt al wat vis te roosteren: Jezus zorgt goed voor zijn volk.
Maar Petrus zal wel teruggedacht hebben aan een ander houtskoolvuurtje: bij diezelfde Johannes staat dat Petrus zich stond te warmen bij zo een vuurtje, terwijl Jezus voor de Hogepriesters stond. En daar heeft zij zijn Heer driemaal verraden. Zo maakt ons verhaal nog op een andere manier duidelijk, dat geloven in Jezus een verhaal met vallen en opstaan is.
En dan is er iets met die vis, dat niet helemaal klopt. Jezus vraagt: Hebben jullie soms wat vis?. En dan komen ze aan land, en dan ligt daar al vis te roosteren!
Maar is dat ook geen mooi beeld van ons geloof? Jezus heeft ons nodig, hij vraagt ons mee te werken. Maar gelukkig: wij kunnen bij-dragen tot zijn werk, maar het resultaat hangt gelukkig niet van onze inspanningen alleen af. Hij is de waarborg dat er vis op het vuur kan liggen.
Totaal overbodig dus, onze bijdrage? Helemaal niet. Als we voor zijn aanwezigheid openstaan, vangen we 153 vissen, staat er. Over die 153 hebben vele geleerden hun hoofd gebroken om dat getal uit te leggen, ze hebben er zelfs de wiskunde van de Grieken bij gehaald. Maar één ding is duidelijk: het gaat hier over een massa vis. Dank zij Hem, kunnen we heel veel. Misschien mogen we in die 153 vissen een symbool zijn, van de veelheid aan volkeren die de wereld kent. Misschien wil de evangelist duidelijk maken, dat het onze opdracht is alle mensen samen te brengen, en als we dat in de geest van Jezus doen, zal het net niet scheuren en zal er eenheid en eendracht zijn. Het net is misschien een symbool van wat de Kerk zou moeten zijn.
Maar er is nog een derde iets dat precies niet klopt. We hebben dit verhaal al eens gehoord, bij Lucas. Daar gebeurt die wonderbare visvangst bij het begin van Jezus zijn openbaar leven, als hij zijn apostelen roept.
Onze schrijver kende dat verhaal. maar omwille van zijn betekenis, plaatst hij het aan het einde van zijn evangelie. En dat is goed gezien: nu pas weten de leerlingen wat het betekent Jezus te volgen. Nu pas weten ze welke weg Hij moet gaan, nu pas hebben ze ervaren dat ze maar mensen zijn van vallen en opstaan, die de bovenmenselijke kracht van de verrezen Heer nodig hebben, anders lukt het niet.
Het verhaal klopt dus wel. Het maakt ons duidelijk dat we als leerlingen van Jezus niet hoogmoedig moeten, zijn, maar dat we fier mogen zijn op wat Hij kan, door ons, als we voor Hem open staan. Het is die fierheid, die de apostelen uiteindelijk, na veel nachten van twijfelen en vallen heeft doen opstaan en zeggen: Het is de Heer. En in diezelfde fierheid stonden ze voor de Hogepriesters en konden ze zeggen: Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen. Aan hun fierheid kunnen wij ons optrekken, om onze eigen twijfels te aanvaarden, en te overwinnen.
Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier ({COMMENTAAR_AANTAL})
|