De grootouders onder ons hebben het allemaal wel eens meegemaakt als ze hun kleinkinderen bezig zien: hoe erg ze soms lijken op hun ouders, je eigen kinderen.
En hoe het dan wel eens gebeurt dat je hen daardoor aanspreekt met de verkeerde voornaam, van een generatie eerder.
Dat heeft niks te maken met een vorm van geheugenverlies en nog minder met alzheimer. Bijna het tegenovergestelde is waar: jij bent het die de gelijkenis herkent.
Waarom begin ik daarover?
En wat heeft dat te maken met de lezingen van vandaag? Hoe moeten of kunnen we het verband leggen tussen vroeger en vandaag?
Petrus legt dat verband ook in de eerste lezing: nadat God eerder door alle profeten had aangekondigd dat de Messias zou sterven, heeft de Heer nu die Messias uit de doden doen opstaan, en zo de belofte in vervulling doen gaan.
Maar de wereld ziet er vandaag helemaal anders uit dan toen. Hoe moeten wij dan dat verband zien?
Ik neem jullie graag even terug mee naar de ochtend van Pasen. Alle vier de evangelisten vertellen daar over. Hoe Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jacobus, samen met Salome in de vroege morgen met welriekende kruiden naar het graf van Jezus gingen, om Hem te gaan balsemen. Enkel Johannes gaat nog wat verder in op het verhaal.
Hij vertelt hoe Maria Magdalena bij het graf komt en ziet dat het lichaam van Jezus verdwenen is. Er liggen alleen nog enkele zwachtels en er zitten een paar in het wit geklede figuren. Maria is ontzet en begint te huilen. En op dat moment hoort ze een vraag: “Waarom huil je?” Maria antwoordt: “Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd.”
Daarna kijkt ze om en ziet Jezus staan, maar ze weet niet dat het Jezus is. Ze denkt dat het de tuinman is. “Waarom huil je?” vraagt Jezus. “Wie zoek je?” “Heer, als u Hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u Hem hebt neergelegd, dan kan ik Hem meenemen.” Jezus zei tegen haar: “Maria!” Ze draait zich om en zegt: “Rabboeni!”, dat betekent zoveel als lieve Meester. (Johannes 20:11b-16)
Zo lang onze ogen vol tranen zitten, is het moeilijk om met andere ogen te zien, zien we niet het nieuwe dat we moeten zien. Pas als Maria Magdalena helder ziet en hoort, herkent zij haar geliefde Meester.
Pas als wijzelf helder zien, kunnen we verder zien dan onze neus lang is…
Het is ook zo moeilijk om wakker te worden uit een droom, om een levende te zien, als je verwacht om een dode aan te treffen.
Met de twee leerlingen uit Emmaüs gebeurt min of meer hetzelfde. Terwijl ze met Hem onderweg zijn, herkenden ze Hem eerst niet. Een beetje vreemd voor mensen die toch lange tijd met Hem doorbrachten. Maar nu lopen ze immers rond met hun ziel onder de arm. Alsof alles wat ze samen meemaakten een leugen of een droom was.
Dan, als in een flits, herkennen ze Hem aan zijn woorden (“Vrede zij u”), zien zij de tekens in Zijn handen en voeten, herkennen zij Hem in het breken van het brood. Plots is het allemaal wél écht.
Om het nog duidelijker te maken, doet Lucas er nog een schepje bovenop en laat Jezus voor hun ogen een stuk geroosterde vis opeten. Als om te zeggen: wordt wakker, jullie dromen niet! Ik ben het écht!
Wordt het voor ons nu geen onmogelijk, geen ongelooflijk verhaal? Is het sterk genoeg om ook ons over de streep te trekken? Om ons te overtuigen dat het hier over de verrezen Heer gaat?
Neen en ja.
Als je praat met mensen die iemand verloren hebben die ze echt lief hadden, dan duiken er steeds weer verhalen op. Verschillende van hen zullen getuigen hoe zij hem of haar nog tegenkwamen, in vele kleine dingen van elke dag. Zij zullen vertellen hoe zij hun verloren partner herkennen in hun kinderen (een glimlach, een houding, een manier van spreken). Hoe elk voorwerp, elke kamer in huis herinneringen oproept. Een briefje, gevonden in een schuif. De gewoonte om op een bepaalde manier de tafel te dekken of eten te koken. Niet zonder reden noemen we vertrouwde gerechten “klaargemaakt op grootmoeders wijze”.
Het gaat dus niet om een onmogelijk verhaal. Het gaat wel om een ongewone, niet alledaagse situatie. Het is niet zo dat deze mensen het gevoel hebben dat hun geliefde weer iedere dag met hen aan tafel zit.
Ook bij de leerlingen van Jezus gaat dat “herkennen” niet van de ene dag op de andere. Het gebeurt niet doorlopend, maar slechts af en toe, op goede momenten, als zij er klaar en gevoelig voor zijn. Het gaat als het ware in vlagen: soms is Hij er, soms is Hij er niet.
Lucas laat Jezus letterlijk zeggen: “dit zijn mijn woorden die ik sprak toen Ik nog bij u was”. Hij is er dus wel, maar op een andere, nieuwe manier. Hij is er als zij zich woorden herinneren die Hij tot hen sprak toen Hij nog bij hen was. Jezus gaat voor hen weer leven als hun geest toegankelijk is om het te begrijpen.
En terwijl de leerlingen zich Jezus herinneren, brengen zij ook gaandeweg zijn woorden en daden in praktijk. Zij gaan met elkaar om als Jezus. Zij handelen, leven, breken en delen alles “op Jezus’ wijze”. Zij worden als kleine Jezussen voor elkaar.
Dat blijkt ook in de eerste lezing, waarin Petrus zegt: “God heeft Hem uit de doden doen opstaan; daarvan zijn wij getuigen”.
Het is opvallend hoe de leerlingen Jezus herkennen als gekruisigde, aan zijn verwondingen. Jezus komt niet terug zoals Hij vertrokken is. Hij komt terug zoals voetballers na het winnen van de beker of zoals een renner na het behalen van de zege. Hij komt terug, stralend, maar met de sporen van zijn overwinning in de hand, letterlijk.
De “nieuwe Jezus” is niet dezelfde als voor zijn lijden en dood. De leerlingen die over Hem getuigen zijn ook niet meer dezelfden.
Als wij, 50 generaties later, Jezus’ verhaal verder vertellen, dat wij verder van Hem getuigen, dan mag dat ook op een andere, eigentijdse manier zijn. Belangrijk is dat zijn beeld herkenbaar blijft. Dat het laat zien dat Hij het écht is, en dat Hij aanwezig is als een Levende.
Wanneer wordt Jezus voor ons levend, “van vlees en bloed”? Als Hij meer is dan alleen een naam die wij op zondag een paar keer uitspreken in de kerk. Als Hij meer mag zijn dan kinderlijke fantasie, herinnering en verloren illusies. Als Hij adem krijgt, eten en drinken wordt. Als Hij erbij is wanneer je samen aan tafel gaat. Als Hij een eind met je meegaat, wanneer je op weg bent.
Waar mensen samen vrede bouwen, daar is de Heer (in) hun midden.
Waar mensen samen bidden, danken, breken en delen, daar “gebeurt” Jezus.
Waar mensen de schrift lezen en doorvertellen, daar “leeft” Jezus. Daar, in de confrontatie met het Evangelie, wordt Jezus het “vleesgeworden woord”, een raadsman en tochtgenoot die met ons mee op weg gaat.
Zo kan Jezus, ook in ons midden, gaandeweg tastbaar en levend worden.
Geloven is dan veel meer dan een vredevolle droom. Geloven is eten en drinken. Geloven is kijken, betasten en beluisteren. Geloven is leven met de Levende.
Geloven gebeurt gaandeweg, gaande-de-weg.
Amen.