Wil je ons iets zeggen dat niet op deze blog moet verschijnen? Mail ons hier.
Mag iedereen het lezen, klik dan op op het gele 'Uw positieve/negatieve reactie hier' onderaan de tekst.
Wij horen elke zondag een stukje uit het evangelie van Jezus. En toch maken wij hier iets mee dat niet voor iedereen bestemd is. Jezus trekt met zijn leerlingen weg vanuit Galilea en Hij gaat met hen naar Kafarnaüm langs een ongebruikelijke, ongeziene weg. Onderweg geeft Hij onderricht, zeg maar bijles, aan zijn leerlingen. Hij heeft het over de Mensenzoon, die moet lijden, overgeleverd aan mensen. Ongeveer iemand als de rechtvaardige dienaar die het boek Wijsheid beschrijft in de eerste lezing.
Maar ze begrijpen het niet. Letten ze niet goed op? Of zijn ze niet goed bij de les? Of gaat het gewoon hun petje te boven? Ze durven alleszins geen vragen te stellen. Jezus laat hen maar betijen, doet alsof Hij niet merkt waar ze onderweg mee bezig zijn. Maar eens dat ze in Kafarnaüm zijn, vraagt Hij het hen op de man af: waar zijn jullie eigenlijk onderweg over bezig geweest? En opnieuw zwijgen ze, uit eerlijke schaamte, om niet te moeten vertellen dat ze het er over hadden hoe ze binnenkort, in de regering Jezus, de ministerpostjes zouden verdelen.
Natuurlijk heeft Jezus hen door. Hij heeft zijn oren en zijn ogen niet in zijn zakken zitten. Hij pikt dan ook rechtstreeks in op hun gesprekthema: wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar. Bij wijze van praktisch voorbeeld, haalt Hij er een kind bij en zet dat in hun midden neer: kijk wat er gebeurt als je een kind in je midden opneemt. Wie kiest voor dat kind, kiest ook om een heleboel andere dingen opzij te zetten. Het is kiezen om dat kind op een heel aantal punten belangrijker te laten zijn dan jezelf. En dat niet alleen in de eerste maanden, maar ook daarna. Eigenlijk een keuze voor je hele verdere leven, tot en met de volgende generatie toe.
Begrijpen wij dat? Of zijn wij bij de komst van een kind alleen bezorgd om de suikerbonen. Realiseren wij ons dat die baby nog wat anders moet doen dan eten en drinken en slapen. Realiseren wij ons dat wij dat kind moeten helpen groeien met vallen en opstaan. Dat het zal moeten leren mens worden om écht te kunnen leven?
Eigenlijk vraagt Jezus: staan jullie wel eens stil bij de dingen waar ik mee bezig ben, bij de dingen waar ik van wakker lig? vergeten jullie niet dat het soms moeite kost om mensen graag zien, om vol te houden iemand graag zien, ook als het moeilijk is. Begrijpen wij dat? Of zijn wij onderweg ook over andere dingen bezig geweest?
De situatie doet denken aan die keer toen Jezus, ook schijnbaar terloops, zomaar onderweg, aan Petrus de vraag stelde: Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief, meer dan de anderen hier? Aanvankelijk is het antwoord van Petrus even terloops als vrijblijvend: Ja, Heer, U weet dat ik van U houd. Daarop zei Jezus: Zorg dan voor mijn schapen. Maar even later stelt Hij die vraag opnieuw: Simon, heb je Me lief? Nu is het antwoord van Petrus al minder vrijblijvend. Als Jezus een tijd later nog een volgende keer stelt, gaat Petrus helemaal door het lint en totaal beduusd antwoordt hij: Heer, U weet alles U wéét toch dat ik van U houd.
Wij leven hier niet tussen schapen en kuddes en begrijpen Jezus vraag misschien daarom minder goed. Maar als het over kinderen, onthaal en kinderopvang gaat, dan zijn we wel helemaal mee. Dus zullen wij het wel begrijpen als Jezus zegt: Wie in mijn naam één zon kind, opneemt, neemt Mij op. En wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar de Vader die Mij gezonden heeft.
Wie kiest voor Jezus, kiest voor God, kiest ook om een heleboel andere dingen opzij te zetten, kiest om die God op een heel aantal punten belangrijker te laten zijn dan jezelf. En dat niet alleen bij je doopsel of vormsel en de eerste maanden daarna, eigenlijk een keuze voor je hele verdere leven, tot en met de volgende generatie toe.
Maar net als bij Petrus onderweg, wordt ook aan ons de vraag om te kiezen gaandeweg gesteld. Meer dan een keer, gaande-de-weg. Ook ons antwoord mag, gaande-die-weg, groeien. Amen.
Wie zegt Gij dat Ik ben? - 24ste zondag B 2009 - Fred
Vierentwintigste zondag door het jaar B 2009 - Zaterdag 12 en zondag 13 september 2009
Eerste lezing: Jakobus 2, 14-18 - 'Geloof zonder werken is dood' Evangelie: Marcus 8, 27-35 - 'De Mensenzoon moet veel lijden'
Wanneer men ons vraagt iemand te typeren met één woord of één zin, is dat vaak moeilijk. En als we het aan verschillende mensen vragen, kunnen we heel uiteenlopende antwoorden krijgen. Want we pikken er bij die persoon één kenmerk uit dat ons opvalt, of aanspreekt. Maar anderen kennen de betrokkene beter of minder goed, of op een andere manier en gaan hem dan ook anders typeren. Een paar voorbeelden. Sommigen noemen hem een groot sportman, een kampioen als wielrenner, zelfs een voorbeeld voor de jeugd. Voor een groep mensen is hij echt een idool. Voor anderen is hij een arrogante aansteller of een notoire cocaïne-gebruiker. Maar voor weer anderen is hij een geliefde zoon of broer of de man met wie zij een leven wil opbouwen.
Om in de sportwereld te blijven: voor de enen is hij een begenadigd voetballer, een sympathieke jongen, een gentleman die terecht met de gouden schoen mag pronken. Anderen noemen hem een brutale potstamper die de carrière van zijn collega's in gevaar brengt met zijn ruw spel. Maar ook hij is weer een zoon, een vriend, een geliefde.
Ik had ook voorbeelden kunnen geven uit de politiek of de showbizzwereld. Maar we hoeven zelfs niet aan bekende figuren te denken. Ook bij ons, gewone mensen zal ik maar zeggen, kan de appreciatie en de typering fundamenteel verschillen van persoon tot persoon. De ene keer word je thuis een rebelse puber genoemd en misschien op school een vlotte kerel en een goed student. Later word je mogelijk een strenge vader en in een verder stadium een toegeeflijke grootvader. Intussen ben je hopelijk een trouwe echtgenoot, een behulpzame buur, een fijne collega en een goede vriend. Maar achter je rug spreekt men soms over jou als een dikke nek, iemand die zijn beloften niet houdt, op wie je niet kan rekenen.
Maar: de manier waarop we over iemand spreken of denken, bepaalt ook onze houding tegenover die persoon. Als we in iemand een idool zien, proberen we die persoon na te volgen. Als we het over een trouwe vriend hebben, bieden we automatisch ook onze vriendschap aan. Een geliefd kind omringen we met zorgen, een zorgzame moeder met wederliefde. De vraag van Jezus in het evangelie is dus eigenlijk een vraag van alle tijden: "Wie zeggen de mensen dat Ik ben?" De antwoorden van de leerlingen zijn ook logisch en herkenbaar. Ze zijn uiteenlopend, er zijn bijna evenveel antwoorden als er mensen zijn die Jezus ontmoet hebben. Maar dan geeft Petrus het antwoord dat wij vroeger, in onze godsdienstlessen, als het enig juiste antwoord leerden kennen: "Gij zijt de Christus". Ik herinner mij niet dat wij op school ook uitgebreid ingingen op het vervolg van de tekst. Want daarin heeft Jezus het heel ernstig over het lijden en de dood die Hem te wachten staan.
Petrus heeft daar bezwaren tegen. Een lijdende en zeker een stervende Christus past niet in zijn toekomstbeeld. Maar Jezus wijst hem terecht. Zoals ik daarstraks zei: de manier waarop we iemand typeren is bepalend voor onze houding. Als Petrus dus Jezus de Christus noemt, moet hij ook de gevolgen dragen van dat inzicht. Dan moet hij zijn volle verantwoordelijkheid als christen opnemen en dragen. En dat brengt ons bij de eerste lezing, uit de brief van Jakobus. Een geloof zonder daden is een dood geloof, het stelt niets voor. Gelovig zijn manifesteert zich niet alleen in woorden, maar vooral in daden. En de voorbeelden die Jakobus aanhaalt zijn ook voor ons duidelijk: als iemand honger heeft of geen kleren bezit, kan een gelovige zich er niet van afmaken met te zeggen: hou je maar lekker warm en eet maar goed. Nee, hij geeft hen wat ze nodig hebben.
We horen wel eens mensen zeggen: ik ben wel gelovig, maar ik pratikeer niet. Meestal wordt daarmee bedoeld: ik ga 's zondags niet naar de mis. Maar als pratikeren betekent, wat het taalkundig moet betekenen: geloof in daden omzetten, dan klopt het niet. Dan kan geloven niet bestaan zonder pratikeren.
Stel dat Jezus aan ons vraagt: "Wie zegt gij dat Ik ben?" Laten we eens diep nadenken wat we zouden kunnen antwoorden. En wat de consequenties van ons antwoord zouden kunnen zijn voor onze houding tegenover medemensen. Ik stel gewoon een paar vragen, het antwoord mag ieder voor zich geven. Hoe gaan wij om met berichten die ons bereiken uit de derde of de vierde wereld? Gaan wij mee met de praatjes over "eigen schuld dikke bult" en over "het geld dat toch aan de vingers blijft plakken"? Hoe gaan wij om met mensen die zichzelf zodanig in moeilijkheden hebben gebracht dat ze er op eigen kracht niet meer uit geraken? Met mensen die tot een andere cultuur behoren en onze manier van denken en leven even weinig begrijpen als wij de hunne? Dichter bij: hoe ga ik als leraar om met die rebelse of nukkige leerling? Hoe gedraag ik mij als leerling tegenover die in mijn ogen autoritaire leraar? Hoe beoordeel ik mijn eigenwijze dochter of zoon? Of mijn weinig begripvolle moeder of vader vol ouderwetse ideeën?
Wat doe ik met die collega die mij lijkt te negeren? Die buurvrouw die in mijn ogen teveel beslag op mij legt? Die mensen die er vroeger altijd bij waren en nu plots niet meer? Nog eens: ik stel alleen maar vragen, ik geef geen antwoorden. Maar de antwoorden op al deze vragen liggen in het verlengde van het antwoord op die ene vraag: "Wie zegt gij dat Ik ben?"
Drieëntwintigste zondag door het jaar B Zaterdag 5 en zondag 6 september 2009
Eerste lezing: Jesaja 35, 4-7a - 'Oren van doven worden geopend; de tong van stommen zal jubelen' Evangelie: Marcus 7, 31-37 - 'Hij laat doven horen en stommen spreken'
De bijbel spreekt ons vandaag over radeloze mensen. De lezing uit Jesaja begint daarmee: zeg tegen iedereen die radeloos is... De boodschap is: Wees niet bang... Hij komt u redden. En dan spreekt de tekst in zeer mooie beelden. De radeloze mensen zijn als blinden en doven, hun ogen en oren zullen open gaan, de stomme zal spreken. De bevrijding uit de radeloosheid is als de genezing uit een afschuwelijke eenzaamheid, de eenzaamheid van mensen die niets meer kunnen zien, niets meer kunnen horen, volledig verlamd zijn, niet meer kunnen leven.
Marcus vertelt dat Jezus de redding brengt, waartoe God zich verbonden heeft. Hij verkondigt die boodschap in dit geweldige verhaal. In zulke verhalen leefde Jezus in die jonge gemeenschappen van de de eerste christenen. Wat voor een man is die reddende Jezus? Hij is indrukwekkend, radeloze mensen worden naar hem getrokken. Hij staat heel dicht bij de lijdende mens: hij steekt zijn vingers in de dove oren, hij grijpt die stomme tong vast. Hij maakt zijn handen vuil aan de miserie van die mens. Hij zucht, mensen bevrijden uit hun eenzame miserie is lastig. En het is vol van betekenis dat Marcus schrijft: hij sloeg de ogen ten hemel. Hij voltrekt Gods werk, hij brengt de redding van de Vader en maakt die zichtbaar voor iedereen.
Dan zegt hij Effata. Dat is een woord uit de taal die Jezus en zijn streekgenoten spraken: het Aramees. We horen eigenlijk hier het woord dat Jezus zelf sprak. En Marcus vertaalt het voor ons, de christenen die Jezus maar kennen van horen zeggen, en die andere talen spreken. Hij vertaalt het, want wij mogen allemaal weten wat het betekent. Want Jezus is geen tovenaar, zoals er in zijn tijd velen optraden, waarvan ook verteld wordt dat ze wonderen deden. Een tovenaar werkt met geheime spreuken die niemand mag horen, en die zeker niemand mag begrijpen: anders is die tovenaar zijn geheim kwijt. Jezus heeft geen geheimen. Hij zegt, voor iedereen verstaanbaar: Ga open. Dat betekent voor mij meer dan dat die man nu klanken kan verstaan en zelf verstaanbaar kan spreken. De man zelf gaat open. Mensen bevrijden is ze weer open maken. Open mensen horen niet alleen, ze begrijpen hun evenmens ook, ze kunnen tot hen spreken, om ze te bemoedigen, om met hen samen te werken, open mensen kunnen gemeenschap vormen met anderen. Open mensen kunnen ook terug het is een lettertje meer hopen: ze staan open voor de toekomst. Open mensen kunnen opnieuw geloven: er is meer in ons leven dan wijzelf, dan wat wij kunnen en wat we niet kunnen. Er is een mysterie dat alles draagt, en dat ons in Jezus verschijnt als een liefdevolle kracht, die ons gelukkig wil maken ook al kunnen wij zelf niet verder zien dan de horizon van dit leven, waar alles schijnt te eindigen. Ga open: Marcus laat dat nu tot ons hier klinken. Het evangelie wordt eeuw na eeuw voorgelezen in de bijeenkomst van die lange rij volgelingen, wij staan hier nu, in de schoenen van de eerste leerlingen, van die mensen die de dove bij Jezus brachten, van die stamelende opgesloten mens. Jezus steekt zijn vingers in onze oren, en wrijft zijn speeksel op onze tong. Hij wil Gods bevrijding ons doen aangrijpen, en ons open maken.
Open mensen zien de radeloosheid van anderen. Er is veel dat wij hier, in dit tranendal, al kunnen doen om mensen te troosten en te openen voor meer of nieuw geluk. God zij dank kunnen wij mensen genezen, er zijn doven die wij kunnen helpen, er is honger die wij kunnen stillen, er is armoede die wij kunnen wegwerken. Als we niet bang zijn om onze handen vuil te maken aan de miserie van anderen, als we niet opgesloten blijven in ons eigenbelang maar gaan voor een solidaire samenleving.
Open mensen overwinnen hun angst voor andere mensen, ook als die anders zijn. Het evangelieverhaal speelt zich af in de Dekapolis, en dat is geen toevallig detail. De Dekapolis was de grensstreek tussen het Joodse stamland en de Syriërs. Er leefde daar een zeer gemengde bevolking, het was daar een multiculturele mengelmoes. Het is een constante in het evangelie dat Jezus de grenzen van eigen volk doorbreekt. De jonge Kerk heeft dat begrepen, en heeft zich open gesteld voor de heidenen . Anders hadden wij hier misschien niet in deze kerk gezeten... Open mensen staan open voor alle mensen van goede wil.
Open mensen blijven hopen. Wat ons bindt is het geloof dat in de Schrift ons is overgeleverd: er is een reddende God. Geen eenzaamheid is hopeloos. Om dat sterker te maken zijn wij hier. Alleen op eigen kracht blijven geloven, gaat niet. Die kracht moeten we krijgen. Van mekaar, ja, we kunnen mekaar steunen, maar vanuit dat reddend mysterie dat ons allemaal blijft dragen. Zo leert Jezus het ons.
In een eucharistie-viering volgt na het evangelie meestal een preek of homilie. In onze parochie bestaat hiervoor (al jaren) een preekploeg. Ze bestaat uit een zestal mensen die, na onderlinge afspraak, geregeld een "preekbeurt" verzorgen. Momenteel zijn dat Ria, Hilda, Marc, Jan, Gie en Fred. Pastoor Herman maakt uiteraard ook deel uit van de preekploeg en komt zelf ook meermaals aan de beurt. De bedoeling van een homilie is niet een universele waarheid te verkondigen die iedereen verplicht moet geloven en zeker niet de mensen terecht te wijzen. In een homilie willen wij de lezingen uit de bijbel een beetje verduidelijken en trachten wij ze in verband te brengen met de actualiteit van vandaag. Dat is niet altijd even simpel en daarom proberen wij elkaar te helpen. Elke maand komen wij samen om de lezingen uit de bijbel te bespreken en elkaar te inspireren bij het opstellen van de preek. In deze blog publiceren wij niet alleen onze homilies, maar staan wij ook open voor uw reacties.