Oorlogsmodus
Aflevering 8: “Zorg voor water, een zaklamp, een radio op batterijen en van die dingen...”
Men weet niet wat men allemaal heeft totdat men het moet missen, wat wil zeggen: men weet niet van hoeveel zaken men afhankelijk is geworden. Want zelfstandigheid is een illusie waar in vredestijd heel kwistig wordt mee omgesprongen en verwant daaraan is de eigendunk of moet men het heel beleefd over het zelfvertrouwen hebben? Dat smelt namelijk als sneeuw voor de zon, waar men zoals op de tekeningen van de artistieke observator van twee wereldoorlogen, Jules De Bruycker, in de rij moet gaan staan voor het dagelijkse voedselrantsoen.
Wie het nooit hebben meegemaakt, zoals de stempelaars van pakweg vijftig jaar geleden die dagelijks de colonne bij het gemeentehuis op het dorpsplein om den brode te vervoegen hadden, weten helemaal niet wat het is om elke dag weer met de neus op het feit te worden gedrukt dat men moet belijden dat men zijn bestaan aan anderen te danken heeft en dat die anderen, zij die niét hoeven te stempelen, staan toe te kijken. Ja, zij slaan gade wie hun stempeltje komen halen, want eigenlijk komt dat stempelgeld uit de beurs van deze toeschouwers, zo menen zij toch, en dat laten zij de schooiers ook te gepasten tijde begrijpen op manieren die niet mis te verstaan zijn. “Die stillschweigenden Abmachungen zur Verständnis der Umgangssprache sind enorm kompliziert.”
Edoch, degenen die niet hoeven te stempelen, leven alleen maar in de illusie van onafhankelijkheid en gretig wentelen zij zich ook nog in de illusie dat zij gulle gevers zijn, of dan toch gevers, maar hoe dan ook genieten zij van de waan dat men hen dank verschuldigd is, en wel zoals de vogels aan de goden dank verschuldigd zijn. Want let nu goed op: zij menen dat men hen dankbaar moet zijn, niet voor een of andere kleine gunst of voor de kwijtschelding van minuscule schulden zoals wisselgeld dat men niet direct uit zijn jaszakken weet op te diepen, neen: zij menen dat men hen dankbaar moet zijn voor het leven zelf dat zij de anderen tenslotte gunnen. Immers, indien deze niet in die rij konden gaan staan voor dat dagelijkse stempeltje, dan konden zij gewis op hun kin kloppen, wat wil zeggen dat zij dan helemaal niets meer te eten hadden, niets te drinken, niets om het huis mee te verwarmen en ook geen huis want hoe zou men de huur betalen zonder het gekregen geld, het dagelijkse stempeltje?
Edoch, zoals gezegd verkeren zij die menen dat men hen dank verschuldigd is, dank voor zijn leven, in een illusie en dan nog een van eigen makelij. Hoe anders immers zou de ene mens zijn leven aan de andere te danken kunnen hebben dan omwille van een bijzondere vorm van goedheid en, in dit geval, de goedheid die erin bestaat dat men er vooralsnog heeft van afgezien om zijn toevlucht te nemen tot chantage?
De vogels ten velde zaaien noch maaien, zij weten dat zij eten uit de hand van God en hun leven is dan ook een vliegend en fluitend festijn van dankbaarheid jegens hun Schepper. De mensen daarentegen willen zelf voor God spelen en zij gaan zich positioneren tussen de Schepper en de andere mensen in, om wat Zijn gulle hand hen schenkt, met tol te gaan belasten vooraleer het bij zekere behoeftige medemensen arriveren kan. Welnu, daar waar zij geen gebruik maken van dit recht van de sterkste, brengen zij zichzelf in de waan dat zij de milde schenkers zijn. Want als de behoeftigen ook zwak genoeg zijn, zullen zij degenen die zich hun weldoeners achten, er zeker niet op wijzen dat zij alleen maar in een waan verkeren. Zij zullen dapper hun positie in de pikorde aanvaarden omwille van het brood want op de keper beschouwd, worden zij duchtig gechanteerd. Ze onthouden wel wat hen wordt aangedaan en misschien doen zich ooit nog gelegenheden voor vergelding voor maar zolang het zwaard van Damocles hen boven het hoofd hangt, zullen zij zwijgen dat ze zweten en dulden zij het onrecht om het eigen leven en dat van hun geliefden te beschermen. “Zorg voor water, een zaklamp, een radio op batterijen en van die dingen...”, betekent: “Trek uw plan!”
De dreiging die tot nog toe alleen over de armsten hing, want dat is de onzekerheid over het eigen lot, wordt nu veralgemeend in oorlogstijd. In een oogwenk wordt aan allen het zelfvertrouwen ontnomen, de eigendunk wordt weggeroofd, wij worden gekleineerd, vernederd, en wij voelen het ook, wij verkeren niet langer in de mogelijkheid om daar abstractie van te maken omdat wij aanbeland zijn op het punt dat wij niet meer te kiezen hebben, ons leven zelf staat op het spel. Onder dwang spelen wij mee, het spel van de groten die met ons spelen want met ons leven, wat hen tot heersers over ons leven maakt.
En uiteraard zien zij zich verplicht om wie de nieuwe regels niet wensen te respecteren, dood te maken. Deden zij dat niet, dan viel hun spel in duigen. Ja, zo en niet anders staan de zaken er voor in oorlogstijd en dat is ook de essentie van de oorlog. God is uit het zicht verdwenen, tussen de mens en God in, verheft zich in vol ornaat de onmens.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 30 juni 2025)
|