Sint-Anna-ten-Drieën
De preekploeg houdt van een reactie
E-mail ons!

Wil je ons iets zeggen dat niet op deze blog moet verschijnen? Mail ons hier. Mag iedereen het lezen, klik dan op op het gele 'Uw positieve/negatieve reactie hier' onderaan de tekst.

Zoeken in blog

  • Website parochie
  • Preekstoel
  • Portaal preken.be
  • ANNA3
  • Sint-Anneke Centrum
  • 21-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een vreemde gelijkenis - 29ste zondag C 2007 - Gie

    29ste zondag door het jaar C 2007 – 20 en 21 oktober 2007

    Eerste lezing: Exodus 17, 8 - 13
    Evangelie: Lucas 18, 1 - 8


    De twee lezingen van vandaag gaan allebei over bidden.

    Enerzijds in de eerste lezing dat prachtige beeld van Mozes die met zijn armen omhoog staat.

    Het heeft níets van het “handen omhoog” uit een cowboyfilm, en toch heeft het er iets mee te maken: het “ik geef mij over”, die totale overgave aan God, dat vertrouwen. Niet alleen het vertrouwen van Mozes, maar ook dat van Aäron en Chur, zijn broer en zijn schoonbroer, die op die manier symbool staan voor de hele gemeenschap.

    En anderzijds is er in de evangelielezing het bidden en smeken van de weduwe, haar volhardend aandringen bij de rechter, om haar recht te verschaffen. Hij wil niet, maar zij blijft aandringen. Tot dat de rechter, om van haar gezaag af te zijn, uiteindelijk toegeeft en haar recht verschaft.

    Als zelfs zo’n onrechtvaardige rechter dat al doet, “zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen”.

     

    Conclusie voor beide lezingen: God redt, God verschaft recht aan wie aanhoudend tot hem blijven bidden.

    En blijkbaar werkt het! In beide lezingen zien wij ook het resultaat van dat bidden en van hun volharden: de Amalekieten worden verslagen, de weduwe krijgt haar proces.

    En toch heb ik, voornamelijk bij de lezing uit het evangelie van Lucas, het gevoel dat er iets niet klopt.

    Het gaat om een gelijkenis, om een parabel. Daar was Jezus zeer goed in. Maar het verhaal in een parabel, staat voor een situatie die er erg op lijkt, niet voor het gebeuren zelf.

    Meestal gaan we ervan uit dat God staat voor de rechter en dat wij, de gelovigen, staan voor de weduwe. En dat ons volgehouden gebed, ons volgehouden aandringen bij God, dus noodzakelijk ook resultaat oplevert.

    En daar loopt het fout. Soms blijven mensen maar bidden en smeken tot God, en toch krijgen zij niet het resultaat waarop zij hoopten. Ondanks hun aanhoudend bidden volgt niet de verwachte genezing, kentering of bekering. Hun zieke wordt niet genezen, hun geliefde komt niet terug. Het trucje werkt niet. God laat zich niet dwingen.

    Zou het kunnen dat de rechter en de weduwe staan voor iemand anders, of is er iets fout met hun bidden? Slaat het resultaat dan op iets anders?

    Misschien staat de hele vergelijking voor iets anders? Zo zou de rechter in de parabel, kunnen staan voor de lastige en vijandige wereld, waarin de weduwe, het gelovige volk, de kerkgemeente, terecht komt met de vraag om haar recht te verschaffen en die moet volharden om te overleven, die moet volhouden om gehoord te worden.

    Als die kerkgemeente kansen krijgt om te overleven, om –ondanks die harde, onrechtvaardige wereld– uit te groeien tot een gerespecteerde gemeenschap, dan is dit verhaal, deze gelijkenis, een sterke steun voor de beproefde gemeente waarvoor Lucas schrijft. Hou vol en jullie zullen overleven!

    De rechter en de weduwe kunnen ook model staan voor iets totaal anders. De rechter bijvoorbeeld, zou ook kunnen staan als beeld voor het ongeloof van de jonge christengemeente. Een kerkgemeente die niet wil luisteren, die oren en ogen gesloten heeft.

    De weduwe die komt, staat dan voor de Christus, die maar blijft aandringen, opdat ze zouden volhouden, omdat ze toch maar over de brug zouden komen met hun gelovig leven.

    Als dát het beeld is dat Jezus ons in deze parabel wil voorhouden, dan wordt de slotvraag in de laatste zin plots wél duidelijk voor ons: “maar, zál de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden. Ik, de Mensenzoon, op zoek naar gelovigen op aarde

    Klopt onze courante interpretatie dan niet? Is bidden dan een illusie die niet werkt? Heeft volgehouden bidden dan geen zin? Toch wel.

    Ik wil even denken aan een uitspraak van Albert Einstein in dat verband: “bidden verandert de wereld niet, maar bidden verandert de mens en de mens verandert de wereld”.

    Ons bidden heeft dan wel degelijk zin, zij het onrechtstreeks. Er is niet een God die zich laat dwingen naar de vragen van een kleine gelovige. Zeer dikwijls lijkt het of het resultaat van zijn bidden een ander karakter krijgt, breder of universeler wordt. Zoals ik het mooi uitgeschreven vond in volgende poëtische tekst:

    Het gebed dat verhoord werd

    Ik vroeg om kracht

    en God gaf me moeilijkheden, om me sterk te maken.

    Ik vroeg om wijsheid

    en God gaf me problemen om te leren op te lossen.

    Ik vroeg om voorspoed

    en God gaf me verstand en spierkracht om mee te werken.

    Ik vroeg om moed

    en God gaf me gevaren om te overwinnen.

    Ik vroeg om liefde

    en God gaf me mensen om te helpen.

    Ik vroeg om gunsten

    en God gaf me kansen.

    Zo ontving ik niets van wat ik vroeg

    maar ontving ik alles wat ik nodig had.

    Amen.

    Gie Stappaerts

    20 oktober 2007

    21-10-2007 om 14:59 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (2)


    14-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nationale ziekendag - 28ste zondag C 2007 - Martine

    28ste zondag door het jaar C 2007 - 13 en 14 oktober 2007

    Eerste lezing: Titus 2, 11-14
    Evangelie: Marcus 3, 1-6

    Het is Nationale Ziekendag en de homilie die ik vandaag breng is oorspronkelijk van ziekenzorg.

    Het Europees jaar (2007) voor gelijke kansen nodigt ons uit ons te bezinnen over onze manier van leven met elkaar en over de wijze waarop onze samenleving functioneert. De vraag is: ‘Krijgt elke mens de nodige kansen om zich ten volle te ontplooien.’

    Voor talentrijke mensen met tal van kansen en mogelijkheden zal dit meestal weinig problemen stellen. Zij krijgen elke dag eveneens de nodige bemoediging en ondersteuning. Dit zijn ook zeer flexibele mensen, die zich perfect aanpassen aan wat economie en reclame verwachten.

    Soms moeten ze zich dagelijks in alle bochten wringen om te beantwoorden aan het beeld dat men opdringt: wat sexy, vlot in de omgang, overal inzetbaar, nauwlettend in het opvolgen van de nieuwste trends…

    Moeilijker wordt het voor allen die nauwelijks of niet kunnen werken, wiens leven

    getekend is door ziekte en die hulpbehoevend zijn. Allen die het moeten stellen met een karig vervangingsinkomen en over weinig financiële middelen beschikken om mee te doen met wat de reclame aanbiedt. De vele mensen voor wie het dagelijks een kwestie is van ‘overleven’. Zij krijgen weinig kansen te participeren aan het maatschappelijk leven, worden dikwijls gemeden, geraken geïsoleerd, vereenzamen en krijgen dus weinig gelegenheden om voor anderen en in de samenleving iets te betekenen, waardoor hun ”eigenwaarde’ een ferme deuk krijgt.

    In een doldraaiende en enkel op winst beluste samenleving is weinig plaats en aandacht voor mensen die het met ‘minder’ moeten doen.

    Zo’n mentaliteit staat haaks op het beeld dat ons in de bijbel over de mens wordt meegegeven. Daar wordt ons de mens voorgesteld als geschapen naar het beeld van God. Een mensleven is ‘heilig’, omdat iedere mens iets goddelijks in zich draagt en omdat hij/zij door God geroepen en gezonden is om elke dag opnieuw nog meer ‘beeld van God’ te worden. In diezelfde Bijbel lezen wij eveneens over Gods zorg voor eenvoudige, kwetsbare mensen, voor allen die het moeilijk hebben om zich staande te houden in dit leven. Zij genieten Gods voorkeurliefde.

    De nationale ziekendag wil ons allen en onze samenleving oproepen om onze verantwoordelijkheid op te nemen en werk te maken van een gemeenschap waar alle mensen kansen krijgen op een menswaardig bestaan. Niet alle mensen zijn gelijk. F. Timmermans zei daarover nogal plastisch: “Wij zijn van hetzelfde deeg gemaakt maar allen iets anders gebakken”. Iedere mens is anders. Maar iedere mens is wel evenveel waard (de moeite waard) en heeft dus recht op alle kansen voor een gelukkig en menswaardig leven.

     

    Het evangelie illustreert mooi wat van ons wordt verwacht. Jezus kwam in de synagoge en er was daar een man met een verschrompelde hand. Je zou kunnen zeggen: ‘Iemand die door zoveel ellende is getekend dat hij zijn leven niet meer in handen heeft.’  Zo’n mensen geraken geïsoleerd. Zij kunnen niet meer mee doen. Niemand ziet nog naar hen om.

    Maar Jezus had hem wel gezien. Hij riep de man: ‘Kom in het midden staan’.

    Wie naar de zijkant van de samenleving werd verwezen moet terug een plaats in het midden krijgen. Vervolgens zegt Jezus tot de man: ‘Steek je hand uit’! De man werd weer gezond!

    Jezus houdt van mensen die voor anderen niet meer van tel zijn. Hij gelooft in mensen waar niemand nog in gelooft. Hij bemoedigt allen die door de goe-gemeente zijn afgeschreven. ‘Steek uw hand uit!’ Mens geloof terug in u zelf! Zo’n houding doet wonderen, geeft mensen ruimte om het leven terug in handen te pakken, om terug in het leven te geloven, om terug iets te willen en kunnen betekenen voor anderen….

    Wie het opneemt voor eenvoudige mensen is steeds een grote bedreiging voor allen die leven op de kap van de eenvoudigen.

    Gelovig zijn is als Jezus zijn: mensen alle kansen geven op een gelukkig leven en een menswaardig bestaan. Het is mensen blijvend uitnodigen om samen op weg te gaan.

    Gelovig zijn is als Jezus zijn: heel toegankelijk zijn en op een zorgzame en liefdevolle wijze met elkander omgaan.

    14-10-2007 om 00:00 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (1)


    08-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Heer, geef ons meer geloof - 27ste zondag C 2007 - Jan

    27ste zondag door het jaar C 2007 - 6 en 7 oktober 2007

    Eerste lezing: Habakuk 1, 2-3; 2,2-4
    Evangelie: Lucas 17, 5-10


    “Heer, geef ons meer geloof !” Met die vraag komen de apostelen vandaag bij Jezus. Maar Jezus’ antwoord maakt duidelijk dat het eigenlijk niet gaat om meer of minder geloof. Waar het wel op aankomt is dat het geloof een écht geloof is.

     Ofwel geloof je, zegt Jezus, en blijf je in alle omstandigheden vertrouwen op God, ofwel geloof je niet en vertrouw je Hem niet. Een tussenweg is er eigenlijk niet.

     

    Dit neemt niet weg dat geloof of vertrouwen niet zo simpel is. De mensen zeggen: “’t geloof gaat achteruit, want er gaat minder volk naar de kerk.” Alsof alleen in de kerk een achteruitgang in het geloof is vast te stellen.

    Ik denk dat, in het algemeen, het geloof of het vertrouwen op heel veel punten achteruit gaat.

     

    Geloof je nog in je eigen veiligheid ?

    Geloof je in je eigen kunnen en mogelijkheden ?

    Is je gezondheid safe ? Wat mag je nog eten ?

    Geloof je nog in de firma die je tewerk stelt ?

    Geloof je nog in het gerecht ?

    Vertrouw je de mensen waarmee je samenleeft?

    Geloof je nog in de toekomst voor je kinderen ?

    Ons geloof, ons vertrouwen wankelt op oneindig veel vlakken!

    Wie of wat mag je nog vertrouwen, waarin mag je nog geloven ? Er zijn geen zekerheden meer. 

     

    Hoeft het ons te verwonderen dat mensen het dan moeilijk hebben om te geloven in God als rondom hen weinig is dat ze nog kunnen vertrouwen ?

     

    2600 jaar geleden al stelde de profeet uit de eerste lezing, de man met de rare naam Habakuk, de vragen die ook wij nog altijd stellen:

    Waarom, God, laat Gij het allemaal toe?

     

    Waarom laat Gij vliegtuigen neerstorten op de mensen?

    Waarom lijden er wereldwijd honderden miljoenen mensen honger?

    Waarom grijpt Gij niet in in de burgeroorlog in Soedan, in Afghanistan, in Irak?  Waarom laat Gij toe dat mensen gemarteld worden, opgesloten, verkracht, vermoord?

    Waarom doet gij niets tegen het misbruik van kinderen, tegen de vrouwenhandel, tegen het fundamentalisme, tegen het terrorisme?

    Waarom verhindert Gij niet dat jonge moeders en vaders sterven? Waarom zet Gij daardoor hun kinderen in de kou?

     

    Beste vrienden, op die vragen zijn er maar weinig antwoorden. Ik ken een menselijk en er is een goddelijk.

    Eerst het menselijke. En dat is zeer eenvoudig: niet God, wel de mens is verantwoordelijk voor veruit het meeste lijden.

    Niet God moordt en brandt en plundert en hongert, wel de mens.

    Niet God heeft de wapens gemaakt waarmee dorpen en steden worden uitgemoord.

    Niet God boort vliegtuigen in gebouwen, niet God sleept vrouwen uit hun huizen en kinderen in auto's om ze te misbruiken,

    niet God plaatst bommen in drukke winkelstraten,

    niet God pleegt al deze misdrijven, wel de mens.

      

    We zouden dus beter ophouden met God verantwoordelijk te stellen voor dingen die we zelf doen. Maar misschien is het wel typisch voor onze soort: dat we het nooit zelf geweest zijn, maar altijd anderen. In dit geval dus God.

    Hij is de eindverantwoordelijke, dus is het allemaal zijn schuld. Hij zou maar beter aftreden.

     

    Vrienden, ge hoort meteen de verschuiving.

    Niet God gaat het voor ons oplossen, nee, dat moeten we zelf doen, met zijn hulp.

    Geloven alleen is niet voldoende; we moeten doèn. Geloven is een werkwoord. Doen, zegt Jezus. Niet blijven staan, maar bewegen.  Doen zegt Cardijn, niet blijven staan, bewegen…

    Doen zegt Johannes 23, niet blijven staan, doen zegt Moeder Theresa, doen zegt Damiaan, doen zegt M.L.King.  Doen en er in geloven.

     

    Ons geloof kan klein beginnen en stilaan sterker en sterker worden.

     

    Ons geloof kan zijn als een mosterdzaadje, een van de kleinste zaadjes, maar het kan uitgroeien tot een reuzenboom.

     

    Ons geloof kan zelfs zo sterk worden dat het de kracht heeft een moerbeiboom, en die is groter dan een eik,  te verplaatsen vanuit de vaste grond naar de zee.

    Een moerbeiboom heeft daarbij zeer diepe en wijdvertakte wortels zodat hij zelfs in de dorste gronden kan gedijen.

     

    Het is dus een boom die zeer moeilijk te ontwortelen is. Maar een sterk geloof heeft toch die kracht.

     

    Dit voorbeeld is natuurlijk symbolisch.

     

    Dus gaan we best eens op zoek naar de werkelijkheid achter het beeld, en dan komen we alras tot het inzicht dat wijzelf die boom zijn, en dat Jezus dus zegt: ruk uzelf los uit uw egoïsme, uw materialisme, uw aanbidding van maatschappelijk aanzien.

     

    Ruk uzelf los uit uw comfortabel leventje, uw gemakzucht en uw pleziertjes.

     

    Los daarvan, zegt Jezus, plant uzelf als de moerbijboom in zee. En de zee, dat is niet zomaar de zee, nee, dat is de bron van alle leven. De zee, dat is in dit beeld dus God.

    Leef met God, leef voor God. Geloof in die God.

     

    Pas dan kan je je inzetten voor zijn droom, pas dan breng je Hem aanwezig in deze wereld. Pas dan onderdruk je de oorlog, maak je de woestijn weer vruchtbaar, roei je honger en ellende uit.

     

    Met zo’n geloof kun je bergen verzetten. Willen we samen eens een berg verzetten?

     

    Met dank aan Miguel Dehondt, Herman Gabriels, Jozef Kleyn…

    08-10-2007 om 21:25 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    01-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oog hebben voor de medemens - 26ste zondag C 2007 - Ria

    26ste zondag door het jaar C 2007 - 19 en 30 september 2007


    Eerste lezing: Amos 6, 4-7
    Evangelie: Lucas 16, 19-31

     

    Het is wel een gruwelijk verhaal dat we vandaag te horen krijgen. Het doet me enigszins denken aan de verhalen uit de Griekse mythologie.

    Waar mensen die wat misdaan hadden tijdens hun aardse bestaan ook in het hiernamaals geplaagd werden met eeuwigdurende kwellingen.

    Wat horen we hier en voor wie is dit verhaal bestemd? Moeten we ons identificeren met de rijkaard die, hoewel er geen sprake is van misdaden, onverschillig voor het lot van zijn medemens blijft feesten en genieten van alle materiële voordelen die zijn rijkdom hem biedt.

    Moeten wij dan, zoals de rijke jongeling, al ons bezit van de hand doen om zo, later het eeuwige leven te verwerven? Het is toch geen zonde om te genieten van wat wij soms door noeste arbeid verworven hebben? Jezus zelf hield van feesten en samenzijn met zijn vrienden. Daar zal de fout niet liggen.

    Wat men echt aan de rijke man verwijt is zijn grenzeloze onverschilligheid jegens het lot van de arme en zieke Lazarus. Hij ziet hem niet, hij kent hem niet. Pas wanneer hij zelf in de miserie zit, ziet hij hem en kent hij hem zelfs bij zijn naam! Het antwoord van Abraham op zijn smeekbeden is duidelijk: Je had de wetten en voorschriften van Mozes en de profeten moeten volgen, dan zou je gered zijn!

    Telkens opnieuw lezen we in het Evangelie de bekommernis die Jezus heeft ten opzichten van armen, zieken en uitgestotenen. In verschillende parabels wijs Hij op onze plicht en onze verantwoordelijkheid voor het welzijn van de anderen, en vraagt Hij niet onverschillig te blijven voor hun lot.

    In onze, zogenaamde ‘welvaartsmaatschappij’, zijn reeds een heleboel vangnetten ingebouwd waarin noodlijdende terecht kunnen voor hulp en bijstand. Zo kennen we talloze organisaties die zich het lot van de minderbedeelden aantrekken en die door u en ik gesteund worden. Toch blijft de kloof tussen arm en rijk bestaan, en vergroot ze zelfs.

    Legt met zijn oor te luisteren naar wat zoals gezegd wordt, dan hoort men altijd opnieuw dat wantrouwen of al dat geld wel goed besteed wordt, of het niet ‘aan de vingers blijft plakken’, of de noodlijdende niet zelf schuld heeft aan zijn toestand, enz. Het blijft voor velen moeilijk om vanuit bekommernis en een gul hart afstand te doen van een deel (en soms een heel klein) deel van zijn bezit.

    Beelden van mensen in noodsituaties grijpen ons aan, we vinden het verschrikkelijk wat hen overkomt en prijzen ons tegelijk gelukkig dat wij aan rampen ontkomen. Tegelijk schuiven we de hulp en de verantwoordelijkheid af naar de overheid. ‘Wat kan IK daaraan doen?’, klinkt het. En toch… gelukkig nemen heel wat mensen het heft zelf in handen, vanuit hun bewogenheid om aan de ellende zelf iets te doen. Die ter plaatse gaan helden bij wederopbouw, die hulp aan zieken en gewonden bieden, die zich aansluiten bij hulporganisaties en soms op gevaar van eigen leven zich volledig inzetten voor zijn medemens. Zij kennen Lazarus wel. Zij vinden niet dat Lazarus eerst moet sterven om geluk te vinden. Iedereen heeft immers recht op een goed leven, ook voor de dood!

    Voor mij is dit de boodschap die vervat zit in dit verhaal: oog hebben voor het lot van de medemens en proberen te helpen waar mogelijk. Hem niet achteloos voorbijlopen. Je niet afvragen hoe hij in die situatie verzeild is gekomen. Jezus doet het met Lazarus ook niet. Hij stelt vast dat Lazarus arm en ziek is, hoe dat komt speelt geen rol.

    Jezus helpt, Hij houdt geen rechtspraak. Hij maant ons aan mensen in hun waarde te laten, te helpen en vreugde te scheppen in het kunnen en mogen bijdragen aan een beter leven voor hen die het moeilijk hebben in onze zogenaamde ‘welvaartstaat’.

    01-10-2007 om 21:17 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (1)


    23-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De onrechtvaardige rentmeester - 25ste zondag C 2007 - Fred

    25ste zondag door het jaar C 2007 - 22 en 23 september 2007


    Eerste lezing: Amos 8, 4-7
    Evangelie: Lucas 16, 1-13

     

    In een viering worden de eerste lezing en het evangelie niet zomaar toevallig of lukraak gekozen. Gewoonlijk vullen ze elkaar aan en is de ene lezing een verduidelijking van de andere. Vandaag is dat anders: ze staan op het eerste gezicht bijna haaks op elkaar.

    De eerste lezing is eigenlijk heel duidelijk. De profeet Amos veroordeelt bedrog en onrechtvaardigheid in de handel van toen. Mensen verkleinen de korenmaat en vervalsen de weegschaal. In feite keert Amos zich tegen elke vorm van sociaal onrecht. Hij leefde tijdens de laatste grote bloeiperiode van het noordrijk Israël. Na een paar militaire overwinningen stroomde de oorlogsbuit binnen. Maar het waren alleen de rijken en de handelaars die daarvan profiteerden. De gewone boerenbevolking werd uitgebuit. De tekst van Amos zou in deze dagen echt niet misstaan in een brochure van Broederlijk Delen of van Fair Trade.

    Met het evangelie hebben we meer problemen. Het gaat daar over een onrechtvaardige rentmeester. Eerst verkwist hij het bezit van zijn heer. En als hij daarvoor wordt ontslagen, gaat hij de schuldenaars van zijn meester een deel van hun schuld kwijtschelden. Zijn redenering is: ik ben mijn job kwijt en ik heb geen andere vaardigheden om aan werk te geraken. Dus, ik moet ervoor zorgen dat ik wat vrienden maak, desnoods door nog wat te sjoemelen.

    We zouden verwachten dat zulk een gedrag van die rentmeester wordt veroordeeld, dat hij zelfs opnieuw op het matje moet komen. Maar wat gebeurt? De heer prijst de rentmeester, omdat hij met overleg heeft gehandeld. Die heer in het verhaal zou ook God kunnen zijn. In ieder geval, ook Jezus veroordeelt de rentmeester niet, maar prijst hem. Hoe zit dat nu? Waarom wordt onrechtvaardigheid, lepe trucjes, gefoefel en gesjoemel door Jezus geprezen?

    Bij de voorbereiding van deze homilie ben ik commentaren gaan lezen van heel geleerde bijbelkenners, theologen en exegeten. Wat mij opviel is dat zij zich allemaal in ingewikkelde bochten moeten wringen om dit evangelie uitgelegd te krijgen. Ze weten er niet echt raad mee.

    De meest voorkomende uitleg is deze: de rentmeester had indertijd eigenlijk geen rente mogen vragen aan de schuldenaars van zijn meester. Maar hij heeft het toch gedaan, en het geld in zijn eigen zak gestoken. Het is dat geld of die opbrengst die hij nu kwijtscheldt of teruggeeft. Hij bedriegt dus zijn heer niet, hij geeft alleen terug wat hij zelf onrechtvaardig had gekregen. Hij is dus in zekere zin "bekeerd". Dat klinkt niet slecht, maar het staat eigenlijk niet in het evangelie. In het evangelie staat dat de heer zijn rentmeester prijst, omdat hij met overleg heeft gehandeld.

    Ik ben geen theoloog of exegeet en ik stel voor het een beetje simpeler uit te leggen. Ik ga daarvoor naar een ander zinnetje uit dit evangelie. Jezus zegt hier ergens: "De kinderen van deze wereld handelen onderling met meer overleg dan de kinderen van het licht."

    Dat lijkt een vingerwijzing naar zijn leerlingen en dus ook naar ons. Het betekent zoveel als: voor wereldse dingen, voor eigen profijt zijn jullie veel vindingrijker dan wanneer Ik iets van jullie vraag. Eens kijken wat we daarmee kunnen doen.

    We horen wel eens ouders of grootouders het volgende denken over hun kinderen. Wat steekt zij toch veel tijd en energie in haar hobby! Hoeveel kan hij zich niet ontzeggen voor zijn muziekgroep of zijn sportclub! Wat een inzet en creativiteit kunnen zij niet opbrengen voor hun jeugdbeweging! En dan komt het: als ze maar eens evenveel energie en inzet staken in hun schoolwerk. Ze zouden toch met prachtige rapporten of resultaten thuiskomen.

    Maar het zou al te gemakkelijk zijn alleen de jongeren met de vinger te wijzen. Hoeveel tijd en energie wordt door volwassenen niet gestoken in bijvoorbeeld het zoeken naar middelen om belastingen te ontduiken. Hoe creatief zijn we niet in het verdoezelen van onze eigen verkeersovertredingen? Hoeveel tijd besteden we niet aan het doorvertellen van roddels? Hoe vindingrijk zijn we soms niet in het bedenken van excuses om een voor ons vervelend, maar voor anderen noodzakelijk bezoek uit te stellen? Als we die tijd en energie nu eens zouden besteden aan waardevolle projecten …

    De kinderen van de wereld handelen met meer overleg dan de kinderen van het licht. De leerlingen van Jezus krijgen te horen dat ze in wereldse zaken gewiekster, creatiever, spitsvondiger zijn dan in het navolgen en beleven van zijn boodschap. Geldt dat ook niet voor ons?

    "Je kan geen twee heren dienen", zegt Jezus, "je kan niet God dienen én de mammon". Natuurlijk is dit geen veroordeling van rijkdom of bezit als dusdanig. Het is niet zo dat alle rijken slecht zijn en alle armen heiligen. Jezus heeft het op diverse plaatsen trouwens over "de onrechtvaardige mammon". Mammon heeft zo een pejoratieve, een negatieve betekenis gekregen, omdat het verwijst naar rijkdom die op een onrechtvaardige manier is verworven. En hier zitten we weer bij de profeet Amos.

    "Geen twee heren dienen" is ook de titel van deze viering. Geld bezitten, rijkdom verwerven is niet verkeerd. Maar als we ons leven echt ten dienste gaan stellen van ons bezit, dan zijn we verkeerd bezig. Dan handelen we misschien wel met overleg, maar we verwijderen ons meer en meer van de kinderen van het licht.

    23-09-2007 om 12:44 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (1)


    16-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zoeken en gevonden worden - 24ste zondag C 2007 - Marc

    24ste zondag door het jaar C 2007 - 15 en 16 september 2007

     

    Eerste lezing: Exodus 32, 7-11;13-14
    Evangelie: Lucas 15, 1-10

    Voor de toehoorders van Jezus is het duidelijk:  Jezus vindt iedereen belangrijk, elk mens is voor hem kostbaar, en Hij wil er veel moeite voor doen om die terug te vinden, zelfs wanneer hij van het rechte pad is afgedwaald.

    Nu lezen wij die parabel meestal als een les aan de Farizeeën en schriftgeleerden. En achter die schriftgeleerden en Farizeeën voelen we ook onszelf aangesproken: wij moeten vergevingsgezind blijven, we moeten andere mensen altijd nieuwe kansen geven, we moeten moeite blijven doen om anderen in onze gemeenschap op te nemen, ook als ze scheve schaatsen rijden.

    Dat is een leerrijke manier om deze tekst te lezen. Maar je kan hem ook nog op een andere manier bekijken.

    Is dat niet wat pretentieus van ons, om zomaar veronderstellen dat wij de rol van de goede herder kunnen spelen? Of  te veronderstellen dat wij wel bij die 99 rechtvaardigen horen?

    Als ik daar wat over nadenk, weet ik dat er genoeg redenen zijn om mezelf ook te bekijken als verloren schaap. Wie kan er zeggen dat hij of zij altijd en echt evangelisch leeft? Niet voor niets beginnen we onze eucharistieviering met verschillende keren te vragen: Heer, ontferm u over ons. Voordat we brood en wijn kunnen delen, hebben we vergiffenis nodig.

    Als ik in het vachtje van dat zwart schaap kruip, wat kan ik dan uit deze parabel halen?

    Om te beginnen is het niet zo evident dat het schaap teruggebracht kan worden. Het moet zich ook laten vinden. Als dat schaap koppig zijn goesting doet en verder blijft lopen, is de kans groot dat de herder het niet op zijn schouders kan nemen. Maar de meeste schapen zijn slimmer dan ze eruit zien. Als ze ergens eenzaam zitten rond te huppelen, beginnen ze te blaten, zodat de herder het kan vinden. En als de herder het dan op zijn schouders neemt, kan je ervan op aan dat niet alleen hij, maar ook dat schaap heel content is.

    Ik moet ook zelf gevonden willen worden, anders is de kans klein dat ik terug bij de 99 andere geraak. Wat wil ik daarmee zeggen? Bijvoorbeeld dat ik me in eer en geweten moet afvragen: heb ik het wel goed voor? Heb ik me niet vergist, en ja, ben ik niet in de fout gegaan? Ik moet willen inzien dat ik verloren gelopen ben.

    Het verhaal begint met te vertellen dat de tollenaars en zondaars naar Jezus gingen: zij stonden open voor wat Hij te vertellen had, zij bleven niet in hun eigen gelijk zitten, maar wilden van Hem horen hoe ze moesten leven. Als wij kritiek op onszelf durven hebben, dan zullen we open staan voor woorden van anderen, en voor de Andere, voor de boodschap van het evangelie, hoe wij onszelf kunnen veranderen, hoe wij ons kunnen bekeren.

    Maar misschien weet ik wel dat ik fout zit. Misschien weet ik dat ik anderen pijn heb gedaan, of mijn geweten opzij heb gezet, of fout gehandeld heb. Maar misschien denk ik: er is toch niks aan te doen. Ik ben zo, ik kan het toch niet meer goed maken. Of, als het heel erg geweest is: voor mij is toch geen vergeving meer mogelijk.

    Dan leert de parabel me, dat ik mezelf niet mag onderschatten. Ook als verdwaald schaap, als tollenaar en zondaar, ben ik veel waard. Een schaap is kostbaar. Vraag het maar aan de kwekers die nu hun dieren kwijtspelen door de blauwtongziekte. En zo ’n drachme, dat was ook niet niks. Een drachme was ongeveer het dagloon van een geschoolde arbeider. Je zou voor minder heel je huis onderste boven zetten om dat terug te vinden, vooral als je tot de werkende klasse behoort. Voor de Farizeeën en schriftgeleerden waren tollenaars en zondaars gedevalueerde drachmen. Maar Jezus zegt vandaag: we zijn heel kostbaar, met alle onze gebreken en fouten. Hij wil voor ons veel moeite doen.

    De vakantie ligt niet zo ver achter ons, en velen van ons hebben aan de kust die palen zien staan, met bovenop een banaan, of een locomotief of misschien zelfs een schaapje. Oriëntatiepalen, heet dat, en de kinderen lopen niet meer verloren, naar het schijnt. Hun ouders prenten hen in dat ze naar de banaan moeten lopen, als ze denken dat ze hun ouders kwijt zijn. Het evangelie is zo’n oriëntatiepaal. Als we de moeite doen om ons daarop te richten, vinden we de weg terug. En de vreugde zal groot zijn als we terug bij de kudde komen: bij de herder, bij de andere schapen, en ook bij ons, het schaap dat verloren was en zijn weg teruggevonden heeft.

    16-09-2007 om 14:22 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    08-09-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nadenken over ons christen-zijn - 23ste zondag C 2007 - Herman

    23ste zondag door het jaar C 2007 - 8 en 9 september 2007

    Eerste lezing: Wijsheid 9, 13-18b
    Evangelie: Lucas 14, 25-33

    Het evangelie dat we zojuist hoorden, roept bij de meesten onder ons wel dubbele gevoelens op, denk ik.

    Er zijn in dit evangelie uitspraken die we heel gemakkelijk begrijpen, zonder problemen. - Iemand gaat bouwen. Het eerste wat hij gaat doen is rekenen. Aan zijn bureau zitten en nagaan wat het gaat kosten, of het niet goedkoper kan, welk materiaal er moet gekozen worden, waar er bezuinigd kan worden. Het zou namelijk al te gek zijn de werken halfweg te moeten stoppen vanwege ondoordachtheid. Onze kathedralen zijn het beste voorbeeld van de hoogmoed van hun middeleeuwse opdrachtgevers. In Antwerpen is slechts één van de twee voorziene torens gebouwd. Daar zijn ze dan nog slimmer geweest dan in Mechelen en Brussel waar beide torens begonnen zijn en halverwege gestopt.

    Als we zulke woorden horen dan voelen we aan dat dit wijze taal is.

    Maar er zijn in het evangelie van vandaag ook woorden van Jezus, die ons een beetje dwars liggen, die wij niet zo wijs vinden. Dat over de haat tegenover onze ouders, broers of zussen. Dat staat helemaal dwars tegenover het gebod van de liefde waarover de Heer zo vaak spreekt.

    Harde taal ook als Hij zegt: "Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn. ... Als je je niet kunt losmaken van je bezit, kun je mijn leerlingen niet zijn..."

    Bij zulke woorden voelen wij ons echt niet gemakkelijk en een beetje ontnuchterd.

    Nu vermoed ik dat het precies de bedoeling van Jezus Christus is de mensen te ontnuchteren. Tweeduizend jaar geleden waren er duizenden mensen die achter Hem aanliepen. En ze riepen dat ze zijn leerlingen waren. En nu, na 2000 jaren zijn er nog miljoenen die zeggen: "Wij zijn zijn leerlingen, wij zijn christenen." In het evangelie van vandaag staat echter: "Pas op, niet te vlug. Denk maar eens even goed na of je echt mijn leerlingen kunt zijn."

    Jezus doet dus geen aanlokkelijke voorstellen. Als wij leden willen aanwerven voor een of andere club doen we aanlokkelijke voorstellen. Liefst niet te veel inspanningen en zoveel mogelijk voordelen. We moeten toch eens serieus nadenken over ons ‘lidmaatschap’ van die gelovige gemeenschap waartoe wij behoren. Christen zijn is meer dan ‘gedoopt-zijn’, of ‘regelmatig naar de mis gaan’ of ‘het toch goed voor hebben’...

    Jezus zegt: " Jullie zijn mijn leerlingen niet als je je enkel tevreden stelt met een minimumprogramma." Hij wil ons choqueren, met de bedoeling ons wakker te schudden: Ben je wel in staat de uiterste consequenties uit je geloof te aanvaarden? Kan je je handen loslaten van je bezit omwille van de gerechtigheid? Kan je wel ingaan tegen je vader, je moeder, je broer of je zus omwille van mijn naam? Want dat is de achtergrond van dit evangelie. In de tijd van de eerste leerlingen werd het christendom niet op gejuich onthaald en was het zeker een bron van conflict in vele gezinnen als één van de gezinsleden de weg van Jezus koos.

    Bij ons is het christendom een traditie geworden. Dat is niet slecht, maar je eigen persoonlijke keuze blijft belangrijk. Gelovig zijn veronderstelt dat men volwassen een beslissing neemt. Christen zijn veronderstelt persoonlijk engagement met grote consequenties voor het leven. Dat is ook zo, bijvoorbeeld, voor het Vormsel. Laten we onze kinderen vormen alleen maar uit traditie, omwille van het feest? Of is het om de ‘vorm van Jezus Christus’. En ik heb de indruk dat het aan het veranderen is. We hebben niet meer zo veel vormelingen als vroeger, maar degenen die we hebben kiezen er bewuster voor. We groeien naar een kleinere kerk van mensen die heel bewust kiezen voor hun geloof.

    Deze week kunnen we misschien eens nadenken over ons christen-zijn? Noemen we ons niet te vlug christen? Is dat woord, christen, niet een oppervlakkig etiket op een lege fles? Of zijn wij authentiek en consequent? Dat zijn toch vragen die we ons af en toe moeten stellen.

     

    Herman Augustyns

    (met dank aan B. Boon en D. Morel)

    08-09-2007 om 19:25 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (2)


    26-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rafaël vertelt wie hij is - Vakantieviering 9 - Herman

    Aflevering 9 - 25 en 26 augustus C 2007
    (Tobit 12,1-6a.11-18a.21-22; 14,2-4a.9.11-14)

    Vorige keer in Tobit & Co: Alles is goed afgelopen: de oude Tobit kan weer zien, zoon Tobias is getrouwd met Sara en heeft een grote bruidsschat mee naar huis genomen.

    Tobit riep zijn zoon Tobias en zei tegen hem: ‘Zorg voor de uitbetaling van je reisgenoot. En je moet hem nog iets extra’s geven.’ ‘Vader,’ antwoordde Tobias, ‘ik zou het niet onredelijk vinden hem zelfs de helft van wat ik heb meegebracht te geven. Hij heeft mij immers veilig bij u teruggebracht, mijn vrouw genezen, het geld voor mij gehaald en u eveneens genezen.’ De oude man antwoordde: ‘Daar heeft hij recht op.’ Daarna riep hij de engel en zei tegen hem: ‘Neem de helft van alles wat jullie hebben meegebracht.’ Toen nam de engel hen beiden terzijde en zei: ‘Loof God en dank Hem, eer Hem en laat alles wat leeft jullie dankbaarheid horen voor hetgeen Hij voor jullie gedaan heeft. Ik wil niets voor jullie verbergen. Geheimen van de koning moet men bewaren, maar Gods werken dienen openlijk geroemd te worden. Nu dan: toen jullie aan het bidden waren, u en Sara, heb ik jullie gebed onder de aandacht van de Heilige gebracht. Ook toen u zonder dralen opstond en uw maaltijd liet staan om een dode te begraven, is die goede daad me niet ontgaan, maar was ik bij u. En daarom heeft God me gezonden om u te genezen, evenals uw schoondochter Sara. Ik ben Rafaël, één van de zeven heilige engelen die de gebeden van de heiligen opdragen en toegang hebben tot voor de heerlijke troon van de Heilige.’

    Tobit en Tobias waren hevig geschrokken en vol vrees wierpen zij zich op de grond. Maar hij zei tegen hen: ‘Vrees niet, vrede is jullie toebedeeld. Loof dus God in eeuwigheid. Want dat ik gekomen ben is geen gunst van mij geweest, maar het was de wil van God.

    Toen zij zich weer oprichtten, zagen ze hem niet meer. Zij loofden de grote en wonderbare werken van God, van wie de engel hun verschenen was.

     

    Tobit was achtenvijftig jaar toen hij blind werd; acht jaar later kon hij weer zien. Hij gaf aalmoezen en bleef God de Heer vrezen en loven. Toen hij zeer oud geworden was, riep hij zijn zoon en zijn kleinzonen en zei tegen hem: ‘Mijn kind, je ziet dat ik oud ben en op het punt sta te sterven. Neem je zonen en vertrek naar Medië, mijn kind, want ik geloof in hetgeen de profeet Jona over Nineve gezegd heeft: het zal verwoest worden, maar in Medië zal het voorlopig rustig zijn. Onderhoud de leer en de geboden, beoefen de liefdadigheid en wees rechtvaardig, opdat het je goed zal gaan. Zorg dat ik waardig begraven word en leg je moeder aan mijn zijde; blijf daarna niet langer in Nineve.

    Na deze woorden gaf hij, liggend op zijn bed, de geest. Hij was honderdachtenvijftig jaar oud. Tobias bezorgde hem een eervolle begrafenis.

    Toen Anna gestorven was, begroef Tobias haar naast zijn vader. Daarna vertrok hij met zijn vrouw en zijn zonen naar Ekbatana, naar zijn schoonvader Raguël. Hij bereikte een eerbiedwaardige ouderdom. Zijn schoonouders begroef hij met alle eerbetoon en hij erfde hun bezit, zoals hij ook dat van zijn vader Tobit gekregen had. Hij stierf op de leeftijd van honderdzevenentwintig jaar in Ekbatana in Medië.

    26-08-2007 om 09:29 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    19-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De genezing van Tobit - Vakantieviering 8 - Herman

    Aflevering 8 - 18 en 19 augustus C 2007
    (Tobit 11,1-18.19b)

    Vorige week in Tobit & Co: De oude Tobit, die blind is geworden, heeft zijn zoon Tobias op reis gestuurd om geld te gaan ophalen in Medië. Hij heeft hem de gids Azarias meegestuurd, die in werkelijkheid de engel Rafaël is. Wat hij niet weet, is dat Tobias ondertussen getrouwd is met Sara, een verwante.

     

    Toen zij Nineve naderden, zei Rafaël tegen Tobias: ‘Je weet in welke toestand je vader zich bevond toen wij vertrokken. Laten wij vooruit reizen en thuis alles in orde maken voordat je vrouw aankomt. Zorg dat je de gal van de vis bij de hand hebt.’ Ze reisden dus door, gevolgd door de hond.

    Intussen zat Anna, de moeder van Tobias, langs de weg uit te kijken naar haar kind. Op een gegeven ogenblik zag zij hem aankomen en ze meldde zijn vader: ‘Daar komt je zoon aan en ook de man die met hem meegegaan is.’

    Rafaël zei tegen Tobias: ‘Ik ben er zeker van dat je vader zijn zicht weer terugkrijgt. Strijk de gal op zijn ogen. Zodra ze gaan steken, moet hij in zijn ogen wrijven tot de witte vlekken verdwenen zijn en dan zal hij jou zien.’

    Anna was inmiddels toegesneld; ze viel haar zoon om de hals en riep uit: ‘Ik zie je, mijn kind! Nu kan ik sterven.’ En beiden weenden.

    Tobit ging naar de deur en viel. Zijn zoon liep naar hem toe, ving zijn vader op, streek de gal op zijn ogen en zei: ‘Moed houden, vader.’ Zodra zijn ogen begonnen te steken wreef Tobit ze uit en als vliesjes vielen de witte vlekken uit de ooghoeken. En zodra hij zijn zoon zag, viel hij hem om de hals en zei wenend: ‘U bent gezegend, God, en gezegend is uw heilige naam tot in eeuwigheid en gezegend zijn al uw heilige engelen. U hebt me beproefd, maar U schenkt me weer genade, nu ik mijn zoon Tobias zie.’ Opgetogen ging zijn zoon naar binnen en hij vertelde zijn vader van al het wonderbaarlijke dat hem in Medië was overkomen. Daarop ging Tobit jubelend en God prijzend naar buiten, naar de poort van Nineve, om de bruid van zijn zoon te begroeten. Iedereen die hem zag lopen verbaasde zich erover dat hij kon zien. En Tobit verklaarde dat hij dat dankte aan Gods genade.

    Toen Tobit bij zijn schoondochter Sara gekomen was, begroette hij haar en zei: ‘Wees welkom, dochter. Gezegend is God, die jou naar ons toe heeft gebracht en gezegend zijn je vader en moeder.’

    En al de volksgenoten van Tobit in Nineve deelden in de vreugde en zeven dagen lang vierde men in blijdschap het huwelijk van Tobias.

     

    Volgende week in Tobit & Co: De ontknoping: wie was die goede gids? Leeft iedereen nog lang en gelukkig, zoals in een echt sprookje?

    19-08-2007 om 13:15 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (1)


    18-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart C 2007 - Herman

    Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart - 14 en 15 augustus C 2007

    In april dit jaar, toen het nog volop zomer was, was ik op een zondagnamiddag in Scherpenheuvel.

    En het verbaasde me dat er nog vele jonge mensen rondliepen. Jonge ouders met peuters en kleuters in de buggy, die een kaarsje kwamen branden, hun kinderen leerden een kaarsje branden... en daarna natuurlijk een trippel of een crèmeke op een terras. Ook dat hoort er bij!

    We zien ze niet meer in de kerk, ze kunnen zeker ‘Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen’ niet meer meezingen. Maar toch is er iets in de Mariadevotie dat vele mensen aanspreekt.

     

    Blijkbaar weten veel mensen zich aangetrokken door haar.

    Met het aansteken van een kaars en het uitspreken van een gebed, voelen ze zich door Maria meer gekend en begrepen dan elders in de kerk.

    Ze voelen aan dat Maria degene is die begripvol en met ontferming luistert, die trouw blijft aan elke mens, die omziet ook naar de geringste en de kleinste.

     

    Zo zong ze het zelf uit in haar Magnificat. Een tekst die we vandaag in een geactualiseerde vorm hebben gelezen.

     

    Het lied geschreven door Maria leert ons veel over haar. De tekst is geen persoonlijk, intiem dagboek. Het is gezongen geschiedenis: Wat een wonder wat ons nu allemaal te beurt valt! Het gaat goed met ons volk. Wat we al eeuwen hadden gehoopt, is geschied. De Messias wordt geboren. En ik mag een stukje zijn in dat grote heilsplan van God! Onrecht en ellende, oneerlijkheid en miserie hebben niet langer het laatste woord. De profeten krijgen eindelijk hun gelijk. De vernederde mens wordt in de hoogte gestoken en de verhevene wordt vernederd. Alles valt in de juiste plooi. Eindelijk!

    Dat mocht Maria uitzingen. Ze componeerde haar lied door de mooiste teksten uit de oude boeken op een rijtje te zetten. Ze verzamelde verzen uit Samuël en het boek der psalmen. Zo maakte ze haar gedicht. Ze geeft taal en toon aan een lied voor een heel volk. Maria was geen soliste. Ze zong voor het verzamelde volk van Israël.

    Het lied is echter nog meer. Het wordt ook over de grenzen gehoord: 'alle geslachten zullen me voortaan gelukkig prijzen’. Het is dus ook voor alle generaties van mensen bedoeld. We zingen het tot op de dag van vandaag. Het wordt als het ware het nationale volkslied van elke christen.

     

    Misschien is dat ook wel de betekenis van het feest dat we vandaag vieren? Ieder mens die deze woorden zingt, ieder mens die vanuit deze woorden leeft, is thuis bij God. Zijn hart gaat open voor elk lied over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zoals hij die heeft bedoeld. Maria is dus heel welkom op Gods adres. De hemel is haar eigenlijke thuis, haar woonplaats voorgoed.

    Dat alles leert ons een dubbele les. Maria is thuis bij de mensen. Ze werd door mensen geadopteerd. Liefde gaf haar duizend namen. Dat lied kennen duizenden Vlamingen. Ze zingen het niet met de tanden op elkaar, zoals onze helden op het voetbalveld. Verder is Maria ook thuis bij God. Ook daar wordt ze aangenomen en opgenomen. In haar voetspoor mogen wij volgen. Het Magnificat zal gezongen worden bij haar intrede.

    Moge het ook eenmaal onze bestemming zijn!

    18-08-2007 om 09:29 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    12-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geld uit Rages - Vakantieweekend 7 - Herman

    Aflevering 7 - 11 en 12 augustus C 2007
    (Tobit 9 - 10)

    Vorige week in Tobit & Co: Tobias is getrouwd met Sara, maar moet dringend terug naar zijn vader Tobit, die blind is en op hem wacht. Schoonvader Raguël laat hem echter niet gaan voor het trouwfeest van veertien dagen is gedaan. Tobias en zijn reisgezel Azarias, die in werkelijkheid de engel Rafaël is, moeten echter eerst nog naar Rages om een grote hoeveelheid geld op te halen, het hoofddoel van hun reis.

     

    Tobias riep Rafaël en zei tegen hem: ‘Broeder Azarias, ga met een dienaar en twee kamelen op weg naar Rages in Medië, naar Gabaël, haal het geld en nodig hem uit op de bruiloft. Want Raguël heeft mij bezworen niet weg te gaan en mijn vader telt de dagen; hoe langer ik wegblijf, des te zwaarder valt het hem.’ Rafaël ging op weg en overnachtte bij Gabaël. Hij overhandigde hem het ontvangstbewijs, waarop Gabaël de verzegelde zakjes haalde en ze aan Rafaël overhandigde. Voor dag en dauw stonden ze samen op en gingen naar de bruiloft. En Gabaël sprak een zegenwens uit over Tobias en zijn vrouw.

    Ondertussen telde zijn vader Tobit de dagen. En toen de tijd dat de reis zou duren verstreken was, en zij maar niet terugkwamen, dacht hij: ‘Als ze maar niet in moeilijkheden geraakt zijn! Wie weet is Gabaël gestorven en is er niemand om het geld aan mijn zoon te overhandigen.’ Hij maakte zich erg ongerust. Zijn vrouw zei tegen hem: ‘Het kind is zeker verongelukt, dat hij zo lang wegblijft.’ En ze begon over hem te treuren: ‘Hoe heb ik het over mijn hart kunnen krijgen, mijn kind, om jou te laten gaan, jij bent het licht van mijn ogen!’ Tobit sprak tot haar: ‘Wees nu maar stil, maak je geen zorgen, hij maakt het goed.’ Maar zij antwoordde: ‘Zwijg toch, je hoeft me niets wijs te maken. Mijn kind is verongelukt.’ En iedere dag liep ze de stad uit, naar de weg waarlangs hij vertrokken was. Overdag at ze niet en ’s nachts hield ze niet op met treuren over haar zoon Tobias.

    Ondertussen verliepen de veertien dagen van de bruiloft, die Tobias op aandringen van Raguël daar doorbracht.

    Daarna zei Tobias tegen Raguël: ‘Laat me vertrekken, ik vrees immers dat mijn vader en moeder de hoop hebben opgegeven om mij terug te zien.’ Maar zijn schoonvader antwoordde: ‘Blijf nog bij me. Ik zal je vader laten weten hoe je het maakt.’ Tobias echter hield aan: ‘Laat me toch naar mijn vader teruggaan.’ Toen stond Raguël op en gaf hem met Sara, zijn vrouw, de helft van zijn bezit mee: dienaren, vee en geld. Bij het afscheid sprak hij de zegenwens: ‘Moge de God van de hemel jullie voorspoed schenken, kinderen, zodat ik zonder zorg kan sterven.’ Tegen zijn dochter zei hij: ‘Eer je schoonouders. Voortaan zijn zij jouw ouders. Ik hoop goed nieuws van je te horen.’ En hij kuste haar. Daarop sprak Edna tot Tobias: ‘Lieve neef, moge de Heer van de hemelen je veilig naar huis geleiden en moge Hij mij de kinderen van jou en van mijn dochter Sara laten aanschouwen. Dan zal ik me verheugen in de Heer. Ik vertrouw je mijn dochter toe; doe haar geen verdriet.’

    Toen vertrok Tobias, terwijl hij God prees, die zijn tocht had laten slagen, en hij Raguël en zijn vrouw alle goeds toewenste.

     

    Volgende week in Tobit & Co: Komen Tobit en Sara met hun reisgids Rafaël veilig thuis aan? En zal Tobit genezen van zijn blindheid?

    12-08-2007 om 09:50 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    07-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het verdrijven van de boze geest - Vakantieweekend 6 - Herman

    Aflevering 6 - 4 en 5 augustus C 2007
    (Tobit 8, 1-21)

    Vorige keer in Tobit & Co: Tobias, die in opdracht van zijn blinde vader Tobit, onderweg is om een grote som geld op te halen in Rages, is onderweg gestopt in Ekbatana. Hij is er getrouwd met Sara. Deze echter wordt geplaagd door een demon die elke huwelijkskandidaat tijdens de huwelijksnacht vermoordt. Dit is al zeven keer gebeurd. De engel Rafaël, de reisgids van Tobias, heeft echter een plan.

     

    Na de maaltijd brachten ze Tobias naar Sara. Bij het binnengaan dacht Tobias aan wat Rafaël gezegd had. Hij pakte de wierookschaal en legde het hart van de vis en de lever op de gloeiende as en er ontstond rook. Toen de demon de rook bemerkte, nam hij de wijk naar Opper-Egypte, waar de engel hem in de boeien sloeg.

    Toen ze samen lagen kwam Tobias van het bed overeind en zei: ‘Sta op, zuster, laten we bidden dat de Heer zich over ons ontfermt.’ En Tobias zei: ‘U bent gezegend, God van onze vaderen, en gezegend is uw heilige en heerlijke naam door de eeuwen heen. Mogen de hemelen en alle schepselen U prijzen. U hebt Adam gemaakt, en hem Eva, zijn vrouw, tot hulp en steun gegeven. Uit hen is de mensheid voortgekomen. U hebt gezegd: “Het is niet goed dat de mens alleen is; laten we een hulp voor hem maken die is zoals hij.” Welnu, Heer, als ik mijn zuster hier tot me neem, ga ik geen ongeoorloofde verbinding aan, maar ben ik trouw aan uw Wet. Toon mij uw barmhartigheid en laat mij aan haar zijde oud worden.’ En Sara zei: ‘Amen.’ Daarop brachten zij samen de nacht door.

    Maar ’s nachts stond Raguël, de vader van Sara op en ging een graf delven. Hij zei: ‘Misschien is ook deze gestorven.’ Weer in huis gekomen, zei Raguël tegen zijn vrouw Edna: ‘Laat een van de dienstmeisjes eens gaan kijken of hij nog leeft. Zo niet, dan kunnen we hem begraven zonder dat iemand het merkt.’ Het dienstmeisje opende de deur, ging naar binnen en vond ze beiden slapend. Zij ging weer naar buiten en meldde dat hij leefde. Daarop loofde Raguël God: ‘Wees gezegend, God, met de zuiverste en heiligste zegeningen. Mogen uw heiligen en al uw schepselen U loven en al uw engelen en uitverkorenen U zegenen, alle eeuwen door. U bent gezegend, omdat U mij verblijd hebt: mij is niet overkomen wat ik dacht, maar U hebt ons behandeld vanuit uw grote medelijden. U bent gezegend, dat U zich ontfermd hebt over twee eniggeborenen. Toon hun uw barmhartigheid, Heer. Laat hun leven verlopen in gezondheid, vreugde en welzijn.’

    Daarna droeg hij zijn huisgenoten op om de grafkuil dicht te gooien. Vervolgens richtte hij voor het paar een bruiloft aan van veertien dagen lang. Voordat de bruiloftsdagen voorbij waren, bezwoer Raguël Tobias om pas te vertrekken als de veertien bruiloftsdagen verstreken waren. Dan zou hij de helft van zijn vermogen ontvangen en gezond en wel naar zijn vader kunnen terugkeren. ‘De rest’, zei hij, ‘krijg je als ik en mijn vrouw gestorven zijn.’

     

    Volgende week in Tobit & Co: Hoe wordt de tocht verder gezet? En geraken Tobias en zijn kersverse bruid terug thuis?

    07-08-2007 om 18:34 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    29-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontvangst en huwelijkssluiting - Vakantieweekend 5 - Herman

    Aflevering 5 - 28 en 29 juli C 2007
    (Tobit 7, 1-17)

    Vorige week in Tobit & Co: Tobias is, samen met zijn reisgezel Azarias, die in werkelijkheid de engel Rafaël is, in opdracht van zijn blinde vader Tobit, onderweg naar Rages in Medië om een grote som geld op te halen. Onderweg hebben ze een grote vis gedood en de lever, het hart en de gal eruitgenomen. Ze stoppen in Ekbatana waar Sara woont, een verwante van Tobias, met wie hij wil trouwen. Zij wordt echter geplaagd door een demon die elke huwelijkskandidaat vermoordt tijdens de huwelijksnacht.

     

    Ze kwamen in Ekbatana aan en gingen naar de woning van Raguël. Sara kwam hun tegemoet. Nadat ze elkaar hadden begroet, nodigde zij hen uit om binnen te komen. Raguël zei tegen zijn vrouw Edna: ‘Wat lijkt die jongeman toch op mijn neef Tobit!’ Daarom vroeg hij hun: ‘Waar komen jullie vandaan, broeders?’ Ze zeiden: ‘Wij zijn van de stam Naftali en leven in ballingschap in Nineve.’ ‘Kennen jullie dan onze bloedverwant Tobit?’ Zij antwoordden: ‘Jazeker.’ ‘Maakt hij het goed?’ Zij antwoordden: ‘Hij is nog in leven en maakt het goed.’ Tobias voegde eraan toe: ‘Hij is mijn vader.’ Toen sprong Raguël op, liefkoosde hem, weende en prees hem gelukkig: ‘Dan ben je de zoon van een nobel en voortreffelijk man.’ Maar toen hij hoorde dat Tobit blind geworden was, werd hij bedroefd en weende. Ook zijn vrouw Edna en zijn dochter Sara weenden. Tobias en Rafaël werden met grote hartelijkheid in huis genomen. Men slachtte een schaap en zette hun een welvoorziene tafel voor. Tobias zei tegen Rafaël: ‘Broeder Azarias, spreek waarover je onderweg sprak. De zaak moet voltooid worden.’ Rafaël deelde Raguël mee wat ze besproken hadden. Daarop richtte deze zich tot Tobias met de woorden: ‘Eet en drink en laat het je goed smaken. Het komt jou immers toe om mijn kind tot vrouw te krijgen. Maar ik moet je wel de waarheid vertellen. Ik heb mijn kind al aan zeven mannen gegeven. Maar in de nacht dat ze naar haar toe wilden gaan, zijn ze om het leven gekomen. Maar kom, doe je nu tegoed.’ Maar Tobias antwoordde: ‘Ik zal hier niets meer van gebruiken voordat de zaak besloten is.’ Daarop zei Raguël: ‘Neem haar dan nu tot vrouw, overeenkomstig de gebruiken. Jij bent aan haar verwant, zij behoort aan jou. Moge de barmhartige God jullie een mooie toekomst geven.’ Toen riep hij zijn dochter Sara, nam haar bij de hand en gaf haar aan Tobias tot vrouw, met de woorden: ‘Hier is mijn dochter, neem haar volgens de Wet van Mozes tot vrouw en ga met haar naar je vader.’ En hij zegende hen. En nadat hij ook zijn vrouw Edna erbij geroepen had, nam hij een blad papier en maakte de huwelijksovereenkomst op, die zij met hun zegel bekrachtigden. Toen begonnen ze aan de maaltijd. Daarna riep Raguël zijn vrouw Edna en zei tegen haar: ‘Zuster, maak de andere kamer gereed en breng Sara daar binnen.’ Ze deed wat hij gevraagd had. Toen ze Sara in de kamer bracht begon het meisje te wenen, maar Edna droogde de tranen van haar dochter en zei: ‘Wees flink, mijn kind. De Heer van hemel en aarde zal je in plaats van al je verdriet zijn genade tonen. Wees flink, mijn dochter.’

     

    Volgende week in Tobit & Co: Zal Tobias de demon kunnen overwinnen? Zal het een bruiloft worden of een begrafenis?

    29-07-2007 om 08:31 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    22-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gebeurtenissen onderweg - Vakantieweekend 4 - Herman

    Aflevering 4 - 21 en 22 juli C 2007
    (Tobit 6, 1-19)

    Vorige week in Tobit & Co: Tobit, die blind is geworden, heeft zijn zoon Tobias op reis gezonden om een grote som geld te gaan halen in Rages in Medië. Hij heeft een gids bij, Azarias, die eigenlijk de engel Rafaël is. Niemand weet dit.

     

    Op hun reis hadden Tobias en Rafaël tegen de avond de rivier de Tigris bereikt. Ze wilden daar overnachten. De jongen liep de rivier in om zich te baden, toen er opeens een vis uit het water opdook en hem dreigde te verslinden. Maar de engel riep hem toe: ‘Grijp hem!’, waarop de jongen de vis greep en op het droge wierp. De engel vervolgde: ‘Snijd de vis open, haal het hart, de lever en de gal eruit en berg die goed op.’ En de jongen deed wat de engel hem zei. Daarna bakten ze de vis en aten hem op.

    Samen vervolgden zij hun reis naar Rages. Onderweg vroeg de jongen aan de engel: ‘Broeder Azarias, waarvoor dienen de lever, het hart en de gal van de vis?’ Hij antwoordde: ‘Als iemand geplaagd wordt door een demon of boze geest, moet je het hart en de lever verbranden voor deze man of deze vrouw en dan kan deze geen macht meer uitoefenen. En de gal moet je gebruiken als zalf voor een persoon die witte vlekken op zijn ogen heeft; dan zal hij genezen.’

    Toen ze Ekbatana naderden, zei de engel tegen de jongen: ‘Broeder, vandaag zullen we te gast zijn bij Raguël. Hij is familie van jou. Hij heeft maar één kind, een dochter, die Sara heet. Ik zal Raguël voorstellen om haar aan jou tot vrouw te geven. Aangezien jij haar enige bloedverwant bent, komt het jou toe haar tot vrouw te krijgen. Het is een mooi en verstandig meisje. Luister goed: ik praat dus met haar vader. En voordat we uit Rages vertrekken vieren we de bruiloft. Want ik ben er zeker van dat Raguël, getrouw aan de Wet van Mozes, zijn dochter nooit aan een andere man ten huwelijk zal geven: het zou hem zijn leven kosten. Eerder dan wie ook kom jij in aanmerking om haar tot vrouw te nemen.’

    Daarop zei de jongen tegen de engel: ‘Broeder Azarias, ik heb gehoord dat het meisje aan zeven mannen is gegeven en dat die allemaal in het bruidsvertrek zijn omgekomen. Ik ben het enige kind van mijn vader en ik ben bang dat ik, als ik het bruidsvertrek binnenga, mijn voorgangers in de dood zal volgen. Want een demon is verliefd op haar en die doet niemand kwaad, behalve degene die haar wil naderen. Ik ben dus bang dat het mijn leven kost en dat ik zo mijn vader en moeder van verdriet om mij in het graf breng. En zij hebben geen andere zoon om hen te begraven.’

    Maar de engel zei: ‘Herinner je je niet, dat je vader je de raad heeft gegeven een vrouw te nemen uit je eigen volk? Luister naar me, broeder: zij zal jouw bruid worden. En maak je over die demon geen zorgen: vanavond zal zij aan jou ten huwelijk worden gegeven. Als je het bruidsvertrek binnengaat, pak dan de wierookschaal en leg een stukje van het hart en de lever van de vis op de gloeiende as. Als de demon de rook ruikt slaat hij op de vlucht, om nooit meer terug te komen. Maar wanneer je dan naar haar toe wilt gaan, sta dan samen eerst recht om de genadige God aan te roepen. Hij zal jullie in bescherming nemen en zich over jullie ontfermen. Wees niet bang, want zij is voor jou bestemd vanaf de eeuwigheid. Jij zult haar redden. Met jou zal ze meegaan en ik neem aan, dat je kinderen van haar zult krijgen.’ Bij het horen van deze woorden hield Tobias van Sara en voelde hij zich innig met haar verbonden.

     

    Volgende week in Tobit en Co: Zal Tobias het hart van Sara kunnen winnen en met haar trouwen? En hoe loopt het af met die demon?

    22-07-2007 om 10:15 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    19-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zoon Tobias wordt op reis gestuurd - Vakantieweekend 3 - Herman

    Aflevering 3 - 14 en 15 juli C 2007
    (Tobit 4, 1-5.20-21; 5,1-23)

     

    Vorige keer in Tobit en Co: Tobit, een vrome jood, die in ballingschap leeft in Nineve, is blind geworden en wil sterven. In Ekbatana in Medië leeft Sara, een verwante, die ook ongelukkig is. Zeven mannen heeft zij al verloren, telkens tijdens de huwelijksnacht.

     

    Op die dag herinnerde Tobit zich, dat hij aan Gabaël in Rages in Medië geld in bewaring had gegeven. Hij zei tegen zichzelf: ‘Ik heb gevraagd om de dood. Waarom zou ik dus mijn zoon Tobias niet roepen om hem, voor ik sterf, op de hoogte te stellen?’ Hij riep hem en begon: ‘Mijn kind, als ik gestorven ben, begraaf me dan. Minacht je moeder niet, maar houd haar in ere zolang je leeft. Wees haar behulpzaam en doe haar geen verdriet. Vergeet niet, mijn kind, dat zij veel gevaar doorstond voor jou, toen ze jou in haar schoot droeg. Wanneer zij gestorven is, begraaf haar dan naast mij in hetzelfde graf. Houd steeds, mijn kind, de Heer onze God in gedachten en overtreed zijn geboden niet. Beoefen de gerechtigheid heel je leven en bewandel de wegen van het onrecht niet.

    Nu heb ik je nog iets te zeggen. Ik heb aan Gabaël, de broer van Gabria, die in Rages in Medië woont, tien talenten zilver in bewaring gegeven. Maak je niet bezorgd, mijn kind, over de armoede waarin we vervallen zijn: je bezit een groot vermogen, als je God vreest en je verre houdt van alle zonde, en doet wat Hem aanstaat.’

    Tobias antwoordde daarop: ‘Vader, ik zal al uw raadgevingen ter harte nemen. Maar hoe kan ik dat geld krijgen, aangezien ik die persoon niet ken?’ Tobit gaf hem toen het ontvangstbewijs en zei tegen hem: ‘Zoek een reisgezel. Ik zal hem zijn loon geven, als ik zolang nog leef. Ga nu op weg en haal het geld.’ Tobias ging iemand zoeken en hij vond Rafaël; dit was een engel, maar Tobias wist dat niet. Hij vroeg hem: ‘Zou u met mij naar Rages in Medië kunnen reizen? Bent u in die streken bekend?’ Waarop de engel antwoordde: ‘Ja, ik ken de weg en ik heb er eens overnacht bij onze landgenoot Gabaël.’ Hierop zei Tobias: ‘Blijf op me wachten, dan ga ik het mijn vader vertellen.’ De engel antwoordde: ‘Doe dat, maar maak het niet te lang.’ Zo kwam Tobias bij zijn vader met de boodschap: ‘Ik heb iemand gevonden die met me mee wil reizen.’ Tobit zei: ‘Vraag hem bij me te komen; ik wil weten uit welke stam hij komt, en of het iemand is met wie je gerust op reis kunt gaan.’ Tobias ging hem halen. Rafaël kwam binnen en zij begroetten elkaar. Tobit vroeg: ‘Broeder, vertel mij, van welke stam bent u en uit welke familie?’ Maar Rafaël antwoordde: ‘Gaat het u om dingen als stam en familie, of om iemand die u wilt huren om uw zoon op zijn reis te vergezellen?’ Daarop zei Tobit: ‘Ik zou toch graag weten, broeder, tot welke familie u behoort en hoe u heet.’ Hij antwoordde: ‘Ik ben Azarias, de zoon van de grote Ananias, een volksgenoot.’ Daarop zei Tobit tegen hem: ‘Wees welkom, broeder. Neem me niet kwalijk dat ik gevraagd heb naar uw stam en familie. U bent dus een volksgenoot van me, uit een aanzienlijke en voorname familie. Want Ananias en Jatan, de zonen van de grote Simi, heb ik goed gekend toen we nog samen op bedevaart gingen naar Jeruzalem met de eerstelingen en tienden van de oogst. Zij zijn de dwaalwegen van ons volk niet gegaan. U bent van edele afkomst, broeder. Maar vertel mij, hoeveel loon moet ik u geven? Een drachme per dag naast de kosten van levensonderhoud voor u en mijn zoon? Als jullie gezond en wel terug zijn, geef ik u nog een toelage op uw loon.’ Aldus werd overeengekomen.

    Vervolgens zei hij tegen Tobias: ‘Bereid je voor op de tocht. Ik hoop dat jullie een voorspoedige reis zullen hebben.’ Toen zijn zoon zich voor de reis gereed maakte, zei zijn vader: ‘Ga nu met die persoon op reis. Dat God, die in de hemel woont, jullie langs de goede weg geleide en moge zijn engel jullie vergezellen.’ En beiden gingen op weg. De hond van Tobias ging met hen mee.

    Maar Anna, zijn moeder, weende en zei tegen Tobit: ‘Waarom heb je ons kind op reis gestuurd? Was hij niet onze steun, zolang hij hier bij ons leefde? Geld is ook maar geld. Vergeleken bij ons kind mag het niet meer zijn dan slijk. Wat de Heer ons gegeven heeft om van te leven, dat is genoeg voor ons.’ Tobit antwoordde haar: ‘Maak je toch geen zorgen, mijn zuster. Hij zal gezond en wel terugkomen en jouw ogen zullen hem weer zien. Een goede engel trekt immers met hem mee; zijn reis zal voorspoedig zijn en behouden keert hij terug.’ En zij hield op met wenen.

      

    Volgende week in Tobit en Co: Hoe zal de reis verlopen? Zullen Tobias en Sara elkaar ontmoeten? En zal Tobias willen trouwen met het meisje dat al zeven mannen verloren heeft?

    19-07-2007 om 19:40 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    08-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tobit wil sterven; Sara in Ekbatana wil sterven - Vakantieweekend 2 - Herman

    Aflevering 2 - 7en 8 juli C 2007
    (Tobit 3,1-3a.6-17)

     

    Vorige week in Tobit & Co: De rechtvaardige jood Tobit leeft in ballingschap in Nineve. Als hij ’s nachts een vermoorde volksgenoot heeft begraven, blijft hij volgens de reinheidswetten buiten slapen. Hij krijgt mussendrek in zijn ogen en wordt blind.

     

    Tobit vertelt: Gekwetst weende ik en ik bad verdrietig: ‘U bent rechtvaardig, Heer, en al uw werken en heel uw beleid getuigen van uw barmhartigheid en trouw. Als U oordeelt bent U trouw en rechtvaardig tot in eeuwigheid. Houd mij in gedachten en kijk op mij neer. Daarom, doe met mij wat U goeddunkt. Neem mijn leven terug, zodat ik bevrijd word en tot aarde verga. Want de dood is me liever dan het leven, nu ik valse verwijten te horen krijg en in grote droefheid verkeer. Laat mij eindelijk, uit deze benauwenis bevrijd, naar het eeuwig verblijf gaan. Wend uw aangezicht niet van mij af.

    Diezelfde dag werd Sara, de dochter van Raguël, die in Ekbatana in Medië woonde, beledigd door de dienstmeisjes van haar vader. Zij was namelijk al aan zeven mannen ten huwelijk gegeven, maar de boze demon Asmodaüs had hen gedood nog voor ze gemeenschap met haar hadden gehad. En nu zeiden de dienstmeisjes tegen haar: ‘Bent u soms krankzinnig, dat u de mannen wurgt? Zeven hebt u er al gehad, maar geen enkele heeft u gekregen. Waarom mishandelt u ons? Als zij gestorven zijn, gaat u maar naar hen toe. Zodat we nooit ofte nimmer een zoon of dochter van u te zien krijgen.’ Sara was zo geschokt dat ze zich wilde ophangen. Maar toen dacht ze: ‘Ik ben het enige kind van mijn vader. Wanneer ik dat doe krijgt hij de schande en breng ik hem op zijn oude dag door verdriet in het dodenrijk.’

    En ze bad bij het venster: ‘U bent gezegend, Heer, mijn God, en gezegend is uw heilige en heerlijke naam voor eeuwen. Moge al uw werken U in eeuwigheid prijzen. Welnu, Heer, ik richt mijn ogen en mijn gelaat naar U. Haal me weg van de aarde, Heer, zodat ik geen beledigingen meer hoef te horen. U weet, Heer, dat ik nooit met een man gezondigd heb, en dat ik mijn naam noch die van mijn vader heb onteerd in het land waar ik als balling leef. Ik ben het enige kind van mijn vader. Hij heeft geen ander kind als erfgenaam, noch een naaste bloedverwant voor wie of voor wiens zoon ik mezelf beschikbaar zou moeten houden. Zeven zijn me er al ontvallen. Waarom nog leven? Maar als het U niet goeddunkt mij te laten sterven, kijk dan op mij neer en ontferm u over mij, zodat ik geen belediging meer hoef te horen.’

    Het gebed van elk van hen werd gehoord voor de heerlijkheid van de Grote. En Rafaël werd gezonden om hen beiden te genezen. Om de witte vlekken van Tobits ogen weg te nemen, en om Sara, de dochter van Raguël, aan Tobias, de zoon van Tobit, tot vrouw te geven, en om de boze demon Asmodaüs in de boeien te slaan. Want het was voor Tobias weggelegd om Sara tot vrouw te krijgen. Op hetzelfde ogenblik dat Tobit zijn huis weer binnenging, kwam Sara uit haar dakkamer naar beneden.

     

    Volgende week in Tobit & Co: Hoe komen de verhalen van Sara en Tobit samen? Zal Tobit genezen van zijn blindheid?

    08-07-2007 om 10:36 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    01-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rechtvaardige Tobit wordt blind - Vakantieweekend 1 - Herman

    Aflevering 1 - 30 juni en 1 juli 2007

    (Tobit 1,1a-2a.3.8b-14; 2,1b-7.9-14 - Tijdens de vakantie zijn er geen preken, maar worden deze eigentijds ingevuld)

     

    Het boek van de woorden van Tobit, de zoon van Tobiël, uit de stam van Naftali, die onder de regering van Enemessar, de koning van Assur, in ballingschap werd weggevoerd uit Tisbe, in Galilea.

    Ik, Tobit, heb heel mijn leven de weg van waarheid en gerechtigheid bewandeld; ik heb veel aalmoezen gegeven aan mijn broeders en aan het volk dat met mij naar Nineve in Assur getrokken was.

    Na de dood van mijn vader bleef ik als wees achter. Eenmaal volwassen, trouwde ik met Anna, uit onze eigen familie. Bij haar kreeg ik Tobias.

    Toen ik weggevoerd was naar Nineve, aten al mijn stam- en volksgenoten het voedsel van de heidenen. Maar ik zorgde ervoor dat niet te doen, omdat ik met heel mijn hart trouw was aan God. De Allerhoogste zorgde dat ik in de gunst kwam bij Enemessar en zijn vertrouwen won, zodat hij mij inkoper maakte. Geregeld reisde ik naar Medië. In Rages in Medië gaf ik eens tien talenten zilver in bewaring aan Gabaël, de broer van Gabria.

    Er werd eens, ter ere van mij, op Pinksteren, het Wekenfeest, een feestmaal aangericht. Toen ik aan tafel ging en de vele gerechten zag, zei ik tegen mijn zoon: ‘Ga eens kijken of je ergens een arme, godvrezende volksgenoot vindt, en breng hem dan mee. Ik wacht op je.’ Hij kwam terug met de boodschap: ‘Vader, op de markt ligt een van onze volksgenoten. Ze hebben hem gewurgd.’ Ik liet de spijzen onaangeroerd, sprong op en droeg het lijk naar een schuurtje, waar ik het achterliet tot zonsondergang. Thuisgekomen waste ik me en at in droefheid. Ik moest denken aan wat de profeet Amos gezegd heeft: ‘Jullie feesten zullen in rouw veranderen en al jullie vreugden in gejammer.’ En ik weende.

    Toen de zon was ondergegaan dolf ik een graf en begroef ik het lijk.

    Nadat ik de dode begraven had en ’s nachts thuiskwam, legde ik me, omdat ik ritueel onrein was, te ruste langs de muur van de binnenplaats, zonder mijn gezicht te bedekken. Ik had niet gemerkt dat er mussen in de muur zaten. Ik had mijn ogen nog open en op een bepaald ogenblik viel er mussendrek in. Ik kreeg witte vlekken in mijn ogen. Ik ging naar artsen, maar zij hielpen mij niet. Mijn neef voorzag in mijn onderhoud totdat hij naar het buitenland vertrok. Mijn vrouw Anna probeerde toen met handwerken geld te verdienen.

    Op zekere dag kreeg ze van de opdrachtgevers aan wie ze werk afleverde bij de betaling een bokje, als geschenk. Toen ze daarmee thuiskwam begon het te mekkeren. Ik vroeg Anna: ‘Waar komt het bokje vandaan? Is het niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaars, want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is.’ Zij antwoordde: ‘Ik heb het als geschenk bij mijn loon gekregen.’ Maar ik vertrouwde haar niet en zei haar het bokje aan de eigenaars terug te geven. Ik schaamde me over haar. Maar zij antwoordde: ‘Waar blijf jij met je aalmoezen en je goede werken? Nu komt je ware aard aan het licht.’

     

    Wat zal de vrome jood Tobit doen, nu hij blind is geworden, terwijl hij alleen maar het goede wou doen? En hoe reageren zijn familieleden? Dat lezen we volgende week in het tweede deel van Tobit & Co.

    01-07-2007 om 19:42 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    24-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een veilig nest - Vakantieviering C 2007 - Fred

    Vakantieviering C 2007 – 23 en 24 juni 2007

    (Evangelie - Lucas 9, 51-58)

     

    Volgens sommige taalkundigen is het oudste zinnetje dat men in het Nederlands heeft teruggevonden geschreven rond 1100. Het is vermoedelijk een regel uit een liedje en het werd geschreven door iemand die zijn pen, zijn ganzeveer wilde proberen. Het zinnetje luidt: "Hebban olla vogula nestas bigunnan hinase hic anda thu". In huidig Nederlands is dat ongeveer dit: zijn alle vogels aan de bouw van hun nestje begonnen, behalve ik en jij.

    Als mensen hun leven met elkaar willen delen, gaan zij ook een eigen nestje bouwen en inrichten. Ze willen een plek waar ze thuis kunnen zijn en altijd thuis kunnen komen. Het gaat dan niet in de eerste plaats om luxe of comfort. Ze zijn vooral op zoek naar nestwarmte, naar geborgenheid.

    Julien Van Remoortere schreef ooit een trilogie over zijn jeugd in het Waasland. Als titel voor die drie boeken koos hij: "Een veilig stinkend nest". Het was er dan misschien armoedig, het was niet altijd even netjes, het kon er zelfs echt stinken, maar het was er veilig. Dat is wat met een nest wordt bedoeld.

    Studenten die op kot gaan maken hetzelfde mee. Het eerste wat ze doen is die kamer een beetje inrichten naar hun eigen smaak. Ze brengen er wat meubelen en voorwerpen in aan, waardoor ze zich thuisvoelen. En misschien vinden de moeders het dan wel niet stinkend, maar toch iets te rommelig. Maar de jongeren voelen er zich thuis, het is hun veilig nest.

    Als kinderen gaan trouwen of gaan samenwonen, zeggen we dat ze het nest verlaten. Er zijn tegenwoordig nogal wat koppels die pas later aan trouwen denken. En wat zien we? Zelfs als ze al jaren samenwonen, kan het gebeuren dat ze de nacht vóór hun huwelijk nog eens thuis gaan slapen. Symbolisch drukken ze daarmee uit dat ze de definitieve stap zetten uit het ouderlijke nest.

    De ouders kunnen dan last krijgen van het zogenaamde lege nest-syndroom. Maar ik kan uit ondervinding zeggen dat kleinkinderen daar een uitstekende en zalige remedie tegen zijn.

    Niet toevallig dus hebben wij een nest gekozen als symbool voor deze vakantie. Straks gaan velen van ons misschien andere oorden opzoeken. En wat is het eerste dat we gaan doen in ons vakantieverblijf? Juist, een paar meubelen verplaatsen, een paar foto's aanbrengen. Misschien ook het bed en de zetel eens uitproberen. In ieder geval, we zorgen ervoor dat we er ons zo vlug mogelijk thuis voelen, we maken er een beetje ons eigen nest van.

    In het evangelie van vandaag was Jezus met zijn leerlingen ook op reis. Zijn reisdoel was Jeruzalem, ook al wist Hij dat Hij in die stad zijn leven ging riskeren. En dan komen zijn leerlingen in een Samaritaans dorp en daar wil men Hem niet ontvangen. Dat is een grove inbreuk op de gastvrijheid, een heilige deugd in die tijd. Toch wil Jezus het dorp niet straffen.

     

    En dan zegt één van de leerlingen: "Ik wil U volgen, waar U ook naartoe gaat."  Het antwoord van Jezus is merkwaardig: "De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen".

    Het zou kunnen betekenen dat Jezus en zijn volgelingen niet welkom zijn in deze wereld. Dat ze nergens thuishoren. Dat ze geen eigen nest hebben. In Jeruzalem staat men Hem naar het leven en in dat Samaritaans dorp wil men Hem niet ontvangen. Wie Jezus volgt is gedoemd een thuisloze te zijn.

    Maar we kunnen het ook wat positiever begrijpen. Jezus en zijn volgelingen zijn overal thuis. Ze hoeven zich geen eigen nest te bouwen. Hun nest is de hele wereld. Waar we ook terechtkomen de komende weken, tekenen van Jezus kunnen we overal vinden en ontmoeten.

    Het doet mij denken aan een oud Joods verhaal. Een leermeester krijgt bezoek van één van zijn leerlingen. Die zet een zak met geldstukken tussen zichzelf en de leermeester en zegt: "Rabbi, dit is heel mijn vermogen. Het is allemaal voor u, als u mij antwoord kunt geven op deze vraag: Noem mij één plaats op deze wereld waar ik God kan vinden".

    De rabbi dacht lang na en ging naar binnen. Na een tijdje kwam hij terug. Hij zette twee zakken met geldstukken tussen zichzelf en de leerling en zei: "Dit is heel mijn vermogen. Het mijne en het jouwe. Het is allemaal voor jou, als je mij antwoord kan geven op deze vraag: Noem mij één plaats op deze wereld waar ik God niet kan vinden".

    In de maanden juli en augustus brengen wij in de eerste lezing van alle vieringen het verhaal van Tobit. Dat is een boek uit het Oude Testament. Eigenlijk is het ook een reisverhaal, een verhaal over mensen die uit hun nest worden verdreven en op zoek gaan naar een nieuw leven, een nieuw onderkomen, een nieuw nest. Een verhaal met heel wat herkenbare thema's. We gaan het vertellen in negen afleveringen.

    En nu wensen wij iedereen deugddoende vakantiedagen toe. Voor hen die – al dan niet gedwongen – thuisblijven dat ze deugd kunnen beleven aan elkaar en kunnen genieten van kleine dingen. Dat ze hoop en troost vinden in moeilijke dagen. Voor hen die weggaan, dat ze oog hebben voor de gastvrijheid die hen wordt aangeboden. Dat ze tot rust komen en energie opdoen. En dat ze veilig mogen terugkeren naar het vertrouwde nest.

    24-06-2007 om 00:00 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    17-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uw geloof heeft u gered - 11de zondag C 2007 - Marc

    Elfde zondag C 2007 - 16 en 17 juni 2007 
    (Eerste lezing - Galaten 2, 16, 19-21)
    (Evangelie - Lucas 7, 36-50) 


    Soms zit er een klein Farizeeërke in ieder van ons... en dat is niet negatief bedoeld. Ik heb eens opgezocht op Internet wat ik over “Farizeeërs” kon vinden. Ik vond onder andere “Ze geloofden dat een vroom leven en een strikte navolging van de Wet, de mens dichter bij God zou brengen. De Farizeeërs zagen het als hun taak de gewone mensen te bereiken en om hun kennis aan hen over te dragen. De Farizeeërs waren bij uitstek een groep die zich identificeerde met het "gewone volk", en “Hun leer was consequent, hun opvattingen voor die tijd progressief en zeker niet conservatief.” Er waren Farizeeërs die het goed met Jezus konden vinden, Nicodemus bijvoorbeeld, en Paulus zelf was een Farizeeër, en hij stak dat niet onder stoelen of banken.

    Farizeeërs waren mensen die het goed probeerden te doen, en die er alles op zetten om trouw de wetten en de voorschriften van hun geloof te volgen. Daar was niets verkeerd aan. En mogen wij, die hier ’s zondags nog naar de mis gaan, niet zeggen dat we proberen ons best te doen, en volgens ons geloof te leven? Ik denk het wel. En het is te hopen dat we dat volhouden.

    Maar er zijn valkuilen op de weg van de Farizeeërs, op de weg van mensen die het goed willen doen. De eerste kuil is, dat we beginnen te geloven dat we het dan ook goed doen, en zelf-genoegzaam worden. Tenslotte, als wij het goed doen, hebben wij zelf daar toch voor gezorgd, nietwaar? Wij zijn “de goei”. En de tweede valkuil ligt daar vlak naast: als we onszelf zo goed vinden, vinden we ons gemakkelijk beter. Want zien we rondom ons geen mensen die er niet zo goed in lukken de regels te volgen...?

    In de eerste lezing, die lastige lezing, heeft Paulus het daarover. De wet van Mozes en die regels waar de Farizeeërs zich aan vastklampten, elke wet, die het alleen over regels, geboden, verboden heeft, kan ons niet redden. Want dat alleen is niet genoeg. Dan trappen we met open ogen in de valkuilen. Jezus volgen, Christus laten leven in mij, zoals hij zegt, dat is de weg die we moeten gaan.

    Het evangelie van vandaag kan ons die weg tonen.

    Het gaat over een zondares. Zij heeft er zwaar naast gezeten, Jezus weet dat ook, Hij weet dat haar heel veel vergeven moet worden. En Hij vergeeft haar: omdat Hij meer ziet in haar dan die zonde. Hij ziet dat ze tot veel liefde in staat is, en Hij ziet dat ze gelooft dat ook zij nog vergeving kan vinden. Zij gelooft in Hem, en in haar eigen wil om te veranderen. Een nieuwe kans geeft Hij haar: want Hij ziet meer in haar. Meer dan Simon ziet: die zag alleen een zondares, iemand die het minder goed deed dan hij. Hij ziet niet tot wat ze wel in staat is. Simon is blind, door zijn zelfgenoegzaamheid, zoals hij ook blind is voor wie Jezus eigenlijk is: hij ziet niet dat Hij wel de profeet is die de weg wijst.

    Zo gaat het verhaal ook over Simon, over een man die denkt dat hij goed bezig is, en denkt dat hij kan oordelen over een ander. Zo ziet hij niet dat hij aan zichzelf niet genoeg heeft, maar dat ook hij fouten maakt en vergeving nodig heeft. De korte parabel van Jezus gaat over twee schuldenaars: tenslotte is ook die andere, met zijn kleinere schuld, niet in staat om zijn schuld te betalen. Ook hij heeft zwakheden, en heeft kwijtschelding nodig. Maar hij ziet dat niet in, en blijft zitten met zijn schuld. Die vrouw wist wél goed dat ze aan zichzelf niet genoeg had, dat ze zelf in de fout was gegaan. Zij stond open voor vergiffenis, zij vertrouwde zich toe aan Jezus. Zij is in staat tot liefde: is zo’n vertrouwen niet een teken van heel grote liefde?

    Elke tekst in het evangelie is ook tot mij gericht. In mij zit soms iets van die zondares. Dan hoor ik vandaag dat ik niet mag wanhopen, maar dat ik altijd nieuwe kansen krijg, als ik blijf geloven in de vergeving, en als ik oprecht wil opnieuw beginnen. “Ga, in vrede” zegt Hij dan. En in mij zit ook dat klein Farizeeërke, dat zijn best wil doen, maar dat soms denkt dat het toch wat beter is dan “die andere”. Dan zie ik niet hoe de andere echt is, en geef ik aan de andere niet de kansen die hij of zij nodig heeft. En dan zie ik niet wie Jezus is, en wat Hij ook voor mij kan betekenen.

    Ja, we zijn niet perfect. We moeten dat goed weten, want anders worden we hovaardig. Maar tegen ieder van ons zegt Hij: “ga in vrede”. Hij blijft in ons geloven.

    17-06-2007 om 00:00 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    10-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maaltijd vieren - Sacramentsdag C 2007 - Jan

    Sacramentsdag C 2007 - 9 en 10 juni

    (Eerste lezing - Korintiërs 11, 23-26)
    (Evangelie - Lucas 9, 11b-17)


    Maaltijd vieren was erg belangrijk voor Jezus, want maaltijd stond in zijn ogen symbool voor gemeenschap maar ook als symbool voor delen.

    Met sacramentsdag herdenken we de instelling van de eucharistie.

    Dit gebaar, het zegenen en het breken en het delen van het brood is eigenlijk de fundatie van onze Christelijk samenzijn, de basis van ons wekelijks samenkomen..

     

    U weet dat in Vlaanderen eten en drinken vrij hoog op populariteitspol staat.

    Er kan geen kermis of geen verjaardag of geen communiefeest of familiefeest voorbijgaan zonder eens goed gegeten en gedronken te hebben.  Als we maar kunnen feesten, dan vinden we het goed.

    Maar feesten is toch ook samenzijn, en spreken over gemeenschappelijke interesses en spreken over straffe of waardevolle momenten en ook spreken over diegenen die er niet meer bij zijn en spreken met mekaar om dingen terug goed te maken, om te verzoenen wat scheef gelopen is.

     

    De eucharistie is niet anders.  Als we maar samenzijn.  Wij kleden ons ’s zondags anders dan in de week, we delen mekaars interesse, we luisteren naar teksten en herdenken of gedenken die er niet meer bij zijn.

    We vragen vergeving aan mekaar en aan God.

    We eten zijn brood, symbool van geestelijk voedsel en de drinken de wijn als symbool van zijn lijden en sterven voor ons.

     

    Dus, we mogen stellen dat Jezus er goed bij was toen hij deze gebruiken leerde aan zijn vrienden.

     

    In het begin van het evangelie van vandaag lezen we: “toen de dag ten einde begon te lopen….”

    Het wordt avond, en dat heeft altijd iets bedreigends over zich, zeker in de woestijn.   Daar zijn geen zekerheden,  daar weet men niet op voorhand wat de nacht brengt.

    Geen wonder dat de leerlingen bezorgd waren en zeiden: “stuur de mensen weg”

    Maar dat is nu het laatste wat Jezus zou doen.  Hij heeft toch altijd gezegd: “kom allen tot mij, allen die onder zorgen gebukt gaan”

     

    Maar Heer,….we hebben niet meer dan 5 broden en 2 vissen…en dat voor 5000 man.

    5 broden: symbolisch zoals de 5 boeken van Mozes

    2 vissen: symbolisch zoals de 2 tafels van de wet.

    Lucas verwijst met de 5 en 2 naar geestelijk voedsel.

     

    De 5000 man staat hier voor: héél veel volk.  Voor wereldwijd.  Het geestelijk voedsel is dus voor iedereen die er honger naar heeft.

     

    Jezus dankt…breekt…en deelt.  Dit zijn 3 ontzettend belangrijke gebaren.

    3 handelingen die belangrijk zijn in ons leven, in ons gezin, in alles waar we mee bezig zijn…

    Danken, breken en delen.

    Ook 3 basishandelingen in onze hedendaagse eucharistieviering. Eucharistie heeft slechts betekenis als wij het brood willen breken en delen, als wij er zijn voor anderen,  als we aandacht hebben voor de noodlijdenden

     

    En we weten allemaal, er zijn veel mensen die zeggen: “je moet niet naar de mis gaan om een goed christen te zijn”.   Maar ze missen wel deze 3 handelingen…

     

    Wie niet meer dankt is ondankbaar en verliest contact of vrienden, verliest zijn of haar uitstraling naar de medemens.  We moeten meer dankbaar zijn, ook voor dit geestelijk voedsel dat we zo nodig hebben.

    Danken is zo fundamenteel, het is mekaar erkennen, mekaar in de ogen durven zien en uitstralen dat we er zijn om voor mekaar goed te doen.

     

    Breken: je kan niet delen vooraleer je iets gebroken hebt.  Je moet van 1 stuk meerdere stukken maken om deze te kunnen weggeven.  Met het breken van het brood bedoelen we ook: we hebben iets over voor mekaar.  Wat ik te veel heb zal ik graag delen en wat jij nodig hebt zal ik u geven.  Als we eens met mekaar zouden kunnen omgaan….ik zou wel weten wie dan de verkiezingen zeker NIET zal winnen.

     

    Delen: om te delen moet je met meerdere zijn.  Zelfs voor 5000 man kan men voldoende voedsel vinden, zelfs in de woestijn, zelfs bij valavond….

    En weet je: er bleven nog 12 manden met brokken over.  Ze zullen dus niet gestorven zijn van honger, maar ook niet van angst of van eenzaamheid.

    Hun honger naar geestelijk voedsel zal wel gestild zijn.  Er was overvloed, Jezus geeft zijn voedsel in overvloed.

    Een feest is maar goed als er echt veel overschiet.  Wie van ons kent dat probleem niet?

     

    Jezus is ons nabij als een bron van kracht, als een bron van leven, en wel van “leven in overvloed”  12 manden schoten er over , 12 manden voor “in de mazen van het net”

    Vrienden, als conclusie zouden we kunnen zeggen, hoe groot de honger ook is, of hoe groot de massa, er is altijd genoeg als je maar wil delen.

    Danken, breken, delen.

    Als wij dan eten van dit brood, en drinken uit deze beker, verkondigen wij zijn dood, totdat hij wederkomt.

     

    Jan Van Noten

    10-06-2007 om 00:00 geschreven door de preekploeg  

    Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier (0)


    De preekploeg van Sint-Anna-ten-Drieën, Antwerpen Linkeroever

    In een eucharistie-viering volgt na het evangelie meestal een preek of homilie. In onze parochie bestaat hiervoor (al jaren) een preekploeg. Ze bestaat uit een zestal mensen die, na onderlinge afspraak, geregeld een "preekbeurt" verzorgen.
    Momenteel zijn dat Ria, Hilda, Marc, Jan, Gie en Fred. Pastoor Herman maakt uiteraard ook deel uit van de preekploeg en komt zelf ook meermaals aan de beurt.
    De bedoeling van een homilie is niet een universele waarheid te verkondigen die iedereen verplicht moet geloven en zeker niet de mensen terecht te wijzen. In een homilie willen wij de lezingen uit de bijbel een beetje verduidelijken en trachten wij ze in verband te brengen met de actualiteit van vandaag.
    Dat is niet altijd even simpel en daarom proberen wij elkaar te helpen. Elke maand komen wij samen om de lezingen uit de bijbel te bespreken en elkaar te inspireren bij het opstellen van de preek.
    In deze blog publiceren wij niet alleen onze homilies, maar staan wij ook open voor uw reacties.

    Blog als favoriet !
    Archief per maand
  • 09-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 06-2021
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 07-2020
  • 06-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 09-2005

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs