Zij delen mee in de klappen en de bommen die daar vallen, zoals zovelen die daar wonen, zij ondervinden aan den lijve wat het is om te moeten lijden. Zo hebben leerlingen van Jezus door de eeuwen naar de verhalen over de opstanding geluisterd: de woorden kregen hun volle betekenis als die over hen gingen, over hun eigen hoop en vrees.
Zo heeft ook Felix Timmermans dit verhaal gelezen. Hij heeft er een gedicht over geschreven, letterlijk in de avond van zijn leven. Hij was niet alleen dodelijk ziek, hij was zeer hard aangepakt bij de repressie na de Tweede Wereldoorlog. En in die periode schrijft hij het gedicht over Emmaüs dat jullie op de misblaadjes vinden (zie onderaan).
Hij was een oude mens. De zon gaat dan onder.
En ben ik fout, als ik zeg dat het niet verwonderlijk is wanneer men in zijn oude dag vecht tegen ontgoocheling? We hadden gehoopt zegt een van die twee tegen die vreemde man. We hadden gehoopt
maar wat is ervan terecht gekomen? Hoeveel illusies liggen niet aan diggelen, als oudere mensen op hun leven terugkijken? Was het dat maar?
Hebben we daarvoor zoveel moeite gedaan, zoveel dromen gekoesterd? Waar is de energie en de hoop waarmee onze idealen gevolgd zijn? En het lijden dat velen door moeten, waar hebben we dat verdiend
?
De Emmaüsgangers lopen in de ondergaande zon van de moedeloosheid. Ze gaan weg van Jeruzalem, de grote stad, het bruisend leven, ze trekken naar een onbekend nest om gerust gelaten te worden. Maar het valt me wel op in het evangelieverhaal, dat ze zich niet opsluiten in bitterheid. Daar komen ze een vreemdeling tegen, ze beginnen ermee te praten, ze vertellen wat hun op het hart ligt. En ze willen nog naar hem luisteren: de ontgoocheling heeft hen nog niet afgestompt.
Dan begint het gedicht van Timmermans. Die twee nodigen de vreemde man uit. Ze zijn gastvrij, ze zijn erom bekommerd dat ook hij, in de nacht, onderdak moet vinden, ze bieden hem het avondbrood, das Abendbrot zoals ze dat zo mooi in Duitsland zeggen. En ik ben er zeker van dat er bij velen in de kerk een lichtje is gaan branden, als ze hoorden: hij brak het brood
het evangelie vertelt over de wekelijkse wekelijkse samenkomst van de eerste christenen, s avonds, als ze brood braken en deelden met elkaar. Jezus is erbij, zoals hij gezegd heeft, waar twee of drie in zijn naam verenigd zijn: bij die twee in Emmaüs, bij die Koptische christenen die moeten schuilen, bij ons hier die zijn brood delen.
Dit verhaal zegt: als wij open staan voor anderen, als wij luisteren en ons niet laten opsluiten in onze ontgoocheling, als wij, naar zijn woord, onderdak geven en delen wat we hebben, dan kan zijn licht in ons opgaan en de vallende duisternis verdrijven, want hij laat ons niet alleen. Ja, dit is het wonder, staat in het gedicht: hij verdwijnt door ons heen, en toch blijft zijn licht in ons branden.
Timmermans heeft dit kunnen schrijven, praktisch op zijn sterfbed. Het zijn de laatste verzen in die kleine bundel Adagio, die na zijn dood is uitgegeven. Het is een geloofsbelijdenis, tegen alle wanhoop in.
Het is nog tijd voor Paaswensen.
Ik wens dat jullie en ik dat licht hier kunnen vinden, en naar Jeruzalem terug kunnen gaan, het Jeruzalem waar de mensen leven die ons nodig hebben. En dat we samen dat licht van hoop kunnen ontsteken bij elkaar en bij de velen, die de zon zien ondergaan.
EMMAÜS
Heer, blijf bij ons, de zon gaat onder.
Wij boden dan het avondbrood
de vreemde man, die langs de baan
met ons was meegegaan.
En wijl Hij, t zegenend, de ogen sloot,
gebeurde het: zijn aangezicht
verklaarde in een hemels licht,
waarin Hij plotseling verdween
Dit was het wonder.
Wij stonden weer alleen,
doch vouwden blij onz handen.
Het was alsof Hij door ons heen verdween
en t licht in ons is blijven branden.
Blijf zo in ons, o Heer, de zon gaat onder!