De lezingen van vandaag zijn weer zware boterhammen.
Neem nu die eerste lezing, die komt uit het tweede boek van de Makkabeeën. Nooit van gehoord zeg je? Dat kan ik goed aannemen, want vandaag is de enige zondag in het jaar waarop we iets uit die boeken lezen. Deze boeken werden geschreven in de eerste eeuw voor Christus.
En daaruit lezen we dan dat gruwelijke verhaal over een vroom joods gezin, een moeder met haar zeven zonen, die gefolterd en gedood worden omdat ze weigeren varkensvlees te eten dat, volgens de wet van Mozes, onrein is. Het verhaal is duidelijk geschreven vanuit het oogpunt van de Makkabeeën zelf.
Neen het gaat hier niet om Israëlische gijzelaars die door Hamas gevangen genomen werden in de Gazastrook. Het gaat over acht slachtoffers: zeven broers en hun moeder. Gelukkig blijft de lezing beperkt tot vier van hen en gaat de verslaggever ook niet in op gruwelijke details van hun foltering. Neen, zijn relaas vertelt vooral over de manier waarop zij die folteringen doorstaan. Hoe zij hoopvol de toekomst tegemoet kijken.
In die zin is het verhaal vergelijkbaar met wat we vernemen in het evangelie. Ook Jezus gaat niet in op de details van de vraag van de Sadduceeën, die niet geloven in een leven na de dood.
Neen, Jezus vertelt vooral over zij die wél geloven in de verrijzenis uit de dood. Hij noemt hen de kinderen van de verrijzenis of de kinderen van God. Zij zullen deel krijgen aan de andere wereld, hoe moeilijk het ook valt om ons die wereld voor te stellen.
Als om dat verrijzen van de doden te “bewijzen”, verwijst Jezus naar dezelfde Mozes naar wie de zonen van de Makkabeeën verwezen. De Mozes die, bij de brandende braamstruik, de Heer aansprak als “de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob”. Géén God van doden, maar van levenden.
Wij zongen daarstraks al van “Stil maar, wacht maar alles wordt nieuw, de hemel en de aarde”, en we gaan dat straks nog eens doen.
Omdat en opdat we blijven geloven en vertrouwen dat daar onze toekomst ligt, op voorwaarde dat we écht blijven liefhebben, zoals Hij.
Amen.