Zesde zondag door het jaar A 2020 - Zondag 16 februari 2020
Eind vorige maand was het 75 jaar geleden dat er een einde kwam aan de afschuwelijke terreur in het concentratiekamp van Auschwitz-Birkenau. Meer dan één miljoen vrouwen, mannen en kinderen lieten daar op een gruwelijke manier het leven. Meer dan 90% van hen waren joden.
De herdenking van deze feiten kwam uitgebreid in het nieuws.
Wij hebben immers veel aan het jodendom te danken. Christenen hebben joodse wortels. Jezus was een jood, geboren in een joodse familie en erin opgevoed. Zoals elke joodse jongen werd hij besneden, hij mocht als twaalfjarige plechtig de Thora voorlezen. Zijn vrienden en zijn eerste medewerkers waren joden.
En net als alle joden was hij opgegroeid met een fundamentele eerbied voor de wet en de profeten. En die wetten zijn niet te onderschatten. De joodse wet telt zowat 248 geboden en 365 verboden. De farizeeën en schriftgeleerden indertijd bleven maar zweren bij de letterlijke toepassing van al die voorschriften. Ook nu nog beheersen die wetten soms een groot deel van de gebruiken en geplogenheden in joodse families.
Hoever dat kan gaan kunnen we lezen in boeken zoals het bekende “Mazzel tov” van Margot Vanderstraeten.
En wij denken soms dat Jezus een totaal ander soort wetten heeft opgesteld dan de joodse. Maar niets is minder waar. Het evangelie vandaag begon met de woorden: “Denk niet dat ik gekomen ben om de wet en de profeten op te heffen. Ik ben niet gekomen om ze op te heffen, maar om ze te vervullen.” Jezus wil de wet niet afschaffen, wel integendeel. Ook in de eerste lezing doet die andere Jezus, Jezus Sirach in al zijn wijsheid een oproep om toch maar zeker de geboden te onderhouden.
“Geen enkele wet ga Ik afschaffen” zegt Jezus.
Maar Hij kant zich wel tegen het blind toepassen van de letterlijke of uiterlijke wet, zonder oog te hebben voor de zin of de geest ervan. En die geest gaat vaak veel verder dan het louter formeel gehoorzamen aan iets wat moet, of iets niet doen omdat het nu eenmaal verboden is. Dan wordt het meer dan een toepassen van de wet, dan wordt het een soort levenshouding.
Ik kom nog even terug op de bevrijding van het concentratiekamp van Auschwitz. Er zal wel niemand zijn die de gruwel van de tweede wereldoorlog, die uiteindelijk leidde tot de moord op zes miljoen joden, zal goedpraten of verdedigen. Iedereen is vervuld van afschuw en zal die slachtpartij ten allen prijze en streng veroordelen.
Maar wie terugkijkt in de geschiedenis van die tijd, ontdekt dat de haat tegen joden en mensen van een ander ras of een andere godsdienst geen monopolie was van de nazi’s.
Er was 75 jaar geleden ook veel vreemdelingenhaat onder de zogenaamd gewone mensen. Ook al waren zij niet rechtstreeks of zelfs zijdelings betrokken bij de gruwel in een concentratiekamp.
Eén van de fundamentele joodse wetten, die wij ook onderschrijven, luidt: gij zult niet doden. Natuurlijk niet. Doden mag niet en slaan of verwonden ook niet. Zelfs grove beledigingen of agressieve taal keuren wij af. Maar toen er een paar weken geleden een paar bootvluchtelingen in moeilijkheden kwamen voor de kust van De Panne, werd er zwaar gereageerd op twitter en sociale media, met soms ronduit haatdragende berichten.
En mag dat niet? We mogen toch voor onze mening uitkomen. We hebben die mensen toch niet aangeraakt of hun bootje omver geduwd. Wie zo redeneert doet een beetje als de farizeeërs. Ik heb toch geen wet overtreden, ik heb toch niets verkeerds gedaan.
In onze tijd gaan we soms nog verder: als we wel iets verkeerd hebben gedaan en niemand heeft het gezien, is het al lang goed. Zoals die chauffeur die werd tegengehouden door een agent omdat hij door het rode licht was gereden. “Heb je niet gezien dat het licht rood was?” vroeg de agent. “Dat het licht rood was had ik gezien”, zei de man, “maar ik had jou niet zien staan”.
We zijn vaak te rap content omdat we niets verkeerds hebben gedaan, omdat we geen wet hebben overtreden, of niet betrapt werden. Maar dan gedragen we ons weer zoals de farizeeën. Er zijn bijvoorbeeld verpleegkundigen die precies doen wat hen is opgedragen. Ze zijn altijd op tijd, ze maken geen fouten, ze doen niets verkeerd. Maar pas als ze iets méér doen, en met hun hart erbij, winnen ze de waardering en de appreciatie van hun patiënten.
Dat geldt niet alleen voor verplegers, maar ook voor dokters en voor leerkrachten en voor vrijwilligers in verenigingen en jeugdbewegingen en voor zoveel anderen. Het geldt voor ontelbaar veel moeders en vaders en familieleden en vrienden. Het is door wat men buiten of boven de wet doet dat men als mens waarde krijgt.
Deze viering is ook een gedachtenisviering.
Voor mensen die wij niet kunnen vergeten en die we vandaag ook liefdevol herdenken. Wij denken aan hen niet als aan iemand die de wet heeft toegepast en die niets verkeerds heeft gedaan. Maar wel aan iemand die veel en veel meer voor ons heeft gedaan dan wat wettelijk moest.
En daardoor ons leven heeft vorm gegeven.
En niet vergeten mag worden …
Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier ({COMMENTAAR_AANTAL})
|