Het verhaaltje kennen jullie wel: Sint Augustinus wou een boek schrijven over de heilige drievuldigheid. Hij zat te denken aan het strand, maar hij had geen inspiratie. En hij zag een kindje dat een kuil had gegraven, en dat liep met een emmertje naar de zee, vulde dat met zeewater, en kapte dat in zijn kuiltje. En de heilige vroeg, manneke, wat doe je? En de kleine antwoordde: ik giet de zee in mijn putteke. Maar dat kan toch niet, de zee is veel te groot! zei Augustinus. En de kleine antwoordde: ik zal rapper de zee in mijn putteke krijgen, dan gij het mysterie van de drievuldigheid in uw koppeke....
Het is vandaag Drievuldigheidszondag, en ik vind dat een troostend verhaaltje. Want eerlijk gezegd, van de drievuldigheid snap ik niet veel. Het geloof dat Jezus voorgeleefd heeft, en dat hij ons vraagt om uit te dragen, kan niet moeilijk zijn. En het gaat in het geloof niet zozeer over 'redeneren', over 'begrijpen', over 'theorieën'.
Ik zeg nu niet dat we over God niet kunnen nadenken, maar op de eerste plaats, geloof ik, is God iemand die ons ons raakt, die we aanvoelen, die we ervaren.
Neen, we zien God niet. Van in de heel oude teksten in de bijbel lezen we dat niemand God kan zien, of hij moet sterven. Hij is te groot, te machtig, te anders.
Hoe zijn mensen dan beginnen vermoeden dat er een God is? Er is een mooi verhaal in de bijbel over Mozes, die vraagt om God te kunnen zien. Maar God zegt: dat zal niet gaan, niemand kan daar tegen. Maar ik zet je in een rotskloof, en leg mijn hand op jou als ik voorbijkom. En als ik voorbij ben, kun je me langs achter zien.
Wat kan dat verhaal betekenen? Misschien dat, als we God tegenkomen, dat niet op de moment van die ontmoeting door hebben, maar als we erop terugkijken, als we ons herinneren wat we meegemaakt hebben. Is dat ook niet zo met andere hoogtepunten en dieptepunten in ons leven? We zijn heel gelukkig geweest, we hebben iets zaligs of iets ergs meegemaakt, er gebeurt iets beslissends. En we beginnen maar echt te beseffen wat er gebeurd is, als het voorbij is en we er naar terugkijken.
Het is ook zo gegaan met de leerlingen van Jezus. Als die met hem Palestina afreisden en hem bezig zagen, wisten ze ook niet wat ze zagen. Ze vermoedden wel iets, op hun beste momenten. Pas als hij gestorven was begon hun euro stilletjes te vallen, en dan nog twijfelden ze. Stilaan zijn ze gaan beseffen dat er in Jezus meer zat dan een gewone mens, dat wie contact had met Jesus, ook contact had met God.
Misschien is dat de betekenis van die verschijningsverhalen: met de ogen van het geloof zien ze Jezus zoals hij echt is.
Jezus zoals hij echt is. Hoe moet je dat wonder onder woorden brengen, een ervaring die veel groter is dan wij kunnen bevatten? Wij kunnen niet anders dan gebrekkige woorden spreken. De God waar Jezus over spreekt, we noemen hem Vader, zoals Jezus ons geleerd heeft. Jezus in wie wij God ontmoeten, we noemen hem de Zoon van God, hij brengt ons de schat van zijn Vader, hij de gezondene, de redder. De kracht die het geloof ons geeft, de bezielende aanwezigheid die we voelen, noemen we zijn Geest, zijn heilige Geest.
God die als een vader leven geeft, Jezus die zo goed als God is, zijn Geest die leeft in ons, zo spreken zijn leerlingen over hun geloof. En dan is het niet zo belangrijk hoe die beelden, die woorden, die ervaringen in mekaar moeten passen. Het gaat niet om de uitleg, het gaat erom dat we ervaren dat we gedragen worden, dat we niet alleen zijn, dat we God af en toe tegenkomen, en dat we dat meestal pas achteraf door hebben.
Maria wist ook niet wat haar overkwam als ze zwanger werd. En ze had ook niet door wie dat kind van haar eigenlijk was. Ze was niet bezig met theologische uitleg. Ze vertrouwde erop dat het allemaal ging goed komen: doe maar wat hij zegt, staat ergens in het evangelie. Dat is de boodschap vandaag: vertrouwen dat God op verschillende manieren onder ons is, en dat hij ons zal thuisbrengen.