Drieëntwintigste zondag door het jaar A 2011 - Zaterdag 3 en zondag 4 september 2011
Evangelie: Matteüs 18,15-20 - 'Wanneer uw broer gezondigd heeft, wijs hem dan terecht'
Vorige donderdag is er weer een nieuw schooljaar begonnen, voor vele duizenden leerlingen en leerkrachten. Naast het uitdelen van boeken en het kennis maken met elkaar werd in alle scholen ongetwijfeld ook aandacht besteed aan het schoolreglement.
Leerlingen moeten weten wat van hen verwacht wordt in de nieuwe of de vertrouwde school. Ook voor leerkrachten werden afspraken gemaakt of hernieuwd, op het einde van augustus dan al.
Zo een reglement is belangrijk.
Iedereen moet weten waaraan zich te houden. Men moet duidelijk weten wat mag en niet mag, wat verplicht is of gewoon toegelaten. Niet alleen in scholen trouwens, het is zo in een bedrijf, in het verkeer, in onze maatschappij. Maar wat doen we met mensen die zich niet houden aan de regels, die manifest fout handelen of zich verkeerd gedragen? Daarover ging zonet ook het evangelie.
En wat zegt Jezus?
Iemand die fout is, moet je zeker niet onmiddellijk veroordelen. Je moet hem voldoende kansen bieden. Eerst wijs je hem terecht onder vier ogen. Dan haal je er getuigen bij en pas dan leg je het voor aan de kerk, aan hogere instanties.
In een school gaat het er net zo aan toe: eerst probeer je met de betrokken leerling te praten, dan probeer je het misschien samen met een collega, bijvoorbeeld de klastitularis en pas als dat allemaal niet helpt, stuur je hem naar de prefect of de directeur. Het is goed dat een schoolreglement streng is, en vooral duidelijk, maar de toepassing ervan blijft bij voorkeur begripvol, menselijk en geduldig.
Maar eigenlijk gaat het evangelie daar niet over.
Die leerling is iemand over wie leerkrachten gezag kunnen uitoefenen. Terechtwijzen is dus logisch, het hoort bij hun functie. Maar Jezus heeft het over: je broeder die gezondigd heeft. Dat is dus een gelijke. En die terechtwijzen of tot de orde roepen is al wat moeilijker. Ik moet eerlijk toegeven dat ik het zelf ook niet graag doe.
Want iemand anders aanspreken op zijn fouten, of een verkeerde houding, wordt al snel ervaren als bemoeizucht. We kunnen er meestal zelf ook slecht tegen. Als iemand op ons kritiek heeft, is al gauw de reactie: wie denkt hij wel dat hij is? Maakt hij soms zelf geen fouten? En misschien hebben wij ook wel schrik voor die reactie en houden we daarom onze mond.
Of spreken we onze kritiek liever uit achter de rug.
Want, laten we eerlijk zijn, daar zijn we meestal heel goed in. Liever dan iemand op zijn fouten te wijzen, gaan we naar nog iemand anders om over die fouten te praten. Heb je dat gezien? 't Was weer van dat! Zoals die zich gedraagt, dat kan toch niet. Terwijl Jezus zegt: "Wijs je broeder onder vier ogen terecht." Loop niet meteen naar anderen om te roddelen.
Spreek met je broeder, niet over hem.
Wat houdt ons tegen om dat te doen, om met onze broeder, onze medemens te spreken over zijn evidente fouten of verkeerd gedrag? Om te beginnen: we zijn het niet gewoon.
En ook: we willen elkaar niet kwetsen en we zijn een beetje bang voor een boze reactie. We zijn bang om een conflict uit te lokken. We hebben het zelf ook niet graag, terechtgewezen worden. En uiteraard is er ook het besef van onze eigen gebreken en tekortkomingen. Wie zijn wij tenslotte om over anderen te oordelen?
En toch: de ogen sluiten, doen alsof we het niet zien is vaak de gemakkelijkste houding, maar meestal niet de beste oplossing. Zwijgen is toestemmen, zegt het spreekwoord. Maar heel vaak stemmen wij niet echt toe, maar we zwijgen toch. We zijn er ons niet voldoende van bewust dat wij allemaal verantwoordelijkheid dragen voor elkaar.
We horen het wel eens in nieuwsberichten of we lezen het in de krant. Hoe een heleboel mensen getuigen zijn van een conflict of van onrecht en hoe niemand reageert of ingrijpt. Mensen zijn bang om erbij betrokken te worden en we begrijpen dat meestal heel goed. We zouden allicht hetzelfde doen of niet doen. En toch: we voelen heel goed aan dat het niet klopt. In het oude testament vroeg Kaïn al schamper aan God: "Ben ik soms mijn broeders hoeder?"
Als het erom gaat mensen in nood te helpen, komt de solidariteit makkelijker boven.
Dan voelen we ons plots wel verantwoordelijk voor elkaar. Kijk maar eens naar het Pukkelpopdrama van enkele weken geleden. Mensen stelden spontaan een deel van hun huis ter beschikking, boden op alle mogelijke manieren slachtoffers onderdak en steun. Dan zijn we wel de hoeders van onze broeders en zusters.
Maar als mensen in de fout gaan, vinden we gewoonlijk dat anderen het maar moeten oplossen. De politie moet optreden, de overheid moet maatregelen treffen, de school is verantwoordelijk, de maatschappij zit verkeerd in elkaar.
Of nog erger: aan die kerel is toch niets meer te doen!
Praat met je broeder onder vier ogen, zegt Jezus. En als hij niet wil luisteren, haal er dan nog een paar mensen bij die het goed menen. Die hem niet meteen veroordelen, maar er in alle rust eens mee praten. En als dat allemaal niet helpt, schakel dan pas de overheid in.
Eerst praten, eerst waarschuwen en niet te snel aanklagen. En vooral niet achter de rug beginnen praten. En laten we ook maar proberen te verdragen dat onze broeder ook ons eens terechtwijst.
Ook dat is af en toe nodig
Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier ({COMMENTAAR_AANTAL})
|