Openbaring van de Heer - 5 en 6 januari A 2008
Eerste lezing: Jesaja 60, 1-6 Evangelie: Matteus 2, 1-12
Weinig verhalen uit de Bijbel zijn zo verweven met volkse legenden en gebruiken als dat van de drie Koningen. In de Bijbel vinden we eigenlijk weinig over hen. Alleen bij Matteus worden ze vermeld en wat we zonet in het evangelie hebben gehoord is alles wat over hen geschreven staat. Meer concrete gegevens zijn er niet te vinden. We weten dus niet of het ging over een blanke, een gele en een zwarte. We weten niet of ze Caspar, Melchior en Balthazar heetten. Ze hadden ook geen nieuwe hoed nodig, want hun oude was niet versleten. En ze zaten zeker niet likkebaardend uit te kijken naar het worstenbrood van volgende maandag. Waarschijnlijk waren het ook geen koningen. Afhankelijk van de vertaling worden ze soms "magiërs" genoemd. Dat betekent niet dat ze tovenaars waren, maar wel geleerden, meer bepaald sterrenkijkers. Het is geen toeval dat ze op hun tocht naar het goddelijk Kind een ster volgen. In andere vertalingen heten ze dan weer de drie wijzen. En wijs waren ze zeker. In die zin kunnen ze ons ook vandaag nog inspireren en voor ons een voorbeeld zijn. Ze waren wijs omdat ze naar boven keken, naar de hemel en zijn tekens. Omdat ze thuis waren in de nacht en zijn geheimen, omdat ze uitkeken naar een ster. Mààr: omdat ze ook oog hadden voor wat beneden ligt, voor de aarde en haar mensen, voor de dag en het licht. Het blijft ook de opdracht voor christenen van vandaag: een evenwicht zoeken tussen hier boven en hier beneden, tussen gebed en bezinning en actieve inzet. Ze waren wijs omdat ze bereid waren omwegen te maken. Want als we lijnrecht op ons doel afgaan, dwars door alles en iedereen heen, doen we vaak de wereld en de mensen geweld aan. De drie wijzen maakten omwegen, volgden de hoogten en laagten op hun weg, volgden de loop van de rivieren. Wij willen graag zelf onze weg maken, onze reis bepalen. En wat ons hindert moet uit de weg worden geruimd. Ze waren ook wijs omdat ze op zoek waren naar een kind en in dat kind een koning konden herkennen. Ze waren niet op reis naar zichzelf, zoals wij dat vaak zijn. Ze waren niet op zoek naar hun eigen land of hun eigen volk of hun eigen grote gelijk. Misschien is daar in onze tijd echt wel nood aan: aan mensen die niet gedurig op reis zijn naar zichzelf. Die open staan voor nieuwe mensen, nieuwe inzichten, nieuwe ideeën. En ze waren wijs omdat ze het kind hulde brachten en hun schatten te voorschijn haalden. Ze waren ongetwijfeld rijk, maar ze hadden op hun tocht veel moeten achterlaten. En wat ze nog bij zich hadden, schonken ze weg: goud, wierook en mirre. Want in hun wijsheid wisten ze: wat niet gegeven wordt, gaat verloren. Voor nuchtere mensen lijkt het een vreemde legende, die van de drie wijzen. Hoe kan het nu dat wijze, verstandige mensen op zoek gaan naar een koning en hem dan herkennen in een pasgeboren kind in een armoedige stal? Waarom ondernemen zij zo een lange reis, vol ontberingen en gevaren, om uit te komen ergens in het veld in Betlehem? En hoe weten zij dat dat kind de Messias is en dat ze het zeker niet aan Herodes mogen gaan vertellen? Laten we niet vergeten dat Matteus zijn evangelie schreef zowat rond het jaar 75. Met andere woorden: ongeveer veertig jaar na de feiten. Hij beleefde toen een andere realiteit. Hij maakte het toen mee dat verstandige mensen uit Jeruzalem Jezus verwierpen, maar dat wijze mensen uit het oosten Hem vereerden. Dat gegeven wil Matteus verklaren. En daarover schrijft hij zijn legende-verhaal. Wat na zovele jaren voor velen duidelijk was geworden, dat was in de kern al aanwezig in dat kind van Betlehem. En Matteus ziet dat vele zogenaamde heidenen zich tot Jezus bekeren. Hij laat ze dan maar hulde brengen aan het pasgeboren kind in de kribbe. Zo vreemd is dat eigenlijk niet. Het is trouwens betekenisvol dat we het feest van vandaag eigenlijk het feest van de Openbaring noemen. In de orthodoxe kerk is deze feestdag belangrijker dan Kerstmis. Met Kerstmis verschijnt Jezus in Israël, met Driekoningen verschijnt Hij aan de heidenen, aan heel de wereld. Israël heeft God eerst ontdekt binnen de horizon van de eigen familie en het eigen volk. Pas achteraf is het besef gegroeid dat er maar één God bestaat en dat die God met de hele wereld te maken heeft. Al was bij een profeet als Jesaja dat besef er blijkbaar al veel vroeger. Hij bezingt in de eerste lezing de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem. En hij ziet alle volkeren aangetrokken worden door het stralend licht van Gods aanwezigheid in die stad. En ook hier brengen zij goud en wierook mee. Zoals de drie wijzen bij het feest van de Openbaring. Wij gebruiken het woord openbaring wanneer we iets nieuws leren of iets onverwachts ontdekken. We zien ineens iets wat we niet voor mogelijk hielden. Er wordt iets openbaar wat verborgen lag. Zo verging het ook de wijzen uit het oosten. Ze hadden op het einde van hun tocht allesbehalve een armoedig kind en een armoedige behuizing verwacht. En toch brak het inzicht door dat dit het was waarnaar ze op zoek waren. Voor een openbaring moet je openstaan. Mensen zijn hun leven lang op zoek naar geluk. En als het geluk zich dan openbaart, is het bijna altijd anders dan we hadden verwacht. Een openbaring kan je niet zoeken, die overvalt je. Of ze overvalt je niet. Wie op reis blijft gaan naar zichzelf, zal weinig nieuws ontdekken. Hem staat allicht geen openbaring te wachten. Hoe meer we ons open stellen, hoe meer we ons los maken van onszelf en ons eigen gelijk, hoe groter de kans dat ook wij gezegend worden met een openbaring.
Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier ({COMMENTAAR_AANTAL})
|