Mattheus schotelt ons vandaag weer een mooi stukje evangelie voor. Jezus geeft daarin duidelijke spelregels hoe we het moeten aanpakken als een van onze broeders (of zusters) iets mispeuterd hebben of buiten de lijntjes kleuren.
We zijn begin september en vorige week begon het nieuwe schooljaar.
Misschien daarom doet Jezus me denken aan de leraar die, aan het begin van dat schooljaar, de spelregels uitlegt waaraan zijn leerlingen zich moeten houden om goed overeen te komen.
Het ziet er overzichtelijk uit. Hoe de een moet zorg dragen, verantwoordelijk moet zijn voor de ander.
En toch zit ik met een probleem. Want een paar hoofdstukken eerder vertelt Mattheus (Matt 7:1-6) ons over de balk en de splinter in het oog. Ik lees even:
"Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met het oordeel dat gij velt zult gij geoordeeld worden, en de maat die gij gebruikt zal men ook voor u gebruiken. Waarom kijkt gij naar de splinter in het oog van uw broeder en merkt gij de balk niet op in uw eigen oog? Of hoe kunt ge tot uw broeder zeggen: Laat mij die splinter uit uw oog halen, en zie, in uw eigen oog zit de balk nog! Huichelaar, haal eerst die balk uit uw eigen oog, en dan zult ge scherp genoeg zien om de splinter te kunnen verwijderen uit het oog van uw broeder."
Zien wij het altijd wel objectief? Of kijken we soms vanuit onze eigen vertroebelde blik, vanachter de balk in ons eigen oog.
Kunnen of mogen we dan wel de hoeder zijn van onze broeder?
Eén van die wonderlijke dingen aan het evangelie van Jezus is, dat alle verhalen, spelregels en leefregels werden opgeschreven door minstens vier van zijn leerlingen: Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes. Ieder op hun eigen manier en stijl. Ieder zoals zij Hem begrepen hebben. Soms meer dan eens in hetzelfde evangelie. En veel van die leefregels werden nadien nog eens opgeschreven en herschreven door andere volgelingen en kerkleiders, zoals Paulus.
Hun verhaal is dikwijls aangevuld met inspiratie uit het Oude Testament. Zo komen we terecht bij de titel van deze viering: "Ben ik dan de hoeder van mijn broeder?", een zin uit het verhaal van Kaïn en Abel in Genesis (Gen. 4: 2-15). Al klinkt het daar wel anders.
Laten we toch maar eens luisteren naar wat Paulus schreef aan de christenen van Rome. Paulus maakt hierin, met weinig woorden, een samenvatting van alle regels die Mattheus opsomt in het evangelie:
"Laat de onderlinge liefde uw enige schuld blijven. Wie anderen liefheeft, heeft de wet vervuld.
Want de geboden: geen echtbreuk plegen, niet doden, niet stelen, niet begeren, en alle andere, kan men samenvatten in dit ene woord:
u zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde berokkent de naaste geen enkel kwaad. Liefde vervult de gehele wet."
In liefde heeft God mensen aan elkaar toevertrouwd. Mensen met al hun gebreken en zwakheden. Er is eigenlijk maar één voorwaarde, maar één spelregel: op voorwaarde dat ze liefhebben. Bemin God bovenal en uw naaste als uzelf. Hou van God en hou van de mensen, evenveel!
Dus ja, ik draag mede-verantwoordelijkheid. Ook ik ben de hoeder van mijn broeder!
Het valt alleen zo moeilijk te leren. Mensen zijn slechte leerlingen.
Al is het ons van thuis uit aangeleerd, wordt het herhaald in de kleuterschool, en opnieuw in alle volgende scholen verteld, dan nog dringt het niet altijd tot ons door dat God mensen aan elkaar heeft toevertrouwd onder één enkele voorwaarde: dat ze mekaar liefhebben.
En toch mogen wij op Zijn onvoorwaardelijke steun blijven rekenen: "Want waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden", en ook: "Ik verzeker jullie: als er twee van jullie eensgezind iets vragen hier op aarde, om het even wat, dan zullen ze het krijgen van mijn Vader in de hemel".
Zo zijn wij hier ook vandaag weer samen, om te vragen én te krijgen.
Amen.