1ste zondag door het jaar - 12 en 13 januari A 2008
Eerste lezing: Jesaja 49, 3, 5-6 Evangelie: Johannes 1, 29-34
De teksten vandaag vond ik een beetje moeilijk, daarom zal ik maar beginnen met een moeilijk woord: dyslexie. De laatste jaren is daar aandacht voor in het onderwijs. Kinderen die er last van hebben, zien bv. wesp staan en zeggen weps. Ze horen praline en ze schrijven pranile. Hun hersens functioneren een beetje anders, met als gevolg dat ze moeite hebben de letters op de juiste plaats te krijgen. Nu heeft men lang gedacht dat dit met luiheid te maken had, of met gebrek aan verstand. Maar nu weet men dat kinderen met dyslexie goede resultaten kunnen halen, als ze begeleid worden en als er rekening gehouden wordt met hun probleem. Trouwens, er zijn voorbeelden van dyslectische kinderen die het ver brengen: Einstein was er zo eentje... zijn leraars hebben waarschijnlijk gedacht toegegeven: dat had ik van Albert nooit gedacht, zo kende ik hem niet... Johannes de Doper vandaag zegt iets dergelijks. Hij noemt Jezus de zoon van God, maar zegt ook: ik heb Hem niet gekend. We staan aan het begin van het openbaar leven van Jezus. Dan was het helemaal niet duidelijk wie hij was. Eigenlijk is dat heel het leven van Jezus zo gebleven. Wie Jezus echt is, wordt pas duidelijk voor wie, zoals Johannes de Doper hier vertelt, het geloof in hem gekregen heeft. Het verhaal vandaag is een van de latere teksten over de doop van Jezus. En we kunnen hem ook lezen als het eindresultaat van vele jaren denken, bidden, praten, van die eerste christenen, over wie Jezus nu echt was. En na al die jaren, als de evangelist deze tekst optekent, is hun besluit: hij is de zoon van God... De zoon van God, dat kan voor ons wat moeilijk klinken. In die eerste eeuwen van de Kerk zijn de godgeleerden na veel discussie tot het besluit gekomen dat die benaming zijn volledige betekenis kreeg binnen het dogma van de Drievuldigheid. Ik kan me voorstellen dat wij het altijd niet gemakkelijk hebben met die eerbiedwaardige dogmas. Maar wat in elk geval duidelijk mag zijn, is dat zoon van God betekent: Hij is ons beste voorbeeld, als we ons aan Hem toevertrouwen vinden we het geluk, worden we verlost, gered uit miserie en zondigheid, uit al wat ons leven tot een uitzichtloze hel kan maken. De eerste lezing gaat ook over redding, in een tekst uit het Oude Testament. Hij richt zich tot het volk van Israël dat in ballingschap is moeten gaan leven: alles kapot, veel mensen gedood, gekwetst, verminkt, alle trots en eer kwijt, een slavenleven leiden onder vreemde heersers. En toch, hoewel er van een nieuw begin nog niets te zien is, kondigt de tekst aan dat het zal veranderen, en dat het volk uit de ondergang gered zal worden. Het is niet moeilijk, om bij het lezen van deze oudere tekst te zeggen, als gelovige: dat kunnen we ook op Jezus toepassen: hij zal een licht worden voor alle mensen. Maar, zoals Johannes de Doper laat horen: het is niet vanzelfsprekend dat in Jezus te zien. En dat geldt ook voor ons, vandaag. Jezus herkennen komt niet vanzelf. Hij komt tot ons in andere mensen, ook in mensen waar het niet direct zo goed mee kunnen vinden. En we moeten Hem proberen te herkennen wanneer het in ons leven donker wordt. Geloven in Zijn aanwezigheid en in Gods goedheid is niet zo moeilijk, als het met ons goed gaat. Maar als mensen zich godverlaten voelen en dik in de miserie zitten, lijkt het licht voor de wereld, zoals in de eerste lezing gezegd wordt, wel heel ver weg. Waar is de redding dan? Waar is dat nieuw begin, dat we dan zo nodig hebben? Over het feit dat het zo moeilijk is om Jezus te herkennen, staat nog iets in de evangelielezing. Johannes begint met te zeggen: ziedaar het Lam Gods.... Voor mensen die met de hele bijbel vertrouwd waren, was dat niet zo moeilijk om te snappen. Een lam was een offerdier: iets dierbaars, dat men liet slachten. En door het af te staan aan God, kon men Gods goedheid verdienen. In het verhaal over de uittocht uit Egypte staat iets gelijkaardigs: de Joden moesten thuis een lam slachten, en met het bloed hun deurstijl bestrijken: dan ging de Engel des doods voorbij, de engel die de Egyptenaren ging bestraffen. Dat woord lam roept op: redding, verlossing, maar ook: bloed, slachting, afzien. Tijdens het leven van Jezus was het al niet zo gemakkelijk om in die timmermanszoon, die kerel uit Nazareth, de zoon van God te zien. En dat werd nog veel moeilijker, als die man een gruwelijk, vernederd, eenzaam einde kende. Ons geloof is een geloof in een gekruisigde, ons geloof in een nieuw begin moet kunnen standhouden, ook als alles helemaal kapot en gedaan lijkt. Dat kunnen we horen in die woorden van Johannes de Doper. Ze maken duidelijk hoe dat openbaar leven van Jezus zal verlopen: Hij komt met een opdracht, Hij zal voor velen verlossing betekenen, maar dan zal men goed moeten kijken, met ogen van geloof. Dat was zo 2000 jaar geleden, dat is zo voor ons. Elk jaar opnieuw gaan wij, symbolisch, mee op stap met Jezus, vanaf zijn doop in de Jordaan, naar Pasen en de verrijzenis. Voor Pasen moeten we doorheen Goede Vrijdag. Het is een symbool van ons eigen leven, waarin ook donkere dagen kunnen komen. We hebben dan geloof nodig, om te zien dat, als we de weg van Jezus blijven volgen, het licht zal komen. Hem herkennen zal niet altijd gemakkelijk zijn. Misschien is het goed dat we bij het symbolisch begin van deze tocht zeggen zoals Petrus ergens in het evangelie:Heer, ik geloof. Kom mijn ongeloof ter hulp.
Uw positieve/negatieve reactie of commentaar hier ({COMMENTAAR_AANTAL})
|
{START_AUTEUR} {STOP_AUTEUR}
|