Ik wens dat iedereen in de kerk hier kan zeggen: “Een paar keer in mijn leven ben ik heel gelukkig geweest”. Maar is het niet dikwijls zo dat we dat geluk op het moment zelf amper beseffen?
Pas achteraf, in het licht van de herinnering, beginnen we ten volle te begrijpen hoe goed het was.
Petrus, Jakobus en Johannes, ze herinneren zich dat ze met Jezus in de hemel geweest zijn. Petrus, die goeie kameraad, hij wou dat hij daar drie tentjes had kunnen opslaan, dat Jezus en zijn geleerde vrienden daar hadden kunnen blijven. Hij en zijn twee kompanen zouden wel een kampvuurtje bouwen, meer hadden ze niet nodig. Maar hij wist toen al: dit kan niet blijven duren. Zo is dat met groot geluk.
We kunnen in dit leven geen veilige burcht bouwen om het te beschermen, we moeten het tentje opbreken, en terug naar beneden trekken, naar het dal. Daar kan het donker zijn.
Als het verrukkelijke moment weg was, kwam de schrik. Gelukkig, Jezus is bij hen, hij zegt, zoals hij zo dikwijls zegt in het evangelie: “Wees niet bang”. Ze moeten moed vatten. Die moed, de moed van Jezus, zullen ze hard nodig hebben, want in het dal wacht de weg naar Jeruzalem.
De weg van de Mensenzoon, de weg die ieder van ons in zijn eigen leven gaat, met vallen en opstaan, met momenten van geluk, maar ook van verdriet, soms van heel diep en donker verdriet. En op het einde van die weg wacht een kruis.
Maar daar eindigt het verhaal van de volgelingen van Jezus niet. Misschien, en ik hoop het voor ieder van ons, hebben wij het ook meegemaakt: zelfs als we heel diep zitten, kan de herinnering aan het geluk dat we gekregen hebben ons doen recht kruipen. De herinnering wordt een belofte: dat geluk is geen illusie geweest, we zijn ervoor geschapen, we mogen blijven hopen dat we het weervinden.
Zo ging het met de leerlingen, de eerste christenen: onderweg met hem hebben zij een visioen gezien dat sterker bleef dan hun angst, en hun wanhoop. Het heeft moed geschonken en verdriet en ontgoocheling overwonnen, want, geloofden ze, onze God laat ons niet in de steek.
“Het is goed dat wij hier zijn”: dat woord van Petrus spreekt een diepe waarheid uit.
Ons leven is goed en heeft zin, we zijn niet gedoemd om verloren te gaan. Jezus trekt mee door het dal, aan hem en aan elkaar hebben zijn leerlingen zich opgetrokken. Zijn geest bezielt ons zodat ook wij elkaar recht kunnen houden als de zaligheid van de berg ons ontglipt.
Wij zijn daartoe gezonden: om naar zijn voorbeeld ook met elkaar moed te delen, en te fluisteren: “Je moet niet bang zijn”.