Vorige woensdag heeft Herman hier palmtakjes van vorig jaar verbrand voor de askruisjes. Het was indrukwekkend: eerst een vlammend vuur, dat doofde in een grote zuil van rook tot aan het plafond van de kerk. We konden onze tocht door de woestijn niet beter beginnen.
Want dat is onze vasten: we doen die zwerftocht van veertig jaar, die Israël maakte nog eens over. En zij liepen daar niet doelloos rond: ze vertellen dat dag en nacht Jahweh hen voorging, ze zagen hem overdag als een grote rookzuil, en ’s nachts als een vlammend vuur.
God was bij hen, dat hebben ze daar geleerd. Die tocht was voor hen geen ramp, maar een louterende weg naar de redding. In de woestijn zijn ze God tegengekomen en gehoord, in de woestijn hebben ze zijn barmhartigheid en zijn kracht ondervonden, in de woestijn hebben ze geleerd waar het in het leven op aan kwam, in de woestijn is hun geloof gegroeid dat een goede, liefdevolle macht ons draagt en beschermt.
Ze hebben geleerd dat God ons niet in de steek laat. Ze hebben ondervonden dat wij, mensen, dus dankbaar moeten zijn. Zwervers in de woestijn zijn we, we hangen af van wat we krijgen. Alles, ook onze talenten, onze kracht, ons vernuft, en de mensen die ons omringen, hebben we niet zelf gemaakt, maar gekregen. Zo omringt ons die goede, liefdevolle macht.
Ze hebben ook geleerd, dat van al wat mensen opjaagt en voortdrijft, er eigenlijk weinig belangrijk is. De mens leeft niet van brood alleen, van materieel bezit. Belangrijker is: hoe komen we aan dat brood? Is het eerlijk verdiend, of profiteren we van andermans arbeid? Wat doen we ermee?
Houden we het jaloers voor onszelf, of delen we het? Belangrijker is Gods woord, die ons oproept om ons te bekommeren om de zwaksten onder ons.
In het evangelie vandaag horen we hoe ook Jezus, in het spoor van zijn volk, naar de woestijn trekt, om er te zoeken waar het op aan komt, wat God van hem verwacht. En hij heeft Gods oproep gehoord. Dat blijkt als de duivel opduikt. Die duivel is een beeld van die andere stem, die Gods woord wil overstemmen. De stem die ons verleidt om ‘ons goesting’ te doen. Om bezit en macht te aanbidden. Om hoogmoedig te denken dat wij moeten heersen, en anderen gehoorzamen.
Jezus geeft aan die verleider geen gehoor. Op Gods woord volgt hij de andere weg. De weg van de dankbare nederigheid. Samen met hem in de woestijn leren we zien hoeveel we gekregen hebben, van God, en van de mensen die hij ons geschonken heeft. En die dankbaarheid zal ons in staat stellen dienstbaar te zijn voor de mens naast ons. Ook hij is een zwerver, op zoek naar een gastvrij onderdak, ook zij kan niet overleven zonder een uitgestoken hand.
Op die dankbare dienstbaarheid zullen we getest worden, als we uit de woestijn komen. Dat zal de proef op de som zijn, om te kunnen uitmaken of we Gods lichtend vuur gevolgd hebben. Staat er om het einde van het evangelie niet ergens: “Wat je voor de minste van de mijnen gedaan hebt, heb je voor mij gedaan”?