Deze viering zijn we begonnen met te zingen: “Vervul dit huis met hart en geest, met aandacht voor de kleinen”. De kleinen, daar kijken we makkelijk over. De kleinen, dat zijn de mensen waar Welzijnszorg aandacht voor vraagt, de mensen die aan de onderkant van de statistieken zitten. De statistieken vertellen ons dat de koopkracht stijgt, maar ook dat wie genoeg of veel koopkracht heeft, van die stijging veel meer profiteert dan wie onder aan de ladder zit te spartelen, en die elke maand angstig de dag ziet naderen waarop zij of hij haar laatste 20 euro uit de portemonnee haalt.
De kleine mens spartelt tegen, maar dikwijls helpt dat niet veel. Meer nog, dikwijls wordt hij onder de voet gelopen, verpletterd, door ‘grote’ mensen, die de beslissingen nemen. Beslissingen met gevolgen die ze zelf niet moeten dragen.
Ik heb eens een interview gehoord over het bombardement van Dresden, in 1945. Tienduizenden zijn er daar omgekomen. De discussie ging erover of zulke massabombardementen op burgers wel te verantwoorden zijn. En dan wordt er soms verwezen naar het feit dat Duitsland die oorlog met al zijn wreedheden wel begonnen is, en tot de afschuwelijkste consequentie gevoerd heeft. “Wie wind zaait, zal storm oogsten” kan men dan aanhalen. Maar de geïnterviewde antwoordde: “Het zijn meestal niet diegenen die de wind gezaaid hebben, die de storm oogsten.”
De kleine mens ondergaat.
Over een goede week vieren wij de geboorte van weer zo’n kleine mens. Onderaan de ladder, hij begint zijn leven in een stal. Is die viering geen slechte grap? Weer een armoezaaier bij? En in deze kerk belijden we dat zijn leven zal eindigen als een tragische mislukking. We hangen het teken daarvan zelfs vooraan, goed zichtbaar.
En toch vieren wij de geboorte van die kleine mens. En toch durven wij onze dierbare overledenen herdenken met het zicht op dit kruis. En toch durven wij in deze kerk luisteren naar woorden van hoop.
Hoop voor kleine mensen, dat is de kern van het geloof dat hier zijn woning heeft. “Wees niet bang”, horen we in de eerste lezing. Wees niet bang, ondanks de vernietigende stormen die ons allemaal kunnen overkomen. Hoe, waar, wanneer er redding komt, we weten het niet. We tasten in het duister van ons leven, maar we horen een oproep: ”U hoeft geen kwaad meer te vrezen.”
Kleine mensen vragen aan Johannes in de evangelielezing “Wat moeten wij doen?” om de weg naar redding te vinden. Hij vraagt geen heldendaden. Deel wat je kan delen, wees eerlijk, profiteer niet van elkaar. Het leven van de mens van goede wil. Het is de weg waarop Jezus, die kleine mens, ons voorgaat. Tot in de afschuwelijkste storm bleef hij erop vertrouwen dat zijn Vader hem niet in de steek zou laten, al wist ook hij niet meer waar, wanneer, hoe.
Misschien laten wij ook raken door zijn voorbeeldig geloof. Dan kunnen wij opstaan en zeggen we tegen onszelf en tegen elkaar: “We hoeven geen kwaad meer te vrezen.” We worden opgeroepen om in ons klein leven het kwaad te trotseren en te proberen goede mensen te zijn voor elkaar, voor iedereen die we tegenkomen.
Ons geloof in de overwinning van het goede zal niet vanzelfsprekend zijn. Het zal zoeken en tasten zijn, soms blijft het lang donker.
Maar in die duisternis kunnen sterren beginnen stralen: de hand die iemand op onze schouder legt, in de barmhartigheid die we krijgen en geven, in het brood dat we delen met elkaar, dat weerloze kind in de stal. In dat licht van die sterretjes wordt dan het begin zichtbaar van de overwinning op alle kwaad, die ons vandaag beloofd wordt.