Het evangelie vandaag lijkt wel bij de politieke actualiteit te passen. Want als het niet gaat over Facebook-uitschuivers of verjaardagsfeestjes, gaat het over belastingen.
Of meer. Of minder.
Nu was dat ook ten tijde van Jezus een heikel thema. De keizer liet zich 'goddelijk' noemen. En als je belastingen betaalde aan de Romeinse keizer erkende je zijn gezag. Kon je, als gelovige Jood, dat wel verzoenen met het eerste gebod?
Er komt naar Jezus een afvaardiging van Farizeeën en 'Herodianen'. Die laatsten waren supporters van koning Herodes, en beiden lagen zwaar overhoop met elkaar. Het is alsof de PS en de NVA samen zouden spannen. Als ze samen naar Jezus trekken, is het omdat ze een gemeenschappelijke vijand wilden elimineren. Jezus liep in de weg van wie een positie had. Ze stellen de vraag over de belastingen niet omdat ze die kwestie willen oplossen, maar omdat ze hopen dat Jezus zich in nesten werkt. Zegt hij 'ja', dan heeft hij er gelegen bij de rechtgelovige Joden, zegt hij 'neen' dan staat de Romeinse politie aan zijn deur.
Hij is ze te slim af.
Hij laat ze zelf zeggen dat het belastinggeld 'van de keizer' is. Hij geeft een antwoord waar ze geen kant mee uit kunnen. En meer nog: hij zet ze in hun hemd. Want zij stonden als het ware met oogkleppen gefixeerd op die belasting, en op hun snood plan om Jezus te 'pakken'. Hij trekt die oogkleppen af, en wijst ze inderdaad 'de weg van God'.
Ze hadden niet gedacht dat hij daarover zou beginnen.
In zijn antwoord is het duidelijk dat wij ieder, ook de overheid, moeten geven waar die recht op heeft. Maar het is even duidelijk, dat de norm waar al ons handelen op gebouwd moet zijn, is: 'geef aan God wat God toekomt'. Ik zeg hier: 'ons'. Want Mattheüs laat Jezus ook tot ons, nu, spreken.
Als gelovigen staan proberen wij 'in het midden' te staan tussen de weg van God en de weg van de menselijke wet. Als burger is ons streven, dat die twee wegen parallel lopen. En voor ons is de wet van God het richtsnoer. Die toepassen op ons dagelijks leven, op ons leven als burger, op onze menselijke wetten, is niet altijd vanzelfsprekend, daar mag discussie over zijn. Maar de richting die de wet van God uitgaat is overduidelijk.
We kunnen ze aflezen uit dat woord van Jezus: 'Geef'. Ze wordt verwoord in het gedicht, dat we hoorden als eerste lezing: niet 'hebben' is belangrijk, maar 'zijn': zijn als een weerloos kind, dat luistert en wijkt, en aandacht heeft voor de sterren, het hogere.
Als ik hierover nadacht, moest ik ook denken aan een toneelstuk van de Oude Grieken, van voor Christus. Daarin komt het prinsesje Antigone in opstand tegen de wetten van de mensen, uit naam van de goddelijke wet. Haar broer heeft gevochten tegen de stad, en mag als afschrikwekkend voorbeeld niet begraven worden. Zij trotseert dat verbod, begraaft hem, en getuigt voor de koning over haar trouw aan de eeuwige goddelijke wet: Ik ben niet geboren om te haten, maar om lief te hebben.
Als dat inderdaad onze wet is, dan denk ik dat we als christenen al minstens de opdracht hebben eerlijke mensen te zijn, die niet foefelen met facturen of met belastingbrieven. Mensen die proberen ieder het zijne te geven.
Mensen die niet teveel rekenen, maar genereus kunnen zijn, of het nu voor de Mazen is, of voor Welzijnszorg, of voor mensen uit onze straat die we kunnen helpen. Ik durf ook hopen dat we streven naar een politiek van solidariteit en vrede.
Soms leidt de weg van Jezus naar verzet tegen de wet van de mens, op gevaar van eigen leven. Ik denk dat we ons gelukkig mogen prijzen dat we in ons land niet voor die keuze staan, maar elders in de wereld, en vroeger in onze geschiedenis, hebben christenen en andere mensen van goede wil hun trouw aan Gods wet duur moeten betalen.
Wij kunnen alleen maar dankbaar zijn omdat ons dat bespaard blijft. En vanuit die dankbaarheid kunnen we vrijuit de weg van God gaan: wij zijn geboren, wij hebben het leven gekregen, om lief te hebben.