Nietenkel veel leerkrachten, maar ookveel onderwijsdeskundigen,
beleidsverantwoordelijken, publi-cistenuit diverse landen pleitten de
voorbije 15 jaar voor herscholing i.p.v. ontscholing van de school,
reconstruire & réscolariser l'école i.p.v. détruire l'école,Typisierung
i.p.v. Enttypisierung,eine Pädagogik
vom Lehrer ausi.p.v. Pädagogik
vom Kinde aus, prestatieschool i.p.v. knuffelschool, Rückkehr der
Leistungsschule, école i.p.v. 'lieu de vie' of studiehuis, leerling
i.p.v. lerende, kind of klant, leerkracht i.p.v. begeleider Het waren/zijn alle pleidooien om ons in
de toekomst meer te concentreren op de leertaak van de school, voor de reductie
van het curriculum én de terugkeer naar de specifieke leeropdracht, ...Er werden/worden in de meeste landen ook tal
van acties ondernomen om de anti-intellectuele trend en ontsystematisering te
keren, om defundamentele kenmerken van de school, haar ijzeren
grammatica, in ere te herstellen, om de missie van de school specifieker en
bescheidener te omschrijven. Het Vlaams vernieuwingsestablishment & Klasse
verzwijgen angstvallig het herscholingsdebat in Europa en de VS.
Het Franse
onderwijsbeleid van de voorbije jaren stond volledig in het teken van de herscholing.
Dit betekent ook een herwaardering van de klassieke leerinhouden, woordenschat
en grammatica incluis. De regering Sarkozy wil nog steeds het collège unique
(=middenschool) vervangen door een gedifferentieerde structuur en
80% van de leerkrachten is het daar mee eens. In Nederland is vooral de
voorbije 4 jaar een herscholingsbeleid opgestart onder het motto beter
presteren (zie bijdragen over Nederlands beleid in dit nummer). In 2004 werd
ook al de gemeenschappelijke basisvorming in de lage-re cyclus s.o.in sterke mate gereduceerd. Enkele jaren
geleden stuurden ook premier Blair en 'Labour' in Engeland aan op
reschooling. Zij erkenden dat hun arbeiderspartijzich in het verleden had vergist en dat de 'do
it yourself pedagogy' van het post-Plowden-tijdvakextra nadelig was voor de arbeiderskinderen.
Binnen de huidige regering van David Cameron staat de thematiek van de
herscholing en het verhogen van de leerresultaten centraler dan ooit (zie White-paper
en Training our next generation
of outstanding teachers). In
praktisch alle Westerse landen werden actiegroepen opgericht die ijveren voor
herscholing en tegen ontscholende hervormingen: Beter Onderwijs Nederland,
Reconstruire lécole, SOS Education, Sauver Les Lettres, Groupe de
Réflexion Interdiciplinaire sur les Programmes (GRIP ) & SLECC (Savoir
lire écrire compter calculer)in Frankrijk, O-ZON in Vlaanderen, ... GRIP
& SLECC proberen oerdegelijke aanpakken voor rekenen, lezen, spelling,
... te herwaarderen & te optimaliseren; ze werken hierbij met
ex-perimenteerklassen. Ook in onze vakdidactische publicaties besteedden we
hier veel aandacht aan.
In deze bijdrage beschrijven we visies van een aantal onderwijsexperts die
de voorbije jaren een opgemerkt standpunt innamen omtrent ontscholing en
herscholing.Prof. Franz Weinert
(Max Planck-Institut) omschrijft de gevolgen van de radicale
hervormingsprojectenuit de voorbije
decennia met de termen Entschulung, Entsystematisierung, Entsymbolisierung
und Infantilisierungdes
unterrichtlichen Lernens. De emancipatorische pedagoog Hermann Giesecke
sprak over een anti-intellektuellen,anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen effect.De
Duitse ex-president Herzog waarschuwde voor de knuffelpedagogiek. Het
valt op dat de voorbije 15 jaarin
Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Québec, VS de talrijke ontscholingsprojecten van de
voorbije decenniadoor veel
onderwijsexperts als nefast beoordeeld werden. Het gaat dan vooral om kritiek
op de neo-reformpedagogiek die
grotendeels als een voortzetting van de reformpedagogiek wordt gezien enom een kritiek op de nivellerende
middenschool, collège unique, Gesamtschule.Ontschoolde scholen leiden tot ontschoolde leerlingen.
Veel auteurs wijzen ook op het paradoxaal samengaan vantwee verschillende ideologieën die het
onderwijs bestoken: de koude rationaliteit van economisch rechts en de
Europese Uniedie de school utilitair
benaderten de warmeideologie van romantisch links die de ware
opdracht van de schoolen het
prestatieprincipe ondergraaft. Jean Romain bestempelt die alliantie als "un
grand danger d'appauvissement de l'expérience humaine" (Lettre ouverte
à ceux qui croient encore en l'école, L'Age d'Homme, 2001). Romain e.a.
verwetenlinkse romantici à la Meirieu
dat ook hun ideeën uiteindelijkeen
deshumaniserend effect hebben en tegelijk heel nefast zijn voor sociaal
benadeelde kinderen.
Bijde tegenstanders van ontscholing treft men
volgens prof. Gieseckeveel
vernieuwers in continuiteit aan die het onderwijs proberen te optimaliseren
zonder te raken aan de fundamentele pijlers van de school en met respect voor
hetgeen in het verleden werd opgebouwd. Deze vernieuwers hebben gedurende de voorbije decenniaéén en ander bereikt, maar ze werden hierbij
afgeremddoorde radicale hervormers die het
prestatiebeginsel sterk in vraag stelden envoor de benadeelde kinderen -in tegenstelling met hun mooiebeloftes -niets hebben gerealiseerd. In het verleden ging de steun van de
overheid ook praktisch uitsluitend naar ontscholende nieuwlichters - ook in
Vlaanderen.
Opvallend veel
herscholers zijn sterk begaan met het bieden van optimale onderwijskansen. Gemeenschappelijk in de meeste
pleidooien is de stelling dat de sociaal en/of cultureelbenadeelde leerlingen nu minder onderwijskansen
krijgen omdat de slinger te sterk is doorgeslagen in de richting van
ontscholing en ontsystematisering. De Engelse kennissocioloog Michael Young
stelt dat hetnieuwe leren
leerlingen de verkeerde boodschap geeft dat ze niet veel moeten werken om iets
waardevols te bereiken in het leven. Ditontscholingsconcept legt volgens Young
ook de basis voor een ongelijke maatschappij. Leerlingen die kennis het meest
no-dig hebben, omdat hun weinig van huis uit wordt aangereikt, steken zo op
school al te weinig op.Ook de keuze van Pierre Bourdieu en co om
arbeiderskinderen eerder te confronteren met de eigen arbeiderscultuur of
culture populaire(i.p.v. de culture
bourgeoise) duwt deze kinderen terug in hun eigen sociale klasse. Dit is ook
de basisidee in het boek 'Education and justice'(Sage, London, 1997) van de Engelse prof. Denis
Lawton.
In dit nummer beluisteren
we herscholingsvoorstellen uit verschillende landen. In deze bijdrage geven we
het woord aan een aantal prominente herscholers uit Duitsland en Frankrijk. In
de laatste bijdrage in dit themanummer komt de visie van één van de
belangrijkste Engelse herscholers de Engelse socioloog Frank Furedi
uitvoerig aan bod zoals ze tot uiting kwam in zijn recent boek: Wasted.
Why education isnt educating In andere bijdragen beluisteren we praktijkgetuigenissen uit Nederland en
Vlaanderen.
2Mythen
und Errungenshaften
2.1 Giesecke: anti-intellektuellen und gegen-aufklärischen
ontscholingseffect
Een boek
waarin de ontscholingsgedachte sterk bestreden wordt isNeue Mythen in der Pädogik.
Wa-rum eine gute Schule nicht nur Spass machen kann(Donauwörth, Auer, 1999). Een algemene
idee in verschillende bijdragen in Neue Mythenis precies dat het vermeende humane
leren zijn beloftes niet houdt en dat het neue Benachteiligungen
schafft en dus heel nadelig is voor sociaal en/of cognitief benadeelde
kinderen en voor de zorgverbreding.Net
als vele anderenstelt ook prof. H.
Giesecke in 'Neue Mythen" dat veel moderne pedagogische the-orieën een anti-intellektuellen,
anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen effect producerenen het onderwijs al te sterk
emotionaliseren en therapeutiseren (p. 86). In het onderwijspedagogische en
onderwijspolitieke discours werden de kernopgaven van het onderwijs vaak
gedemonteerd. De leerlingen moeten dan eerder zelf uitvinden en zelf bepalen
wat, hoe en in welk tempo ze willen leren. "Leerkrachtgeleid onderwijs
wordt als ouderwets en politiek reactionair gezien. De leerkrachten zijngeen lesgevers meer maar opvoeders en
moderators van leerprocessen. De nieuwe Leitmotive van ons schoolsysteem heten 'Selbsttätigkeit',
'Leren' (nicht Lehren), 'Erziehung', 'Integration. Ze zijn in de plaats
gekomen van het klassieke vormingsbegrip".
Het basisbeginsel van degelijk onderwijs berust volgens Giesecke op het
feit dat er leraars zijn die één en ander weten of kunnen en dit wensen door te
geven op een didactisch verantwoorde manier aan leerlingen die dat nog niet
weten of kunnen (p. 90). Onderricht mag men niet bekijken als 'eine feindliche Besatzungsmacht in das
Leben Unschuldiger ein, wie manche Schultheoretiker zu glauben scheinen. Pas
via bemiddeling door de leerkracht kunnen complexe zaken en handelingengeleerd worden. Onderwijs vereist ook de
passende distantie ten aanzien van het dagelijks leven. Onderwijs is een
culturele uitvinding omdat het mogelijk maakt de onmiddellijkheid van ons
bestaan te overschrijden en een voorraad (vooraf) aan kennis op te doenin functie van toekomstige handelingen. De
basispolariteit van onderwijs en leven mag niet weggewerkt worden, zoals steeds
opnieuw geëist wordtmet parolen en
slogansals 'lebensnahen Schule,
Schülerorientierung, Erfahrungsorientierung, Lebenswelt-orientierung,
Handlungsorientierung '
Giesecke: De totale maatschappij heeft er
belang bij dat de nieuwe generaties het aanwezige potentieel aan kennis en
vaardigheden overnemen en kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een minimaalgemeenschappelijk bestand van kennis en
vaardigheden vastleggen. Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk
geïnteresseerd omveel vakkennis en culturele
kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan zijn
onmiddellijke levenshorizon. Vooral ook de sociaal benadeelde kinderen hebben
met het oog op hun emancipatie uit hun benadeelde situatie nood aan directe,
gerichte, maar tegelijk geduldige en aanmoedigende instructie.De
radicale hervormingsbewegingheeft in
tegenstelling met haar beloftes voor deze kinderen niets gerealiseerd.
Integendeel."
Giesecke betreurtook de steeds verder toenemende maatschappelijke en pedagogische
opdrachten die aan de school toegewezen worden. De school moest volgens de
ontscholerseen allesomvattende
levensschool (total institution) worden, waarin de leerkrachten zo
polyvalent zijn dat ze alle mogelijke problemen van de leerlingen en van de maatschappij
kunnen oplossen. Door de te sterke beklemtoning van de zgn. 'Sozialpädagogisierung'komt de kernopdracht van de school in het
gedrang.Door het feit dat de kerntaken
van het onderwijs ondergesneeuwd geraakten,is ook het beroepsbeeld van de leerkracht heel diffuus en minder
aantrekkelijk geworden nog het meest voor de jongens. De ontscholingis volgens Gieseckeéén van de belangrijksteoorzaken vande crisis van het leraarsberoep (Radiouitzending NDR 4 op 11.07.01: Woran
erkennt man gute und schlechte Lehrer?, Internet). De kernopdracht voor de
leraar moet opnieuw worden dat hij onderricht en hierop moet zijn zelfbeeld
gebaseerd zijn. Er moetdus aandacht
zijn voor de begrenzing van zijn opdracht: "Een goede leraar moet in
elk geval zo goed mogelijk willen onderwijzen. Als de leerkracht hier goed
scoort, dan mag men er meestal ook van uitgaan dat hij ook geslaagd is voor
zijn pedagogische en motiverende opdrachten en dat hij een leer-vriendelijk
klimaat geschapen heeft.
Giesecke
heeft deze ideeën meer uitvoerig uitgewerkt in driepublicaties: Pädagogische Illusionen. Lehren
aus 30 Jahren Bildungspolitiek, Stuttgart 1998 en Wozu ist der Schule
da?, Stuttgart 1996 en Pädagogik: quo vadis?, Juventa-Verlag 2009.
Op het Internet treft men ook tal van interviews met hem aan.
2.2 Max-Planck-Institut: leraargeleidonderwijs is effectiever
In
Duitsland komt dekritiekook uit de hoek van het wetenschappelijk
onderzoek. In 1996 onderzocht het Duitse Max-Planck-Institut für
Bildungsforschung het effect van directe instructie in vergelijking met de
veel gepropageerde vormen vanzgn. 'open
onderwijs' en deschooling (Bildungsverläufe und psychosoziale Entwicklungen
im Jugendalter). Ook hier kwamen de onderzoekerstot de vaststelling dat de resultaten van
leerlingen die 'open onderwijs' genoten beduidend lager waren dan deze
die 'lehrerzentrierten Unterricht' kregen. Een andere conclusie luidt: "Doorgedreven
individualiseringschaadt de effectiviteit
en is heel nadelig voor benadeelde kinderen".
In het
onderzoeksverslag concludeert de voorzitter, prof. Fr. Weinert: "Tot
verbazing van veel reformpedagogen
blijkt uit de meeste grondige onderzoeken dat 'directe instructie' veruit het
meest effectief is. Directe instructie verbetert niet enkelde prestaties van bijna alle leerlingen, maar
verhoogt ook het zelfvertrouwen in het eigen kunnen en reduceert de
faalangst".
2.3Leraar-publicist
Michael Felten
Leraar Michael Felten is ook één van de bekendste herscholers in
Duitsland. We denken vooral aan 3 publicaties: Neue Mythen in der Pädagogik,
Auer, 1998, 'Kinder wollen etwas leisten' (Kösel-Verlag, 2000)en Auf die Lehrer kommt es an! Für eine Rückkehr der Pädagogik in die Schule
(Gütersloher Verlagshaus 2010). Felten bekritiseertin dit laatste boek de reformpedagogische tijdsgeest die gebaseerd is op
een gelijkheidsfictie tussen
leerkrachten en leerlingen, op een zelfstandigheidsillusie m.b.t. de
zelfstandige capaciteiten van het kind en op een conflictschuw
strengheidstaboe in de relatie leerkrachtleerling. Dit alles mondt uit in
schoolse ver-wenning omdat de leerlingen behoed moeten worden voor grote
verwachtingen en beschermd tegen slechte cijferbeoordelingen; de leerkrachtmoet dus vooral speelse werkvormentoepassen. Felten omschrijft de
methodische overdrijvingen in termen van *triomf van de leeftijdsgenoten
het sociale leren van elkaar; het zoveel mogelijk leren op eigen
verantwoordelijkheid of triomf van het ego; triomf van de open
werkvormen en het open onderwijs; triomf van het leuk zijn en het
welbevinden...
2.4Duitse
hoogleraar Thomas Ziehe
Een andere bekende Duitse herscholer is de onderwijspedagoog Thomas
Ziehe. Ziehe stelt in tal van publicaties dat leerkrachten moeten accepteren dat het op school vooral gaat
om culturele kennis die ver af staat van de leefwereld van de leerlingen en die
dus door hen op een eerste gezicht als vreemd ervaren wordt. Voor het vreemde
karakter moeten leraren zich niet excuseren en omgekeerd moeten leerlingen niet
de schuldkrijgen van hun self world-gerichtheid.Leraren moeten leerlingen helpen hun motivatiehorizon te verbreden.
Leerlingen mogen niet gefixeerd blijven op hun innerlijke zelf vanwege de
ambivalenties die dat oproept. Leraren vervullen dus een brugfunctie tussen de self
worlds van hun leerlingen en die andere werelden. Leraren kunnen en
moeten ook meer gebruik maken van het verborgen verlangen van leerlingen naar
het trots zijn op wat je bereikt/geleerd hebt. Ze moeten zelf uitstralen
dat je verdiepen ineen vaktot verrukking kan leiden. De leerlingenmoeten leren dat op de lange termijn aan
iets werken uiteindelijk een groter gevoel van bevrediging en
arbeidsvreugde oplevert dan het momentaan welbevinden.
Scholen moeten verder meer i.p.v. minder gestructureerde situaties
bieden om de diffuusheid voorleerlingen
niet nog groter te maken. Er moet een setting zijn van regels en routines die
je vasthouden. De leraar is verantwoordelijk voor structuur én voor een
responsief klimaat. Volgens Ziehe hebben leerlingen in de huidige periode van
individualisering juist behoefteaan
meeri.p.v. minder structuur.De profeten van het Nieuwe Leren en open
onderwijs hebben ongelijk, want kinderen geraken alleen maar in de war door al
die vrijheid en openheid.
2.5Josef Kraus,voorzitter lerarenvakbond
Ook Josef
Kraus, de bekende voorzitter van de Deutsches Lehrerverbandes,
pleitte de voorbije 15 jaar herhaaldelijk voor herscholing: eine
Schule des Wissens, eindeutig, strukturierten Ergebnisorientierten Unterricht,
Schule des lebendigenWissens statt der
sterilen technisch gespeicherten Daten, keine Überfrachtung von Schule durch
sozialpädagogischeAufgaben,meßbare
Wissensleistung & Qualitätskontrolle,
eine Schule der Kulturund keine Schule
des flachen Ökonomismus.Kraus spreekt zich kritisch uit over tal
van pedagogische mythen: Selbstbestimmung, Selbstentfaltung, Selbsterfharung,
Selbsterziehung, Selbstkonzept Hijbetreurt dat de nieuwlichters minder aandacht besteden aan Selbstbeherrschung,
Selbstdiziplin ... Uit het louter bezig zijn met het zelf resulteert vaak: Selbstgefälligkeit,
Selbstsucht, Selbstüberschätzung, Selbsttäuschung
We citeren nog
even uit een aantal stellingen die Josef Kraus in maart 2011 verspreidde
in Zwanzig Wahrheiten über Schule in Deutschland (Internet). Kraus:
Die um sich greifende Erleichterungs- und Wohlfühlpädagogik bringt nichts.
Schule ohne Leistung und Anstrengung geht nicht. Die Notengebung wurde immer
und immer wieder liberalisiert oder gar abgeschafft, schwere Schulfächer
konnten durch leichte ersetzt werden, und überhaupt wurde eine Pädagogik
gepredigt, derzufolge Schule Spaß und Unterhaltung garantieren soll. *Die
Debatte um Bildungsgerechtigkeit ist nichts anderes als der sozialromantisch kaschierte Versuch,
über die Schule Gleichmacherei zu betreiben. Wir brauchen schu-lische Vielfalt
statt integrierte Einfalt. Die Gesamtschule in Deutschland ist gescheitert. ...
Außerdem erzielt eine von Gleichmacherei geprägte Schulpolitik vermeintliche Gleichheit
allenfalls durch Absenkung des Anspruchsniveaus.
*Wir
verzichten immer mehr darauf, von unseren Schülern konkretes Wissen
einzufordern. Stattdessen schwafeln wir von Methoden-, Basis-, Horizontal-,
Sozial- und Handlungskompetenzen. Wir brauchen wieder einen Primat der Inhalte
vor den Me-thoden. Es ist eine Renaissance des konkreten Wissens angesagt. ...
*Wir lassen unsere Muttersprache bereits in der Schule verkommen. Das
Beherrschen der Mutter- und Landessprache ist das A und O jeder Bildung.
Tatsache ist aber: Schule in Deutschland schafft es nicht, den Nachwuchs solide
in der Mutter- und Landessprache zu schulen. (F. betreurt de uitholling van het
moedertaalonderwijs.)
*Falsch ist
die Behauptung, es komme nicht auf Schulstrukturen, sondern ausschließlich auf
die Art des Unterrichts an nämlich auf einen projekt-orientierten,
lehrermoderierten und schülerzentrier-ten. Unsere Schüler brauchen einen
strukturierten und ergebnisorientierten (nicht nur erlebnisorien-tierten)
Unterricht. Übrigens: Gerade leistungsschwächere und jüngere Kinder
profitieren von einem klar strukturiertem Unterricht. Die internationalen
Abitur-Vergleiche sind falsch. Dort wo man in Europa die niedrigsten
Abiturienten-Quoten hat, hat man zugleich die besten Wirtschaftsdaten: nämlich
in Österreich, in der Schweiz sowie in Bayern.
3. Reconstruire l'école: réscolariser
3.1Herscholing
in Frankrijk
In Frankrijk leidde de thematiek van de ontscholing de voorbije 15 jaar tot
een nieuwe schoolstrijd.Er
verschenenveel boeken, artikels e.d.
met scherpe kritiek op de ontscholingsprojecten van de voorbije decennia. De
herscholers spreken er over 'reconstruire l'école' en formuleren ook
veel kritiek aan het adres van het nivellerende collège unique.
We denken in dit
verband aan de vele boeken die alle de ontscholing bekritiseren. We vermelden
er enkele:La destruction de
l'enseignement élémen-taire et ses penseurs (L. Lurçat), Vers une école
totalitaire (L. Lurcat), L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle
scolaire (C. Thélot en Ph. Joutard), L'enseignement de l'ignorance
(J.C. Michéa), La barbarie douce (J.P. Le Goff), Oser enseigner
(G. Molina), Lettre ouverte à ceux qui croient encore en l'école (J.
Romain) over de 'délimitation' de l'école, L'ensignement mis à mort
(Adrien Barrot) Que vive l'école république,1999 en 'L'école
de la philo-sophie, Pleins feux, 2000 (Charles Coutel); La Pédagogie du
vide (Hervé Boillot en Michel Le Du) P.U.F, 1993: kritische analyse van de
visie van Ph. Meirieu; L'enseignement mis à mort (Alain Barrot, Librio
2000; L'imposture pédagogiquevan
Isabelle Stal (2008) met vooral een kritiek op de (universitaire)
lerarenopleidingen. Een fundamentele
analyse treffen we ook aan in een oproep (28 paginas) van een aantal
professoren wiskunde en wetenschappen: Les savoirs fondamentaux au
service de l'avenir scientifique et technique. Comment les réenseigner,
Laurent Lafforgue e.a, 2004, Internet.
Het gaat hier
telkens om vrij bekende auteurs. Ook in depublicaties en TV-uitzendingen van Alain Finkielkraut treffen we regelmatig
een hoofdstuk aan over de ontscholing in Frankrijk. We denken verder aan de publicaties
van Jean-Paul Brighelli(La fabrique du crétin: La mort programmée de
l'école, ...) en aan deze van Marc Le Bris over de ontscholing in
het lager onderwijs: Bonheur d'école : Peut-on encore sauver l'école
française?;Vos
enfants ne sauront pas lire... ni compter!
3.2Reconstruire l'école
Vooral ook
de scherpe kritiekenop de hervormingen
van het secundair onderwijswijzen op
een bitsigeschoolstrijd. Het verzet
tegen het voorbije beleid wordtdeels
gecoördineerd door de vereniging "Reconstruire l'école"
waarvan prof. Denis Kambouchner de voorzitter is. Hij publiceerde zelf
een boek hierover:Une école contre l'autre. Hij verwijt Meirieu en
co dat ze net als de reformpedagogen destijds de fundamentele pijlers van
elk degelijk onderwijssysteem totaal in vraag stelden en dat hun alternatieve
(romantische) onderwijsvisie te ver afstaat van de praktijk. Met een zinspeling
op het beleidsprincipe enseigner
moins pour enseigner mieux, repliceerde Kambouchner dat hij eerder opteerde voor enseigner
mieux en enseignant plus(plus
betekent hier meer aandacht voor basiskennis en basisvaardigheden).
Zelf lazen
we ook met veel interesse L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle scolaire(Ed. Flammarion, 1999) van C. Thélot en
Ph. Joutard. Op de achterflap wordt de basisgedachte als volgt samengevat: "Sinds
de jaren zeventig geeftde onderwijspolitiek
voorrang aan de visie van pedagogen zoals Meirieu en co. Men verwaarloost
elementaire kennis, men minacht het lesgeven en de leerkrachten, men wil per se
van het onderwijs een 'lieu de vie' maken.De school gaat voorbij aan haar ware roeping: transmettre les savoirs et
les oeuvres. In plaats van het aanmoedigen van de vlucht vooruit van vele
nieuwlichters zou een verantwoorde onderwijspolitiekeerder moeten proberen om de fundamentele
evenwichten te vinden die een school nodig heeft."
Volgens de Franse onderwijssociologe Judith
Lazar hebben ontscholers als Ivan Illich, Paulo Freire,Michel Foucault, Pierre Bourdieu, Louis
Althusser, A.S. Neil, Françoise Dolto de basisgrammatica van het onderwijs en
het gezag van de school en van de leerkrachten sterk ondermijnd. Ze
beïnvloedden sterk de publieke opinie en de 'Education nationale', de
onderwijshervormingen van de voorbije 30 jaar (J. Lazar, Pour quoi faire?, Flammarion
2004).
We
vermelden nog een aantal werken die de analyse hiervoor ondersteunen. Jean Romain: Lettre ouverte à ceux qui croient encore en
l'école, L'Age d'Homme, 2001. Zijn belangrijkste boodschap luidt: "On est en train de casser un
vieux métier humaniste qui consiste à enseigner quelque chose à quelqu'un. Il
faut recommencer à enseigner, re-prendre le risque de l'autoritéet réapprendre à lire, réapprendre à écrire,
réapprendre à calculer. Remettons la matière au centre, parce que c'est la
matière enseignée qui va faire grandir, qui va élever- c'est l'étymologie du
mot èléve".
Jean-Piere
Le Goff:La Barbarie douce: la modernisation aveugle des entreprises del'école, 1999. In dit boek behandelt Goff veschillende
thema's waaronder de vernieuwingsdwang, de managementmode, de reductie van de
primaire opdracht van het onderwijs: "L'école perd sa mission première
qui est de transmettre les connaissances dans une relation par essence
inégalitaire entre le professeur qui a étudié pour acquérir un savoir et
l'éléve qui va progressivement apprendre. L'établis-sement scolaire devient un
'lieu de vie', sorte de garderie sociale; le professeur n'a plus l'autorité
reconnue, il est censé être à l'écoute de l'apprenant qui n'est plus celui
qu'on 'élève', mais celui au niveau duquel on s'abaisse, toujours au détriment
des plus faibles". We vermelden verder ook de tekst Limposture
pédagogique van prof. Bernard Ber-thelot (2001, de tekst staat op
het Internet).
3.3 Prof. Nathalie Bulle
De bekende Franse
onderwijssociologe Nathalie Bulle publiceerde
in 2009 het boek Lécole et son double over wat er al 40 jaar misloopt
met de hervormingen van het secundair onderwijs, met de ontscholing en
comprehensivering. Het ontplooi-ingsmodel vanaf de basisschool samen met de
invoering van het collège unique ontwrichtten volgens Bulle het
destijdsbehoorlijk functionerende onderwijs. De vele nieuwlichters
kozen voor een didactische ommekeer: voorhet ontplooiingsmodel -
gebaseeerd op een biologische visie à la Rousseau en Piaget. Ze stelden ten
onrechte het belang van de culturele vakdisciplines en van
cultuuroverdrachtà la Vygotsky in
vraag.Prof Bulle schrijft in
deze context: Lécole en France est en réalité aujourdhui dominée par des
représentations de lhomme et de son développement fondées sur des bases
fausses. Les conceptions aussi bien en psychologie, en épistémologie quen
sociologie, qui ont partie liée et qui ont guidé ses transformations
pédagogiques, sont à la source dune profonde dégradation de son enseignement.Bulleplaatst o.a en terecht de biologische visie van Piaget en co tegenover
de culturele visie van Vygotsky waarin de kennisoverdracht centraal
staat. Heel wat constructivisten beroepen zich ten onrechte op Vygotsky.
De
nieuwlichters kozen volgens Bulle ook voor het nivellerende collège unique.
Volgens haar was de invoering van comprehensiefonderwijs zoals
het collège unique vooral bedoeldvoor de 15 procent leerlingen
die zich op het eindevan de lagere school in een situatie van bijna
definitievemislukking bevonden. Alle leerlingen werden de dupe vanhet
collège unique en van de ontscholing;nog het meest de sociaal benadeelde leerlingen. Bulle wijst ook
op de nefaste invloed van het onderwijssociologisch gedachtegoed van Pierre
Bourdieu en zijn vele volgelingen.
3.4 Kritiek op ontscholing in
basisonderwijs
Voor hetbasisonderwijs lijken ons
de publicaties van prof. Liliane Lurçat, destijds 'directeur derecherche au CNRS (psychologie de
l'enfant) heel revelerend. Lurçat schreef ook verschillende werken over
de vakdidactiek voor schrijven, lezen en rekenen voorjonge kinderen. Een bijdrage op het Internet
draagt de titel 'L'école élémentaire détruite'.
Lurçat betreurt o.a. datdoor
de hervormingen van devoorbije decennia
geraakt werd aan de funda-mentele pijlers van het basisonderwijs waardoor ook
het aantal mislukkingen en het aantal kinderen met leerproblemen sterk is
toegenomen. Er wordt te weinig aandacht besteed aan het onderwijzen van de
basisvaardigheden;er werd afbreuk
gedaan aan de oerdegelijke methodiek van het basisonderwijs, gebaseerd op de
systematische en progressieve overdracht vankennis en vaardigheden. Door de onduidelijkheid over de juiste aanpaken het tekort aan systematiek heerst er nu
verwarring en onbegrip.De
basisvaardigheden worden niet meer bereikt door veel leerlingen die geen beroep
kunnen doen op steun thuis; maar ook bij veel gewonekinderen merkt men tal van lacunes. De
toegenomen ongeletterdheid op het einde van het basisonderwijs is een product
van de aantasting van de beproefde methodes. De (universitaire) lerarenopleidingen
lieten de beproefde vakdidactische methodes vallen in naam van ideologische en
pedagogische argumenten (pédagogismeet constructivisme à la Ph. Meirieu, Freinet ...).We vermelden ten slotte nog een interessant
boek onder redactie van de professoren Liliane Lurçaten Laurent
Lafforgue La débâcle de lécole/Une tragédie incomprise, Xavier de
Guibert, 2007.
4. Core Knowledge-beweging van E.D. Hirsch in
de VS
De Amerikaanse
prof. E. D. Hirschstaat bekend als
één van de meeste bekende en prominente Amerikaanse tegenstanders van de
ontscholing. 30 jaar geleden richtte hij in de VS de zogenaamde Core Knowledge-beweging op. Hij is o.a. een pleitbezorgers van goed doordachte
en gestructureerde curricula. Een paar weken geleden besteedden we al een paar
bijdragen aan E.D. Hirsch op ons blog en op ons facebook.
5.Besluit
In deze bijdrage
werd duidelijk dat er de voorbije jaren en decennia in tal van landen de een geanimeerd debat wordt gevoerd over de
ontscholing. De critici van de ontscholing zijn allesbehalve conservatieven die
terug willen naar het verre of idyllische verleden. Integendeel. Het zijn
meestal mensen die sterk begaan zijn met het lot van cognitief en/of sociaal
benadeelde kinderen. Het zijn mensen die ook strijden voor optimalisering van
het onderwijs, maar dan in continuïteit, met behoud van de waarden en aanpakken
die hun deugdelijkheid bewezen hebben. In de hierop volgende bijdragen wordt
dit alles verder geconcretiseerd. In de laatste bijdrage in dit themanummer
komt de visie van de Britse socioloog Frank Furedi uitvoerig aan bod.
Onderwijs. Waartoe dient de school? Herscholing nodig!
Waartoe dient de
school?
Heribert SchopfWozu ist die Schule da? Soziale Funktion oder
pädagogische Aufgabe?
Conclusies:
Das pädagogische Wozu Schule lässt sich etwa so
zusammenfassen:
*Schule ist mehr als Aufbewahrung der Schüler, denn die
Schüler sind für die Schule da, nicht umgekehrt (vgl. Koch 2002 in Reichenbach 2013,
S. 15f.)
* Schule ist zum schulischenLernen da! Dieses Lernen muss als schulisches
Lernen erkennbar sein.
* Schule ist dazu da, als Ort der Didaktik und der
fachlichen Methode zu gelten.
*Die Schule ist dazu da, der Ort von Vermittlung von etwas
und der Aneignung von etwas zu sein, ohne dass letztere hergestellt werden
kann.
* Schuleistdazuda,dassLehrpersonensichalsSachautoritätihresWissensundKönnenserleben können und nicht als organisierende Aufsichtsbeamten.
*Schule darfund soll
außerpädagogische Zumutungen an sie ab- und zurückzuweisen.
* Schule reguliert das Relationsgefüge zwischen Unterricht
und Erziehung und alle Versuche es aufzuweichen,sindzurückzuweisen.ErziehungohneUnterrichtundUnterrichtohne Erziehung sindpädagogischdenLehrerinnenundLehrernund derenSchülerinnenund Schülern nicht zumutbar.
Vielleicht braucht es dazu nun eine echte Reform im Sinne
des lateinischen für re zurück und formatio:Gestaltung,daswäreeineReformzurWiederherstellungderpädagogischen Aufgabe von Schule.
Ein Schulmeister hat
lieber zehn notorische Esel als ein Genie in seiner Klasse, und genau
betrachtet haterjarecht,dennseineAufgabe istesnicht,extravagante Geisterheranzubilden,sondernguteLateiner, Rechner und
Biedermänner. Wer aber mehr und Schwereres vom anderen leidet, der Lehrer vom
Knaben oder umgekehrt, wer von beiden mehr Tyrann, mehr Quälgeist ist, und wer
von beiden es ist, der dem anderen Teile seiner Seele und seines Lebens
verdirbt und schändet, das kann man nicht untersuchen, ohne bitter zu werden
(Hesse 1970).
Onderwijs. 7 jaar O-ZON. Tweede campagne in 2011 rond ontscholing, niveaudaling, nivellering, herwaardering kennis... (Deel 1)
Inleiding : O-ZON-campagne in 2011
MetOnderwijskrant & O-ZON voerden we in 2007 een eerste campagne rond
de thematiek van de ontscholing, niveaudaling en herwaardering van kennis
...In 2011 voerden we een tweede
campagne rond die thematiek. Ze was mede bedoeld als reactie tegen de plannen
voor de structuurhervorming van het secundair onderwijs.Bij de Vlaamse beleidsmakers en hervormers is de bezorgdheid om de
ontscholing en beknotting van de talentontwikkeling nog niet doorgedrongen. In
onze themanummers over ons secundair onderwijs betreurden we datze
zich blind staren op grotendeels vermeende knelpunten en tegelijk met hun
plannen de verdere ontscholing & nivellering én daling van de onderwijskansen
bevorderen: middenschool met vage en structuurarme vakkenclusters en
belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde vakdisciplines, heterogene
klasgroepen, competentiegerichte
methodiek ...
We stuurden de voorbije jaren aan op een debat
over de echte en prioritaire knelpunten. We probeerden duidelijk te maken dat de
hervormers van het secundair onderwijs blind waren voor de belangrijkste
problemen van ons onderwijs: de niveaudaling, ontscholing, nivellering,
onderwaardering van de basiskennis. We
vonden dat in het debat over het bieden van optimale en faire onderwijs- en
ontwikkelingskansen de aanpak van de ontscholing centraal moest staan en niet
structuurhervormingen die zoals in de comprehensieve landen zouden leiden tot
verdere niveaudaling, nivellering, beperkt aantal toppers, minder sociale
doorstroming ...Eén van onze stellingen
bij de start van O-ZONin 2007 luidde
overigens dat dede leerlingen die
cognitief en/of sociaal benadeeld waren het meest de dupe waren van de daling
van de kwaliteit van het Vlaams onderwijs.Vooral door de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs kunnen we
betere ontwikkelingskansen bieden vooral ook aan sociaal benadeelde kinderen.
We publiceerden o.a.in juli 2011 een themanummer over ontscholing en herscholing. Op de blog
van Onderwijskrant Vlaanderen en op ons facebook nemen we nog eens een paar
bijdragen op uit dit themanummer. We
voegen er ookaantal bijdragen aan toe
over de heropflakkering van het publiek debat over deze thematiek naar
aanleiding van twee krantenenquêtes in respectievelijk Het Nieuwsblad (23
augustus 2011) en De Standaard (17 september 2011). We doen dit in een aantal
opeenvolgende afleveringen, vandaag deel 1.
We gaan ervan uit dat de thematiek nog steeds
heel actueel is. Uit het septemberdebat 2011 bleek heel duidelijk dat de
overgrote meerderheid van de leerkrachten en directies zich bewust zijn van het
feit dat het wegwerken vande
niveaudaling en nivelleringonderwijsprioriteiten moeten zijn.Op een recente nieuwjaarsreceptie betreurden onlangs nog directeurs uit
het lager en secundair onderwijs de volgens hen aanzienlijke niveaudaling.Het algemeen bewustzijn van het probleem is
er wel, maar dit betekent nog niet dat er daadwerkelijk iets gedaan werd aan
het probleem.Merkwaardig hierbijisdat vooral vertegenwoordigers van de
onderwijskoepels en een aantal beleidsmakers nog steeds geneigd zijn de
niveaudaling en nivellering te ontkennen. Dit zal in een van de volgende
bijdragen duidelijk tot uiting komen.
7 jaar
O-ZON Ontscholing & ontsystematisering = enorme
verspilling talenten & centen (Onderwijskrant 158, juli 2011)
1. Actualiteit ontscholing en herscholing
Veel
Westerse landen kenden de voorbije decennia een ontscholing/ontschoolsing van
het onderwijs en een daling van de eisen.Ontscholing en nivellering gebeurden vaak ook in naam van de democratisering en
onderwijskansen. (NvdR:In PISA-2012 bleek opnieuw hoe zwak de
comprehensieve landen- Zweden,
Noorwegen, Engeland, Frankrijk ... en zelfs Finland - scoorden. Dit wordt in
die landen recentelijk ook op naam geschreven van de nivellerende en
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. De geplande hervorming van ons secundair
onderwijs zou de niveaudaling en nivelllering verder in de hand werken.)
Bij inhouds- en
structuurarm onderwijs worden benadeelde leerlingen nog meer benadeeld en
kunnen ook sterkere hun talenten onvoldoende ontplooien. Zo verspilt de
samenleving een groot deel van de middelen en energie die in het instituut
onderwijs gestopt worden. Armere landen als China, Singapore, Zuid-Korea waar de
ontscholing & infantilisering nog niet hebben toegeslagen, presteren het
best in landenvergelijkende studies. Veel leerkrachten, onderwijsdeskundigen,
beleidsverantwoordelijken, publicisten uit diverse landen pleitten de voorbije 15 jaar voor herscholing van
de school. Ook de bekende Engelse socioloog Frank Furedi neemt het
in zijn nieuw boek Wasted. Why education isnt educating vooral op
tegen de infantilisering, de aantasting van het gezag en prestige van de
leerkracht & van de vakdisciplines, het anti-intellectueel karakter ...
In het buitenland
merken we dat tal van ontscholers naarmate ze ouder werden, zich
bekeerden en zelfs vurige herscholers werden. Zo evolueerde de Engelse
kennissocioloog Michael Young van kennis- en curriculumrelativist
tot een van de meest vurige pleitbezorgers van de powerful knowledge van
de vakdisciplines.
In Vlaanderen merkten we onlangs dat ook Roger Standaert - directeur
Entiteit Curriculum (DVO) - tekenen van bekering vertoonde. In het interview Leren
in de 21 ste eeuw van 27 juni 2011 in iSCHOOL (zie Internet) poneert de 65-jarige Standaert: Typisch
voor welvarende staten zoals Vlaanderen er een is, is dat men niet genoeg eisen
stelt aan kinderen. Leren moet hier altijd leuk zijn. Men leert kinderen
onvoldoende omgaan met iets dat niet vanzelf gaat. Aziaten bijvoorbeeld hebben
een heel andere aanpak op dat vlak. Ze eisen discipline en leggen niet zo de
nadruk op het leuke. Ik pleit ervoor dat we kinderen op een draaglijke manier
voldoende uitdagen in het leren. Standaert sluit zich hier nu aan
bij één van de belangrijke stellingen van de herscholers. Het belang van
discipline, hoge verwachtingen en arbeidsmoraal is toch ook wat minister Smet
en zijn vele reisgenoten vastgesteld moeten hebben tijdens hun studiereis in
China en Zuid-Korea.
In Nederland staat het terugschroeven van de ontscholing de voorbije drie
jaar vooraan op de politieke agenda. Beter presteren is dé slogan. De
school moet opnieuw een echte leerschool worden die voorrang geeft aan
de corebusiness, aan basiskennis en -vaardigheden, aan cultuuroverdracht en
leerkrachtgestuurd onderwijs. De leerlingen moeten en kunnen beter presteren.
In mei 2011 was er ook het parlementaire debat over de grote malaise &
ontschoolsing in het hoger onderwijs. We noteerden de voorbije jaren tal van
maatregelen om de controle op de leerresultaten & de corebusiness teve-scherpen: duidelijkere doelstellingen en
leerlijnen, verplichte centrale examens voor 12- en 15-jarigen en zelfs voor de
opleidingen hoger onderwijs, verscherping van het toezicht, schrappen vancompetentiegericht onderwijs in het decreet
beroepsonderwijs en elders. Ook in Engeland en Frankrijk staat herscholing
centraal in het beleid.
Bij de Vlaamse
beleidsmakers en hervormers is de bezorgdheid om de ontscholing en beknotting
van de talentontwikkeling nog niet doorgedrongen. In onze recente themanummers
over ons secundair onderwijs
betreurden we datze zich blind staren op grotendeels vermeende
knelpunten en tegelijk met hun plannen de verdere ontscholing & nivellering
én daling van de onderwijskansen bevorderen: middenschool met vage en
structuur-arme vakkenclusters en belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde
vakdisciplines, heterogene klasgroepen, competentiegerichte methodiek ...
Eind juni j.l.merkten we dat ook de
redactie van het tijdschrift Impuls de verdere nivellering wil stimuleren: invoering middenschool; gevoelige
reductie in de 1ste graad van het aantal lesuren voor basisvak-ken
als wiskunde, Nederlands en Frans, versnippering van de basisvorming via
toevoeging van vage leerdomeinen als economische initiatie, klassieke
cultuur, artistieke opvoeding, voedingsleer, mechatronica...
; de leerlingen automatisch laten overgaan naar het 2de jaar;
hoeken- en contractwerk zoals in het kleuter- en lager onderwijs,... Het tijdschrift Impuls (destijds Floreat)
heeft zich vanaf 1968 gepresenteerd als een grote voorstander van het VSO, het
ontplooiingsmodel, de nivellerende eindtermen,het constructivistisch & competentiegericht leren dat elders mede
verantwoordelijk wordt geacht voor de grote daling van het niveau & de
onderwijskansen
2.Ontscholing & ontschoolde leerlingen
Met de overkoepelende uitdrukking ontscholing
van het onderwijs verwijzen we in de eerste plaats naar de term unschooling
zoals John Holt die in 1977 introduceerde. Voor John Holt, Carl
Rogers, Ivan Illich en de vele
andere ontscholers betekende de optie voor ontscholing van het onderwijs een
keuze voor kindgestuurd, structuurarm & geïnvidualiseerd onderwijs. De
ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel
waarbij afstand genomen werd van de traditie van gestructureerde vakdisciplines
en leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs, jaarklassen, klassikale
instructie, hoge prestatieverwachtingen,
enz.Vanaf de jaren zeventig drongen het
prestatievijandig, anti-intellectueel en anti-autoritair klimaat en het
ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen door o.a. binnen de VSO-hervorming van
1970 en binnen hervormingen in het kleuter- en lager onderwijs zoals het
Ervaringsgericht (Kleuter)onderwijs van Ferre Laevers, opgestart in 1976 met
het vrij initiatief als belangrijkste werkvorm
In Vlaanderen botsten de ontscholers wel op meer weerstand en
lippendienst dan in andere landen.In Onderwijskrant
en elders bestrijden we zelf al bijna 40 jaar de verschillende ontscholingstendensen.
In een bijdrage van 1973 in Persoon en Gemeenschap luidde onze
boodschap al: Weg met de prestatiedwang, maar leve de prestaties. Toen
vanaf de jaren zeventig het jaarklassensysteem als dé oorzaak van alle
mogelijke kwalen werd voorgesteld, bestempelden we de invoering ervan als de
grootste sprong voorwaarts ooit en als een belangrijke GOK-hefboom. We hebben
vanaf de start van het ervaringsgericht ontplooiingsmodel van Ferre
Laevers in 1976 die aanpak bestreden. We namen vanaf 1993 afstand van de
nivellerende eindtermen en de ermee verbonden competentiegerichte en constructivistische
aanpak, van de middenschoolplannen... We
wezen al 40 jaar geleden op de overtrokken kritiek op alles wat te maken had
met de leerprestaties, examesn en punten geven in documenten als Opdrachten voor een eigentijdse katholieke
basisschool (1974).
Ontscholing leidt tot ontschoolde leerlingen en staat haaks op de missie
van Onderwijskrant, het bevorderen
van de talentontwikkeling en van de verdere democratisering van het
onderwijs.Met O-ZON en Onderwijskrant
voeren we sinds begin 2007 een extra campagne rond de ontscholingstrends.
Ter herinnering nemen we hier een samenvatting van ons O-ZON-manifest van
2007 op.:
*Respect voor- en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid
van leerkrachten.*Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden,van de
vakdisciplines en van het belang van abstrahering, symbolisering &
structuur. Geen competentiegerichten
constructivistisch onderwijs. *Herwaardering van de instructie, lesgeven en contacturen,
prestatiegerichtheid, orde en discipline.*Herwaardering jaarklassen, klassikale
aanpak en samen optrekken. Geen doorgedreven individualisatie, geen inclusief
LAT-onderwijs.*Verhoging van het niveau van het onderwijs en van de
lerarenopleidingen.*Meer niveaubewaking en controle leerprestaties.*Beter
benutten van talenten van alle soorten leerlingen. Effectief achterstandbeleid.Geen nivellering en nivellerende
middenschool.*Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en omwentelingsbeleid
& moderniseringstover.*Verminderen van de druk en invloed van vernieuwingsestablishment,
van de vele vrijgestelden voor de permanente hervorming van het onderwijs.*Afremmen
en/of afbouwen van bureaucratisering en grootschaligheid, reductie van
planlast, van de bureaucratische schil en overhead in het hoger onderwijs
3.Revcent
pleidooi tegen ontscholing van Jan Maschelein en Maarten Simons
In Apologie van de school (Acco, 2012) houdende Leuvense pedagogen Jan Masschelein en
Maarten Simons een pleidooi tegen ontscholingsideeën à la Ivan Illich.
Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werd
het voortbestaan van de school zelf ter discussie gesteld. Radicale ontscholers
waarvan Ivan Illich wellicht de meest bekende is hielden opgemerkte
pleidooien om haar een snelle dood te laten sterven; in het schools onderwijs
en leren zelf zitten volgens hen de wortels van het kwaad, in haar
institutionele logica is de school misdadig. Ze brengt immers, aldus Illich,
vooral de valse idee bij dat men de school als instelling nodig heeft om te
leren, terwijl we toch veel beter en veel meer leren buiten de school (Ivan
Illich, Ontscholing van de Maatschappij, 1971).
Maar misschien laat men de school vandaag, in
een tijdperk van levenslang leren en (elektronische) leeromgevingen allerhande,
wel een stille dood sterven men voorspelt het verdwijnen van de school
omwille van haar overbodigheid als pijnlijk verouderde instelling. De school,
zo lijkt de teneur, is niet meer van deze tijd of moet zich opnieuw grondig
aanpassen, en bijgevolg lijkt elke verdediging van de school op voorhand een
maat voor niets, overbodig of gewoon conservatief geleuter.
Wij weigeren echter resoluut deveroordeling van de school te onderschrijven.
Integendeel, we pleiten voor haar vrijspraak. We zijn van oordeel dat het
precies vandaag, op het moment dat velen de school aanklagen omwille van haar
onaangepast zijn aan de nieuwe tijden en anderen haar zelfs lijken te willen
opgeven, duidelijk kan worden wat de school is en doet. En we hopen ook
duidelijk te maken dat veel van de aantijgingen tegen de school zijn ingegeven
door een eeuwenoude angst voor, misschien zelfs haat tegenover een radicale,
maar wezenlijke eigenschap van de school: de school maakt vrije tijd en maakt
kennis en kunde tot gemeen goed, en heeft daarom het potentieel om aan
iedereen- ongeacht afkomst, talent, of
begaafdheid de tijd en de ruimte te geven om de eigen leefwereld te verlaten,
boven zichzelf uit te stijgen en de wereld te vernieuwen (p.7-8). De auteurs
verwoorden in dit boekje belangrijke kenmerken en doelstellingen van de school
als maatschappelijke instelling met de overdracht van cultuur (à la H. Arendt) als belangrijkste doelstelling.
(Dit betekent niet dat we akkoord gaan met alle
opvattingen van de auteurs. Zo begrijpen we niet waarom ze niet sympathiseren
met de aandacht van de herscholers voor de schoolresultaten en voor de niveaubewaking.Ze tonen anderzijds te veel sympathie voor de pedagogische
leerlinggecentreerde opvattingen van de Franse filosoof Jean Rancière
die we eerder in het kamp van de ontscholers situeren. Rancière bekritiseert en ridiculiseert de
klassieke leraar/leerling-relatie en propageert de do it yourself pedagogy
-net zoals de ontscholers. De leraar
mag volgens Rancière zelfs onwetend zijn (Jean Rancière. De onwetende meester.
Vijf lessen over intellectuele emancipatie. Leuven, Acco, 2007). Dit staat haaks
op de opvattingen van Hannah Arendt die Masschelein en Simonsonderschrijven.
Bijlage: inhoud themanummer : Onderwijskrant 158 over ontscholing
In voorliggend
themanummer over ontscholing en herscholing plaatsen we opnieuw de thematiek
van de ontscholing, ontsystematisering en niveaudaling centraal. In de eerste
bijdrage bekijken we een aan-tal standpunten van buitenlandse prominente
onderwijsexperts over het thema
ontscholing en herscholing. Het volgende artikel resumeert een recent
studierapport van het Nederlands Centraal Planbureau over het dalend
onderwijsniveau en het onderpresteren van de sterkere leerlingen. We tonen
hierin ook aan dat de conclusies eveneens van toepassing zijn op het Vlaams
lager en secundair onderwijs. In een derde bijdrage getuigen Paul Van Dam
(ex-hoofd CITO-basisonderwijs), prof. Anna Bosman & onderwijzeres Liesbeth
Hermans over ontscholing, niveaudaling ... in het Nederlands
basisonderwijs. Hierbij aansluitend volgt een bijdrage waarin de Vlaamse
onderwijzers Jef Boden en Eric Van Damme de ontscholing in het Vlaams
basisonderwijs uitvoerig illustreren.
In de vijfde bijdrage staan we stil bij de niveaudaling en grote malaise in
het Nederlands hoger onderwijs. Er komen ingrijpende maatregelen om de ontsporingen
en niveaudaling terug te dringen. Aangezien we in Vlaanderen voor een groot
deel de Nederlandse hervormingen hebben overgenomen, is veel kritiek ook
toepasselijk op ons hoger onderwijs. In een laatste en lange bijdrage
formuleert prof. Wim Van den Broeckuitgebreidzijn visie op
ontscholing en herscholing. Hij inspireert zich hierbij in sterke mate op Frank
Furedis laatste boek Wasted. Why education isnt educating.
(In volgende Blogs publiceren we nog een aantal
bijdragen over ontscholing en herscholing.)
Onderwijs. Comprehensief Zweden als land van gelijke onderwijskansen en Vlaanderen als land van ongelijke kansen, of omgekeerd?
Zweden: opvallend lage
PISA-score van alle soorten leerlingen. Maar Zweden nog steeds een GOK-modelland
volgens egalitaire klooflogica van Vlaamse
onderwijssociologen en Nico Hirtt
Zweden behaalde voor PISA-2012 eens te meer een van de
laagste scores van alle Europese landen. Nauwelijks 478 punten voor
PISA-wiskunde. Vlaanderen behaalde de Europese
topscore van 531 punten (niettegenstaande daling in vergelijking met vroeger.) De Vlaamse allochtone leerlingen die thuis
Nederlands spreken behalen evenveel punten als het gemiddelde van alle Zweedse
leerlingen. Volgens Eurostat zijn er in
Zweden 14,1% vroegtijdige schoolverlaters, en in Vlaanderen slechts 8,7%. De
Zweedse beleidsmakers panikeren en nemen momenteel allerhande initiatieven
(onderzoekscommissies e.d.) om te achterhalen hoe het komt dat Zweden zo slecht
presteert (zie bijlage). In Zweden wijzen veel experts naar de nivellerende
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus, maar onze sociologen en Nico
Hirtt blijven pleiten voor middenschool tot 14 en liefst 16 jaar en verwijzen
hierbij nog steeds naar landen als
Zweden.
Ook in het recente PISA-rapport van Nico Hirtt (APED,
OVDS)wordt Vlaanderen opnieuw als dé
kampioen sociale discriminatie voorgesteld en Zweden als een modelland inzake
gelijke kansen. Volgens Nico Hirtt
(rapport APED, OVDS) en co mag Vlaanderen er niet prat op gaan dat de
prestaties van de armste leerlingen in Vlaanderen hoger liggen dan in het
Franstalig onderwijs en dan elders in Europa en ook niet dat onze
sterkere leerlingen en leerlingen uit betere milieus opvallend beter presteren
dan elders en dan in Zweden. Volgens
Hirtt en co telt enkel de kloof tussen
beide groepen en is die groter in Vlaanderen dan in Zweden. Hoe kleiner de
kloof hoe gelijker de onderwijskansen. Daar ook de Zweedse leerlingen uit de
hogere sociale groepen en middengroepen zo laag presteren (= sterk
onderpresteren),is het toch
begrijpelijk dat de kloof met de lagere groepen kleiner is dan in Vlaanderen. Een
kleine kloof omwille van het feit dat alle leerlingen beneden hun capaciteiten
presteren, lijkt ons hoogst problematisch, maar is volgens de egalitaire
GOK-logica een na te streven doelstelling.
Wij stellen dat de verhoging van de kwaliteit en
onderwijskansen leidt tot hogere leerprestaties van zwakkere leerlingen en van leerlingen uit lagere milieus, maar tegelijk ook tot meer leerkansen voor de
andere leerlingen. Bij hoge kwaliteit en faire kansen voor iedereen zal de
kloof tussen de zwakkere en de sterkere leerlingen niet kleiner worden, maar
eerder groter. Betere leerlingen halen meestal nog iets meer profijt uit het
verhogen van de kwaliteit. (In 1995 was de kwaliteit van ons lager onderwijs en
van onze lagere cyclus nog een stuk hoger en we behaalden dan ook de hoogste
TIMSS-score zowel bij de 10- als bij de 14-jarigen en opvallend meer toppers
dan op vandaag.) Wij vinden dus dat het Vlaams onderwijs in vergelijking met
het Zweedse meer ontplooiingskansen kansen biedt aan alle leerlingen (en
vroeger nog iets meer dan op vandaag.) Maar volgens Hirtt en co biedt het
onderwijs in Zweden meer kansen omdat de prestatieverschillen er opvallend kleiner zijn.
Hirtt schrijft: Wij
vinden dat een dergelijke redenering (zoals deze van Feys) voorbijgaat aan de
sociale realiteit. Voor een Vlaamse 15-jarige jongere uit een gezin met een
bescheiden inkomen is het een schrale troost te weten dat zijn punten voor wiskunde
een beetje hoger liggen dan die van zijn lotgenoot in andere landen. (NvdR:
veel hoger dan in Zweden). Wat voor hem
telt, is dat hij, ondanks zijn betere punten, aanvoelt dat zijn relatieve positie
op school hem reeds voorbestemt op een plaats onderaan de sociale ladder.
Als we Hirtt en co volgen en dus een nivellerende lagere
cyclus s.o. invoeren (volgens Hirtt het liefst zelfs tot 16 jaar).Dan zal de kloof inderdaad kleiner worden en
dan zou volgens de egalitaire logica van Hirtt en co ons onderwijs meer gelijke
kansen bieden, tot meer gelijke resultaten leiden. Niets is minder waar.
Bijlage over paniek
in Zweden : Government establishes schools commission
A schools commission comprised of international researchers
and experts is to be established. The aim of the commission is to analyse the
quality of the Swedish school system based on the results of the survey by the
Programme for International Student Assessment (PISA). The commission is to be
established by the Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD)
at the request of the Swedish Government. At the same time, an educational
science research council is to be established to consult with the Government on
school issues.
Based on the results of the PISA 2012 survey, the Government
will request that the OECD draft a 'country background report' on Sweden. The
report is to contain a closer analysis of Sweden's results in the PISA survey
and of the Swedish education system. International researchers and experts in
the field of education will participate, and the working group will become an
international schools commission. A report on the work is to be presented in
2015.
The Government will also establish an educational research
council. The council will be comprised of researchers from different
disciplines associated with the school system, and the aim is for the
Government to be able to consult with the council on school-related issues. The
council will be appointed in spring 2014.
These two measures are intended to supplement other measures
the Government is taking to strengthen the scientific foundation of the Swedish
school system and education policy. An educational research institute, led by
Professor Per Thullberg, will also be established. Its mandate will be to
compile and disseminate knowledge of effective practices and working methods to
teachers and preschool teachers. Prof. Thullberg is also to assess whether the
institute should even be able to initiate research in areas in which there are
gaps in knowledge.
In addition, the mandate of the Institute for Labour Market
Policy Evaluation (IFAU) has been broadened and it is now the Institute for
Evaluation of Labour Market and Education.
M-decreet: debat in commissie onderwijs 6 februari. Kort verslag.
1.Vraag van oppositie naar inschatting van de verwachte verschuivingen van leerlingen van buitengewoon naar gewoon onderwijs. Antwoord minister Smet: Dat is een domme vraag. Niemand, ook de onderwijskoepels en de minister niet, kunnen toch inschatten hoe groot de verschuiving zal zijn. Dat moeten we gewoon afwachten. (Blinde he...rvorming?)
2. Het valt op dat vooral ook Kris Van Dijck (N-VA) zich ontpopt als een enthousiast voorstander van het M-decreet en steeds als de eerste de kritiek van de oppositie afwijst en de minister steunt. Ook onderwijzer Van Dijck houdt dus geen rekening met de massale afwijzing door de praktijkmensen.
3. Interpretatie van VN-verdrag en rechtsonzekerheid
* Meuleman (Groen) vindt het M-decreet niet radicaal/inclusief genoeg en in strijd met VN-verdrag net als GRIP Voorwaarde van kunnen volgen gemeenschappelijk programma leidt tot rechtonzekerheid. Ook vage uitdrukking redelijke aanpassing leidt tot onzekerheid bij alle partijen, ook bij ouders. * Minister: VN-verdrag is zoals de meeste verdragen vatbaar voor uiteenlopende interpretaties: een maximale, een minimale en een tussenweg/redelijke interpretatie. Wij kiezen voor de middenweg. *Smet: 'Redelijke aanpassing' is toch wel een OBJECTIEF criterium; draagkracht in eerste ontwerp was subjectief. *Er zullen uiteraard wel heel wat betwistingen zijn, maar dat moet dan maar voor de rechtbank uitgevochten worden.
4. Smet: Eis van kunnen volgen van gemeenschappelijk programma moet wel flexibel geïnterpreteerd worden: enkel eindtermen bereiken en alg. finaliteit, dispensatie mogelijk, enz.)
5. Oppositielid: Leerlingen met ernstige gedragsproblemen, maar die wel het gewone programma kunnen volgen, kunnen niet geweigerd worden. Maar leerkrachten zijn nog niet geschoold om zon leerlingen aan te pakken. Antwoord minister: er zullen middelen verschoven worden van buitengewoon onderwijs naar gewoon onderwijs, de leerlingen zullen hun zorgrugzakje kunnen meenemen. (Maar die leerlingen zullen niet meer in het buitengewoon onderwijs belanden en geen recht hebben op zorgrugzakje.)
6. Vanderpoorten (Open VLD): Leerlingen van type 1 en 8 zijn vaak sterk verschillend en vereisen een andere aanpak. Ze zitten straks wel samen in basisaanbod. Is er al nagedacht over de gevolgen van deze ingreep. Antwoord minister Smet: We hebben dat goed doordacht. Zowat iedereen wou afstappen van het deficit-model en vertrekken van de onderwijsbehoeften. Daarom plaatse we ze samen. (Logica volledig zoek!).
7. Vanderpoorten: Nu is het al zo dat in het gewoon onderwijs veel leerlingen met lichtere problemen door de school verwezen worden naar logopedisten e.d. voor buitenschoolse hulp. Dat zal nog veel meer het geval zijn als leerlingen met zwaardere problemen in het gewoon onderwijs terecht komen. Dan valt te vrezen dat ouders uit die lagere milieus dit niet zullen kunnen betalen. Dat is regelrechte discriminatie. Minister Smet antwoord uitwijkend: er worden afspraken gemaakt voor minder verwijzing e.d.
8. CLB-problemen : De CLBs lieten weten dat ze over veel te weinig personeel beschikken voor de nieuwe taken. De oppositie speelt hier op in en vraagt wat de minister hier aan zal doen. Minister: we moeten wachten op de doorlichting van de inspectie en dan zullen we beter zien wat we eventueel moeten doen.
9. Verschillende leden stellen dat de competentieontwikkeling primordiaal is en verwachten daar alle heil van. (Naïviteit ten top!) *Ook onderwijzer Van Dijck beschouwt competentieontwikkeling als een wondermiddel. *Hij en ook de andere commissieleden zouden toch moeten weten dat het hier niet in de eerste plaats gaat om een gebrek aan competentieontwikkeling, maar om een onmogelijke opdracht voor de leerkrachten. *Er werd bij start van de bijeenkomst een protestbrief uitgedeelde van de gemeenschappelijke vakbonden waarin deze stellen dat o.m. omwille van die competentieontwikkeling de invoering op 1 september 2015 niet haalbaar is.
*Nascholing en begeleiders moeten zich komende jaren volgens Smet vooral richten op competentieontwikkeling voor de inclusie van probleemleerlingen. (De vele andere noden moeten blijkbaar wijken. Meeste begeleiders zijn ook niet voorbereid op die taak.) *Aantal personeelsleden voor de ondersteuning van M-operatie zal niet 103 bedragen, maar 60 à 70: als gevolg van ondersteuners met hoger diploma die aangeworven worden
10. Brief met vraag om jaar langer uitstel vanwege het gemeenschappelijk vakbondsfront werd uitgedeeld.
Belangrijkste passage: Daarom kan de inwerkingtredingsdatum van dit decreet niet 1 september 2015 zijn, maar moet die minstens één jaar later vallen. Vanuit politiek oogpunt bekeken is 1 september 2015 misschien een goede keuze, maar onderwijskundig is dat niet zo. Politieke belangen mogen hier niet meespelen. Op 8 november 2013, de dag dat de Vlaamse Regering het ontwerp van decreet goedkeurde, verspreidde minister Smet een persmededeling waarin hij onder andere het volgende zei: Het akkoord van vandaag is een grote stap voorwaarts in een dossier dat al meer dan vijftien jaar lang onderwerp vormt van hevige discussies. Dit dossier sleept inderdaad al meer dan vijftien jaar aan, maar vandaag pas voorziet de Vlaamse Regering, via amendementen, in middelen voor competentieontwikkeling. Middelen die dan nog uitgehold worden door de enveloppefinanciering die tegelijk ingevoerd wordt. Vlaanderen heeft al veel tijd verloren. De inwerkingtreding van dit decreet uitstellen tot wanneer Vlaanderen ook aan zijn andere verplichtingen voldaan heeft, lijkt ons dan ook de meeste waarborgen te bieden op goed onderwijs voor het kind. En dat is tenslotte toch de essentie. (We vragen ons nog steeds af waarom de vakbonden het decreet niet principieel afwijzen en oproepen tot actie. )
11.Stemming in de commissie onderwijs wordt op vraag van de oppositie een week uitgesteld
We zouden het best nog deze week actie voeren tegen het decreet!
Onderwijs. De school heeft het weer gedaan. Kritische reacties op studie criminologen over verband tussen delinquent gedrag en onze gedifferentieerde schoolstructuur
Vandaag verscheen in De Morgen de bijdrage: 'Crimineel gedrag is symptoom van grote
ongelijkheid op school', een voorstelling van een studie vantwee Leuvense criminologen: Stefaan Pleysier
en Diederik Cop. We vroegen ons bij het
lezen van de conclusies van het onderzoek o.a. af: Is crimineel gedrag nu ook al een gevolg van de opsplitsing in
onderwijsrichtingen? Is onze gedifferentieerde lagere cyclus misdadig? Is er
minder delinquent gedrag in landen met comprehensieve (gemeenschappelijke)
lagere cyclus s.o. -b.v.Frankrijk, deels
ook Franstalig België? Was er minder delinquent gedrag toen we destijds 70%
VSO-scholen kenden?
In bijlage vermelden we de kritiek van Staf de Wilde
(gepensioneerd leraar) op deze studie. Ik
(Raf Feys) ben het eens met de kritische analyse van De Wilde. Het verbaast me
ook dat Raymonda Verdyck (baas van GO!) in de bijdrage in De Morgen zomaar akkoord gaat met deze studie en denkt dat
structuurhervormingen in het s.o. tot veel minder delinquent gedrag zullen
leiden (zie DM). We vragen ons af wat haar achterban, de leerkrachten van het
GO!, denkt van haar laatdunkende uitlatingen in krant De Morgen.
De studie illustreert eens te meer hoe veel
sociologen/criminologen verschillen in gedrag en wat er ook misloopt in de
maatschappij gemakshalve toeschrijven aan maatschappelijke structuren als
de structuur van ons secundair onderwijs.
Bijlage: facebookbijdrage
van Staf De Wilde: De school heeft het weer gedaan
Twee criminologen van de KU Leuven ondervroegen een 2 500
leerlingen uit het Brussels Nederlandstalig onderwijs om na te gaan wat de
oorzaken kunnen zijn van eventueel crimineel gedrag. Hun conclusie: niet de
afkomst geeft de doorslag wel de ervaringen op school.
Die eerste conclusie vind ik verheugend omdat ze de mond
snoert van de racisten onder ons, maar wat gezegd over de tweede? De
wetenschappers sommen een aantal problemen op en daarbij horen niet graag naar
school gaan, spijbelen en het beruchte watervalsysteem. Volgens de onderzoekers
ligt het niet aan de motivatie noch bij de leerlingen noch bij hun ouders.
Maar als we even
stilstaan bij het spijbelgedrag: wie moet daar in de eerste plaats op toezien,
de ouders toch? Het ongaarne naar school gaan zou te maken hebben met het feit
dat de lessen te weinig vertrekken bij de leefwereld van de jongeren. Daar is
iets voor te zeggen maar opvoeden en onderricht moeten toch een Erziehung
zijn: een omhoog trekken en dat houdt in dat men leerstof aanbiedt die niet tot
de spontane beleving en ervaring behoort. Het vertrekpunt kan de leefwereld
zijn maar daarna begint het pas.
En wat de waterval betreft, begint men natuurlijk opnieuw
over de uitgebleven onderwijshervorming en men herhaalt het dada van een
gemeenschappelijke eerste graad. Ik stel mijn dada daartegenover: men kan geen
totaal ongelijke kinderen in één groep samenbrengen: dat leidt tot niveaudaling
en tot frustraties zowel voor de sterkere als voor de intellectueel zwakkere.
Opvallend is ook het verschil in crimineel gedrag:
allochtone jongeren gaan vaker over tot geweld. Naar mijn mening heeft dit te
maken met hun machocultuur en met diepe frustraties. Want het zijn vooral
jongens die de feiten plegen en de frustraties hebben ook te maken met de
situatie op de arbeidsmarkt waar nog altijd discriminatie en zelfs uitgesproken
racisme heersen.
Jonge machos stellen vast dat een diploma hen weinig
vooruit helpt, ze zien hun rolmodellen op straat. Om die reden kan de overheid
elke vorm van discriminatie niet streng genoeg bestraffen. Die straatcultuur
staat ook in verband met een slechte of te krappe huisvesting: die is een zaak
van urbanisatie. Jongeren worden niet aangemoedigd om op hun kamer te blijven
studeren als ze niet eens een aangenaam ingerichte kamer hebben.
Mijn voorlopig besluit: het is zeer eenzijdig om alweer met
de beschuldigende vinger naar het onderwijs en de scholen te wijzen. Een
alomvattende aanpak is noodzakelijk en daar is het hele beleid verantwoordelijk
voor.
Onderwijs. Deze week wel positief onderwijsnieuws in Knack (5 februari)
Deze week hadden we meer geluk met Knack (5 febr) dan met de
stemmingmakerij van vorige week: Vlaams onderwijs kampioen van de ongelijkheid.
Op pag. 100 drukte Knackeen groot deel
af van onze reactie op een snertbijdrage van vorige week over sociale discriminatie
in het onderwijs.We reageerden op de
voorstelling van een rapport van Nico Hirtt (Aped, OVDS) waarmee de
Knack-redacteur kritiekloos instemde. Zie
onze blog van vorige week woensdag.
Als toemaatje en restitutie voor de stemmingmakerij van
vorige week,kregen we er deze week ook een onderwijslovende PISA-grafiek bij (op
pagina 15) met als titel: "Belgische kinderen: goede punten en én dolle
pret. https://pbs.twimg.com/media/BfuGLvvIcAASzH_.jpg:large
Jammer genoeg wordt Vlaanderen niet apart vermeld. De Vlaamse
15-jarigen presteren nog beter (Europese topscore) dan de Belgische in de grafiek
en voelen zich tegelijk ook nog iets gelukkiger op school dan in de grafiek. We
voorspellen dat de voorstanders van de structuurhervormingin het s.o.en het tijdschrift Klasse deze PISA-grafiek zullen doodzwijgen.
Voor PISA-wiskunde scoren de Vlaamse leerlingen vooreerst
opvallend beter dan de leerlingen uit het 'onderwijsparadijs' Finland, maar dit
kan je niet afleiden uit de grafiek.Uit
evaluatie-studies van de universiteit van Helsinki blijkt overigens al vele jaren
dat de Finse 15-jarigenzwak presteren
voor alle basisvakken. Finland telt ook weinig toppers voor PISA (14%) en
Vlaanderen (toch nog steeds 25%, vroeger wel 33%).
Tegelijk blijkt dat de Finse 15-jarigen zich ook veel minder
gelukkig voelen op school dan de Vlaamse. De voorbije jaren en maanden - en ook
nog in Klasse van september j.l. - werd het Fins onderwijs steeds voorgesteld
als een soort aards paradijs en het Vlaamse eerder als een hel voor de
leerlingen.
Ook uit Vlaamse studies bleek de voorbije 10 jaar telkens
dat het welbevinden van de Vlaamse 12 à 15-jarigen vrij hoog was, maar de
beleidsmensen en hervormers s.o.beweerden net het omgekeerde - ook nog in het Masterplan.
De Finse 15-jarigen
getuigden in de PISA-studie ook dat ze veel huiswerkstress vertoonden, maar in
Klasse en elders werd steeds verteld dat het (verfoeide) huiswerk niet eens
bestond in Finland. In Onderwijskrant nr. 168 doorprikken we de vele
Finland-sprookjes (zie www.onderwijskrant.be).
P.S. In 'comprehensief Zweden presteren de leerlingen in de
(nivellerende)gemeenschappelijke lagere cyclus heel zwak en het welbevinden is
er ook een heel stuk lager dan in onze (gedifferentieerde) lagere cyclus.
Opvallend is ook dat Leuvense onderzoekers nog recentelijk Zweden prezen als
het land zonder zittenblijvers. Zwakke leerlingen die niet moeten overzitten
presteren volgens De Fraine en HIVA beter, maar volgens PISA is het net
omgekeerd.
Onderwijs. Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek ⦠(Raf Feys) is gebaseerd op praktijkonderzoek dat goed toepasbaar is in de klaspraktijk
Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek (Raf Feys) is gebaseerd op bepaaldpraktijkonderzoekdat goed
toepasbaar is in de klaspraktijk. Inspirerend
ook voor soort onderzoek voor
lerarenopleiders & studenten in de lerarenopleiding.
1 .Inleiding
We ontwierpen al zon
25 jaar geleden de directe systeemmethodiek (DSM)voor het leren lezen, een methodiek die ook
afgestemd is op zwakkere en dyslectische lezers (Beter leren lezen. De directe
systeemmethodiek,Acco, 2010, 200
paginas; DSM-bijdrage in Onderwijskrant
nr 156 op www.onderwijskrant.be). In deze bijdrage stellen we vooral vragen
omtrent het soort onderzoek waarop we de DSM gebaseerd hebben (zie punt 2 en
3). In punt 4 tonen we aan dat DSM-achtig praktijkonderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk. In het verlengde
daarvan formuleren we samen met prof. Biesta - kritische bedenkingen bij de
basiscompetentie de leraar als onderzoeker (zie punt 5). We stellen hierbij de vraag: Welk soort onderzoek voor lerarenopleiders
en toekomstige leraars? en besluiten o.a. dat de
competentie/pretentie van de leraar als onderzoeker het best zo vlug mogelijk
ut het decreet wordt geschrapt.
2.Afstand tussen DSM-methodiek en wetenschappelijke leestheorieën
Op 5 december 2013 lazen we in de kranten: Een multidisciplinair team van onderzoekers
aan de KU Leuven onder leiding van Bart Boets, heeft op basis van
hersenonderzoek bij 45 volwassenen personen aangetoond dat de oorzaak van
dyslexie te situeren is in dysfunctionele connecties tussen delen in de
hersenen. Zo werd vastgesteld dat de kwaliteit van een belangrijke hersenbaan
tussen de auditieve cortex, die de klankrepresentaties bevat, en 'de regio van
Broca', een belangrijke taalzone die instaat voor complexere fonologische
processen, minder goed was bij dyslectici. We lazen ook dat onderzoeker
Boets hoopte dat dit onderzoek ook zou leidentot een betere aanpak van dyslectische kinderen.
Dit laatste lijkt ons minstens voorbarig. De verwachtingen
ten aanzien van de praktische betekenis van educational
neuroscience zijn veelal al te hoog gespannen. In de commentaar bij het
Leuvens onderzoek op de blog Onderwijskrant Vlaanderen plaatsten we al een
paar vraagtekens bij dezeoptimistische
conclusie. We waarschuwden voor euforie en stelden dat dit neurologisch
onderzoek geenszins betekende dat we daarmee rechtstreeks zouden kunnen
uitmaken op welke wijze we het best zwakkere lezers en dyslectische het best
konden leren lezen.
In een recente bijdrage komt Deevy Bishop op zijn blog tot een analoge conclusie over de grote
afstand tussen de neurowetenschap en b.v. de praktijk van het leren lezen,
rekenen Hij schreef: Neuroscientists
can tell you which brain regions are most involved in particular cognitive
activities and how this changes with age or training. But these indicators of
learning do not tell you how to achieve learning. Suppose I find out that the left angular gyrus becomes more active as
children learn to read. What is a teacher supposed to do with that information?
(BishopBlog : What is educational neuroscience? Saturday, 25 January 2014).
Onze DSM-aanpak is in elk geval niet geïnspireerd door het recent neurologisch Leuvens
onderzoek. We kunnen zelfs niet eens
uitmaken dat het recente Leuvens
onderzoek onze DSM al dan niet neurowetenschappelijk ondersteunt. Op een eerste
gezicht lijkt er geen rechtstreeks verband te bestaan. Anderzijds zijn er b.v. ook de neurologische
bevindingen/studies van prof. Stanislas Dehaene die onze DSM-theorie wel lijken
te ondersteunen ook al kenden we 25 jaar geleden die recentere studies nog
niet.
Neurowetenschapper Deevy
Bishop verwacht meer praktische
toepassingen van cognitief psychologisch
onderzoek dan van neuroscience en schrijft:What matters to the teacher is
whether the training is effective in improving reading. Bishop hoopt/stelt
dat vooral psychologisch onderzoek van het leesproces vlugger leidt tot
richtlijnen voor de didactische aanpak van b.v.leesproblemen.
Volgens ons is er echter ook nog een grote de afstand tussen
psychologisch onderzoek en de klaspraktijk.We hebben dit zelf ervaren bij het ontwerpen van methodieken voor leren
lezen, rekenen, spellen Zo lijkt het eerder recente connectionistisch
leesmodel onze DSM te ondersteunen. Die
theorie was echter bij het ontwerpen van de DSM nog niet bekend en uit het
connectionistisch leesmodel kan men ook niet zomaar rechtstreeks methodische principes
afleiden. We merken eerder het omgekeerde:aanhangers van het connectionistisch leesmodel die voor de toepassing
naar de praktijk naar de DSM verwijzen. Ook voor de uitwerking van de methodiek
voor rekenen, spelling vonden we al bij al weinig steun bij zuiver
wetenschappelijk onderzoek. We merken overigens dat zon wetenschappelijk onderzoek
over rekenen, spellen . al bij al weinig effect sorteert in de praktijk.
Psychologisch-pedagogisch onderzoek waarbij de effecten van
verschillende leesmethodes vrij wetenschappelijk uitgetest worden, is in principe
wel mogelijk, maar is ook niet zo makkelijk uitvoerbaar. Voor de evaluatie van
de effecten van leesmethodes baseerde men zich tot nog toe het meest op
getuigenisen van leerkrachten die b.v. bij een verandering van methode
vaststellen dat de leerlingen vlotter en beter leren lezen, en/of op eigen
klasobservaties.
3DSM-leesmethodiek vooral gebaseerd
op praktijkonderzoek & ervaringswijsheid
De DSM-methodiek is in de eerste plaats gebaseerd op de ervaringswijsheid van de
practici uit verleden en heden en op zgn. praktijkonderzoek en dit is overigens
met de meeste (onderwijs)methodieken het geval. We
obseerden zelf vooreerst heel veel leeslessen op onze eigen oefenschool en op
de vele stagescholen; we vroegen hierbij ook telkens naar de beoordeling en
ervaring van de praktijkmensen. Zo stelden we tijdens een stagebezoek in 1971
vast dat een Roeselaarse onderwijzer nog ouderwets werkte met de methode Lustg Volkje uit 1926 waarmee we zelf
in 1952 leerden lezen. Die onderwijzer verantwoordde waarom hij niet werkte met
een actuele structuurmethode en toonde ook aan dat zijn leerlingen op dit
moment beter konden lezen dan in scholen met een structuurmethode. Daarnaast
bestudeerden we de leesmethodieken en de
leesmethodes van de voorbije 200 jaar en de reacties op die methodes. Zelfs de leesmethode van W. Prinsen van 1820 vonden
we heel inspirerend. Op basis van dit alles ontwikkelden we een eigen
leesmethodiek. We hielden bij de uitwerking van de DSM wel rekening uiteraard
met algemeen psychologische inzichten in verband met het automatiseren, de
werking van het geheugen e.d. Bij de vakdidactiek voor het basisonderwijs is de
vakkennis overigens veel minder belangrijk dan de psychologisch-didactische
benadering.
Het soort praktijkonderzoek waarop onze vakdidactieken
gebaseerd zijn, wijkt af van het zuiver
of positief wetenschappelijk onderzoek.We
waren achteraf wel tevreden dat cognitief psychologische leesmodellen als b.v.
het connectionisme, de neurologische bevindingen van Stanislas Dehaene . in
overeenstemming waren met onze DSM-methodiek.
We wezen hier ook op in ons boek Beter leren lezen. Maar dit betekent nog
niet dat cognitief psychologische of neuropsychologische verklaringsmodellen
rechtstreeks uitsluitsel geven omtrent een effectieve didactische aanpak. Voor
rekenen vonden we nog minder aanwijzingen en inspiratie vanuit het zuiver
wetenschappelijk onderzoek.
4. DSM-achtig onderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk
De DSM-aanpak drong door in de recente leesmethodes. Dat
soort praktijkonderzoek waarbij de ervaringswijshied uit verleden en heden
een belangrijke rol speelt, werpt meer vruchten af voor de praktijk dan het
zuiver wetenschappelijk onderzoek. We merken hetzelfde voor rekenen, spellen
We gaan nog even in op de toepassing van de DSM in de
praktijk. De auteurs van de frequent gebruikte Vlaamse methode Ik lees met hup
vermelden explicet dat hun methode op de DSM-methodiek van Feys gebaseerd is.
De ontwerpers van een bekende Nederlandse leesmethode Veilig leren lezen wekten
liever de indruk dat hun nieuwe versie gebaseerd was op een recent
wetenschappelijk verklaringsmodel - het connectionisme,dan op DSM-methodiekvan een Vlaamse lerarenopleider. De
allernieuwste versie van die methode die binnenkort op de markt komt, sluit nog
iets beter aan bij de DSM, maar in de reclamebrochure lezen we opnieuw dat de
aanpassing gebaseerd is op recent wetenschappelijk onderzoek. De door hen
toegepaste DSM-principes zouden dan
zogezegd rechtstreeks afgeleid zijn uit wetenschappelijke leesmodellen als het
connectionisme. Dit is uiteraard niet het geval en niet eens mogelijk. De DSM
is veel ouder dan die recente theorieën en is zoals al gezegd - ook anders
ontstaan (zie verder in punt 3).
Het belangrijkste voor ons is de vaststelling dat de DSM een
concrete uitwerking kreeg in de recente leesmethoden en dat de leerkrachten (en
logopedisten) tevreden zijn over de DSM-aanpak. Zon soort praktijkstudie is
dus heel vruchtbaar. We merken dat ook de auteurs van de nieuwe leesmethode
Lijn 3 (Malmberg) vermelden dat hun leesmodel gebaseerd is op de DSM van Feys: Diverse onderzoeken laten zien dat het werken met
als geheel te herkennen kapstokwoorden (structureerwoorden of globaalwoorden)
het risico met zich meebrengt dat kinderen te lang aan deze woorden blijven
hangen en niet aan de elementaire leeshandeling toekomen. Met didactiek die
meer gebaseerd is op het aanleren van letters, zoals in de directe systeemmethodiek (Feys en Van Biervliet,
Acco, 2010, 200 p.) leren kinderen snel de letters herkennen en nieuwe woorden
lezen die gemaakt zijn met de bekende letters. Er kunnen in dezelfde tijd meer
letters aangeboden en geleerd worden dan met behulp van kapstokwoorden. Vandaar
dat in Lijn 3 de letter centraal staat.Onlangs kwamen ook nog een paar
vertegenwoordigers van een andere bekende Nederlandse uitgeverij langs, die naar
eigen zeggen een gloednieuwe leesmethode zullen ontwerpen die nog nauwerzal aansluiten bij de DSM-methodiek. We gaven
hen wat bijkomende uitleg, een aantal getuigenissen van praktijkmensen en een
DSM-onderzoekje van de universiteit van Gent mee.Als dank ontvingen we alvast een typisch
Nederlandse perperkoek en enkele cadeaubonnen van bol.com. Besluit: We zouden
o.i. meer aandacht moeten besteden aan zon soort praktijkonderzoek omdat we
merken dat dit veel vlugger de praktijkmensen bereikt en veel vlugger toegepast
wordt on de praktijk. Academisch wiskunde-onderzoek zoals van de Leuvense prof.
Lieven Verschaffel houdt zich ook veel meer bezig met spijkeronderzoek en heeft
al bij al weinig uitwerking in de praktijk.
5 Welk soort (praktijk)onderzoek voor lerarenopleiders
en leraars in opleiding?
5.1Welk soort onderzoek voor de
lerarenopleiders?
We vinden alvast dat het soort onderzoek waarop we zelf onze
methodieken voor lezen, rekenen, spellen baseerden, het soort onderzoek is waarmee de
lerarenopleiders zich ook het meest moeten inlaten. Op vandaag is dit echter
minder het geval dan pakweg 20 jaar geleden. Vooral ook de pedagogen die zich
vroeger met zon soort praktijkstudies en publicaties inlieten, lieten het de
voorbije 20 jaar grotendeels afweten. Dit leidt tot een verarming van de
vakdidactiek en leidt er ook toe dat er binnen de bijscholingen nog weinig
aandacht gaat naar de leerinhouden en vakdidactieken. We
vinden overigens dat ook onze universitaire onderzoekers veel te weinig begaan zijn met dit soort onderzoek
ook omdat het in de academische milieus niet (voldoende) gewaardeerd wordt en
niet voor vol wordt aangezien.
5.2. Welk soort
onderzoek voor toekomstige leraars? Schrap: leerkracht als onderzoeker!
Een van de basiscompetentes voor toekomstige leraren is de leraar als onderzoeker. We lezen
geregeld dat leraars in opleiding meer in contact moeten komen met
wetenschappelijk onderzoek en zelf aan wetenschappelijk onderzoek moeten doen. In
het evaluatieonderzoek over de lerarenopleidingen lazen we enkele maanden
geleden nog dat de lerarenopleidingen te weinig hun studenten als onderzoekers
opleiden en deze competentie verwaarlozen.
Zelf schrijven al sinds 1996 dat het niet de taak is van de opleidingen om
hun studenten op te leiden voor wetenschappelijk onderzoek. Dat is al te hoog
gegrepen en niet nodig. We denken dat
studenten tijdens de opleiding vooral moeten in contact komen met de resultaten
van praktijkonderzoeken zoals wij en vele anderen die zelf uitvoer(d)en voor
het leren lezen rekenen Daarnaast kunnen studenten op dezelfde wijze maar
op beperkte schaal - analoge onderzoekjes doen. We kunnen hen ook de resultaten
van meer positief-wetenschappelijk leren interpreteren en tegelijk ook
relativeren: b.v. wat betekent een gemiddelde van 3,5 op een puntenschaal van 5
voor welbevinden? Is dit aande hoge of lage kant?; b.v. hetverschil leren tussen een correlatie en een
oorzakelijk verband
De verwachtingen inzake wetenschappelijk onderzoek voor
toekomstige leraren waren/zijn totaal overtrokken. We moeten beseffen dat ook onderzoekers
(onderwijskundigen, psychologen, sociologen ) nog veel problemen hebben met wetenschappelijk
onderzoek en dat de afstand tussen dat soort onderzoek en de onderwijspraktijk
nog vrij groot is. We waren het dan ook niet eens met prof. Martin Valcke die
uitbazuinde dat de lerarenopleidingen faalden inzake de competentie de leraar
als onderzoeker. Deze conclusie werd ook in de media en in Klasse in de verf
gezet.
De Nederlandse prof. Geert Biesta die de evaluatiestudie over de
lerarenopleidingen leidde, formuleerde onlangs zijn eigen opinie hier over in Caleidoscoop van januari 2014. Hij is
hierbijveel duidelijker dan in het
rapport zelf en relativeert daarmee ook
een aantal uitspraken. Het wordt ook duidelijk dat hij niet akkoord gaat met de
uitspraken van prof. Valcke en overtrokken verwachtingen.
Biesta stelt
uitdrukkelijk dat uitdrukkingen/verwachtingen als de leraar als onderzoeker
misplaatst zijn.Biesta: Mijn voornaamste conclusie is dat er over
de basiscompetentie de leraar als onderzoeker geen eenduidigheid is over wat
het precies betekent. De commissie had een zekere voorkeur om te zeggen dat
deze competentie niet wil zeggen dat de leraar zelf aan onderzoek moet doen. We
denken dat een herformulering in de richting van een onderzekende,
reflectieve, experimentele manier van werken meer aangewezen is. Onderzoeker
is een heel andere job dan leraar of lerarenopleider. Je moet niet verwachten
dat mensen elkaars job kunnen doen. Het belangrijkste is omhelderheid te
verschaffen en vooral te denken in termen van onderzoekende houding, maar zelfs
dan denk ik nog dat de term onderzoek misleidend kan zijn.Reflectief en experimenterend omgaan met je prakijk, daar
gaat het om. (NvdR: we betreuren wel dat dit niet explicieter in het rapport zelf
staat en dat zo de indruk werd gewekt dat de lerarenopleiding faalde.)
Biesta voegt er nog aan toe:Over wat wetenschappelijk
onderzoek zelf betekent bestaan er ook internationaal verschillende
opvattingen. In b.v. Groot-Brittannië valt het hele spectrum van actieonderzoek
en praktijkgericht onderzoek hier onder. Dat betekent ook dat het veel meer
verbonden is met de praktijk. In België
is onderzoek dan meer zuiver, wetenschappelijk onderzoek. Ook wij vinden
dat universitaire onderzoekers vaak te eenzijdig bezig zijn met zuiver en/of
experimenteel onderzoek waartoe de complexe onderwijspraktijk zich minder leent.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing): getuigenissen over uitholling taalvakken bij start van O-ZON
Woord vooraf
Na
de O-ZON-oproep van Marc Hullebus in de krant De Morgen (29 november 2006) en bij de start van O-ZON (december
2006) noteerden we in de kranten en in
de O-ZON-brievenbus opvallend veel getuigenissen over de uitholling van de
taalvakken. In deze bijdrage nemen we er nog eens een aantal op. Aan de
uitholling van de taalvakken heeft Onderwijskrant de voorbije 20 jaar veel
gestoffeerde bijdragen gewijd: zie www.onderwijskrant.be;
Witboek moedertaalonderwijs: Onderwijskrant 153 (zie bijlage).
1. Bert Cruysweegs : voorzitter Vereniging
voor het Onderwijs in het Nederlands: basiskennis niet diepgaand genoeg
"De basiskennis
van 18-jarigen die de middelbare schooldeuren uitstappen, is niet diepgaand
genoeg. Dat gaat van spraakkunst over woordenschat, taalkunde en zelfs
uitspraak. Qua spelling wordt er dikwijls gezondigd tegen de
werkwoordsvormen, de dt-regels en de interpunctie. Wie weet nog precies waar
een puntkomma geplaatst moet worden? Ook sluipt er steeds meer dialectisch
taalgebruik in hun zinnen. Ik heb het gevoel dat leerlingen worstelen met het
feit dat er zoiets is als een standaardtaal. Ze vinden dat te gekunsteld."
(NvdR: achteraf stelde het VON-bestuur wel dat het standpunt van de voorzitter
eenzijdig werd weergegeven.)
2.Claudine
De Rockere (Hogeschool Gent) van de Belgische Vereniging Leraars Frans
"De klok totaal terugdraaien lijkt mij achterhaald,
want kennis en vaardigheden stimuleren elkaar. Aan de gebrekkige notie van
zinsontleding kan ik mij wel ergeren. Bij veel leerlingen schiet het analytisch
denkvermogen tekort. Ook de tijden hebben velen niet goed onder de knie. Dat is
te wijten aan een combinatie van verzwakte motivatie, minder lesuren en gebrek
aan systematische aanpak. Er mag gedrild worden.
3. Marc Van de Walle: ex-pedagogisch
begeleidertaalvakken Nederlands en
Engels
Zelf ben ik 50, sta 28 jaar voor de klas. Ik was indertijd pedagogisch begeleider, en
kon het niet meer aanzien: ik moest daar pleiten voor een
vaardigheidsonderwijs. Ik ben teruggekeerd naar de klas, daar kan ik tenminste
nog iets doén. Maar die 60/40 verhouding is er uiteraard teveel aan. (NvdR:onder druk van O-ZON werd de 60/40
norm een paar jaar later opgedoekt.) Voor de rest: indien ik je praktisch
kan steunen, ik ben 100% gemotiveerd om op de kar te springen, en ik heb geen
schrik om mijn stem te laten horen. Ik ga ervan uit dat het mensen zijn zoals
jij en ik, benoemd en met een degelijke staat van dienst, die zonder gevaar een
ernstige stem kunnen laten horen. Het wordt inderdaad hoog tijd dat het
kennisniveau van de leerlingen wordt herbekeken: waar zijn ze (we?) in godsnaam
mee bezig.
4. Hoeveel Franse
woordjes moeten leerlingen nu eigenlijk kennen? Peter Holvoet -29.11.06
Volgens een studie van de Universiteit Antwerpen is er
behoefte aan meer precieze bepaling van de leerinhouden. Volgens dat onderzoek
zijn de eindtermen Frans in het middelbaar onderwijs te vaag. "Nergens
staat vermeld hoeveel woorden de leerlingen aan het einde van een graad moeten
kennen", zegt de Antwerpse professor Wilfried Decoo. "De beleidsnota
van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (sp.a) verwijst terecht naar het
Europese referentiekader, waarin gewerkt wordt volgens zes niveaus, maar dan
moeten ook de inhouden voor elk specifiek programma per niveau geconcretiseerd
worden."
In het onderzoek werden onder meer vijf verschillende
handboeken in de eerste graad van het ASO vergeleken. Daaruit blijkt dat van de
5.778 verschillende woorden in die boeken, er amper 590 gemeenschappelijk zijn.
"Omdat de gemeenschappelijke stam zo klein en beperkt is, wordt het een
moeilijke opgave om de voor- of achteruitgang die leerlingen boeken te
meten", zegt Decoo. Volgens hem is er in het talenonderwijs ook opnieuw
behoefte aan meer grammatica .
Door de te vage eindtermen en de leerplannen die voor alle
onderwijsnetten verschillend zijn, wordt het problematisch als je een gezamenlijk
examen Frans wilt gaan opstellen voor Vlaanderen. Tenzij je uitgaat van een
lage gemeenschappelijke standaard. "We gaan er te vaak van uit dat
leerlingen alleen via communicatie een taal leren. Maar je moet ook bepalen
welke woorden en welke structuren ze op elk niveau moeten beheersen om te
kunnen communiceren. Toch wil dit niet zeggen dat we terug moeten keren naar de
standaarden van het 'Latijnse taalonderwijs'", besluit Decoo. "Een
stapsgewijze vooruitgang boekt volgens mij veel meer resultaat."
5 .Ruben Noëth, leerling
zesde jaar Grieks-Wiskunde
Het is inderdaad een algemene tendens om leerlingen steeds
meer ervaringsgericht onderwijs te geven en dan nog liefst zonder hen al te veel
van buiten te laten leren. Kennis wordt
vaak ten onrechte aan de kant geschoven ten gunste van vaardigheden. Zelf
heb ik in het vierde en vijfde jaar één uurtje Duits gekregen. De voornaamste
doelstelling van ons handboek was de leerlingen zo veel mogelijk teksten te
laten lezen, waarna de kennis wel vanzelf zou volgen. Ronduit belachelijk, als
u het mij vraagt. Natuurlijk zijn
vaardigheden, zeker voor een taal, zeer belangrijk, maar ze hebben volgens mij
pas hun maximale uitwerking wanneer ze gebaseerd zijn op een degelijke
theoretische kennis. Het gaat zelfs zo ver dat leerkrachten Latijn in onze
school klagen dat ze in het eerste jaar moeten beginnen met zinsontleding, in
het Nederlands welteverstaan. Bovendien blijken de leerlingen die niet voor
Latijn kiezen, maar achteraf in een richting Moderne Talen wel drie uur Duits
krijgen, niet eens te weten wat een lijdend of meewerkend voorwerp is. Leg hen
dan als leerkracht maar eens uit in welke naamval ze dit zinsdeel moeten
zetten. Bovendien is het toch wel tekenend dat meer en meer leerlingen zélf
beginnen pleiten voor meer 'echte' leerstof. In mijn klas is iedereen het er
unaniem over eens dat de huidige onderwijsmethodes zeker geen wondermiddelen
zijn. Het is een positief verschijnsel dat leerlingen geen nutteloze leerstof meer
moeten studeren, zoals vijftig jaar geleden misschien wel het geval was, maar
nu helt de weegschaal een beetje te veel over naar de andere kant. Hoog tijd om
ze terug in evenwicht te brengen! Ik ben in elk geval heel blij dat u dit
probleem klaar en duidelijk onder de aandacht gebracht hebt en wens u veel
succes met uw pleidooi voor meer kennisgericht onderwijs.
6. Taallerares Hilde
Tavernier
Wij krijgen deze week doorlichting en hadden als
leerkrachten Engels het genoegen bezoek te krijgen. Een eerste opmerking ging
al over speaking, writing en ICT, hoe dat allemaal geëvalueerd wordt en wanneer
dat we dat doen. Een volgende opmerking over de verhouding 50/50 kennis,
vaardigheden die we met een aantal leerkrachten toch hanteren als stil protest
tegen 40/60. Ik wist toch dat het al jaren niet meer kon, 1 !! grammaticavraag
op het examen kon toch niet (al lang achterhaald, dat weet u toch wel mevrouw)
met de reactie : zo'n vraag stel je niet meer, leerlingen moeten toepassingen
maken en in de toepassingen de regels toepassen (en dat ze die niet meer leren
als daar geen druk achter zit, dat telt niet) Na nog een aantal opmerkingen in
de richting van de vaardigheden : en, mevrouw, nog een bemerking of vraag ? Ik
kon het niet laten te verwijzen naar de onlogische 40/60; het antwoord was: u
moet de vaardigheden strenger evalueren,de lat hoger leggen, zo lijken de
punten realistischer , je moet opbouwen door de jaren heen en de lat telkens
hoger leggen. Kun je het naar leerlingen en ouders verantwoorden dat ze gebuisd
zijn op de vaardigheden ? Tot zo ver enkele bemerkingen van iemand die al jaren
in de praktijk staat i.v.m. de bureaucratie in Brussel.
7. Lerares Nederlands
Ik ben leraar Nederlands en sta - net als u - al geruime
tijd voor de klas. Al jaren erger ik mij aan het bedroevend gebrek aan
(basis)kennis van mijn leerlingen. Tijdens de klassikale verbetering van
schrijfoefeningen krijg ik bijvoorbeeld niet meer uitgelegd waarom een bepaalde
zin fout is of aan welke (grammaticale) regels een goede zin beantwoordt. De overgrote meerderheid van mijn
leerlingen beschikt niet over het essentiële instrumentarium om een
aanvaardbare tekst te schrijven. Met hun spreekvaardigheid is het al even
lamentabel gesteld. Bovendien kun je nog nauwelijks een gesprek voeren of een
tekst lezen over onderwerpen die het 'Flairniveau' overstijgen, want die vergen
kennis van geschiedenis of aardrijkskunde...
8. Leraar Jan Van Remoortere
Ik geef les aan ASO-leerlingen van de tweede en derde graad!
Jaren geleden, nog voor de 'uitvinding' van pedagogische adviseurs, kreeg ik
van mijn inspectrice Nederlands te horen dat ik voortaan alleen nog onderwerpen
uit de leefwereld van mijn leerlingen mocht behandelen, lees: artikels uit jongerenblaadjes
als 'Joepie'. Sindsdien is de toestand er niet op verbeterd, wel integendeel. Het erg(erlijk)ste is dat de sociaal
zwakkere leerlingen de grootste slachtoffers zijn van het taboe op kennis.
U merkt het, ik ben, zoals vele van mijn niet meer zo jonge collega's, in de
loop der jaren behoorlijk gefrustreerd geraakt en vooral heel boos geworden op
diegenen die 'het beste onderwijs van de wereld' om zeep aan het helpen zijn
(of om zeep geholpen hebben?) Daarom ben ik blij dat Marc Hullebus de knuppel
in het hoenderhok hebt gegooid.
9. Leraar Mark
Vertomme
Grammatica is belangrijk. Ik ben leraar Duits en ook daar
hebben we al jaren af te rekenen met de nieuwe opvattingen over taalonderwijs,
die funest blijken te zijn voor de taalbeheersing van de leerlingen. Veel moed!
Hopelijk beginnen al die genieën de top eens in te zien dat het zo niet verder
kan. Wij, leraars, weten allemaal dat het zonder duidelijke regelomschrijving,
memoriseren van woorden, frases, uitdrukkingen, hoofdtijden het doodgewoon
onmogelijk is om een vreemde taal te leren. Bovendien zijn goed gestructureerde
en regelmatige herhaalde oefeningen noodzakelijk. Het klinkt natuurlijk
allemaal erg saai, maar wie denkt dat leren een pretje is, die dwaalt.
10. Leraar Ronald
Verheyen
Fantastisch uw actie voor meer kennisgericht onderwijs. Ik
ben leraar geweest (33 jaar dienst) en moest stoppen vanwege een stemprobleem. Begin jaren negentig was communicatief
onderwijs het toverwoord. Ik gaf Engels en spraakkunstregels uitleggen was
ineens niet meer belangrijk. Al pratend zouden de leerlingen wel het hoe en
waarom ontdekken. Ik heb die methode geprobeerd en braaf alle vaardigheden in
elke les gestopt. Ik ben na een jaar teruggevallen op de klassieke methode:
eerst kennis en dan vaardigheden. Ik had geluk dat ik nooit inspectie heb gehad
(tot aan de doorlichting, maar dat was geen inspectie Talen). Niemand heeft me
ooit terecht gewezen dat ik verkeerd bezig was. Ik stond in een
concentratieschool en leerlingen hadden daar echt behoefte aan duidelijke
grammaticale regels.
11.Taalleraar Leo Derynck, Assebroek:
inhoudsloos onderwijs
Zelf geef ik al 35 jaar Frans in een ASO school. Wat sedert
enkele jaren alleen nog belang heeft is de vorm (leuke werkvormen) en de
evaluatie (allerlei gesofisticeerde systemen). Wat geen enkel belang meer heeft
is de inhoud. Een leraar die nog een
inhoudelijke les geeft voor de klas, wordt ter plekke gefusilleerd door de
doorlichting. Hoewel de leerlingen zelf vragende partij voor inhoudelijke
lessen zijn (leg ons dat nu eens goed uit, mijnheer...). Een waardevolle
literaire tekst krijgt hetzelfde statuut als een tekst over hamburgers. Hoewel
de leerlingen ook weer geen vragende partij zijn voor dit laatste soort lessen.
En dan wil ik het nog niet eens hebben over rol van de leraar als
"overbrenger van waarden". Het standpunt van de verlichte pedagogen is
immers dat dit geen taak is voor het onderwijs en dat de leerlingen dat zelf
wel zullen uitzoeken. Op basis van wat dan wel? Van de reclame...? Stel u in
hun plaats : zij krijgen enkel nog voer dat "aansluit bij hun
leefwereld". Als ik in hun plaats was, dan zou ik dat na een tijdje
kotsbeu zijn. Het onderwijs werkt enkel nog zelfbevestigend voor de leerling
(de leerling heeft steeds gelijk) en opvoeding (kennis - waarden) heeft geen
enkel belang meer.
Vaardigheden, allemaal goed en wel. Ik besteed er ook heel
wat aandacht aan, maar eerst moet je kennis verwerven vooraleer je vaardig kunt
worden in iets. Je kan toch niet vaardig worden in niets! Conclusie : *Ik vrees dat we een generatie leerlingen
aan het afleveren zijn "zonder enige inhoud" zowel wat kennis betreft
als waarden. *Enkel het formele heeft nog waarde, het inhoudelijke niet. Op dat
vlak speelt de doorlichting een zeer nefaste rol. Men is enkel in het
formele geïnteresseerd en alles wat inhoudelijk waardevol is, wordt verketterd.
Haal het onderwijs terug uit de handen van de pedagogen die er hun
experimentele speeltuin van hebben gemaakt en geef het terug aan de
specialisten. Leid toekomstige leraars en leraressen op, niet alleen tot
vaardige didactici, maar ook tot overbrengers van leerinhouden, kennis en
waarden. Maar ik vrees dat het daarvoor nu al te laat is, omdat de nieuwe
generatie leerkrachten geschoold is om enkel nog "vormelijk leuk"
maar "inhoudsloos" onderwijs te geven.
12. Taalleraar Staf
de Wilde
Ik ben onder andere vanwege deze didactische rage van
'vaardigheden voortijdig gestopt met lesgeven. De rage valt samen met een nooit
eerder meegemaakte bemoeizucht: de taalleerkracht bijvoorbeeld krijgt nu voorgeschreven
hoe hij of zij examenvragen moet opstellen, de punten verdelen, voor (of
liever: juist niet voor) de klas moet staan etc. In het licht ook van de
aankomende evaluaties is dit zeer bedreigend: leerkrachten die niet meegaan in
deze dwaasheid riskeren een negatieve beoordeling. Het meest ongelooflijke aan
de huidige rage is dat reeds vele jaren vanuit Nederland, waar een
gelijkaardige ontwikkeling veel vroeger werd ingezet, ons berichten bereiken -
onder meer in de vorm van debatten op de Nederlandse tv-zenders met al de
betrokken partijen - over de rampzalige gevolgen: het peil inzake kennis en
kunde bij de afgestudeerden aan het secundair onderwijs heeft daar een
historisch dieptepunt bereikt. Toch gaat men hier in Vlaanderen koppig en
vooral opdringerig door. Ik kan me niet voorstellen dat een ontwikkeld man als
onze huidige minister van onderwijs hiermee akkoord gaat: wie zijn dan wel de
snuiters die voor deze waanzin verantwoordelijk zijn. Het is een zwaar woord
maar naar mijn smaak gaat het hier om regelrechte decadentie. S
13. Erik De
Batselier: eenzijdige communicatieve aanpak (DM, 5.12.06).
Erik De Batselier wil meer inspraak van leerkrachten in de
pedagogie. Leraar Marc Hullebus hangt eindelijk de zaak eens aan de grote klok
(DM 29/11). Hetgeen op scholen al meer dan tien jaren ter sprake komt -
"het niveau verlaagt" -, wordt nu in Vlaanderen en West-Europa
aangeklaagd. Net zoals prof. Soetaert heb ik altijd gehuiverd bij de
"gezellige cafépraat" van oudere collega's, bijvoorbeeld over het
verlaagde niveau van talenkennis (DM 2/12). Ondertussen geef ik 29 jaar les als
leraar Nederlands en Engels (aso, tso en bso) en heb ik de evolutie naar het communicatieve en vaardigheidsonderwijs meegemaakt.
Mijn oogkleppen zijn tien jaar geleden afgevallen. Ik was toen ongeveer veertig
jaar maar nog niet vroeg oud, zoals professor Soetaert het cynisch, of is het
sarcastisch, stelt. Uiteraard is vaardigheden ontwikkelen een belangrijk
curriculumpunt, maar er zijn wel een paar bedenkingen. Inspectie, adviseurs,
begeleiders, onderwijsdeskundigen en de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
hebben de bevindingen opgevolgd van de Europese Raad. In Nederland en Frankrijk
luiden ze ondertussen de alarmklok.
In de jaren tachtig
leerden we in de Engelse lessen de communicative approach hanteren en was
fluency al belangrijker dan accuracy. Het was een opluchting voor vele
leerlingen dat ze ook iets mochten vertellen zonder dat de leraar de taalfouten
onmiddellijk corrigeerde. De Engelse handboeken lieten ondertussen de
grammatica bijna volledig achterwege. De woorden grammar en vocabulary werden
vervangen door functions en notions.
In het begin van de jaren negentig kwam de kentering en
zagen ook de Engelse succescursussen dat basiskennis van structuren en
grammatica noodzakelijke componenten zijn in het taalonderwijs. Zelfs de
werkboeken (dril!) deden weer hun intrede. Onze collega's Frans volgden
ondertussen schoorvoetend het Engelse communicative model. Op het einde van de
jaren negentig vertelde een adviseur Frans op een studiedag ons doodleuk wat
wij als collega's Engels al meer dan tien jaar hanteerden: hij had in Saffron-Walden
(bekende nascholing Engels) het communicatieve licht gezien dat bij ons allang
brandde.
Ik ga volledig akkoord als in taalleerplannen de
communicatieve vaardigheden, inzicht in taalregisters en taalvariaties, kennis
van leerstrategieën en reflectie vooraan staan. Soetaert stelt:
taalbe-schouwing is geen doel op zich, maar een middel om de vaardigheden te
verbeteren en heeft een ondersteunende functie. Met die laatste formulering
heb ik het een beetje moeilijk. Moet je
niet eerst die structuren en taalbeschouwing kennen om achteraf je zinsbouw,
woordenschat, stijl en spelling te verbeteren? Het is heel gemakkelijk om
een klasgesprek of debat te organiseren naar aanleiding van een videoreportage
over een actueel onderwerp (niet saai dus) zonder dat de leerlingen weten hoe
ze moeten redeneren, argumenteren, het woord vragen, taalregisters hanteren,
notuleren, met andere woorden hoe ze moeten spreken en zinnen bouwen. Ik denk
dat doceren zeker geen kwaad kan, al is het misschien soms saai.
Sommige studenten-stagiairs hebben vaak heel mooi
uitgewerkte lesvoorbereidingen, maar leggen minutenlang in de vreemde taal een
moeilijk (of zelfs gemakkelijk) woord uit, om toch maar vertalingen te
vermijden. De leerlingen begrijpen het woord dan vaak nog niet. Vertalen moet
je vermijden volgens onderwijsdeskundigen. Ik denk dat het toch nuttig kan zijn
om bovenvermeld euvel te voorkomen en zeker om de structuurverschillen aan te
duiden tussen de moedertaal en de vreemde taal.
Steeds nieuwe items komen in leerplannen aan bod,
waarschijnlijk voorgesteld door de Europese Raad. Zelfs al zijn het
minimumleerplannen en vrij ruim te interpreteren, toch moeten de vermelde
leerplandoelstellingen, bijvoorbeeld onderzoekscompetentie, vaak gerealiseerd
worden met minder lesuren. In het aso moeten onze leerlingen voorbereid worden
op hoge slaagkansen in het hoger onderwijs. Bij navraag bij oud-leerlingen die
talenstudies in het hoger onderwijs volgen, blijkt dat een degelijke
grammaticakennis (theorie!), woordenschat en spelling uiterst belangrijk zijn.
Laten we een gulden middenweg zoeken en de 'doewoorden' (een ander woord voor
'werkwoorden') en rare gezegdes uit het lager onderwijs bannen, een oud zeer
dat nog steeds niet is opgelost, zelfs niet na de vele theoretische studiedagen
die we aan dit onderwerp hebben besteed. Laten we bij jonge leerlingen de
structuren en kennis mondjesmaat aanbieden zodat de leerlingen in het
middelbaar onderwijs weten waarover we praten.
Ik heb de indruk dat de onderwijsspecialisten het ook niet
eens zijn met elkaar en dat sommige heilige professorenhuisjes worden
ingetrapt. Wordt het niet stilaan tijd dat het onderwijsveld, waar velen de
heer Hullebus min of meer genuanceerd volgen, een beetje meer inspraak krijgt
in de wereld van de pedagogen, inspecteurs en adviseurs? Die wereld tracht
blijkbaar op grote afstand de Europese Raadtheorieën door te voeren zodat je
met internetwerk een diploma haalt dat misschien een waarborg is om niet te
slagen in het hoger onderwijs. Dit is wellicht een overdreven voorstelling,
maar het herinnert me aan de eindexamenleerling van het middelbaar onderwijs in
Nederland die een paar jaren geleden in het NRC Handelsblad zijn ongenoegen
over de lage kwaliteit van het onderwijs in Nederland publiceerde onder de
titel: 'Surfen en scannen is genoeg voor een 9'.
Professor Soetaert huivert bij de gesuggereerde oplossing
van de heer Hullebus om meer te controleren, bijvoorbeeld vergelijkingen
publiceren van schooldoorlichtingen in een soort rankingmodel. Ik ben geen
voorstander van een rankingmodel omdat je misschien conclusies van
doorlichtingen niet helemaal correct kunt beoordelen. Er zouden wel scholen
rollen in het Vlaamse onderwijslandschap. Ik denk dat scholen, directeurs en
lesgevers enorm verschillen. Zou het dan niet interessant zijn een soort
baccalaureaat in te voeren? (Erik De Batselier is leraar Engels-Nederlands in
Lebbeke)
14. Geen examens voor
Frans en Engels: Viviane Buedts: lerares TSO (Canvas):
Als leerkracht Frans in het TSO 2de en 3de graad (sedert
1983) heb ik ook kunnen vaststellen dat de kennis van het Frans erop achteruitgaat.
Niet te verwonderen: sinds de jaren 90
moeten we de 40/60 regel toepassen. Leerlingen
zijn heus niet dom : ze weten dat er maar 40% van de punten op kennis staan.
Een ander probleem, zijn de evaluatievormen die tegenwoordig
in de scholen gehanteerd worden. In onze middenschool (=1ste en 2de jaar) werd
twee jaar geleden het klassieke examensysteem (examens met Kerstmis, Pasen en
juni) afgeschaft voor de vreemde talen Frans en Engels. In de plaats kwam er permanente evaluatie (P.E.) voor
Frans en Engels. We mogen immers veronderstellen dat PE in de toekomst ook in
de bovenbouw zal worden ingevoerd. De meeste taalleerkrachten van de tweede en
derde graad zijn hier niet voor gewonnen. Hiervoor zien we verschillende
argumenten: Door de P.E. leren de
leerlingen geen grotere gehelen meer verwerken. Het leren verwerken van een groter
leerstofgeheel is nochtans een onmisbare troef voor de leerlingen die na het
6de jaar nog gaan verder studeren. De leerkrachten vrezen voor de toekomst
een daling van het niveau. Zo dreigt bij ouders en leerlingen de perceptie
te ontstaan dat Frans en Engels vakken zijn waarvoor je in onze school zelfs
geen examen meer hoeft af te leggen. Als we kennis opnieuw een plaats willen
geven in ons onderwijs, dan impliceert dit volgens mij ook dat we ze op een
volwaardige manier mogen evalueren , d.w.z door middel van examens die gaan
over grotere leerstofgehelen. (Commentaar: ook leerlingen aso 3de graad melden
ons dat het examen Frans en Engels nog weinig inhoudt.)
15. Kritiek op
verwaarlozing grammatica, kennis e.d.: Kris De Boel - Tertio, 13.12.06
Vaardigheden die niet
op kennis gebaseerd zijn, bestaan niet. In de zestien jaar dat ik lesgeef, heb
ik nooit een vaardigheid zien toenemen daar waar kennis afnam. Leraars worden
vandaag geconfronteerd met leerplannen en eindtermen die het almaar meer
hebben over toegepaste, functionele kennis, over kennis waar je iets mee
bent, die leidt tot vaardigheden. Op zich is dit natuurlijk uitstekend. Kennis
moet immers toepasbaar zijn. Dus hoe algemener de kennis is - bijvoorbeeld
grammatica en logica - hoe meer ze toepasbaar is en hoe meer ze in concrete
situaties tot toepassing leidt. Op beleidsniveau is de omgekeerde beweging te
horen: weg met het abstraherend denken, want dat is wereldvreemd. Weg met de
theoretische wiskunde, want daar ben je toch niet veel mee in een concrete
situatie. Weg met de Latijnse grammatica, want die sluit niet aan bij de
leefwereld van de leerlingen.
Ik ga even dieper in op de grammatica. Een tiental jaren
geleden oordeelde men dat de grammatica die in de Oudheid werd uitgewerkt en
die sinds het humanisme in onze contreien werd gebruikt, plots niet meer deugde
te moeilijk en geen positieve effecten en dus aan vervanging toe was. Al
wie dus van het taalonderwijs in onze gewesten heeft genoten vanaf de zestiende
eeuw heeft zijn taalvaardigheid blijkbaar aan zichzelf te danken en niet aan
het onderwijs. Ik vind dit een belediging voor al die mensen die mij zijn
voorgegaan, maar ook voor mezelf en mijn klasgenoten van wie ik weet dat de
meesten zich heel goed kunnen uitdrukken in het Nederlands, het Frans, het
Engels en het Duits.
Dan vraag ik me af:
waar komt die legendarische taalvaardigheid van de Vlamingen dan vandaan, als
het traditionele taalonderricht daar zo slecht was?...Ik zie niet in waarom
het begripsvermogen van de leerlingen die nu in de klas zitten kleiner zou zijn
dan het mijne toen ik hun leeftijd had. Ik weiger dat te geloven. Ik heb
veeleer de ervaring dat zwakkere leerlingen meer gebaat zijn bij een strakke
grammaticale structuur, dan sterke leerlingen. Die kunnen ook voort met wat
minder structuur. Idem dito met de vele moderne werkvormen. Leuk, maar nefast
voor de zwakkeren.
De talennota van de minister besluit: Het is niet de
bedoeling terug te grijpen naar het traditionele grammaticaonderwijs. Ik
schrik nogmaals. Er wordt immers geconstateerd dat het traditionele grammaticaonderwijs
werd verlaten en dat het sinds een tiental jaar bergaf gaat met het
talenonderwijs. Men weigert echter expliciet de voor de hand liggend conclusie
te trekken. Is het ook niet eenzijdig in de talennota voortdurend te
verwijzen naar een Europees referentiekader voor vreemde talen? Dat
referentiekader ziet talen alleen als communicatiemiddel
Ik huiver ervoor om dat wat generaties lang de sterkte is
geweest van Vlaanderen en van de Vlamingen overboord te gooien. Vooral weiger
ik mee te gaan in een soort verlicht denken dat hoogmoedig alles wat vroeger
tot stand werd gebracht, verwerpt, en dat pretendeert op basis van
wetenschappelijke methodes de vaardige modelleerling te creëren. Ik vrees ook
voor de neiging om alles zowel menswetenschappen als exacte wetenschappen- zo
functioneel en toepasbaar te maken, het kritische denken van de leerlingen
aantast. Als alles moet passen in een kader en als er niet meer abstract, dus
met een zekere afstandelijkheid tegenover de werkelijkheid, mag worden gedacht,
zal de nieuwe modelleerling misschien goed functioneren binnen een systeem,
maar hij zal dit systeem niet meer in twijfel trekken. Dan houd ik mijn hard
vast voor de toekomst (K. De Boel, leraar klassieke talen, Gent: Alles
functioneel en toepasbaar maken tast kritisch denken aan)
16. Taalleerkracht XY
:inhoudsloosheid
Zelf klaag ik de ontwikkeling naar inhoudloosheid al meer
dan tien jaren aan, zowel op school als in de pers of direct bij de bevoegde
minister. Jouw actie krijgt duidelijk meer weerklank en hopelijk blijft het
niet bij 'klank'. Wat we zouden moeten lanceren als boodschap is te vatten in
deze slogan: 'kennis is fun'. Dit zou in alle schoollokalen mogen uitgehangen
worden. Ieder individu beleeft er plezier aan iets te weten en te kunnen; de
collega's die wij het meest waarderen zijn zij aan wie we kunnen vragen wat we
zelf niet weten; kennisspelletjes op tv of in quizclubs blijven talloze kijkers
en deelnemers boeien, ongeacht het feit of deze kennis relevant is of niet.
Daarnaast is het absoluut onontbeerlijk dat de leerlingen worden
voorbereid op de totaliteit van het leven en wegwijs worden gemaakt in de
maatschappij, in de overvloed aan boodschappen die op hen afkomen.
Bovendien is het fundamenteel onjuist dat vaardigheden op
zichzelf staan. Hoe kan men verwachten dat leerlingen correct spellen als zij
het verschil niet meer inzien tussen een vervoegd werkwoord en een voltooid
deelwoord; hoe kunnen zij Duits leren als zij niet weten wat een voorzetsel is,
een lijdend of meewerkend voorwerp? Nochtans is het ons taalleerkrachten
verboden om nog op een 'systematische manier' aan spraakkunstonderwijs te doen.
Het zijn verder toch vooral de mensen diemee te delen hebben die vlot kunnen
spreken (wat iets anders is dan babbelen, uit de nek kletsen) of schrijven, en
omgekeerd: om de anderen te begrijpen, al lezend of al luisterend, heb je toch
woordenschat nodig en een referentiekader? Hoe vaak heb ik als leraar
Nederlands niet moeten vaststellen dat zelfs mijn leerlingen uit het aso een
informatief krantenartikel niet begrepen, laat staan een editoriaal met
politieke referenties? Hoe kun je aan een zinvol literatuuronderwijs doen zonder
de auteur te kaderen in zijn tijd en wat weten de leerlingen dan over die tijd?
De nieuwe rage ziet de leraar als een coach die de
leerlingen de opdracht geeft om de informatie zelf op te zoeken, onder meer op
het internet. Dit is gewoon het probleem verschuiven. De ervaring leert dat
zelfs onze aso-leerlingen wel teksten kunnen downloaden, maar ze duiden en
correct inlassen in hun eigen teksten, dat is andere koek. Dat brengt ons terug
tot het bovenstaande: woordenschat en referentiekader. Kennis is een
accumulatief proces: zonder een brede basiskennis kan men onmogelijk een eigen
kennis opbouwen: om te vinden moet men in de eerste plaats weten wat men zoekt
- tenzij men gelooft in serenpediteit natuurlijk.
17. Kennisgericht
onderwijs niet noodzakelijk saai: leraar Blankenberge
Van mezelf wil ik eigenlijk alleen maar zeggen dat ik tussen
1966 en 2004 (en nog eventjes vier maanden in 2006) les heb gegeven, Nederlands
en Duits, bijna uitsluitend in het Maerlant-Atheneum Blankenberge en dat ik het
bijna altijd zeer graag heb gedaan. In 2004 ben ik toen 60 - met pensioen
gegaan, vooral omdat ik niet moest weten van het formuleren van eindtermen en
omdat ik geen derde doorlichting meer mee wou maken, waarbij zou blijken dat
leerlingen bijvoorbeeld van Maerlant enkele fragmenten in het Middelnederlands
moesten lezen en die ook nog moesten kunnen omzetten in vlot modern Nederlands
De inspectie zou aan de examenvragen ook hebben kunnen zien dat de leerlingen
niet alleen een gedicht van van Ostaijen hadden besproken, maar dat ze ook
moesten weten in welke tijd hij leefde en tot welke stijlrichtingen hij had
behoord en welke andere beeldende en dichtende kunstenaars hem hadden
geïnspireerd. Die leerlingen hadden dan ook nog aartsmoeilijke dictees moeten
schrijven, met vele moeilijke woorden en begrippen in, die ze van buiten
moesten leren om ze te kennen. En ik, die nu ook al sneller begin te vergeten,
besef(te) dat ze veel van die woorden zouden vergeten én er veel zouden
onthouden én dat ze er geen zouden onthouden als ze er geen hadden moeten leren.
Ik leerde ze de naam voornaamwoordelijk bijwoord en ik zou het jammer vinden
als leerlingen die dat begrip intellectueel net kunnen kennen en het juiste
gebruik ervan inzien, dat niet meer zouden mogen. En ik gaf uitspraaktips en
corrigeerde ook wel eens de uitspraak, beseffend dat ik spontaneïteit zou
remmen. Ik was bang geworden dat dit alles niet meer mocht, niet bang voor mezelf,
zeker niet voor de leerlingen, noch voor hun ouders, maar voor de school
waarvoor het verslag er minder gunstig had kunnen uitzien
Ik lees voortdurend
dat de leerlingen nu veel mondiger zijn geworden , maar ik stel vast dat de
evolutie naar betere uitspraak (en naar juister woordgebruik en correctere
zinsbouw) is gestopt, omdat vooral pedagogen teveel nadruk hebben gelegd op het
louter communicatieve leren. Realiseerden ze zich dan niet dat die slordige
omgang met taal bij die vlotte Nederlanders evenzeer vaak leidt tot
gebrekkige communicatie? Ik weet natuurlijk zeer goed dat niet alleen die
pedagogen schuld hebben. Zouden zij en alle onderwijzenden en vooral ook die in
hogescholen en universiteiten én de onderwijsministers in Vlaanderen en
Nederland niet weer expliciet meer belang aan juist en verzorgd taalgebruik kunnen
(willen) hechten? Mijn Duitse lessen met veel communicatie konden niet zonder
af en toe een dosis grammatica en alle nieuwe woordjes stonden in de cursus met
ernaast de Nederlandse vertaling en die woordjes moesten leerlingen leren en
op het examen was er een moeilijke vertaaloefening. Ik raad tot slot
ieder, die met onderwijs te maken heeft en die mijn mening deelt en ook
diegenen die dat standpunt helemaal niet bij kunnen treden aan wijze J.A.
Dautzenbergs artikel De onttakeling van het middelbaar onderwijs in Ons
Erfdeel 44ste jaargang nr 5 eens te lezen (DM, 06.12. 2006).
18. Grammaticale/lexicale
onderbouw: Gerda Van denBosch
Ik weet dat je geen huis bouwt zonder funderingen en dus
voor mij ook geen vaardigheden zonder grammaticale/lexicale onderbouw. Ik ben
lerares Italiaans aan volwassenen en die mensen hopen nog op structuur. Ik
probeer het goede van toen (waarvan ik nu zelf nog de vruchten pluk, zoals
"driloefeningen") te integreren in het goede van nu. Ik denk dan aan
taalfuncties. Italianen hebben al heel wat ervaring met het aanleren van hun
eigen taal als 2de en vreemde taal. Dit onderwerp bestuderen zij ook grondig
(en ik dus ook). Toevallig lees ik nu een studie "over taal in
gebruik" en het trof me ongeveer dezelfde stelling in de oproep van Marc
Hullebus aan te treffen, nl. dat
naarmate de grammaticale en lexicale kennis toeneemt ook de
"vaardigheden" vlotter worden. Ik vrees dat wat we nu in het
(vreemde)talenonderwijs verwacht worden te doen is een huis te bouwen en alvast
met het dak te beginnen! Ik heb zelf een dochter in het zesde leerjaar en als
ik nu zie hoe WO wordt aangepakt dan kan ik wel huilen...zonder te spreken over
de "vaardigheidsstress" in mijn eigen lesgeven.
"Vaardigheidsonderwijs" staat voor mij gelijk aan een soort van
"moedertaalmethode" maar daar ontbreekt de tijd voor.
19. Schrijfvaardigheid
en grammatica: Gunther Convens
Veel leerlingen weten niet meer wat een
voltooid deelwoord is. Leg dan maar eens uit wat het verschil is tussen
'hij verhuist' en 'hij is verhuisd'. Voor hen klinkt dit hetzelfde en dus
schrijven ze het ook hetzelfde. En als ze hier niet uit de bocht gaan, gebeurt
het ongetwijfeld bij het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: 'de
vermelde leerlingen'. Klinkt hetzelfde als 'de directeur vermeldde de
leerlingen'. Wederom voor veel leerlingen één pot nat, want wat is dat
eigenlijk, een bijvoeglijk naamwoord of zoiets? Ik wou gewoon even duidelijk
maken dat voor velen een fout tegen de T-regel het summum van slecht spellen
inhoudt, terwijl dergelijke fouten toch snel gemaakt zijn. Ze vragen enig
grammaticaal inzicht. En dat is er niet meer. Anders is het gesteld met
eenvoudige regels als hoofdletters, zeker aan het begin van een zin.
De malaise zit heel diep. En ik zie maar twee mogelijke
oorzaken: luiheid of een pedagogische strategie die drijft op los zand. Om nog
even pessimistisch te eindigen. Weinig mensen beseffen eigenlijk hoe slecht het
daadwerkelijk gesteld is met de schrijfvaardigheid van onze jonge mensen. Zelfs
de eenvoudige regel van congruentie tussen persoonsvorm en onderwerp wordt soms
niet meer toegepast. En dan lees je dingen als: 'Wij moestte vertrekken.' Twee
fouten in één klap. Louter de invloed van sms-taal? Sms'jes wil je net zo kort
mogelijk houden. Waarom dan in godsnaam een -t toevoegen? Zoals sommige
leerlingen me vertellen: zo'n werkwoord schrijven blijft toch altijd gokken.
20. Schrijfvaardigheid:
Gerd Daniels -Canvas
Als het inzicht in de
vormleer of de interne structuur van woorden ontbreekt wordt gokken
onvermijdelijk. Mensen met aanleg en interesse voor taal komen er vroeg of laat
zelf wel achter hoe het allemaal in elkaar zit, en voor de rest blijft het een
eeuwig mysterie. Waar dit inzicht ontbreekt in de eigen moedertaal heeft dit
ook nog eens een negatieve weerslag op het aanleren van vreemde talen. En
grammaticaal inzicht komt niet uit de blauwe hemel gevallen, dat vraagt enige
geestelijke inspanning. Nu hoeft grammatica niet saai te zijn, maar je moet er
wel je hoofd bij houden. Het was dan ook een grote dwaasheid om systematisch
spraakkunstonderricht te verketteren als 'te moeilijk' en 'te saai', en dan
bovendien b.v. de werkwoorden te vervangen door 'doe-woorden' en dergelijke
terminologische aardigheidjes meer, zodat behulpzame ouders en grootouders er
ook nog het noorden bij kwijtraakten. Met de kennis van de zinsleer en de
samenhang tussen verschillende zinnen in een tekst is het niet beter gesteld.
De resultaten op gebied van schrijfvaardigheid zijn ernaar. Een duidelijke
illustratie dat vaardigheden zonder de kennis van een aantal basisprincipes in
feite nepvaardigheden zijn.
21. Gebrekkige
taalvaardigheid: Gerd: Canvas
De VRT (Morgen Beter) was zo goed om enkele opnames te gaan
maken waarin jongeren van nu aan het woord kwamen. Ik heb er voornamelijk veel
kromme zinnen horen uitkomen, en geen enkele zin die min of meer correct
Nederlands genoemd kon worden. Frans was er niet bij, en de vaardige gesprekken
in het Engels bestonden exclusief uit zinnen die regelrecht uit vrij
simplistische soaps afkomstig waren. Om dat te leren hoeft men eigenlijk niet
naar school te gaan. En aan leerkrachten die daar genoegen mee nemen was
eigenlijk een dure lerarenopleiding verspild.
Erwin heeft gelijk: probeer maar eens Duitse naamvallen te
leren gebruiken door jongelui die het onderscheid niet kennen tussen een
lijdend en een meewerkend voorwerp, want dat is voor die arme kindertjes te
moeilijk. Of die in de 'praktijk' geleerd hebben dat het eigenlijk niet zo nauw
steekt met het woordgeslacht, of dat het op een lettertje minder of meer niet
aankomt. De generatie van 'ze-moeten-me maar-begrijpen'. Intussen zijn ze dan
al wel 15 of 16 jaar geworden, een leeftijd waarop men niet geneigd is zich
plots allerlei 'onnozele regeltjes' te laten voorschrijven, o dames en heren
pedagogen die (terecht) van oordeel zijn dat men rekening moet houden met de
persoonlijkheidsontwikkeling, en dan worden de toverwoorden 'remediëren' en
'gedifferentieerde aanpak' bovengehaald en blijkt dat die zoals de meeste
toverwoorden zelden het gewenste effect hebben. Niet dat er geen jongeren zijn
die vlot ter tale zijn, maar die hebben dat meestal wel van thuis meegekregen.
Wat misschien verklaart waarom er zoveel zonen en dochters van... zijn die wel
snel hun weg vinden in politiek en maatschappij.
22. Schrijver Marc
Reugebrink
Zelf ben ik geen leerkracht, maar wel ooit - in de jaren
tachtig- als leerkracht opgeleid. Dat gebeurde in Nederland, en het gebeurde in
een tijd dat ik mijzelf als leerling van de Nederlandse HAVO al meer en meer
het slachtoffer begon te voelen van de didactische principes van
onderwijskundigen die de zegeningen van mei 68 nogal overdreven. Als
middelbaar scholier had ik tegen dat alles geen verweer (zoals velen was ik op
die leeftijd meer bezig met hormonale kwesties, vrees ik), maar eenmaal student
aan een Nieuwe Leraren Opleiding (= regentaat) - en toen, net als nu nog
steeds, van een politiek gesproken linkse signatuur - vond ik wat toen
functioneel onderwijs heette doorschieten naar een laisser-faire, terwijl het
democratisch leraarschap dat ons bij colleges onderwijskunde nogal autoritair
werd opgedrongen, niet in vraag gesteld mocht worden. Dat weerhield me niet,
maar dergelijke, door mijn docenten onmiddellijk als politiek rechts
uitgelegde praatjes bemoeilijkte wel mijn afstuderen destijds (in 1984 alweer).
Dit alles niet om nog eens een klaagzang aan te heffen over wat ik zelf de
vernietiging van het Nederlandse onderwijs noem (al maak ik me zorgen over de
verhalen waarmee mijn (Vlaamse) vrouw, leerkracht Latijn, van studiedagen komt,
alwaar men het blijkbaar maar niet kan afleren om naar Nederland te kijken als
het grote voorbeeld en derhalve serieus over rampen als het studiehuis
schijnt te debatteren). Hoogstens kan ik vanuit mijn Nederlandse achtergrond
zeggen dat Vlaamse leerlingen mij nog steeds een wonder van eruditie en
intelligentie lijken vergeleken bij de gemiddelde Nederlandse leerling. Die is
alleen mondig... Het gaat er maar om dat, ondanks het feit dat ik niet in het
onderwijs ben beland (ik kwam terecht in de wereld van de literatuur), ik me
altijd ben blijven interesseren voor ontwikkelingen binnen het onderwijs. Ik
zou daarom ook graag uw volledige oproep eens willen lezen.
Bijlage: inhoudstafel
van witboek moedertaalonderwijs van Onderwijskrant, nr. 153
*Modieuze
moedertaalmethodiek: voorstelling themanummer*Taalrelativisme:
recente uitingen én kritiek van bekende taalkundigen*25 jaar
taalrelativisme, uitholling moedertaalonderwijs en afwijzing van NT2*Kritiek
op eindtermen en leerplannen Nederlands
*Ex-leerplanvoorzitter
Callebaut banaliseert Standaardnederlandsén
klassiek taalonderwijs & pakt uit met post-AN taalparadijs*Taalinzet
Onderwijskrant & respons in klaspraktijk*Dramatische
taalachterstand & taalalarm Van Hecke & Smet*Afwijzende
reactie van Steunpunt GOK en taalachterstandsnegationistenop taalalarm van Van Hecke, Smet e.a.*Meertalig
onderwijs en OETC als wondermiddel en wetenschappelijke studies
Onderwijs. 7 jaar O-ZON. Getuigenissen in pers over ontscholing & niveaudaling bij O-ZON-start âdeel 1
Woord vooraf
Onmiddellijk na de O-ZON-oproep van Marc Hullebus
(29.11.2006) en de start van O-ZON verschenen er veel instemmende reacties in
de pers. In deze bijdrage en de hier op volgende vermelden we een deel van die
reacties. Ze waren toen heel belangrijk omdat ook de ontscholers, een aantal
leden van de commissie onderwijs, de onderwijskoepels, hetonderwijsestablishment, kopstukken van de inspectie,
Klasse hunbest deden om O-ZON de grond in te boren of
gewoonweg dood te zwijgen (zie vorige bijdragen over 7 jaar O-ZON). Er
verschenen opvallend veel reacties op de uitholling van de taalvakken: we
besteden er een afzonderlijke bijdrage (deel 2) aan.
1Artikels in kranten bij start O-ZON
1.1 Leraar lanceert
actie voor meer kennisgericht onderwijs- Kim Herbots (DM, 29.11.06)
Ook in Frankrijk en de VS wil men naar minder 'los'
onderwijs. 'Ouders moeten hun kinderen weer kunnen helpen', zo luidt het. Na
dertig jaar voor de klas kan Marc Hullebus het niet meer aanzien: de kennis van
zijn leerlingen gaat jaar na jaar achteruit. Hullebus plant acties. En hij
voert een populaire strijd: zijn standpunten vinden wereldwijd bijval. Marc
Hullebus: 'Vaardigheden zijn belangrijk, maar er is wel een basiskennis nodig.
Ons onderwijs moet daar weer meer aandacht aan besteden.'
De mail van informaticaleraar Marc Hullebus is ondertussen
wijdverspreid in onderwijsland. 'Geen idee hoeveel leraren hem nu al ontvangen
hebben, maar het moeten er veel zijn. Ik wil een zo groot mogelijke actiegroep
op poten zetten en de verantwoordelijken op het matje roepen. Ik heb tot nu toe
één negatieve reactie gekregen", zegt hij. De rest steunt mij. De druppel
die de emmer deed overlopen, was een doorlichting in september waardoor onze
taalleerkrachten helemaal gedemotiveerd waren. Ze hadden te horen gekregen dat
ze nog maar maximaal 40 procent kennis mochten geven. Liefst nog minder. Voor
de rest moet het om vaardigheden draaien. Dat is in feite al tien jaar zo.
Vaardigheden zijn belangrijk, begrijp me niet verkeerd, maar er is wel een
basiskennis nodig. Ons onderwijs moet weer meer aandacht aan die kennis
besteden."
Acties in Nederland zoals die van leerlingen van het
Friesland College te Heerenveen die de school bezetten om meer kennisgericht
onderwijs te eisen, en die van leerkrachten in de Utrechtse Vrije School die de
zeggenschap van een school overnamen om kennisgericht onderwijs te
herwaarderen, deden Hullebus in zijn pen kruipen. Hij schreef een pamflet van
zeven bladzijden waarin hij oorzaken aanduidt, maar ook oplossingen biedt. Zo
pleit hij voor verplichte studieschema's voor leerlingen en een manier van
werken waarin leerkrachten eerst een kennislaag opbouwen en vervolgens pas
overstappen op vaardigheden.
Dat laatste is een tendens die meer en meer gehoor lijkt te
vinden. Voor zijn actie ging Hullebus aankloppen bij Wilfried Decoo, didacticus
aan de Universiteit Antwerpen. "Als academicus ga ik niet mee op de
barricades staan", zegt Decoo, "maar ik kan wel zorgen voor een
wetenschappelijke onderbouw en voor de nuancering van een gevoel dat leeft bij heel
veel leerkrachten." En niet alleen in ons land. Op verzoek van de Franse
minister van Onderwijs hebben wetenschappers een rapport voorbereid waarin
gepleit wordt om opnieuw een eenduidig taalonderwijs met grammatica in te
voeren. Wie kinderen heeft, kan vaak niet meer volgen. Een werkwoord is een
doe-woord geworden en een gezegde is niet meer een welomlijnd begrip maar
gewoon alles wat niet onderwerp of werkwoord is. Daar wil men in Frankrijk van
af. 'Ouders en grootouders moeten hun kinderen kunnen helpen' is de boutade die
duidelijk maakt dat er een terugkeer naar een uniform systeem moet komen.
"In de VS zijn ze ook al teruggekomen van die globale
onderwijsaanpak", zegt Decoo. "Bij ons zal dat ook wel komen. Wij
hinken altijd een jaar of tien achterop. Toch is zo'n actie nodig: als je wilt
dat er iets verandert, heb je voortrekkers zoals meneer Hullebus nodig om de
maatschappij te sensibiliseren." "De reden voor die terugkeer naar
duidelijke instructies is vooral van sociale aard",
vervolgt Decoo. "Een benadering waarin de leerling
alles zelf moet ontdekken, werkt ongetwijfeld voor sommige leerlingen, maar
sociaal zwakkeren zijn de dupe. Andere leerlingen kunnen terugvallen op hun
ouders voor extra uitleg, zij vaak niet. In de Verenigde Staten is men ook
teruggekomen van die losse aanpak: leerlingen bij het handje nemen komt
bepaalde groepen ten goede."
1.2Belang van Kennis: Walter Pauli,
hoofdredacteur DM (DM, 5.12.06)
Marc Hullebus is sinds kort geen onbekende meer in de
Vlaamse onderwijswereld. De man, een leraar met dertig jaar ervaring, liet een
mail circuleren die blijkbaar een open zenuw raakte in tal van Vlaamse scholen
en bij de pedagogen die het onderwijs begeleiden en bestuderen. Vandaag
reageert zelfs onderwijsminister Frank Vandenbroucke. Wat voor
behartenswaardigs Hullebus dan wel zei? Wel, de man heeft de buik vol van het
zogenaamde 'ervaringsgerichte onderwijs'. Hij vraagt dat er meer aandacht
uitgaat naar kennisonderwijs. Welja, zoals vroeger. Wat Hullebus stoort, is dat
het onderwijs te veel aandacht schenkt aan het aanleren van allerlei
vaardigheden en dat dit te veel ten koste gaat van het aanleren van kennis.
Het debat kwam op gang en zelfs Frank Vandenbroucke
formuleert nu zijn antwoord. Hij wil niet terug naar het traditionele kennisgerichte
onderwijs. Maar hij vindt wel dat de eindtermen van het taal- en
wetenschapsonderwijs aangescherpt moeten worden, om vaardigheden en kennis nog
meer dan vroeger hand in hand te laten gaan. Zonder dat de minister het met
zoveel woorden zegt, impliceert dit dat er wellicht enige nood was om de balans
wat meer in evenwicht te brengen.
Het klinkt natuurlijk niet erg modieus, soms zelfs
antipedagogisch, zeggen dat de overdracht van kennis an sich soms belangrijk
is. Dat er af en toe feiten, namen, data, formules, naamvallen, woorden,
spellingregels misschien wel gekend moeten zijn. Dit is geen pleidooi voor de
school van 'de meester weet het beter', voor de school die geschiedenis deed
samenvallen met het uit het hoofd kunnen opdreunen van de data van de Unie van
Atrecht (6 januari 1579) en de Unie van Utrecht (23 januari 1579). De avond na
het examen is iedereen die quizachtige weetjes al vergeten. Dat heeft met
kennisoverdracht dus niets te maken. Je wordt er niet wijzer van, zelfs niet
slimmer. En toch is het belangrijk om voldoende kennis over te dragen. Omdat
het onderwijs in deze samenleving een van de weinige 'instellingen' is waar
kinderen en jongeren op gestructureerde wijze kennis doorgegeven krijgen.
Attitudes leren ze in de Chiro ook, vaardigheden in de sportclub, in de
rockband, in het internetcafé, you name it. Bovendien is het ook in de snelle
maatschappij van de toekomst handiger, en democratischer, om als vanzelf te
kennen wat je nu eenmaal moet weten. Het is handig als je zonder fouten kunt
schrijven. Het is democratisch dat foutloos schrijven niet alleen een voorrecht
is voor wie voor zijn klastaakjes beschikt over een spellingchecker. Een
volstrekt barre toekomst lijkt het Nederlandse model te zijn, waar men, juist
omdat er zo goed als geen publiek doorgegeven kennis meer is, een van hogerhand
opgelegde 'canon' wil doorvoeren, van feiten die de jonge Nederlanders straks
móéten kennen. Dat lijkt pas een onvrije toekomst, veroorzaakt door te veel
onwetendheid: als de jongeren van straks moeten weten dat dit schilderij, die
uitvinding belangrijk zijn, omdat ze zelf nooit gehoord hebben van andere
schilders of wetenschappers. Dan valt zelfs de vrijheid tot kiezen weg, als men
niets meer kent. Als het onderwijs niet meer in staat is op een degelijke en
interessante wijze relevante 'kennis' door te geven, heeft dit land een
probleem in de kennismaatschappij van straks. Noot: Yves Desmet schreef in zijn
commentaar Kennismaatschappij van 12.01.07: In het Vlaamse onderwijs wordt
te weinig aandacht besteed aan goed leren lezen en schrijven. Er wordt meer
nadruk gelegd op het ontwikkelen van vaardigheden dan op het ontwikkelen van
kennis.
1.3 Vandenbroucke
past eindtermen taal en wetenschappen aan- Marjan Justaert (DM, 5.12.06)
Vlaams onderwijsminister Frank Vandenbroucke (sp.a) zal nog
deze regeerperiode de eindtermen voor talen en wetenschappen aanpassen. 'Dat
daarin een evenwichtige balans tussen kennis en vaardigheden zit, moet
vanzelfsprekend zijn.' Vandenbroucke reageert in een gesprek met De Morgen
daarmee op de steeds breder wordende roep om meer kennisgericht onderwijs.
De noodkreet in deze krant van leerkracht Marc Hullebus voor
meer kennisonderwijs lokt een zondvloed van reacties uit. Minister
Vandenbroucke mengt zich nu voor het eerst in het debat: "Ik ben tegen een
door pleinvrees geïnspireerde terugkeer naar het klassieke kennisonderwijs.
Louter vakgericht kennis aanscherpen is géén optie. Integendeel, we hebben nood
aan een vakoverschrijdende aanpak, waarin kennis, vaardigheden en houding hand
in hand gaan."
Maar, geeft de minister toe, Hullebus en zijn vele medestanders
aan de basis hebben een punt. "De discussie over kennisgericht onderwijs
is nuttig. Ik ben niet tegen structuur, alleen mogen we niet teruggrijpen naar
het traditionele recept, waarbij een leerkracht enkel de kennis van zijn eigen
vak overdraagt. Het onderwijsbeleid moet goed zijn voor de sterken en sterk
voor de zwakken. 'Sterk' impliceert structuur, 'goed' veronderstelt ook meer
dan dat. Creativiteit bijvoorbeeld."
Nog tijdens deze legislatuur wil de onderwijsminister daarom
de eindtermen herzien voor taal- en wetenschapsvakken. In zijn recente
talenbeleidsnota pleit hij voor een gelijkwaardige klemtoon op kennis en
vaardigheden. "Op die manier willen we de onduidelijkheid die nu heerst
bij leerkrachten wegnemen. (NvdR: De
herziening van de eindtermen voor taal werd opnieuw aan de ontscholers toevertrouwd.
Van meer kennis van de grammatica was er absoluut geen sprake!.) Wie
cruciaal is in het overbrengen van kennis en vaardigheden is de leerkracht.
Daarom heb ik ook op dat niveau maatregelen genomen", verklaart
Vandenbroucke. "In een voorstel dat eerstdaags goedgekeurd wordt door het
Vlaams Parlement wil ik de professionele bacheloropleiding voor leerkrachten
inkrimpen van drie tot twee vakken. Precies om dieper op de inhoud in te
gaan." Stokpaardje van de minister is de talenkennis. "Waarom worden
er meer dt-fouten gemaakt dan vroeger? Dat zou ik niet durven te zeggen. Wel is
het duidelijk dat we leven in een maatschappij waarin het moeilijk is om de lat
op dit punt hoog te houden. Daarom streef ik naar die totaalaanpak: elke
leerkracht moet een taalleerkracht zijn." Woordenschat en spraakkunst zijn
daarbij uitermate belangrijk, maar niet zaligmakend, zo zegt de minister.
Een tweede bedenking die Vandenbroucke formuleert komt voort
uit de resultaten van een peilingsproef over informatieverwerving en
-verwerking. "Daaruit bleek dat leerlingen uit de eerste graad van het
secundair onderwijs wel goed scoren qua kennis, maar minder goed verbanden
kunnen leggen. We moeten dus ook het debat voeren over hoe we omgaan met
kennis. Het ideaal is een koepelbenadering, waarbij jongeren leren samenwerken,
oplossingsgericht denken en de kennis uit verschillende gebieden
combineren." De minister pleit dan ook voor het invoeren van een
'geïntegreerde proef' (GiP) in het aso, zoals die nu al in het tso en het bso
wordt afgenomen.
Toch weiger ik mee te doen met de hype 'dat het niveau van
onze leerlingen daalt', besluit Vandenbroucke. Het aso voldoet qua kennis om
in het hoger onderwijs te scoren. We zakken níét weg op de wereldrankings, maar
we moeten ambitieus blijven. Zeker voor onze eigen taalkennis. Ik streef
naareen totaalaanpak: elke leerkracht
moet een taalleerkracht zijn.
2. Daling van het
niveau van de leerinhouden in secundair en lager onderwijs
2.1Vakverenigingen: nivaudaling
Vlaamse scholieren
struikelen over maaltafels en sukkelen met dt-regels Marjan Justaert (DM,
6.12.06)
'Hoe minder kennis, hoe haastiger het vonnis', luidt het
spreekwoord. En hoe lager het niveau van de Vlaamse leerlingen, zeggen de
pleitbezorgers voor meer kennisonderwijs. 'Het belang van het pure weten
(savoir, c'est pouvoir) is afgenomen ten voordele van het belang dat aan
ervaringsgericht leren wordt gehecht.' Het gevolg? Heel wat kennis van vroeger
is niet meer zo goed gekend door de scholieren van vandaag. De Morgen
onderzocht de pijnpunten voor enkele hoofdvakken.
Bert Cruysweegs
van de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands: "De basiskennis
van 18-jarigen die de middelbare schooldeuren uitstappen, is niet diepgaand
genoeg. Dat gaat van spraakkunst over woordenschat, taalkunde en zelfs
uitspraak. Qua spelling wordt er dikwijls gezondigd tegen de werkwoordsvormen,
de dt-regels en de interpunctie. Wie weet nog precies waar een puntkomma
geplaatst moet worden? Ook sluipt er steeds meer dialectisch taalgebruik in hun
zinnen. Ik heb het gevoel dat leerlingen worstelen met het feit dat er zoiets
is als een standaardtaal. Ze vinden dat te gekunsteld." In de pers verscheen heel veel kritiek op
de uitholling van de taalvakken. In deel 2 gaan we hier verder op in.
Marie-Claire
Deleersnijder van de Vlaamse Vereniging voor Wiskundeleerkrachten: "In
wiskunde draait vandaag alles om inzicht. De didactische methode is gewijzigd,
men spreekt van 'context-onderwijs'. Als leerkrachten worden we gestimuleerd om
wiskunde-oefeningen te betrekken op actuele, concrete situaties. Meer
vraagstukken, minder abstracte theorie. Dat maakt dat 'bewijzen' minder goed
gekend zijn. En doordat de leerlingen tegenwoordig bij zowat elke toets een
rekenmachine of hun formularia mogen gebruiken, zijn ze minder goed in hoofdrekenen.
De kennis van de maaltafels, jawel. Ook analytische meetkunde komt niet meer in
elk wiskundeprogramma voor."
Odette Decombele
van de Vlaamse Vereniging Leraren Geschiedenis: "We zitten inderdaad met
een enorme kennisachterstand. Persoonlijk vind ik dat schandalig. We gaan
helemaal de Angelsaksische toer op: enkele scholen moeten toppers leveren, de
rest blijft onder de middenmoot hangen. Leerkrachten die daarin meegaan, geven
hun leerlingen geen basiskennis mee. Feiten, data, grote namen in de geschiedenis,...
Hun leerlingen weten ze nauwelijks te plaatsen. Een goede geschiedenisleerkracht is nooit afgestapt van het echte
kennisonderwijs."
Claudine De Rockere
(Hogeschool Gent) van de Belgische Vereniging Leraars Frans: "We moeten
voorzichtig omspringen met die roep om meer kennisonderwijs. De klok
terugdraaien lijkt mij achterhaald, want kennis en vaardigheden stimuleren
elkaar. Aan de gebrekkige notie van zinsontleding kan ik mij wel ergeren. Bij
veel leerlingen schiet het analytisch denkvermogen tekort. Ook de tijden hebben
velen niet goed onder de knie. Dat is te wijten aan een combinatie van
verzwakte motivatie, minder lesuren en gebrek aan systematische aanpak. Er mag
gedrild worden."
2.2Standpunt van prof. Stefaan Caenepeel
(VUB Brief aan O-ZON)
Ikwil O-ZON van
harte feliciteren met het initiatief. Het is hartverwarmend om te zien dat er
eindelijk een gezonde reactie komt op de terreur van weldenkende politiekers en
pedagogen, die het onderwijs willen vervlakken, uithollen en terugbrengen tot
een soort entertainment-onderwijs. Het middelbaar onderwijs gaat reeds sedert
de onzalige tijd van hetVSO gebukt
onder deze misplaatste vernieuwingsdrang. Het universitair onderwijs bleef
lange tijd min of meer gespaard, maar sedert een kleine tien jaar is ook hier
de druk groot. Een van de dingen waar de vernieuwers vandaag de nadruk op
leggen is de zgn. tegenstelling tussen kennis en vaardigheid. Kennisgericht
onderwijs is per definitie slecht en ouderwets, vaardigheidsgericht onderwijs
daarentegen is progressief en vooruitstrevend. Maar het zogenaamde
vaardigheidsgerichte onderwijs leidt niet alleen tot minder kennis, het leidt
ook tot minder vaardigheden. De leerlingen kennen niets maar kunnen ook niets.
In Nederlandheeft
men dat al lang ondervonden. Aan de universiteit ondervinden wij dat in enkele
jaren tijd zowel kennis als vaardigheden van beginnende studenten sterk zijn
achteruitgegaan. Ik heb het dan welover
echte vaardigheden, zoals bijvoorbeeld het optellen van breuken, opgaven over
rechthoekige driehoehoeken... Ik wil hierbij het o-zon-initiatief voluit
steunen.
2.3 Te laag aanvangsniveau
studenten: prof. Maria Buelen
Als hoogleraar verwacht je van je studenten hoger onderwijs
dat ze inderdaad de nodige kennis en vaardigheden opgestoken hebben in het
lager en secundair onderwijs. De laatste tien jaar merk ik echter dat er
inderdaad een flinke rem staat. Het gevolg is dat ik ofwel mijn leerstof moet
aanpassen naar een lager niveau, ofwel minder studenten laat slagen, ofwel de
lacunes tracht op te vangen door het niet gegeven basisonderwijs te
onderwijzen. Dit wordt echter niet altijd goed ontvangen door studenten of hun
ouders.
Ik vind deze trends (niveaudaling e.d.) nog het meest
opvallend bij de wetenschappelijke vakken. Ik heb zelf mogen ontdekken dat
sinds enkele jaren scholieren die beginnen aan een wetenschappelijke
universitaire richting, redelijk wat bagage missen vergeleken met de bagage die
mijn generatie nog had. De 'vaardigheden' in de wiskunde kunnen misschien wel
worden opgevangen door een rekenmachine, de achterliggende theorie en logica
echter niet. En het is juist deze die de enige hulpbron is bij het zelfstandig
oplossen van moeilijkere problemen. Bij fysica valt ook op dat formules leren
is vervangen door gebruik van een 'formularium', dat helaas niet uitlegt waar
die formules nu eigenlijk voor staan en waar ze vandaan komen. Nochtans is ook
deze kennis uitermate belangrijk. Verder merk ik een sterke achteruitgang in de
kennis van het eigen lichaam en courante ziekten, allemaal zaken die tijdens
mijn schoolcarrière stevig belicht werden.
Wetenschappen: MC
Van der Aa -Canvas
In dit soort debatten belanden we dikwijls bij een falend
taalonderwijs. Wetenschapsvakken komen zelden aan bod. Geschiedenis en
aardrijkskunde wordt nog harder verbannen. Toch zit het m.b.t. de kennis van
wetenschap, geschiedenis en aardrijkskunde ook behoorlijk strop. Gezien mijn
beroep krijg ik heel dikwijls vragen over de fysionomie, fysiologie, anatomie
en dergelijke van het menselijk lichaam en ik sta er oprecht van verbaasd hoe
weinig jongeren er nog echt van op de hoogte zijn. Voor de vakken geschiedenis
en aardrijkskunde is er al altijd een chronische breuk geweest. Wij kregen nog
straf te schrijven als we 1302 niet konden herkennen als belangrijke datum.
Heden ten dage is de Gulden Sporenslag op zich al een onbekend gegeven onder de
jeugd. In TV-programma's krijg je te maken met jonge mensen die simpele
aardrijkskundige vragen niet eens kunnen beantwoorden. Zit er ergens iets
grondigs fout ?
Dat een leerkracht bijvoorbeeld vertrekt vanuit de
actualiteit is een methode op zich. Zolang hij dan ook de link legt naar de
geschiedenis is er geen probleem. In mijn richting 25 jaar geleden was er buiten
het vak geschiedenis het vak maatschappelijke vorming en in dat laatste vak
kwam de actua aan bod. Het werd wel aanzien als een apart vak. De trend die nu
aanwezig is in sommige richtingen (vooral bso) is een geïntegreerd denken. Men
maakt een vak aan en giet de algemene vakken daarin en kluts het tot een
geheel. Op die manier worden uren opgeslorpt die men kan geven aan vakken zoals
informatica. Het nieuwe vak heet dan 'algemeen project'. Mooie trendy naam,
maar inhoudelijk stelt het niets meer voor. Inhoudelijk krijg je dan van die
kwakkels zoals 'Zoek op het internet naar de munteenheid van Zweden en zoek van
dit land ook bevolkingsgegevens op'. Ok. Diegenen die internet hebben googlen,
plakken en knippen en het werkje is af. Ze mogen het resultaat inplakken in hun
werkmap en einde verhaal. Diegenen die geen internet hebben moeten het dan maar
op een andere manier zien te vinden. Als je dan aan die leerkracht vraagt
waarom er niet verder op in gegaan wordt dan krijg je als antwoord 'Ze moeten
het leren opzoeken en de informatie zelfstandig verwerken'.
2.5Belang van wiskunde-kennis: Jos Verbeeck
Ik sta volledig achter de visie van Luc Audenaert, leraar
wiskunde: het evenwicht tussen kennis en vaardigheden speelt in de wiskunde
praktisch geen rol. Kennis heeft hoofdzakelijk te maken met het geheugen;
vaardigheden daarentegen met het verstandig gebruik van dit geheugen. Bij de
exacte wetenschappen - en wiskunde bij uitstek - kan je deze vaardigheden maar
ontwikkelen als je alle noodzakelijke basiskennis blijft onthouden en correct
toepassen. Bij andere wetenschappen is dit minder uitgesproken.
Je kan geen nieuwe stelling in de wiskunde bewijzen zonder
toepassing en het correcte gebruik van je elementaire wiskundekennis. Je kan
bij wijze van voorbeeld wel een spannend boek schrijven door te zondigen tegen
de elementaire spellings- en grammaticaregels of een prachtig lied schrijven en
zingen met weinig kennis van de muziektheorie. Voor een goede wiskundige zijn
zowel kennis als vaardigheden op niveau noodzakelijk. De moeilijkheidsgraad van
beide ligt in de ultieme test van het zo abstract mogelijk denken.
2.6Niveaudaling e.d. : Peter De Decker, leraar
buso
Als leerkracht in het buitengewoon secundair onderwijs type
1/ opleidingsvorm 3 (en dit sinds 1973), kan ik de stellingen van collega
Hullebus enkel bijtreden. Zelfs in ons type onderwijs, dat per slot van
rekening een voorbereiding inhoudt op tewerkstelling in het gewone
arbeidsmilieu, constateren wij al sinds jaren een achteruitgang van de algemene
kennis bij onze leerlingen die overkomen van het BLO. Bij de testafnames die
wij doen bij aanvang van het schooljaar zien wij, waar gepeild wordt naar
algemene kennis, onthutsende resultaten: géén 20% van de leerlingen slaagt erin
eigen naam en adres correct te schrijven, géén 20% kent de hoofdstad van ons
land of slaagt erin twee buurlanden van België te noemen, en ga zo maar door.
Wat we wel constateren is dat onze leerlingen dermate 'assertief' geworden zijn
dat de grens tussen vrijpostigheid en beleefdheid totaal vervaagd is. Het valt
niet te betwisten dat onze leerlingen mondiger geworden zijn, maar zij zijn
dikwijls op geen enkele manier bijgebracht hoe zij op een respectvolle en
gedisciplineerde manier met deze mondigheid moeten omgaan.
Bij bezoeken aan lagere scholen zien we dat heel wat nieuwe
methodieken daar intrede hebben gedaan (CLIM, projectonderwijs, enz.). De
klasleraar is een coach geworden die de leerlingen bij het groepswerk hier en
daar wat bijstuurt, de leerlingen bepalen zelf waarover de lessen zullen gaan,
het frontale en kennisgerichte lesgeven is uit den boze geworden... maar in de
dagdagelijkse klasrealiteit en confrontatie met ons leerlingenpubliek stelt een
meerderheid van collega's zich de vraag waar de meerwaarde van deze nieuwe
methodieken ligt. Wij krijgen elk jaar leerlingen binnen uit verschillende BLO
-scholen uit het Gentse. Wanneer we de testresultaten van deze leerlingen op gebied
van taal en algemene kennis vergelijken, gekoppeld aan de lagere school van
waar zij komen, stellen wij trouwens vast dat de scholen waar nog op eerder
traditionele wijze wordt lesgegeven, in de meeste gevallen beduidend beter
scoren.
2.7Te lage eisen in s.o.: leerling Jef
van Dooren -Canvas
Ik spreek uit
ondervinding, immers 3 jaar geleden zat ik zelf nog in het secundair onderwijs.
Ik zat in een vrij moeilijke richting (latijn-wiskunde-weten-schappen), in een
redelijk hoog aangeschreven school in het katholiek net. Er waren verschillende
dingen die mij opvielen:
-Het Frans werd in de laatste jaren echt een lachertje. Voor
grammatica mochten wij ons 'point fort' en 'point faible' opgeven, dat waren
dan de enige 2 puntjes grammatica die we moesten kennen. Hierbij was het
natuurlijk logisch dat we 2 sterke punten pakten, en dat we elk semester
opnieuw dezelfde puntjes pakten, de leerkrachten vertrouwden erop dat we dit
niet zouden doen.-Onze klas,
die aanzien werd als 'de bollebozen', werd samen gezet met Economie-Wiskunde
voor de Alle leerkrachten vonden dit een slechte keuze, toch konden ze er niks
aan doe
Daarom moesten ze zien dat ze het niet te makkelijk maakten
voor ons, en niet te moeilijk voor de anderen. Gevolg --> van de
Economie-Wiskunde mochten er 4 van de 11 over naar het volgende jaar, al de
rest moest blijven zitten.
2.8Basisonderwijs en zaakvakken: Benno Barnard
Ik ben een voorstander van elementaire, overzichtelijke
methodes, zoals ik er een voorstander vanben dat kinderen rijtjes uit het hoofd leren. Ik pleitverder voor een grondig lager onderwijs in de
vakken aardrijkskunde, biologie en vooral geschiedenis. Dit vak zou chronologisch
moeten worden gedoceerd, zoals het vroeger gebeurde. Geen enkel uur van de week
beviel de kinderen beter dan dat waarop de doden tot leven gewekt werden door
de stem van de meester. ...Toen ik ontdekte dat het vak geschiedenis zelf
nagenoeg een historische verschijnsel was geworden, vergelijkbaar met de
druïde, de hoepelrok en de brandstapel voor protestanten, begreep ik dat de
westerse beschaving was ingestort. (Hunne afhangende snorren, KNACK,
31.01.06).
2.9Basisonderwijs: Hilde De Ridder, DS,
4.12.06
Mijn kinderen doen op de lagere school veel minder kennis op
dan wij ons als ouders kunnen herinneren van onze lagere schooltijd. Geen
zinsontleding meer, geen vaderlandse geschiedenis, weinig opstelletjes. Wij
staan er eerlijk gezegd versteld van.
Een van de problemen is dat men niet meer eist dat
leerlingen iets kunnen memoriseren! Men wil alleen dat de boodschap overkomt en
dat ze 'communicatief' zijn. Al de stappen die daar aan voorafgaan, vergeet
men! Fouten die men in het begin negeert omdat de boodschap wel overkomt, kan
men in de 3de graad er niet meer uithalen! Inzicht in de grammaticale opbouw
van een taal in noodzakelijk! Het ergert me enorm dat het merendeel van de
taalleerkrachten dit probleem erkent maar dat Brussel dit niet inziet! Het
taalonderwijs zal blijven achteruit gaan als hier geen verandering in komt! De
resultaten van de leerlingen bewijzen dat dit systeem niet werkt!
2.11. Mening van
ouder Kristin Spiessens -Lerarenforum
Met veel plezier heb ik de artikels "Grammatica is wél
belangrijk", "Kinderen moeten te weinig kennen", en consoorten,
in de kranten van de afgelopen dagen gelezen en de controverse die daaruit is
voortgevloeid, gevolgd. Plezier, en opluchting, want het doet deugd te lezen
dat er nog mensen zijn die zich zoals wij (mijn echtgenoot en ik) mateloos
ergeren aan de manier van lesgeven tegenwoordig op school. In de eerste plaats
wat het taalonderwijs betreft, en dan heb ik het zowel over het Nederlands als
over alle andere talen. Maar het Nederlands is wel het vertrekpunt, en de
kennis daarvan is op het einde van de basisschool absoluut onvoldoende om in
het middelbaar vlot verder te kunnen met alle andere talen, inclusief Latijn en
Grieks.
Ik heb zelf 4 kinderen, waarvan de oudste drie in
respectievelijk 1ste, 2de en 4de middelbaar zitten, en de jongste in het 5de
studiejaar. Als ik zie hoe moeilijk mijn kinderen het hebben om correct
Nederlands te leren spreken (ook dat, ja!) en schrijven, gewoon omdat er in de
leermethodes geweigerd wordt om eenvoudige regels aan te bieden, dan word ik
verschrikkelijk zenuwachtig. Resultaat is dat de meesten in het eerste
middelbaar helemaal niet klaar zijn op gebied van woord- en zinsontleding om
aan Latijn of een andere moderne taal te beginnen.
Naast het taalonderwijs schort er wat mij betreft ook iets
aan de algemene aanpak: leerlingen leren vooral uit zelf ingevulde
werkblaadjes, die weliswaar klassikaal verbeterd zijn, maar waarvan de
juistheid helemaal niet gegarandeerd is. Blijkbaar is het verboden om een
hoofdstuk uit een leerboek grondig te laten instuderen. En het echte
belangrijke werk zoals leren hoofd- van bijzaken te scheiden, bronnen kritisch
te evalueren, enz. komt mijns inziens veel te weinig aan de orde.
2.12Leerkracht L.O. : Speelty
Ik heb met veel belangstelling het artikel over de geringe
parate kennis van leerlingen gelezen Ik ben 52, licentiaat L.O. gaf en geef les
in ASO, TSO, BSO, jongens en meisjes. Ik ben het eens met de essentie van de
basistekst van Hullebus. Ik kan me zelfs niet van de indruk ontdoen dat sinds
er statistieken zijn verschenen over het teveel aan zittenblijvers op de
diverse echelons van ons Vlaams Onderwijs, er stilaan compenserende maatregelen
werden ingevoerd. Herexamens afgeschaft, alle mogelijke beroepsprocedures
ingevoerd om deliberatiebeslissingen aan te vechten, en ook het invoeren van
methodes om makkelijker je puntenaantal aan te dikken. Hoe minder je moet
kennen of kunnen, des te makkelijker je aan een voldoende kan komen. Bij een
vak als LO, ligt de klemtoon meer op kunnen dan kennen maar ook bij ons moet je
hoe langer hoe minder kunnen. Als de lln. maar van goeie wil zijn, moet het
volstaan om voldoende te halen voor LO. Ook bij ons is het klagen dat de
basisconditie achteruit gaat, 'sport leren' ondergeschikt wordt, sportskills
leren minder belangrijk worden, punten gegeven worden voor attitudes
(attitude-punten vervangen zo al een deel van de "prestatie"-punten,
enz ....). Kortom, ik zie veel gelijkenissen met wat u aanklaagt qua algemene
kennis.
Je hoeft maar opstellen, strafwerkjes, enz te lezen om dat
te zien. Het is gewoon overduidelijk. Het taalgebruik neigt naar de sms-taal,
chat-taal. Het hoofdrekenen is vervangen door de rekenmachine. Uiteraard zijn
onze jongeren daar niet schuldig aan. Wel de onderwijsbeleidslui. En daar knelt
het schoentje. Vakbegeleiders heulen mee, leerkrachten hebben zo goed als geen
zeggingskracht, directies houden het leerlingenaantal in het oog, en Brussel
heeft de schoolautonomie groter gemaakt om de zure appel op die manier kwijt te
zijn (veel te grote lesgroepen, richtingen met weinig lln happen uren uit het
pakket ten koste van de alg.vakken,enz). Ik ben al meermaals op het ministerie
geweest. Echt waar, er zijn daar mensen die het heel goed menen, enthousiast
werken. Maar als ze nu eenmaal bvb voor het departement 'onderwijsvernieuwing'
werken, kunnen ze ook niets anders dan vernieuwen. Oog hebben voor vernieuwing
is trouwens stilaan tot een kwaliteit verheven. Niet dat we de vernieuwing de
rug moeten toekeren. Maar er wordt geen afweging meer gemaakt of het vernieuwen
is om te vernieuwen dan wel of het een meerwaarde biedt. Toetsen aan wat reeds
is, zou al een beter uitgangspunt zijn... Herinnert u zich nog het VSO?,
Moderne wiskunde?, nu zijn het eindtermen en v.o.e.t.e.n
Ook in het secundair
zijn lezen, luisteren en spreken belangrijker geworden dan spraakkunst, dictee,
woordenschat enz... Ik hoor regelmatig collega's van taalvakken over hetzelfde
klagen als wat u in de pers bracht. We zijn inderdaad blijven steken bij 'leren
leren'. Een in principe goede bedoeling, maar we zijn het kind met het badwater
aan het weggooien. Als 'leren leren' een alibi is voor minder kennisoverdracht,
zijn we verkeerd. Dat betekent niet dat we ons mogen beperken tot enkel maar
kennisoverdracht. Maar het gaat hem over de balans tussen beide. En daar ben ik
net als u, ervan overtuigd dat ze niet meer in evenwicht is.
2.13Ontscholing: Jeroen Lemmens -Lerarenforum
Ik denk niet dat het de bedoeling is om terug te keren naar
het "ex-cathedra" lesgeven, maar enkel om de aandacht er op te
vestigen dat er eerst een kennisbasis moet gelegd worden vooraleer je kan
verder werken. Hoe je die basis legt maakt eigenlijk niets uit. En de moderne
leermiddelen zijn zeker een enorme vooruitgang. In de ene klas lukt de ene
aanpak beter dan in een andere, en de ene leraar zal zich beter voelen met
methode X, terwijl de andere liever methode Y toepast. Deze verschillen in
aanpak moeten gewoon één zelfde doel nastreven.
Zoals Raf Feys (O-ZON) in zijn reactie ook aanhaalt zijn de
ons omliggende landen al terug aan het keren van de volledig "vrije"
aanpak. Zo zijn onze Nederlandse collega's meer "coach" geworden dan
leraar, waardoor ze amper nog sturend kunnen optreden, en er niet meer in
slagen om een algemene basiskennis bij alle jongeren te bewerkstelligen. Men
zit er dan ook met de handen in het haar en is volop bezig om opnieuw een
systeem van "eindtermen" in te voeren. Maar in Vlaanderen gaan wij
eerst nog een beetje verder gaan om dan binnen een paar jaar vast te stellen dat
we te ver gingen? Kunnen we nu echt niet leren uit de fouten van anderen? Zelfs
wat het "buitengewoon onderwijs" betreft is men in Nederland terug
aan het keren van hun vernieuwende aanpak, maar in Vlaanderen gaat men proberen
om al die vernieuwingen in te voeren... De leerlingen zelf laten beslissen wat
en hoe ze leren is een utopie en zelf uiterst asociaal: kansarme jongeren gaan
dan nog veel meer uit de boot vallen, enkel kinderen van meer gegoede en hoger
opgeleide ouders slagen er immers in om zich een dergelijke zelfdiscipline op
te leggen. En ook in die groep zijn er jongeren die steeds de gemakkelijkste
weg kiezen, en die dus een minimale leerwinst hebben op die "vrije"
manier. De scholen moeten de laatste jaren steeds meer basisregeltjes van een
maatschappij aanleren aan de kinderen, de oudersschuiven dit steeds meer door naar het
onderwijs... Hoe kan je dan verwachten dat leerlingen deze zaken gaan toepassen
als ze nooit aangeleerd worden? Een peuter kan leren dat vuur warm en
gevaarlijk is doordat anderen hem waarschuwen, maar hij kan het ook uit eigen
beweging leren: door zich eerst eens goed te verbranden...
Dat ervaringsgericht leren is volgens mij niet toepasbaar en
uiterst gevaarlijk wat de basiskennis van kinderen betreft. Niemand gaat zijn
kind toch eerst in het vuur smijten om het te leren hoe gevaarlijk vuur is? Het
is juist één van onze unieke kenmerken als "mens": wij kunnen door
middel van taal kennis overbrengen, zonder dat we het ons eerst zelf moeten
aanleren. De tafels van vermenigvuldiging van buiten leren lijkt me nog steeds
een veel snellere manier om te leren rekenen dan uit ervaring te moeten leren
dat 9X7 63 is. Het aanbieden van structuren is onontbeerlijk voor ons
onderwijs. En net deze structuren werden (en worden) steeds verder afgebroken
in onze maatschappij, met als gevolg dat steeds meer jongeren psychologisch in
de war geraken en zich niet meer kunnen aanpassen aan de huidige maatschappij.
Op zichzelf heb ik niets tegen deze methode, maar ze is slechts toepasbaar op
een zeer kleine minderheid. Ze veralgemenen is dus asociaal!!
2.14Oppervlakkigheid: Piet Vossen - Canvas
Het gaat inderdaad bergaf met ons onderwijs. En niet alleen
op gebied van taal. Twee oorzaken: de besparingen en het 'nuttigheidsdenken'.
Het zou te ver leiden om dit exhaustief te behandelen. Slechts enkele
voorbeelden: het veralgemeend invoeren van graadklassen in plaats van
jaarklassen; het besparen op opvoedend personeel zodat de tuchtproblemen
gigantische vormen aannemen en leerkrachten meer bezig zijn met tucht dan met
lesgeven; de besparingen op lesuren zodat taalleerkrachten les moeten geven aan
klassen van meer dan dertig leerlingen. Probeer maar eens om dan iedereen in
vijftig minuten aan het woord te laten... Leerkrachten die opgeleid zijn voor
economie 'mogen' en moeten nu ook biologie geven. Ze zeggen zelf dat ze telkens
één lesje voor zijn op hun leerlingen en dat die geen vraag moeten stellen die
ook maar iets van het lesschema afwijkt. Ook het nuttigheidsdenken dat per
definitie ook een oppervlakkigheidsdenken is. Zo is er op onze universiteiten
niets meer terug te vinden van de universitas. Het zijn vakscholen op hoog
niveau geworden. Hetzelfde fenomeen doet zich voor in het secundair onderwijs.
Hier culmineert het in een oneindig aantal verschillende richtingen. Het
resultaat is dat men vakidioten vormt. Waarom zou iemand in een wiskundige
richting zich nog bekommeren om correct taalgebruik?
2.15Niveaudaling: leraar Gie- Lerarenforum
Internet lost heel veel op voor onze (gemakzuchtige) leerlingen.
Ze zijn echter niet meer of veel minder betrokken bij de dingen die ze
opzoeken. De vaardigheden op technologisch vlak zijn dan ook gemakkelijk
verworven. Ze groeien er tenslotte mee op. De leerlingen boeien, tijdens een
les, wordt moeilijker en moeilijker. Ze zijn immers allemaal consumenten van de
beeldmaatschappij. Zoveel mogelijk beelden per seconde worden op hen afgevuurd.
Het tijdschrift Yeti van KLASSE doet duchtig mee. Je moet tenslotte hun
sympathie en aandacht winnen. Hoeveel impulsen ontvangen onze kinderen op een
doordeweekse tv-avond? En dan naar die saaie school. In de lessen van taal zit
er meer spel dan grammatica of woordenschat. In de lessen van W.O. wordt er
gretig gebruik gemaakt van audio-visuele middelen. Goed zo! Maar, een opstel
schrijven zonder fouten en met veel fantasie, wordt een aartsmoeilijke
opdracht. Een les wiskunde wordt bijna kindermishandeling. Een boek lezen? Ho
maar! Op internet heb ik de klus zo geklaard. Neen! De kennis van allerlei
onderwerpen is de laatste jaren erg gedaald. So what! Zal u zeggen. Kennis van
het verleden is nodig om het heden en de toekomst beter te begrijpen. Politiek
engagement krijg je door de kennis van het verhaal van de Vlaamse beweging,
bijvoorbeeld. Een rijke taal krijg je door het verwerven van een uitgebreide
woordenschat. Respect voor je medemens verwerf je door de kennis van diverse
kunsten en culturen. Kennis van een vreemde taal kan niet zonder grammatica en
vocabularium. Ondertussen verdwijnt de aandacht voor de gemiddelde leerling
stilaan uit het schoolbeeld. Nu is er ZORG. Voor wie? Voor de lln. die een
etiket opgekleefd kregen. Het is nodig dat een leerkracht een groep van
ongeveer 15 leerlingen grondig instrueert, observeert, doorziet en kennis
bijbrengt. Nu flaneert de zorgcoördinator druk door de gangen terwijl de
onderwijzer in de klas ernaast kreunt onder de zware leerlingenlast.
3. Enorm veel
kritiek op uitholling van de taalvakkenzie deel 2
4. Kritiek op beleidsmensen en pedagoochelaars
4.1Niveaudaling & bemoeienissen:
Knack, 3.01.07
De eindtermen, die bedoeld waren om de kwaliteit te
garanderen, zijn verworden tot excuus voor de verwaarlozing van
kennisoverdracht. Bepaalde pedagogen, voor wie een hele generatie jongeren als
proeftuin dient voor nieuwbakken methodes, slagen er bovendien in om hun
denkbeelden via de overheid op te leggen aan scholen, zodat de ontwikkeling van
een eigen visie op onderwijs voor schooldirecteurs en leraren onmogelijk wordt,
en je er als ouder zelfs niet meer voor kunt kiezen om je kinderen naar meer
traditioneel, kennisgericht onderwijs te sturen. Behalve de voortdurende
bemoeienissen met de wijze van lesgeven, vormen blijkbaar ook bij wijlen
surrealistische leerplannen een probleem. Leraars in mijn directe omgeving
vertellen mij hoe zij onder druk van de toenemende regelgeving vanwege
gemotiveerde coaches dreigen te verworden tot ambtenaren wier eerste zorg het
is om in orde te zijn met de talloze voorschriftjes, om bij volgende inspectie
problemen te vermijden. Lesgeven is bijkomstig geworden. Op die manier wordt
systematisch alle geloof in het gezonde beoordelingsvermogen van de leraar
afgebouwd, om te worden vervangen door een centralistisch geleide bureaucratie.
Het resultaat is dat men als leraar zijn toevlucht zou moeten zoeken tot
plantrekkerij en naar de vorm de leerplannen respecteert om de inspecteurs te
sussen, maar inhoudelijk noodgedwongen zodanig oppervlakkig blijft dat de
kwaliteit van de lessen er ernstig onder lijdt. Sommigen bestempelen deze
kwaliteitsvermindering als een subjectieve indruk. Ik hoor echter van leraars
dat zij van jaar op jaar de normen moeten afzwakken om hun studenten te laten
slagen. (naam bij redactie bekend).
4.2Wat wil minister Van den Broucke
eigenlijk?Ruben
Vandaag merk ik op
Koppen van VRT dat een leraar informatica de kat de bel aanbond met een
eenvoudige mail. Hij pleitte ervoor om de balans tussen kennis en kunde weer
recht te trekken. Het klaslokaal voor Engels en Frans, zo scheen het, is al te
dikwijls verworden tot het podium voor rollenspelen om eigenlijk
presentatietechnieken aan te brengen ipv Engels of Frans. Prompt zit die leraar
met grote onderwijsmanager Vandenbroucke in de VRT-studio, verwikkeld in een
welles-nietes waar hij niet tegen op kan. Maar ook och arme voor de grote
manager: onderwijs is zo divers, zo complex. Een balans houden is
aartsmoeilijk. Even sprokkelen op internet. In een artikel van nog niet zo lang
geleden pleitte Vandenbroucke voor meer creativiteit, deskundigheid en
empathie. Ik citeer : De samenleving verandert heel snel. Elke dag word je wel
met nieuwe technieken en technologieën geconfronteerd. Het onderwijs zal
hoogstens de fundamenten kunnen neerzetten. Op die fundamenten zal je doorheen
je leven meerdere huizen moeten bouwen en terug afbreken. Dat betekent dat het
onderwijs jongeren vooral moet leren leren. Daarvoor moeten we de bekwaamheid
ontwikkelen en vooral zin hebben om te blijven leren. Hebben we het hier dus
vooral over persoonlijke en sociale vaardigheden? Dergelijke boodschap wordt
nog versterkt door de algemene tendensen binnen onze samenleving en door
bestsellers zoals die van Daniel Pink, waar kennis inderdaad wordt
gerelativeerd. En dan ken ik maar al te goed de algemene klacht die ik
dagelijks hoor: de studenten/cursisten kennen veel minder dan vroeger. Hun
(talen)kennis gaat achteruit
4.3Pedagoochelaars: Jan De Puydt -
Canvas
Met hun eigenzinnige betweterij wringen de experten het
onderwijs de nek om: de -gogen en -euten wijzen de realiteit van het schoolgebeuren
van de hand en vervangen het door theorieën die bol staan van de 'geleerde'
woorden. (Tussen haakjes: ce qui se conçoit bien s'énonce clairement). Volgens
hen zal bijvoorbeeld de massale mislukking in de bewuste klas Economie-Wiskunde
niet te wijten zijn aan de verkeerde combinatie van twee te sterk uiteenlopende
klasgroepen, maar aan de gebrekkige implementatie van de
binnenklasdifferentiatie door leraars die ofwel onbekwaam ofwel van slechte wil
zijn. Spreek met leraars uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk of Nederland,
noem maar op: overal heb je dezelfde -gogen en -euten, die inderdaad, zoals
Gerd Daniels terecht stelt, eerst enkele jaren in de praktijk zouden moeten
staan om hun leer te toetsen aan de realiteit. A paedagogis doctissimis, libera
nos Domine!
4.4Doorlichting: Gerd Daniels -
Canvas
Een minister kan niet alles weten wat zijn pedagogische
adviseurs en zijn doorlichtingsteams uitspoken. Vandaag nog hoorde ik minister
Vandenbroucke nog in Ter Zake (5.12.06) te goeder trouw beweren dat die 40-60
procent verdeling kennis versus vaardigheden een hardnekkige mythe is. Helaas,
dat is het niet. En ook mevrouw Van Hecke is zich heerlijk onbewust van de
onzin die sommige pedagogische begeleiders in haar eigen net durven uitkramen.
Toch heb ik de indruk dat we met deze minister van onderwijs eindelijk opnieuw
op de goede weg zijn, en dat het met een beetje geluk gedaan is met het
vernieuwen om te vernieuwen. En dat het leraarsberoep mogelijk opnieuw een
eerste in plaats van een tweede, derde of vierde keuze wordt.
4.5Kritiek op Mieke Van Hecke (chef
katholiek onderwijs)
(De onderwijskoepels ontkenden de niveaudaling).D e
ontkenning van de kennisachteruitgang en dramatische achteruitgang van het
niveau, door mevr. Van Hecke (Guimardstraat) is, -naast onthutsend-, wat mij
betreft zelfs griezelig. Ze getuigt van de toekomstige onwil om het probleem
grondig aan te pakken. Ook de ontkenning van het feit dat leerkrachten vroeger
vrijer waren in hun pedagogische aanpak, is een flagrante en zelfs bewijsbare
leugen. De recente leerplannen dicteren letterlijk de pedagogische aanpak die
bijvoorbeeld in TSO eerder gericht moet zijn op 'proeven', 'spelen',... enz.
(Erwin, Canvas)
Ik kreeg de indruk dat ook Mieke Van Hecke zich ofwel
heerlijk onbewust is van wat haar pedagogische adviseurs en tutti quanti
allemaal uitsteken, ofwel hun minder geslaagde ideetjes zeer christelijk met de
mantel der liefde bedekken wil. Want er is wel degelijk iets mis met de
realistische kijk op de onderwijswerkelijkheid bij een hele resem pedagogen met
een beperkte of onbestaande onderwijspraktijk die nu al jarenlang hun leuke
maar nogal uiteenlopende ideetjes en theorietjes afvuren op de man of de vrouw
voor de klas en op de toekomstige leerkrachten in opleiding. Bodifée had op
vele punten gelijk, en er zijn in het onderwijs veel kinderen met het badwater
weggegooid. En ook L. Vanderkelen leek iets beter vertrouwd met wat er
werkelijk aan de hand is dan het hoofd van de katholieke zuil. Eigenlijk zou
die horde van pedagogen best bij zichzelf beginnen en de eigen balans tussen
vaardigheden en kennis in evenwicht brengen, want die is ook voor veel
verbetering vatbaar.
Het is fundamenteel oneerlijk om het zo voor te stellen
alsof een stel vastgeroeste ouwe nurken terug wil naar het onderwijs van hun
jeugd. Dat bestaat al lang niet meer, en niemand wil terug naar het verleden .
Die verdeling 40-60 % kennis/vaardigheden wordt wel degelijk opgelegd door
bepaalde pedagogische begeleiders en inspectieteams, en bovendien het sterkst
benadrukt bij de jongere leerlingen die al bij al nog geen grote bagage aan
kennis meekregen. Op gebied van taalvaardigheid - de echte dan- is dit funest,
tenzij men erop uit is om in het geniep aan het democratiseringseffect te
knagen. Want de kloof tussen de kinderen die van huis uit een ruimere
belangstelling en een grotere woordenschat meekregen en de kinderen uit minder
goed opgeleide milieus wordt zo eerder groter dan kleiner. Het vocabularium van
een gedeelte van onze jeugd, en niet alleen van de allochtone jeugd, is ronduit
beperkt. Dat los je niet op door ze ellenlange woordenlijstjes te laten
blokken, maar ook niet door verkleutering en simplificaties van het aanbod in
de klas. Uitgaan van de leefwereld van het kind mag niet betekenen dat het kind
in die leefwereld moet blijven steken. De school moet ook iets meer te bieden
hebben, en die leefwereld verruimen. Anders mist ze haar doel. In feite moeten
leren en leren gebruiken hand in hand gaan, en met die kunstmatige opdeling
tussen kennis en vaardigheden die jammer genoeg wel degelijk bestaat en hier en
daar zelfs opgedrongen wordt zou best zo vlug mogelijk komaf gemaakt worden
(Gerd, Canvas)
5Wetenschappelijk onderzoek wijst ontscholing af
In De Morgen, 6.12.06 reageerde Pieter Van Biervliet op de
reactie van Soetart en co. Hij schreef: Met veel interesse las ik het artikel
over leraar informatica Marc Hullebus (DM 29/11) en de reactie van professor
Ronald Soetaert (DM 2/12). Na dertig jaar onderwijservaring klaagt Hullebus
erover dat het met de kennis van de leerlingen bergaf gaat. Zijn bedoeling is
een beweging op gang te brengen voor de herwaardering van de kennis in het
onderwijs. Soetaert daarentegen vindt het kennisgericht onderwijs van Hullebus
geen goed idee. Soetaert geeft echter geen wetenschappelijke argumenten.
Nochtans is er in dat verband een overvloed. Zo kan het boek van Jeanne S.
Chall, The Academic Achievement Challenge. What Really Works in the Classroom?,
als een standaardwerk beschouwd worden. Deze Harvardprofessor verwierf sinds de
jaren zestig naambekendheid als expert op het vlak van leesonderwijs. Zij komt
tot de bevinding dat goed onderwijs zowel leerlinggericht (met onder andere
nadruk op vaardigheidsonderwijs) als leerkrachtgestuurd (met onder andere
nadruk op kennisoverdracht) is, en zelfs iets meer leerkrachtgestuurd. Vooral
dat laatste is een belangrijk gegeven. Volgens Chall zijn het vooral de
sociaal-economisch zwakkere leerlingen die van een meer leerkrachtgestuurde
aanpak profiteren. Met andere woorden, de keuze voor een meer of minder
leerkrachtgestuurde of leerlinggecentreerde benadering is onder andere heel
sterk afhankelijk van de beginsituatie van de leerlingen: zijn ze zwak of niet?
Maar ook andere aspecten bepalen de keuze voor deze of gene
benadering: de leerinhouden, de werkvormen, de leerstof, de groeperingsvormen
en, last but not least, de persoon van de leraar. De ene leraar geeft graag les
op een leerlinggecentreerde manier, de andere geeft liever les vanuit een meer
leerkrachtgestuurde optiek. En daarover gaat het: we hebben nood aan
enthousiaste leraren, of ze nu eerder leerlinggericht of eerder
leerkrachtgestuurd werken. Want enthousiaste leraren betekent ook enthousiaste
leerlingen. Als Marc Hullebus zeurt, is dat wellicht omdat hij nog weinig
ruimte krijgt om zich met kennis bezig te houden. Je moet leraren niet willen
sturen vanuit een bepaalde visie. Het enige wat de overheid moet doen, is
controleren of de eindtermen worden gehaald. Daarin heeft Hullebus volkomen
gelijk. Dat hoeft niet per se uit te monden in rankings waarin de resultaten
van scholen met elkaar worden vergeleken. De vrees van Soetaert daarvoor is
ongegrond. Trouwens, de laatste jaren wordt vaak verwezen naar het Finse
schoolsysteem. Finse leerlingen zijn goede rekenaars, ze zijn niet alleen de
beste technische lezers maar lezen ook heel graag. Laat dat nu net het land
zijn waar er geen onderwijsinspectie is die scholen komt doorlichten. De enige
controle die er is, gebeurt steekproefgewijs en beperkt zich tot het
controleren van de mate waarin de leerlingen de vooropgestelde doelen
beheersen. De resultaten van zo'n controle kunnen dan gerust dienen voor
onderzoeksdoeleinden. Ze kunnen dan onder andere een antwoord geven op de vraag
over welke cruciale vaardigheden een goede leraar moet beschikken. Met zulke
vragen moeten academici zich bezighouden, en niet met populistische aanvallen
op de noodkreet van een goedmenende leraar, zelfs al is die ongenuanceerd.
Uiteindelijk zijn we tevreden met het standpunt van de
Vlaamse onderwijsminister Frank Vandenbroucke zoals hij dat in deze krant liet
optekenen (DM 5/12). Waar de Gentse professor Soetaert polariseert, zoekt
minister Vandenbroucke eerder eenevenwicht tussen kennisoverdracht en vaardigheidsonderwijs. Ook de
reactie van Erik De Batselier, leraar Engels-Nederlands, in dezelfde krant
kunnen we appreciëren. Hij deelt met minister Vandenbroucke de mening dat er
naar een gulden middenweg gezocht moet worden. En niet onbelangrijk: in dat
debat wil De Batselier meer inspraak van leraren in de pedagogie. Het ergste
scenario is dat waarbij leraren tot louter uitvoerders van een onderwijsbeleid,
uitgetekend door pedagogen, worden gereduceerd. Want zo neem je alle enthousiasme
bij leraren weg.
6Dictatuur van het functionalistisch
onderwijs
Frans Van Looveren haakte in op het kennisdebat via een
lezersbrief in Tertio van 3 januari 2007. Hij schreef: Met veel sympathie en
instemming heb ik het artikel van Kris De Boel in Tertio nr 327 gelezen, over
de dictatuur van het functionalisme in het onderwijs. Zijn vak, klassieke
talen, is overigens een van de kwetsbare vakken omdat het niet nuttig is voor
later. De dictatuur van het maatschappelijke en pedagogische nut in het
onderwijs, is dodelijk voor het belangeloos genieten van de leerinhouden. De
huidige pedagogen en didactici en andere bemoeizuchtige buitenstaanders
veroorzaken met hun functionalisme desinteresse en verveling van de leerlingen
en bevorderen zo het nihilisme. Leerinhouden zijn niet in de eerste plaats
middelen om maatschappelijke en pedagogische doelen te bereiken die buiten de
leerstof liggen. Ze vormen daarentegen een wondere wereld die oproept tot
verbazing en contemplatie. Bovendien gaan pedagogen en didactici uit van zeer
naïeve antropologische vooronderstellingen. Zij hebben geen weet van de breuk
tussen kennisoverdracht en vaardigheden. Vaardigheden zijn geen product van de
eigenmachtige activiteit van leraar of leerling, maar wel een verrassend
geschenk dat in het onderwijs oprijst (of soms ook wegblijft) vanuit een diepgaande
confrontatie met de wondere wereld van het vak. Aan welke leraren bewaren we
goede herinneringen? Niet aan leraren die ongeduldig aan onze ziel zaten te
prutsen met allerlei vormende doelstellingen, maar aan leraren die in hun klas
belangeloos de wereld van het vak konden openen en de leerlingen tot
verwondering en verbazing konden brengen. Alleen van zulke leraars gaat
onvervalste vorming uit. Want vorming is dat wat onvoorspelbaar gebeurt (of
niet gebeurt) als een leerling zich zakelijk inwerkt in de leerstof. Vorming
ligt buiten de macht van de mens. Wie dat toch eigenmachtig nastreeft, miskent
het onvoorspelbare gebeuren en vervalt in grove manipulatie. Vorming en
opvoeding gebeuren pas wanneer de leraar alle vrome opvoedende doelstellingen
vergeet en de leerlingen zelf hun werk laat doen. De pedagogen en didactici
vandaag zijn in die zin beroepsmanipulatoren, die dringend aan een
antropologische bezinning toe zijn.
7Rol van media en inspectie
In het weekblad Tertio van 17 januari schreef Etienne Van
Neygen zijn bedenkingen bij de het kennis-vaardighedendebaten vooral over de wijze waarop het debat in
de Vlaamse media werd gevoerd. Hij mist in de pers vooral een gedegen
achtergro
Onderwijs. Finse onderwijsdeskundige Espoolainen doorprikt aantal fabels over onderwijsparadijs Finland
Finse onderwijsdeskundige
Espoolainen doorprikt aantal fabels over
onderwijsparadijs Finland
In Klasse, Panorama, standpunten en publicaties van de
hervormers van het secundair onderwijs
werd de voorbije jaren een idyllisch beeld opgehangen van het onderwijs in onderwijsparadijs
Finland. Uit PISA-2012 bleek in december j.l. dat de 15-jarigen niet zo best
presteren, dat opvallend veel leerlingen zich ongelukkig voelen op school, klagen
over de huiswerkstress,
In Onderwijskrant deden we de voorbije jaren ons best om de
paradijselijke voorstelling van het Fins onderwijs te weerleggen. Toch
stelde Klasse in september j.l. nog steeds Finland voor als een
onderwijsparadijs voor de leerlingen. Tegelijk werd in hetzelfde nummer het
huiswerk in Vlaanderen als zinloos en zelfs barbaars voorgesteld. De Finse
leerlingen kregen zogezegd geen huiswerk, geen examens, geen punten, enz.
In juni 2013 nam de Finse onderwijsdeskundige Espoolainen expliciet
afstand van het Fins sprookje dat mensen als PASI Sahlberg overal ter wereld over Finland vertelden. We drukken zijn
reactie op een idyllische voorstelling van het Fins onderwijs in een Engelse
krant hier onder af.
1.Prestatie-
en selectiedrukbij 15-jarigen &
leage tables
In Finland, at the end of 9th grade every child is awarded a
grade point average (GPA) which is based on the students' exam grades and
report card grades in 8th and 9th year. It is the GPA which determines which
upper secondary school a student can attend (there is a national joint
application system which allocates the places based on the students' results).
Getting into upper secondary school is therefore highly competitive. The GPA is
on a scale of 4-10 and typically, the best schools in the country would require
a GPA of around 9.5 which means that a student needs the equivalent of A*
grades in every subject (including foreign languages).
The national newspaper Helsingin Sanomatpublishes league tables of all the Lukio (upper secondary) schools in the country.
2.Behoorlijk
veel huiswerk
And yes, Finnish school children have plenty of homework. Of
course they do. How can any child study maths, Finnish, Swedish, English and
other foreign languages, sciences, history, geography, health ed, religion
(compulsory), civics, home economics, music etc without doing homework?
3.Veel
privé-onderwijs en selectiedruk
Private tutoring does exist and is becoming increasingly a
part secondary school education. Every year, many children miss out on places
in upper secondary school because they have failed to obtain the grades they
need to get into their chosen schools. English-language upper secondary schools
(such as the IB World Schools) are significantly over subscribed.
Maybe it is the highly competitive entry into the upper
secondary school system which partially accounts for the good grades in the
PISA tests (which are set for 15 year-olds).
Getting into vocational school is almost as competitive. IT
programmes, plumbing, electrician courses etc are all very difficult to get
into as they are heavily over subscribed. Vocational are an increasingly
popular choice. About half of ninth graders put vocational schools as their
first choice when applying for upper secondary places.
4. 30% leervertraging in hogere cyclus s.o., die 4 of meer jaren over
doen
But... as good as it is, student drop-out rates are probably
as high as in any other country. I think abut 30% of upper secondary students
take four years or more to obtain their school certificate. (Veel leerlingen
zijn dus 20-21 jaar als ze het s.o. verlaten.) (We lezen nochtans nog steeds
dat zittenblijven en leervertraging niet bestaat in Finland ook in recente
publicatie van Nico Hirtt (Aped)!)
Compulsory military service means that many young men are in
their early 20s before they even apply for university.
5..Many
(most?) are in their late 20s before they graduate: jaren ouder als ze hoger onderwijs verlaten
Although university tuition is free, the cost of living is
high so students have to work while they study and this prolongs the time it
takes them to graduate. Many (most?) are in their late 20s before they
graduate. This puts a big strain on the Finnish economy especially now that the
babyboomers are retiring in large numbers.
Onderwijs. Pleidooi tegen grootschaligheid van prof. Paul Bennett
School Size and
Consolidation: How Big is Too Big? February 1, 2014 by Paul W. Bennett
Belangrijke vragen: How big is too big when it comes to
schools?Why do ministries of education
and school boards continue to subscribe to the myth of economies of
scale?What were the painful lessons of
Bill and Melinda Gates 2000 to 2009 Small School Initiative project?What can be done to bring public policy in
relation to school size more in line with current research supporting the
building of smaller schools and the re-sizing ofregional mega-schools ?
The century-old trend towards school consolidation and ever
bigger schools is driven by a peculiar logic. School consolidators, posing as
modernizers and progressives, tend to rely upon a few standard lines. Student
enrollment has dropped, so we cannot afford to keep your small school open. Now
dont get emotional on us. It simply comes down to a matter of dollars and
cents.
Whats wrong with this conventional school planning and
design logic?A growing body of North
American education research on the dollars and sense of school size is
exploding the myth and now suggest that smaller scale schools are not only
better for students but, more surprisingly, more cost effective for school
boards.Whereas school consolidation and
economies-of-scale were once merely accepted truths, supported by little
evidence, newer studies are demonstrating that true small schools also deliver
better results in academic achievement, high school completion rates, student
safety and social connectedness.
ClassroomDropOutsSchool sizes continued to grow until the
first decade of the 2000s with little research support, coherent analysis, or
public scrutiny.One influential study,
J.B. Conants 1959 book, The American High School Today, fed the growth hormone
with a fateful recommendation that no high school should have a graduating
class of less than 100 students.High
schools were thenincreasingly
consolidated and, in the United States, the number of high schools with more
than 1,500 students doubled and, by 2010, 40 % of Americas high schools
enrolled more than 1,000 students.
The most popular, safest and single most effective model of
schooling, the small schools model, was not only overlooked but effectively
marginalized by policy makers and school facilities planners. Independent
scholarly research in support of smaller schools, especially for secondary
school students, gradually began to surface.Such empirical research, however, rarely made it to the table where
policy is made in the ministry of education, superintendents office, school
architects workplace, or even the university faculties of education.
One of the first studies to challenge the prevailing
orthodoxy was Dollars & Sense: The Cost Effectiveness of Small Schools
(Knowledge Works Foundation, 2002).Written by Barbara Kent Lawrence and a team of recognized experts, it
very effectively demolished the central arguments made by large school
defenders based upon so-called economies of scale. Small schools, the
authors, claimed actually cost less to build based upon the metric of cost per
student. They made the compelling case that large schools, compared to smallschools, have:
In addition to dispelling myths about economies-of-scale,
the authors proposed specific guidelines for Ideal School Sizes, specifying
upper limits:
High Schools (9-12), 75 students per grade, 300 total
enrollmentMiddle Schools (5-8), 50 students per grade level, 200 total
enrollmentElementary
Schools (1-8), 25 students per grade level, 200 total enrollmentElementary Schools (1-6), 25 students per
grade level, 150 total enrollment
The authors of Dollars & Sense also rejected claims that
the benefits of smallness could be achieved by designing and creating
schools-within-a-school (SWaS). They recognized that turning over-sized
facilities into SWaS design schools may be practical, but recommended against
designing new schools where large numbers of students (Grades K-12) were reconfigured
into divisions in particular sections or linked buildings.
Craig B. Howleys landmark 2008 Educational Planning
article, Dont Supersize Me, provided the concrete evidence that building
small schools was more cost effective.Comparing 87 smaller Grade 9-12 schools with 81 larger schools, his
research demonstrated that the smaller schools (138 to 600 students) were, on
average, no more expensive per student to build than the larger schools
(enrolling 601-999 students), and were actually less costly per square foot
($96 vs. $110). Furthermore, the new planned larger schools were oversized when
actual enrollments were considered, making them more expensive per student, the
key cost metric.
During a nine year period, from 2000 to 2009, the Bill and
Melinda Gates Foundation took a $2 billion run at the problem with mixed
results. Comprehensive high schools were declared harmful to the academic
advancement and welfare of American students.Mega-high schools with as many as 4,500 students educated under a single
roof were found to be breeding apathy, sapping students motivation to learn
and teachers commitment to teaching. Beginning in 2000, the Gates Foundation
poured some $2 billion into replacing these dropout factories, funding 1,600
new, mostly urban high schools of a few hundred students each, some of them in
restructured comprehensive high schools, others in new locations.
The massive Gates Small School initiative, centred on
Portland, Oregon, ran into structural barriers, sparked teacher union
resistance, anddid not produce quick
results.Trying to re-size schools and
re-invent decadent school cultures proved more challenging than expected, and
the Gates Foundation ran out of patience when student test scores remained
stagnant. Many of the small schools that we invested in did not improve
students achievement in any significant way, Bill Gates wrote in 2009. The
foundation then made a sharp turn and shifted its attention and resources to
teacher quality reform strategies.
The campaign for more personalized urban and regional high
schoolsstructured and designed to forge more meaningful connections between
students and adults in a concerted effort to booststudent achievementis still supported by a
raft of research and student and teacher surveys. Americanauthorities on student dropouts consistently
report that students dont care because they dont feel valued. When
adolescents trust their teachers theyre more likely to persist through graduation,
claims University of Michigans Valerie Lee and a colleague.
The Gates experiments did provide some vitally-important
lessons.Reducing school sizes alone is
not enough to turn around under-performing schools. In the case of New York
City, shutting down twenty large, under-performing high schools worked better
in improving graduation rates (from 47 to 63%) because the principals of the
200 new smaller schools that were created as replacements had the power to hire
their own teachers and staff.
The Knowledge is Power Program (KIPP) charter schools,
created on the small school model also fared much better than the mainstream
reconfigured urban high schools.Principals and teachers at KIPP schools, for example, pride themselves
on knowing every students namesomething the schools are able to do mostly
because theyre small, with average enrollments of 300.Even in his 2009 critique of the Small
Schools Initiative, Bill Gates praised the small-scale KIPP schools. Their
strong results may reflect the combination of smaller size, high standards,longer school days, and employing their own
teachers and staff.
Creating smaller schools and a more intimate school climate
in the absence of high standards and good teaching isnt enough.Theres no guarantee that small schools, in
and of themselves,will create good
climates.Having said that, smaller
schools are more likely to create the sense of connectedness among students and
teachers that motivates them both to work hard, according to the Dollars &
Sense researchers.Generating a level of
genuine caring and mutual obligation between students and teachers is also
found far less frequently in large, comprehensive high schools. Small schools,
in other words, are more likely to create the conditions that make learning
possible.
Writing in the Washington Monthly (July 6, 2010), Thomas
Toch put it best.Breaking up large
dysfunctional high schools into smaller units may not work miracles, but is
likely a step in the right direction. Smaller school settings are still proving
to be one of a number of important means to the desired end:getting students and teachers in impoverished
neighborhoods or marginalized rural communities to invest more in their work
still looks like the best route toward lifting achievement and getting a far
wider range of students through high school and onto post-secondary education.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing). Reactie van Ontscholer Laevers (CEGO) in 2007
Reactie van Ontscholer
Ferre Laevers (CEGO) op start O-ZON in
2007
1Inleiding
Prof. Laevers en het CEGO zijn in Vlaanderen al dertig jaar
vurige pleitbezorgers van de ontscholing en van het vrij initiatief van de
leerling. In het vorige nummer van Onderwijskrant (nr. 139) hebben we dit
uitvoerig aangetoond. In april 2006 ontvouwden Laevers en CEGO-medewerker Luk
Bosman voor het eerst hun ontscholingsplan voor het secundair onderwijs dat
volgens hen volledig voor de bijl moet. Kennisoverdracht en geleide instructie
zijn passé; verregaande ontscholing staat voorop. Op de Pro & Contra-pagina
van KNACK (13.12.06) rond de vraag: Meer kennisgericht onderricht? vertolkte
Ferre Laevers het Nee-standpunt.
In de inleiding lezen we: Veel leerkrachten hebben de evolutie in het onderwijs niet opgepikt.Daarom zoeken ze nu houvast bij het
kennisgericht onderwijs , aldus Ferre Laevers, pedagoog van het Centrum
voor Ervaringsgericht Onderwijs van de KULeuven. In de erop aansluitende
Knack-poll sprak 89 % zich uit voor meer aandacht voor kennisgericht onderwijs
- tegen de visie van Laevers dus. Hieronder drukken we Laevers standpunt af.
In punt 3 vermelden we reacties op zijn standpunt. Laevers schetst een
karikatuur van het bestaande en van het door hem vroeger genoten onderwijs en
vervolgens zijn alternatief. Hij eindigt zijn betoog met een beschuldigende
vinger naar de leerkrachten die er maar niet in slagen betrokkenheid uit te
lokken.
2Standpunt van Laevers
Laevers schrijft: Ik vind ook dat een grotere impact op de
leerlingen nodig is, maar terugkeren naar een meer kennisgericht onderwijs is
niet de oplossing. Ik herinner me levendig hoe ik vroeger alle rivieren van
Europa uit het hoofd moest leren. Heeft dat mijn beeld van de werkelijkheid
veranderd? Ik wil dat jongeren bijvoorbeeld beseffen hoe ver Australië ligt.
Dáár moeten we naartoe. Het kan dat leerkrachten niet in de nieuwe visie zijn
meegegaan. Omdat ze dat nieuwe stadium van ons onderwijs niet oppikken,
ontstaan er frustraties. Dus zoeken ze houvast bij wat vroeger van leerlingen
werd verwacht, bij die lijstjes. Volgens mij zien ze leerlingen te veel als
computers, waar je files aan toevoegt.
Wat mij interesseert, is niet het volstouwen van die
computer, maar hoe ik aan de programmas raak en hoe ik ervoor kan zorgen dat
de computer meer kan. Ik geloof dat men best moeilijke dingen kan meegeven,
maar het moet boeiender. Ik hoor nu veel leerkrachten zeggen dat onderwijs voor
de helft niet boeiend kán zijn. Dat vind ik echt het breekpunt. De nadruk
moeten we verleggen op leren verkennen. En dan is zon lijst met feitenkennis
zonde. Wat jongeren kunnen leren op het internet of bijvoorbeeld National
Geographic, hebben scholen nu niet te bieden. Er zijn wel leerkrachten die goed
gebruik maken van die mogelijkheden, maar te weinig. En dat de leraars minder
competent zijn, heeft meerdere oorzaken. Kandidaten voor de lerarenopleiding
kwamen vroeger uit sterkere richtingen. Daardoor zijn leerkrachten nu minder
taalvaardig en minder communicatief. Dat heeft zijn gevolgen bij de overdracht
van kennis.
Maar men heeft ook, vooral in het secundair onderwijs, te
weinig geïnvesteerd in didactiek en in methodes. Want jongeren zijn niet meer
hetzelfde als twintig jaar geleden, en leerkrachten moeten daarmee kunnen
omgaan. Uit het onderzoek van ons centrum blijkt bijvoorbeeld dat de
betrokkenheid tijdens lessen Engels erg laag scoort. Terwijl de kennis van
Engels via media en muziek bij de jongeren veel groter is geworden. Dat bewijst
toch dat met die kennis niets gebeurt.
3.Reacties op Laevers
3.1Lode
Peys: leerinhoud is secundair; CEGO niet begaan met essentie
De grote didactische
zorg en theorievorming van professor Laevers en zijn CEGO (Centrum voor
Ervaringsgericht Onderwijs) kan men samenvatten met de woorden welbevinden en
betrokkenheid. Deze didactische voorwaarden zijn zo onontbeerlijk als borden
bij een maaltijd, maar het belangrijkste is nog altijd wat men zijn gasten
voorschotelt. Dat moet stevige en gezonde kost zijn, en de kunst om die te
bereiden is de dagelijkse zorg van elke leraar. Daarbij voelen de leraars zich
in de steek gelaten door het CEGO en allerlei pedagoochelaars, die de vorm
boven inhoud dicteren.
De man/vrouw in het veld heeft het altijd gedaan -ook
volgens Laevers. Kan ook niet missen gezien hun geringere competentie, want:
zwakkere kandidaten in de lerarenopleiding, aldus Laevers. Wat heeft
professor Laevers en het CEGO (samen met andere universitaire instellingen en
hogescholen) belet om een gedifferentieerd curriculum uit te werken en aldus
een zorgbrede lerarenopleiding te realiseren? Dan pas zou hij de problematiek
ervan ten gronde moeten verkennen en zich vervolgens met kennis en
methodieken moeten bezighouden in plaats van vrijblijvende theorieën over
vaardigheden te spuien. Lode Peys, Berg (Knack, 3.01.07).
Volgens prof. Laevers is kennisgericht onderwijs terug te
brengen tot een overdracht van lijstjes met feitenkennis. Leerkrachten die voor
meer kennisoverdracht pleiten hebben bijgevolg de evolutie in het onderwijs
niet opgepikt en zijn blijven steken ik doe een gok in de jaren dertig.
Zon uitspraken zeggen meer over pedagogen als Laevers dan
over de leerkrachten. Persoonlijk gebruik ik behoorlijk wat audiovisueel
materiaal en in bepaalde lessen ook het internet, maar ik gruwel van de
pedagogische heiligverklaring van deze werkmiddelen. Bij matig gebruik kúnnen
deze werkmiddelen de lessen boeiender maken, maar bij overdadig gebruik wordt
het tegenovergestelde bereikt. De boeiendste lessen zijn per slot van rekening
nog altijd een dialectisch proces, een vorm van dialoog. De technologische
werkmiddelen staan zelfs vaak deze dialoog in de weg.
De heer Laevers wil dat de nadruk wordt gelegd op het leren
verkennen. Maar om te verkennen, heb je natuurlijk een dosis kennis nodig. Met
surfen op het internet bereik je bijzonder weinig als je geen begrippen kent,
de zinnen niet begrijpt en het geheel niet in een context kan plaatsen.
Leerlingen moeten kunnen synthetiseren en analyseren, moeten kritisch kunnen
zijn. Daarvoor hebben ze een behoorlijke kennis nodig van de gebruikte taal
(woordenschat én grammatica) en een zekere kennis van het onderwerp in kwestie.
Het is geweten dat pedagogen vanuit hun obsessie voor
ervaringsgericht onderwijs maar weinig vertrouwen hebben in de algemene vakken.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat die algemene vakken voortdurend onder
druk staan (Steven Devillé, Leuven, Knack, 3.01.07).
3.3Anfiga: Laevers maakt karikatuur van
basiskennis en visie critici
Als we eventjes het huidige onderwijsklimaat in vraag
stellen dan hebben we het volgens Ferre Laevers niet begrepen, want 'we kunnen
dat nieuwe stadium van onderwijs niet oppikken' en dus zijn we volgens hem
gefrustreerd. De balans kennen/kunnen is nu echter heel erg uit evenwicht
gebracht. We reageren omdat we elke dag ervaren dat ook onze leerlingen daarvan
hinder ondervinden. 'Zo'n lijst met feitenkennis is zonde', volgens Laevers.
Het gaat niet om 'een lijst', het gaat om inhoud, om effectieve basiskennis om
bijvoorbeeld een factuur te controleren of een verzekeringscontract te begrijpen.
Een concreet voorbeeld: een schitterende spreekopdracht over
WOII met als toemaatje een powerpointvoorstelling. Als je de spreker (4tso)
achteraf vraagt wie de geallieerde landen waren, moet hij het antwoord schuldig
blijven! Eventjes knippen en plakken van het internet en dat was voldoende,
dacht hij!Door de globalisering gaan
onze leerlingen later nog sterker in hun schoenen moeten staan dan vroeger. Je
kan maar kritisch zijn en alert reageren als je voldoende basis hebt. Dat
willen we onze leerlingen in hun beroepsleven meegeven door samen vaardigheden
én kennis op te bouwen. (Anfiga, leraar, 31 jaar ervaring, Knack-Forum)
3.4 Miet Ooms: misprijzen voor leerkrachten
Ik voel me een beetje op mijn teentjes getrapt door prof.
Laevers. Ik ben licentiaat Germaanse Talen, mijn lerarenopleiding een tiental
jaren geleden gevolgd (toen het vaardigheidsonderwijs stilaan opkwam) en sinds
een drietal jaren actief als leerkracht Nederlands en Duits. De afgelopen twee
schooljaren heb ik tot nu toe in zes scholen lesgegeven, van de 'zwaarste'
ASO-richting tot in het bso, tweede en derde graad. Ik denk dus dat ik een
beetje recht van spreken heb. Eerst een algemene opmerking. Taalleerkrachten
weten als geen ander wat vaardigheidsonderwijs betekent: leerlingen moeten de
taal in kwestie (moedertaal of vreemde taal) goed kunnen begrijpen (lezen en
luisteren) èn er zich goed in kunnen uitdrukken (spreken of schrijven), en
daarna volgt de 'kennis' over de taal. Op zich sta ik vierkant achter dit idee,
maar in de praktijk betekent dit dat een leerling geen moeite meer zal doen om
woordenschat of grammatica te studeren, wat toch nodig is om een taal deftig te
beheersen, omdat ze toch door zijn op hun vaardigheden.
En dat is ook zo, want een leerling zal niet snel buizen op
een vaardigheidstest, zo abominabel slecht spreken, schrijven, lezen en
luisteren ze niet (en mocht het toch per ongeluk gebeuren, dan is de test in
kwestie slecht, want: niet aan hun niveau aangepast'). Gevolg: ja, ze kunnen
zich in verschillende situaties behelpen, maar je kan niet zeggen dat ze de
taal echt beheersen. En dat geldt ook voor Engels: van naar Amerikaanse series
te kijken en ondertitels te lezen, zal je geen vloeiend Engels gaan spreken.
Lage betrokkenheid tijdens de les Engels ? Natuurlijk, daar zijn geen
ondertitels en daar moeten we dus moeite doen .Veel leerkrachten hebben volgens Laevers de evolutie niet opgepikt. Ik
ken echter ontzettend veel (taal)leerkrachten die ontzettend veel tijd steken
in het opstellen van diverse vaardigheidsoefeningen, vaak omdat de leerboeken
volgens hen niet voldoende of goed genoeg zijn.
Laevers stelt verder: Wat jongeren kunnen leren op internet
(...) hebben scholen nu niet te bieden. Ten eerste 'leer' je niks door met
twee klikken iets op te zoeken, het op te kribbelen en daarna te vergeten. Ten
tweede schakelen heel wat scholen internet, documentaires e.d. in in hun
lessen, als ze voldoende technische mogelijkheden hebbe . Laevers poneert ook:
De betrokkenheid tijdens de lessen Engels scoort laag, terwijl de kennis via
media en muziek bij de jongeren veel groter is geworden. Dat bewijst toch dat
met die kennis niets gebeurt?' Neen, dat bewijst dat zolang het hapklare
brokken zijn die de juiste smaak hebben, ze er wel ingaan. Maar zodra het een
schools geurtje krijgt, is de goesting al snel over... Idem met film en
tv-programma's in de les? Moeten we dit kennen, mevrouw?' (Miet Ooms,
KNACK-forum).
3.5 Themanummer over 30 jaar EGO
Het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) vierde in
april 2007 30 jaar EGO. Het zegebulletin dat Ferre Laeversvoorlegde, klonk euforisch en strijdvaardig: De klaspraktijk in het basisonderwijs is
totaal veranderd sinds de intrede van het EGO. Over vijf jaar moet ook het
secundair voor de bijl gaan". Zelf denken we daar anders over.EGO betekent ego-gestuurd leren vanuit de
eigen ervaring en verlangens als kompas. Dit staat haaks op de eeuwenoude
onderwijsgrammatica. Onderwijs is in sterke mate kennis- en cultuuroverdracht
en cultureel leren.
Het EGO-concept van de leerling die zelf het leerproces
stuurt en zichzelf ontplooit, klinkt wel progressief, maar leidt tot
ontschoolde en onmondige jongeren. EGO keert zich tegen de verhoging van hun
intellectuele kwaliteit en mondigheid. Het is dan ook een romantisch,
conservatief en anti-emancipatorisch project.
De kritiek op onderwijsvisies à la Laevers klinkt luider dan
ooit. Op recente COV-studiedagen bepleitte Hans Van Crombrugge een visie
voorbij de dictatuur van het welbevinden'. Ook prof. Kelchtermans verzet zich
tegen het opleuken van het onderwijs. Vanwege de COC-lerarenbond kreeg
Laevers veel kritiek op zijn recente stemmingmakerij tegen het secundair
onderwijs en op zijn ontscholingsvoorstellen.
In veel Westerse landen worden ontscholingsideeën à la CEGO
verantwoordelijk gesteld voor de niveaudaling en voor de verwarring in het
onderwijs. Voor een diepgaande kritiek op de visie van Laevers en het CEGO en
op het functioneren van CEGO als GOK-steunpunt verwijzen we naar het
themanummer 30 jaar EGO. Klaspraktijk taaier dan EGO-ideologie.
Cultuuroverdracht & ervaringsverruimend leren versus EGO-ontscholings-en
ontplooiingsmodel (Onderwijskrant nr. 139, oktober 2006)
www.onderwijskrant.be: themanummer 139 over ervaringsgericht onderwijs van CEGO. Lees oo: tweets Raf Feys
Onderwijs. Bijdrage over nefaste evoluties in Nederlands onderwijs: grootschaligheid, bureaucratisering, onderwaardering leraar â¦
'Geef de leraar zijn
klas terug' en grootschaligheid (bijdrage in Vrij Nederland over wat er misging
in het onderwijs)
Geef de leraar zijn klas terug, dat was ongeveer ook het
motto en de basisboodschap van de O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing)-campagne
van Onderwijskrant die begin 2007 werd opgestart. We lazen vandaag in Vrij
Nederland een boeiende en inspirerende bijdrage over nefaste ontwikkelingen van
de voorbije decennia: http://www.vn.nl/Archief/Samenleving/Artikel-Samenleving/Geef-de-leraar-zijn-klas-terug-1.htm
Nefaste gevolgen
grootschaligheid
Een thema in de boeiende bijdragebetreft de vele nefaste gevolgen van de
schaalvergroting.Die passage is
bijzonder leerrijk in het perspectief van de geplande schaalvergroting binnen
de Vlaamse scholen: "Zo
overzichtelijk als de onderwijswereld vroeger was, zo ondoorzichtig is deze nu
geworden. De scholen zijn de afgelopen decennia gefuseerd tot immense, vele
duizenden en soms zelfs tienduizenden leerlingen tellende instituten, met, als
we eerlijk zijn, voornamelijk nadelen en misstanden tot gevolg. In sommige
regios hebben scholen een monopoliepositie gekregen, waardoor het aanbod is
verschraald en de keuzevrijheid is afgenomen. Door de schaalvergroting moesten
er meerdere bestuurslagen worden toegevoegd, die veel geld kosten en ook de
verhoudingen en de algehele sfeer op school hebben veranderd. De bestuurders,
die zelden een klas van binnen zien laat staan de leerlingen kennen, bepalen
het beleid, terwijl de docenten die doen waarvoor het onderwijs bedoeld is,
namelijk lesgeven, daar amper invloed op hebben. Dat is vragen om moeilijkheden
en die zijn er dan ook in grote mate."
Waarom is er momenteel in Vlaanderen zo weinig weerstand
tegen de geplande grootschaligheid en dit niettegenstaande de negatieve
ervaringen in het hoger onderwijs? In 1995-1996 kwamen we nog massaal op straat
tegen de door het duo Vandenbroucke-Monard geplande schaalvergroting,
enveloppefinanciering, e.d. voor het secundair onderwijs.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing): verantwoordelijken voor uitholling taalonderwijs reageerden bitsig bij start O-ZON-debat
Verantwoordelijken
voor uitholling taalonderwijs reageerden bitsig bij start O-ZON-debat in 2007 (Raf
Feys en Noël Gybels: Onderwijskrant nr. 140 & O-ZON-witboek: januari 2007)
Woord vooraf
De voorbije 15 jaar besteedde Onderwijskrant veel aandacht
aan de uitholling van het taalonderwijs.
Binnen onze O-ZON-campagne was dit ook een centrale gedachte. Zie ook ons Witboek Taalonderwijs, Onderwijskrant nr.
153 op www.onderwijskrant.be. Bij de start van de O-ZON-campagne
probeerden een aantal neerlandici die betrokken waren bij de opstelling van de
controversiële eindtermen/leerplannen en bij de propaganda voor de eenzijdige
communicatieve of taalgerichte (vaardigheids)aanpak om de O-ZON-campagne in de
kiem te smoren. In een bijdrage van januari 2007 brachten we hier verslag over
uit.
Inleiding
In het kennisdebat van de voorbije maanden merkten we dat de
meeste verantwoordelijken voor de gecontesteerde eindtermen, leerplannen en
methodieken taal zich veelal gedeisd hielden. Het Steunpunt NT2-Leuven maakte
destijds een vernietigende analyse van het klassieke taalonderwijs en opteerde
voor eenzijdig taakgericht taalvaardigheidsonderwijs. Steunpuntmedewerkers als
Jaspaert en Van den Branden hadden ook veel invloed op de formulering van de
gecontesteerde eindtermen. Zij verkozen wijselijk niet in te gaan op de recente
kritiek.
Dit was ook het geval bij de opstellers van documenten/leerplannen
waarin gesteld werd dat minstens 60% van de tijd en van het examen besteed
moest worden aan taalvaardigheden. (NvdR: Onze O-ZON-actie leidde tot het later
schrappen van die 60%/40% maatregel.) In een vorige bijdrage zagen we ook al
hoe Jan TSas als eindredacteur van KLASSE het debat en de vele reacties van de
leerkrachten doodzweeg in het januarinummer van KLASSE.
Enkele neerlandici die mede verantwoordelijk zijn voor de
eenzijdigheid van de eindtermen, leerplannen en methodieken, gingen wel in de
tegenaanval. In eerste instantie probeerden ze het debat een halt toe te
roepen. In dit artikel bekijken we de reacties van Soetaert, Mottart, Valcke,
TSas, Rymenans, Callebaut en het standpunt van VON (Vereniging voor Onderwijs
in het Nederlands).
De academici Soetaert, Mottart en Valcke (Ugent), Rymenans
en TSas (UA en VON) stellen het voor alsof zij in het verleden steeds een
genuanceerd standpunt verkondigd hebben. Er is dan ook niets mis met de
eindtermen en leerplannen taal en met hun moderne vakdidactiek. Het zijn
enkelleerkrachten die te lui, te dom of
te nukkig zijn om hun taalideologie toe te passen die nu protesteren.
Vooraleer we uitvoerig uit hun betoog citeren, willen we
Soetaert en co heel even herinneren aan recente uitspraken van henzelf en
collegas neerlandici die een analoge visie verdedigden. Ronald Soetaert
(neerlandicus UGent) poneerde: "De
kennisoverdracht, de verdeling van het curriculum in vakken, de obsessie met
het schoolboek het is allemaal passé (DS, 1.09.01).
In Taaldidactiek voor
het funderend onderwijs (Acco, 2004) schreven de neerlandici Frans Daems
(UA) en Kris Van den Branden (Steunpunt NT2 Leuven): Systematisch expliciet onderwijs van elementen, zoals woordenschat,
spellingregels e.d. is weinig effectief. .. Een slechte spelling maakt een
taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter.Koen Van Gorp (Steunpunt) pleit er voor een
zelfontdekkende constructivistische aanpak met de leraar als 'coach'.
In Weg met de grammatica beweerde Rita Rymenans (UA)
onlangs nog dat volgens de Vlaamse taalkundigen scholen hun tijd verkwisten met het aanleren van grammatica (DM,
20.01.05).De slogan taalonderwijs=taalvaardigheidsonderwijs is vooral
gelanceerd door mensen van NT2-Leuven (Jaspaert, Kris Van den Branden ) en van de VON (o.a. Rymenans en Daems).
De hiervoor vermelde neerlandici kregen dan ook de kritiek
dat ze een eenzijdige visie propageerden en mede verantwoordelijk zijn voor de
polarisering tussen kennis en vaardigheden. In hun verdediging wassen ze de
handen in onschuld. Ze hangen een karikatuur op van de vele kritiek en draaien
zelfs de rollen om. TSas, Soetart, Mottart, Rymenans beweren dat niet zij,
maar hun critici polariseren en vaardigheden tegenover kennis plaatsen. De
critici zijn volgens hen vooral gefrustreerde en ouderwetse leerkrachtendie er niet in slagen de moderne visie van
de neerlandici achter de eindtermen en leerplannen (taal) toe te passen.
Jan TSas paste dus een dubbele verdedigingsstrategie
toe.Als eindredacteur van KLASSE
verzweeg hij het debat in KLASSE. In De Standaard, in Taalschrift en in de
VON-reactie ging hij resoluut in de aanval door manipulatie en ridiculisering
van de argumenten van de critici. Aanvankelijk reageerden in Taalschrift
enkel een paar Taalunie-vrienden op zijn standpunt. Na een paar weken kreeg
TSas er ook veel kritiek vanwege docenten en leerkrachten Nederlands.
2. Soetaert en Valcke (UGent) wilden debat
counteren
2.1Reactie van Soetaert
Met zijn onmiddellijke reactie op de publicatie van het
standpunt van Hullebus wou prof. Ronald Soetaert (neerlandicus U Gent)
duidelijk de discussie in de kiem smoren (Vroeger was het beter; DM,
2.12.06). Het ging volgens hem enkel om een
simplistische oprisping van de oude leerkracht en moraalridder Hullebus.
De meeste leerkrachten gingen volgens de professor helemaal niet akkoord met de
oprispingen van Hullebus. In polls bleek achteraf dat 80 à 90 % zich akkoord
verklaarden, dit alleen al bewijst hoe weinig voeling lerarenopleider Soetaert
heeft met de praktijk. André Mottart,
een medewerker van prof. Soetaert, pakte in De Standaard (9 december 2006) uit
met een analoge verdediging. Maar Soetaert en Mottard goten met hun reactie
eerder olie op het vuur. Soetaert is een van de mensen die de voorbije 15 jaar
de klassieke onderwijsaanpakken de vernieling in schreef en voortdurend voor
een cultuuromslag pleitte (zie 2..2).
Het huidige onderwijs kan volgens Soetaert niet slechter
zijn dan vroeger: Ik meen me te
herinneren dat het grootste deel van de vakken destijds uitermate saai was,
waardoor al die kennis bij mij ook verdampt is. Die vakken werden inderdaad
gegeven vanuit het ideaal van de kennisoverdracht en dril. Ik constateer bij
mezelf dat bijvoorbeeld mijn Frans nu ook geen bewijs is van een voorbeeldige
didactiek. Deze uitspraak kwam ook ter sprake in het VRT-programma Het
Salon van zondag 9 december. Alex
Vanneste, prof. Frans UA, en Kurt Van Eeghem merkten fijntjes op dat
Soetaert dan toch destijds veel pech gehad moest hebben; bij hen was er veel
minder verdampt. Hierop gaf Soetaert ruiterlijk toe dat hij wel wat overdreven
had in de krant. Dat het onderwijsniveau gedaald is, is volgens Vanneste niet
enkel de mening van de meeste leerkrachten, maar ook van veel professoren en
van het bedrijfsleven. In De Standaard (9 december) bestempelde een medewerker
van prof. Soetart, André Mottart, eveneens het door zijn generatie genoten
onderwijs als frustrerend en weinig zinvol: De vernieuwing van het onderwijs
was een reactie tegen het soort onderwijs dat we allemaal ervaren hebben als
frustrerend en weinig zinvol. Daar willen we toch niet naar terug?.
De beste verdediging is de aanval, moet Soetaert gedacht
hebben. In zijn opiniestuk stopt hij al te graag de critici in het
conservatieve en rechtse verdomhoekje: Ik
erger me vaak aan dit gezelschap. Het gaat dan om het Belang van Kennis, de
Spelling en Grammatica. Om normen en waarden (wormen en waarden denk ik
dan zoals Koot en Bie). Soetart past - net als Jan TSas, de gekende
verwisseltruc toe. Hij en andere taaldidactici krijgen de kritiek dat ze
polariseerden door hun kunstmatige tegenstelling tussen vaardigheden en kennis.
Soetaert beweert dat precies Hullebus en de andere critici op een kunstmatige
polarisering aansturen.
2.2 Soetaert en ontscholingsdiscours
In een 1-septemberbijdrage in 2001 ondersteunde prof.
Soetaert de aanval van onderwijsminister Marleen Vanderpoorten op het klassieke
lesgeven. Hij verklaarde zich akkoord met Vanderpoorten en ondersteunde en
poneerde: "De verdeling van het
curriculum in vakken, dit soort kennisoverdracht, de obsessie met het
schoolboek het is passé Vroeger was de leerkracht een hogepriester die
kennis bezat en overdroeg; aan zijn gezag werd niet getornd. De kennis die hij
overbracht, had iets vanzelfsprekends, iets waardevols, iets zinvols, de hogere
literatuur, de belangrijkste geschiedenis. Soetaert stelde in zijn
spreekbeurten ook radicaal dat de klassieke boekcultuur en leerstof totaal
voorbijgestreefd waren in het ICT-tijdperk waarin leerlingen totaal anders
leerden: boekengeletterdheid moest plaats ruimen voor mediageletterdheid. Op
de BON-website beweert dezelfde Soetaert nu dat hij al levenslang zowel in zijn
onderwijs als publicaties wanhopige pogingen doet om polariseringen aan te
klagen. We hebben daar niets van gemerkt.
Op maandag 11 december 2006 protesteerden drie professoren
literatuur (Hugo Brems, Karel Porteman en Frank Willaert) tegen de minachtende
wijze waarop Soetaerts medewerker Mottart zich uitliet over kennis en de hogere
literatuur in De Standaard van 9 december. Mottart en co willen dat de
leerkrachten vooral inspelen op de leefwereld van de leerlingen, de wereld van
de media, de straat, de tv, de reclame. Het is volgens Brems en co de plicht om
de leerlingen even weg te halen uit hun leefwereld in plaats van telkens
opnieuw hetzelfde te bevestigen en om hen te laten zien hoe de eeuwige dingen
als schoonheid, liefde of dood nu en vroeger, hier en elders altijd hetzelfde
en toch weer anders worden beleefd en verwoord. De professoren vragen respect
voor alle leraren, die, ondanks de onderwijskundige onzin van Mottart en Co,
bij hun leerlingen belangstelling proberen op te wekken voor Beatrijs, Egidius,
Gezelle én de actualiteit van de boekenbijlagen. Dezelfde professoren zullen
zich ook wel geërgerd hebben aan de wijze waarop Soetaert, Mottart en Jaspaert
zich op een studiedag van de Nederlandse Taalunie (23.05.06) uitlieten over het
literatuuronderwijs.
Na een spreekbeurt van Soetaert over media-geletterdheid
(te Roeselare) merkten we voorzichtig op dat o.i. de boekencultuur, de
klassieke basiskennis en de klassieke instructietechnieken nog niet
afgeschreven waren en dat we ICT en internet eerder beschouwden als een
bijkomend middel dan als een cultuuromslag. We kregen onmiddellijk de volle
lading. De kritiek inzake de daling van het niveau bestempelt Soetaert meteen
als cafépraat van ouderen. Het door Marc Hullebus gevraagde debat vindt hij
dan ook geen goed idee.
2.3Actie vanwege prof. M. Valcke
Soetaert en zijn collega Mottart (zie punt 3) kregen
achteraf veel kritiek vanwege de leerkrachten en vanwege professoren
letterkunde als Hugo Brems. Een week later ondernam ook prof. M. Valcke nog een
poging om Hullebus en co tot bedaren te brengen en om de aandacht af te leiden
van de kritiek op zijn belaagde Gentse collegas. Via een brief probeerde de
voorzitter van de vakgroep Onderwijskunde Hullebus te intimideren en te
imponeren met de stelling: U als
leerkracht weet evengoed als ikzelf dat het voeren van een discussie op basis
van anekdotes en verhalen afbreuk doet aan de complexiteit van wat leren en
onderwijzen is. Vanuit zijn ivoren toren poneerde Valcke dat er absoluut
geen kloof is tussen beleid en werkvloer. Ook de discussie over de verhouding
tussen kennis en vaardigheden vindt Valcke nutteloos: Elke leerkracht, onderwijskundige, pedagoog, inspecteur, begeleider
weet dat de verhouding tussen kennis en vaardigheden schommelt tussen 0%-100%,
afhankelijk van de fase in een leerproces, de doelgroep bij de leerlingen,
enz..
Valcke stelde verder ten onrechte dat hij uit het
PISA-onderzoek kan afleiden dat er in Vlaanderen geen spanning is tussen kennis
en vaardigheden. Hij negeert tegelijk ook de vele klachten en de vele studies
van professoren en docenten die er de voorbije 2 jaar voortdurend op wezen dat
het slecht gesteld is met de kennis van Nederlands, Frans, Engels, Duits,
scheikunde, wiskunde, geschreven taal, abstracte woordenschat en dit op basis
van vergelijkende instaptoetsen.
3.Mottart: kankerende leerkrachten
Ook André Mottart, een medewerker van prof. Soetaert,
probeerde via een vlugge reactie in De Standaard (Kennis is macht, DS,
9.12.06) het debat af te stoppen. Mottart doceert vakdidactiek Nederlands en
stippelde mee de eindtermen voor Nederlands uit. Achteraf kreeg hij bakken
kritiek over zich vanwege de leerkrachten en vanwege collegas Nederlands van
andere universiteiten.
Evenals Soetaert stelt Mottart dat de kritiek enkel uitgaat
van oude, kankerende leerkrachten die
niet willen vernieuwen en niet inzien dat de vernieuwing een reactie is op het
frustrerend en zinloos onderwijs dat ze zelf genoten hebben. Die leraars willen
nog de kennis doorgeven die ze zelf op school meegekregen hebben. Maar het
onderwijs kan de kennis van dertig jaar geleden niet zomaar doorgeven. Kennis
is geen objectief vaststaand pakket van feiten die onveranderd van de ene
generatie op de andere overgaan. Er is nu eenmaal het internet. Je kunt van
leerlingen niet verwachten dat ze nog allerlei dingen vanbuiten leren die ze
met een klik op het net vinden.
Verder stelt Mottart: Waar
is het wetenschappelijk bewijs dat ze niet meer kunnen spellen? Ik erger mij
aan die veronderstellingen. Ook Mottart wekt ten onrechte de indruk alsof
er geen aanduidingen en harde bewijzen zijn voor de niveaudaling op tal van
gebieden. Mottart stelt verder dat leerkrachten het altijd moeilijk hebben met
nieuwe zaken en dan liever teruggrijpen naar vroeger: Om de zes jaar verandert de leefwereld van de leerlingen. Je merkt dat
bijvoorbeeld aan de handboeken, die raken zo snel gedateerd. Onderwijs loopt
onvermijdelijk achterop. Toen de computers opkwamen verboden sommige leraren
hun leerlingen om opstellen op de computer te maken, want ze zouden het
schrijven verleren. Jongeren schrijven nu veel meer dan vroeger, ze smsen, ze
mailen. Maar nu is dat ineens slecht voor hun taal . Mijn zoon moest voor een
geschiedenistaak gedurende een half jaar de Ierse kwestie bijhouden. Een
zinvolle opdracht. Maar leerkrachten kunnen daar niet mee om. Leraren hebben
het gevoel dat ze hun greep verliezen en dat hun zekerheden hun ontglippen. Dan
is het verleidelijk om terug te grijpen naar de veilige kennis van vroeger.
Grote aandacht geven aan spelling is teruggrijpen naar vroeger. Je kunt het
ondervragen, je houdt het in eigen hand, jij als leraar kunt bepalen wat kennis
is. Veel onderwijs is saai omdat de kennis die erin aan bod komt, ontdaan is
van alle sprankelend en relevant is. Leraren zouden hun vakgebied
actueel moeten houden. Maar wie van de collegas Nederlands volgt de
boekenbijlagen in de kranten?
Mottart wuift de kritiek omtrent de vaagheid van de
eindtermen en hun eenzijdige gerichtheid op (eind)vaardigheden weg als volgt: We hebben de eindtermen voor de tweede en
derde graad uitdrukkelijk heel open geformuleerd, omdat we bijvoorbeeld vinden
dat je de leraren daar een plezier mee doet. Dan kunnen ze zichzelf zijn en hun
persoonlijkheid in hun onderwijs stoppen. Maar het maakt hen onzeker. Van de
weeromstuit vragen ze om regels en lijntjes die ze kunnen aanvinken. Merkwaardig
voor mensen die intellectueel zijn dat ze zo moeilijk met die vrijheid
omkunnen. (De interviewer van dienst voegt er in zijn verslag fijntjes
aan toe dat Mottart zich nogal paternalistisch over de leerkrachten uitlaat.)
Merkwaardig ook is de reactie op de kritiek dat veel leraren
zich ergeren aan de vele methodische richtlijnen over hoe ze moeten lesgeven (b.v.
voor taal: vooral vaardigheidsonderwijs, communicatieve aanpak ). Mottart
stelt: Er zijn inderdaad te veel vernieuwingen op korte tijd opgedrongen,
allemaal wel zinvol maar voor de leraar moeilijk te behappen. Pedagogen werken
wel te veel vanuit pedagogische modellen, maar leraren zijn ook wel heel
betweterig. Ik ben ook nog reisleider geweest, ik had alleen last van leraren
die in de bus zaten.
Ik denk dat de
leraars zich een beetje willen verstoppen. Vaardigheidsonderwijs is zeer
arbeidsintensief. Het is veel complexer en vraagt veel meer denkwerk en
inspanningen. Traditioneel onderwijs is veel comfortabeler. De oude leraren
die klagen, vergeten verder dat ze nu een heel ander publiek voor zich hebben
dan toen ze begonnen Nu zit de hele bevolking op school, die sociaal,
cultureel en intellectueel gezien veel heterogener is. Hoe relevant is voor
die heterogene groep het elitaire concept van retorica en een literaire canon?
Of een fixatie op spelling? Je kunt geen schoolsysteem meer opzetten dat
kinderen op een zijspoor zet omdat ze niet meteen kunnen tellen of schrijven,
zoals vroeger gebeurde. Anders hou je nu niemand meer over. De vernieuwing van
het onderwijs was een reactie tegen het soort onderwijs dat we allemaal ervaren
hebben als frustrerend en weinig zinvol. Daar willen we toch niet naar terug?.
Noot: in hetzelfde weekenddossier van De Standaard poneerde
de schrijver Benno Barnard dat de slechte talenkennis onder meer een gevolg is
van het gebrek aan grammatica op school en de nadruk op actieve
taalvaardigheid. De kennis van het
Frans is dramatisch achteruit gegaan en zelfs het Nederlands praten we niet
meer correct. Het is verder een lachwekkende zelfoverschatting dat we in de
Lage Landen goed Engels praten. Dit laatste is tevens een reactie op de
stelling van de Leuvense prof. Lies Sercu dat de jongeren vlotter Engels
spreken en begrijpen dan ooit tevoren (DS, 4.12.06). Op 6 december lazen we
echter in De Standaard dat uit een instaptoets van de Karel de
Grote-Hogeschool bij de eerstejaars bedrijfsmanagement bleek dat het barslecht
gesteld is met de kennis van het Engels. Uit de het onderzoek van Marleen
Couteur (Centrum voor talen) blijkt dat 2 op de 3 studenten over onvoldoende
kennis van het Engels beschikt. Lies Sercu verdedigt verder nog steeds de
basisfilosofie achter de eindtermen: De
kennis moet (normaal)functioneel zijn. Ze moet in een authentieke context
gebruikt kunnen worden. De klassieke kennis is volgens Sercu en co te veel
dode kennis. Sercu is wel bereid toe te geven dat de balans inderdaad wat te
veel richting taalvaardigheid doorslaat.
4Reactie van VON & Taalschrift
4.1Standpunt VON-vertegenwoordigers
We bekijken nu even de reactie van TSas, Rymenans en co op
de website van de VON (Vereniging voor Onderwijs in het Nederlands). Rita
Rymenans en Jan TSas werken in de academische lerarenopleiding van de UA, de
VON-vertegenwoordigers Bert Cruysweegs en Tom Vestermans zijn lector
regentaat/normaalschool. In het verleden waren een aantal VON-kopstukken mede
verantwoordelijk voor de verspreiding van eenzijdige opvattingen. In het
VON-standpunt werd samen met NT2-Leuven eenzijdig gekozen voor een taakgerichte
taalvaardigheidsdidactiek en voor een constructivistische en zelfontdekkende
methodiek. Dit leidde tot de huidige identiteitscrisis en impasse binnen het
taalonderwijs. Als gevolg van die identiteitscrisis werd de Nederlandse VON
overigens eind 2004 opgedoekt. Vanuit hun ivoren toren propageerden VON en
NT2-Leuven een eenzijdige methodiek; ze beïnvloedden ook heel sterk de
gecontesteerde eindtermen en leerplannen. Zo verkondigde prof. Rymenans vorig
jaar nog in de kranten dat grammatica totaal overbodig was - op een moment
waarop taalkundigen en leerkrachten in de ons omringende landen voor meer
aandacht voor het grammatica-onderwijs pleitten. Vanuit diezelfde ivoren toren
bestempelen Rymenans en co nu de kritiek van honderden leerkrachten als
lichtzinnig en conservatief.
Jan TSas,
hoofdredacteur KLASSE, verzweeg in KLASSE het debat en de uitslag van de KLASSE-internetpoll
in het januarinummer van KLASSE en manipuleerde aldus de berichtgeving. In de
inleiding van de VON-reactie betreurt dezelfde TSas, samen met prof. Rita
Rymenans en co, dat de Vlaamse pers aandacht schonk aan de reacties op de actie
van Hullebus. In het bijzonder maakten ze zich zorgen over het feit dat ook
VON-voorzitter Bert Cruysweegs net als andere voorzitters van vakverenigingen
-de achteruitgang van de kennis
onderschreven had (DM, 6.12.06). TSas, Rymenans en co beweren nu dat de
Vlaamse pers die bekentenissen heeft afgedwongen: Op zoek naar zogenaamde pijnpunten in de schoolvakken heeft de Vlaamse
pers zich niet echt van zijn beste journalistieke kant laten zien. Er moesten
en zouden pijnpunten zijn en die werden dan ook vakkundig uit de onvoorbereide
monden van deskundigen uit de vakverenigingen geperst. Lees: de
academici Rymenans en TSas menen dat hun onvoorbereide VON-voorzitter zich
in de luren heeft laten leggen en daardoor de indruk wekte afstand te nemen van
het VON-standpunt. VON-voorzitter Cruysweegs die als taaldocent op een
regentaat maar al te goed weet dat het niet te best gesteld is met de
taalkennis en taalvaardigheden van de jongeren, heeft blijkbaar de mond
voorbijgepraat. Dit wil men nu rechtzetten.
De VON-mensen stellen
verder: Het helpt het onderwijs niet vooruit als in de discussie zo gratuit
veralgemenende uitspraken worden gedaan over zogenaamd teruglopende kennis,
zonder dat men kennis heeft van of zich kan beroepen op vaststaande feiten en
gegevens uit ernstig onderzoek.Rymenans, TSas en Co beschrijven de klassieke methodiek in termen van
ondoordacht slikken en reproduceren van kennis die over de leerlingen wordt
uitgegoten. Critici als Hullebus en de vele sympathiserende leerkrachten worden
ten laste gelegd dat ze uiterst simpele concepten van kennis en van
vaardigheid hanteren en het zo voorstellen alsof kennis en vaardigheid
gelijksoortige grootheden zijn die je a.h.w. in balans met elkaar kan
plaatsen, enkel frontale kennisoverdracht (doceren) voorstaan . De vele
pleidooien voor herwaardering van de grammatica in Frankrijk en elders
omschrijven ze overigens als holle retoriek. De VON-mensen daarentegen
pleiten allang voor een verlossing uit die ellende, voor een moderne
taaldidactiek waarin leerlingen zelf inzichten en kennis opbouwen. Die
didactiek bestaat al sinds de jaren 70 en wordt gedragen door begeleiding en
inspectie, maar ze wordt nog onvoldoende toegepast.Rymenans en co verwijzen wel niet naar de
VON-standpunten uit het verleden en naar de kritiek op de eindtermen e.d.
4.2Jan TSas in Taalschrift
Jan TSas schreef in Taalschrift van de Taalunie(20.12.06) volgende inleiding
bij zijn eigen standpunt: Je kunt kennis
en vaardigheden niet tegen elkaar afwegen zoals prei en wortelen, zegt Jan
TSas. In modern onderwijs zijn beide noodzakelijk. Maar niet alle leraren
(willen) weten hoe ze dat moeten aanpakken. Daarmee reageert hij op het
kennisalarm dat na Nederland ook Vlaanderen beroert en waarbij vanuit sommige
hoeken wordt gepleit voor de terugkeer van het pure geheugenwerk. De Vlaamse
media springen de afgelopen weken massaal op de alarmkreet van een Brugse
leraar uit het secundair/voortgezet onderwijs Nederland uitte die kreet al eerder. De Nederlandse Onderwijsraad
heeft zelfs een onderzoek laten uitvoeren om na te gaan hoe (erg) het werkelijk
is gesteld met het kennisonderwijs.
TSas vermeldt niet dat de Onderwijsraad in zijn rapport
concludeerde dat leerlingen o.a. kampen met een ernstig tekort aan taalkennis
en taalvaardigheid. De woordenschat,de
kennis van grammatica en de zinsopbouw zijn gebrekkig, aldus de Onderwijsraad.
Leerlingen en studenten hebben ook moeite met complexe taalvaardigheden, zoals
het onderscheiden van hoofd- en bijzaken en redeneren. De oorzaak zoekt de raad
vooral bij ondoordachte hervormingen. Zo ligt de nadruk bijvoorbeeld meer op
het presenteren en opzoeken van informatie in plaats van het zelf formuleren.
Net als zijn oudere spitsbroeders pakt TSas uit met een
karikaturale voorstelling van het onderwijs uit het verleden: Veertig jaar geleden was lesgeven zo goed
als dogmatisch kennis overdragen. De leraar was alwetend, punt uit, en je had
als leerling maar te slikken en te reproduceren, op straffe van een slecht
rapport of vroegtijdige uitsluiting. Dit was het model waarin kinderen en
jongeren braaf wachten tot de leraar zijn kennis voor eens en altijd in hun
hoofden giet en dat ervan uitgaat dat leerlingen per definitie gemotiveerd zijn
om gelijk welk soort kennis zonder enige kritische zin op te slaan en later te
reproduceren. Naïef en uit de tijd, geef toe. Via louter geheugenwerk win je
misschien een quiz, maar geen debat. Vandaag de dag is de samenleving complexer
en veeleisender Bovendien is 85 procent van bijvoorbeeld de technische kennis
jonger dan vijftien jaar (en straks wellicht jonger dan tien of vijf jaar).
Dat de taalkennis en taalvaardigheden die nodig zijn voor taal e.d. om de vijf
jaar veranderen, is o.i. pure onzin. Jan TSas stelt verder: Ook over al of niet effectieve didactieken
lees ik bij de critici weinig.TSas weet maar al te best dat wij alleen al de voorbije jaren hierover
talrijke taaldossiers gepubliceerd hebben (zie taaldossier op www.o-zon.beof in Onderwijskrant). In 1993 publiceerden
we ook al een kritisch rapport over hun modieuze eindtermen. In hun
(overheids)tijdschrift KLASSE doen TSas en Bormans echter hun uiterste best
om alles wat niet strookt met hun modieuze ontscholingsideologie te verzwijgen.
TSas minimaliseert
de modieuze taaldidactiek en stopt vervolgens de critici in het verdomhoekje.
Hij schrijft: Begin jaren 90 koos het
Vlaamse talenonderwijs niet voor een radicale ommezwaai naar vaardigheden, maar
voor een accentverschuiving. Langzaam maar zeker ontdekten de meeste leraren
hoe ze kennis en vaardigheden op effectieve wijze kunnen integreren in hun les.
Zij worden tegenwoordig echter nogal gratuit beledigd. Een bepaalde groep
leraren klaagt over het tekort aan kennis en een teveel aan vaardigheden, zowel
in het basis- als in het secundair onderwijs. Massaal schieten die leraren met
scherp op het beleid, de onderwijsinspectie, de lerarenopleiders, de didactici,
de pedagogisch begeleiders... Leerplannen worden voor de galg gesleept als
kennisontwortelende keurslijven en sommigen pleiten ronduit voor een terugkeer
naar het traditionele onderwijsmodel van pure kennisoverdracht met veel
geheugenwerk en in taalonderwijs driloefeningen om de grammaticale regels
er opnieuw in te pompen. De enigen die in al dat gezeur buiten schot blijven,
zijn de aanvallers zelf. Ik moet de eerste reflectie nog lezen van een leraar
die in de spiegel durft te kijken en zegt: Misschien pakken wij het anno 2006
verkeerd aan. En ja, misschien zit daar wel de kiem van het probleem.
4.3Kritiek op TSas in Taalschrift
We citeren even de reactie van neerlandicus Johan Nijhof op
11.01.07. Nijhof schrijft: De discussie
gaat niet over de verdediging van het bijbrengen van vaardigheden in het
moderne onderwijs, want die worden door niemand verketterd. Op de verhoudingen
tussen kennis en vaardigheden komt het niet zozeer aan, als beide elementen
maar in royale mate aanwezig zijn in de soep. Alleen zou er een enorme
hoeveelheid kennis bij horen te zijn aangeleerd. Het punt is dat de
kenniscomponent systematisch is ondergraven; er is geroepen dat kennis ballast
zou zijn. Verder is wát er toegepast moet worden en waarop gereflecteerd wordt,
echter steeds minder duidelijk. Er is inderdaad van alles vindbaar, maar hoe
voorkomen we b.v. de fouten uit het verleden als hoogleraren geschiedenis ook
niet meer weten hoe het zat?
Ik citeer Trouw 8/1 (over dt-fouten) Het is mij op de
basisschool ook nooit goed uitgelegd. Als ik er nu problemen mee heb, antwoordt
een leraar dat ik dat toch ondertussen wel had moeten weten, en dat hij geen
zin heeft om het weer uit te leggen. Een andere leerling in het Trouw-artikel:
Ik vind het goed dat we ons alleen hoeven te verdiepen in wat we leuk vinden.Elk ander hoger zoogdier voedt zijn kroost
op, o.a. door met eindeloos geduld voor te doen. De dogmatische
kennisoverdracht die TSas kritiseert, is precies wat wij in de natuur ook zien
gebeuren. Wij laten de leerlingen echter zelf ontdekken wat onze generatie nog
wel had geleerd, maar wat de huidige generatie (taal)docenten (als Jan TSas en
co) blijkbaar zelf niet leuk vond. Dit kan ons aardig opbreken.
Jan TSas schrijft verder: Pedagogen zeggen al tweehonderd
jaar dat de jeugd steeds dommer wordt. Oh, ja, 200 jaar? Zulke klachten vind
je ook al in het antieke Egypte. Als het toen wellicht niet waar was, zegt dat
echter nog helemaal niet dat het nu niet waar is. Die kennisoverdracht is
immers inmiddels bij wet afgeschaft.
Collega Martin Slagter, docent in het hbo (=hobu), toont in
zijn artikelHBO niet klaar voor internet(NRC 9 jan) glashelder aan de hand van de
normering aan, dat het niveau van schriftelijke taalbeheersing in tien jaar is
gedaald beneden het niveau van de vroegere meao-leerling. Mogen we met deze
harde feiten misschien waarschuwen dat het mis gaat? Kennis is overigens geheel
pijnloos, geef toe. De oude mythe, dat Zeus vreselijke hoofdpijn had toen hij
Pallas Athene baarde, is onzin. Daardoor overleeft generatie na generatie. Maar
ook dingen als de appreciatie van poëzie, een vaardigheid zo u wilt, zijn
vormen van kennis die voorgeleefd moeten worden. En een debat win je
gemakkelijk met de oude retoricaregels.
5Ides Callebaut: achterhaalde
discussie
Ides Callebaut was tot voor kort docent taaldidactiek en
pedagogisch begeleider VVKaBaO en voorzitter van de leerplancommissie
Nederlands. Hij reageerde op 6 december op de aantijgingen i.v.m. de
achteruitgang van het niveau van de leerlingen en de verwaarlozing van de
taalkennis op het Forum van DS. Volgens
Callebaut is een discussie achterhaald aangezien de overheid en de DVO tien
jaar geleden al het competentiegericht vaardigheidsonderwijs oplegde in het
decreet basiscompetenties.
Volgens Ides Callebaut is de heisa rond kennis en
vaardigheden een achterhaalde discussie omdat de overheid in het document
basiscompetenties voor de aanstaande leerkrachten de normaalscholen verplicht
om te denken in termen van competenties. De
keuze voor vaardigheidsonderwijs is volgens hem dan ook evident. Het
decreet over de basiscompetenties is dan ook een extra legitimatie van de
cultuuromslag in de eindtermen en leerplannen taal die een paar jaar eerder
werden opgesteld. Het klassieke kennisonderwijs was volledig ongeschikt,
aldus Callebaut. We beluisteren even zijn standpunt: Er bestaat al een goed
gefundeerd en evenwichtig antwoord op de vraag of het onderwijs meer op kennis of
meer op vaardigheden gericht moet zijn. De overheid heeft zelfs de
lerarenopleiding aangemaand om op basis van dat antwoord haar studenten op te
leiden. Het woord dat ze ervoor gebruikt is 'competentie'. Het komt hierop neer
dat leerlingen en studenten moeten leren hoe ze allerlei situaties kunnen
aanpakken en beheersen door hun kennis, hun vaardigheden en hun attitudes goed
in te zetten.
Onderwijs. 7 jaar O-ZONâcampagne. Reactie & ontscholingsdiscours van DVO-directeur Standaert in 2007
7 jaar O-ZONcampagne
(Onderwijs Zonder ONtscholing). Reactie & ontscholingsdiscours van
DVO-directeur Standaert in 2007
1 Simplistisch ontscholingsdiscours van
DVO-drecteur (Onderwijskrant 144 - januari
2008)
1.1Standaerts ontscholingsdiscours
Voor het themanummer van Nova et Vetera (september 2007)
over het kennisdebat werd ook DVO-directeur
Roger Standaert uitgenodigd om de O-ZON-kritiek te weerleggen. In de
bijdrage Vaardig omgaan met kennisverdedigde Standaert zijn standpunt en dat
van de DVO (=Dienst voor Onderwijsontwikkeling). Standaerts
ontscholingsdiscours komt plastisch tot uitdrukking in uitspraken als: De
reactie van de onderwijswereld op de kennisexplosie is er een geweest van die
kennis niet meer op de voet te volgen.Moet
je nog wel kunnen hoofdrekenen, met een calculator op zak? Ik zoek toch gewoon
op hoe gedownloaded gespeld moet worden.Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger aangeslagen dan weten wie
David Beckham is en culture & parlure bourgeoise hoger dan culture &
parlure vulgaire? Ik vind dat taal hoofdzakelijk communicatief moet zijn.
Wanneer er echter een parlementairemeerderheid is om te kiezen voor meer spraakkunst, dan zal dat ook zo
zijn.
In de kritiek vanwege de leerkrachten en O-ZON lag de
ontscholende onderwijsvisie en invloed van de DVO (Dienst Voor Onderwijsontwikkeling)
en van DVO-directeur Roger Standaert geregeld onder vuur. Die visie staat o.a.
centraal in de DVO-tekst Uitgangspuntenbij de eindtermen en bij de basis-competenties. in de vorm beperkte en
gedestructureerde kennis, vaagheid in eindtermen en leerplannen, overbeklemtoning
van instrumentele vaardigheden, onvoldoende bewaken en meten van de resultaten,
veel zelfontdekkend leren en projectonderwijs,sterke individu-alisering en principes als de leerling centraal,
constructivistische en competentiegerichte aanpak,ondoordacht invoeren van ICT, te globale
aanpak van leesproces (Epo, september 2007, p. 157 e.v.).
Dit alles leidt tot een onderbenutting van talenten en is
het meest nefast voor de zwakkere leerlingen. In zijn bijdrage blijft Standaert
zijn ontscholende standpunten verdedigen. Hij ontwijkt hierbij alle kritiek op
de eindtermenfilosofie e.d. Pas op het einde van zijn bijdrage vraagtStandaertzich af of de spreekwoordelijke slinger niet een beetje is doorgeslagen.
1.2 Controversiële DVO-filosofie
De DVO-filosofie
staat ook in Franstalig België en in onze buurlanden volop ter discussie. Een
paar illu-straties. In Franstalig België merken we dat de grootste
pleitbezorgers van het constructivisme en van de competentiegerichte aanpak van
de eindtermen e.d., bekennen dat ze zich hebben vergist. Zo wijst deLuikse prof. Marcel Crahyhet competentie-denken en de ontscholing nu
totaal af. In Wallonië was er minder weerstand tegen de ontscholingsdruk en dit
verklaart volgens velen waarom het onderwijs er zo sterk op achteruit ging.
Momenteel voeren Hirtt en co er actie om de ontscholing terug te
schroeven.
De Franse minister Darcos stelde onlangs dat precies de
constructivistische en competentiegerichte religie er verantwoordelijk is
voor de niveaudaling: Plus lécole
s'enferme dans le constructivisme, plus elle est inégalitaire pour les enfants
des milieux défavorisés qui ne peuvent pas avoir les compétences nécessaires.
C'est la transmission du savoir qui est le seul moyen d'apprendre
".In Franstalig Canada en
Zwitserland beluisteren we analoge kritiek. In Québec wil een overgrote
meerderheid van leraars en ouders de constructivistische en competentiegerichte
hervorming dringend terugschroeven. In Nederland werd onlangs de
competentiegerichte hervorming van het beroepsonderwijs voor minstens 2 jaar
weer uitgesteld. Een parlementaire hervorming onderzoekt er wat er de voorbije
30 jaar zoal is misgelopen bij de opeenvolgende hervormingen.
2.Snel verouderde kennis en vaardigheden?
2.1Snel groeiende en vluchtige kennis
In de visie van de
DVO staat de sterke relativering van de klassieke leerinhouden en van de
cultuur- overdracht centraal. Dit komt ook in voorgaande citaten heel duidelijk
tot uiting. Standaert verdedigt de sterke relativering van basiskennis met
demythe van de snel groeiende kennis :
De hoeveelheidkennis vermeerdert in een geometrische reeks
en wie kan die hoeveelheid nog op de voet volgen? Het is een gevecht met de
draak dat je niet kunt winnen, sisyfusarbeid, dweilen met de kraan open
Dereactie van de onderwijswereld op de
kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen
en kennis te leren zoekenwanneer je die
nodig hebt. Een paar voorbeelden: Je kan moeilijk het volledige groene
boekje uit je hoofd leren.Dus kies ik
maar voor inzichtelijkekennis: ik zoek
gewoon op hoe ik gedownloaded (sic!) moet spellen. In welke mate moet je
nog hoofdrekenen, met een calculator op zak?
In de razendsnel veranderende tijden zouden de basiskennis
en de basisvaardigheden geen lang leven beschoren zijn. Leerlingen zouden
vooral moeten voorbereid worden om steeds nieuwekennis en vaardigheden te construeren:
leren kennis opzoeken, calculator leren gebruiken, leren leren Pedagologen als
Standaert relativeren dan ook ten zeerste de rol van de kennis en van de
verschillende vakdisciplines. Standaert is ook een tegenstander van het werken
met leerplannen en vanuit vakdisciplines. Interdisciplinair en projectmatig
werken zou volgens de DVO centraal moeten staan.
In de O-ZON-publicaties wezen we erop dat de schoolse
basis-kennis en basisvaardigheden een vrij stabiel karakter vertonen. Op school
gaat het niet om willekeurige, tijdsgebonden of vluchtige informatie. Het gaat
vooral om eeuwige, duurzame basiskennis en basisvaardigheden die ons in
staat stellen om steedsopnieuw
informatie op te nemen en te verwerken en om een kritische houding ten aanzien
van informatie e.d. aan te nemen. In dit verband wees ook prof. Hans Van
Crombrugge tijdens het O-ZON-symposium op de belangrijke rol van de
vakdisciplines. Devakdisciplines
zijn er nodig om de kennis te structureren en om interdisciplinaire
verkenningen mogelijk te maken.
De progressieve Franse prof. G. Snyders repliceerde op het
cliché van de vluchtige kennis in 1978 als volgt: Voor de meeste nieuwlichters
is de erfenis vanvroeger plots een nutteloze
last geworden.Dit is evenwel een
illusie die zich in iedere generatie herhaalt. Uit 1856 dateren de volgende regels,
waarvan talloze variaties en moderne versiesbestaan. 'De kennis ontwikkeltzich zo snel dat devader van
een gezin optweederde van zijn loopbaan
al niet langer meer bijis; zijn
kinderen worden niet langer door hem onderwezen,maar hij wordt door zijn kinderen opnieuw
opgevoed. Hij vertegenwoordigt voor hen ouderwetsegewoonten, versleten gebruiken, een weerstand
die overwonnen moet worden.' (R. de Fontenay, in Journal des Economistes, juni
1856) Ieder tijdperk waande zich verloren in een wereldwaarin, naar het leek, met alles weer van
voren af aan moest worden begonnen. Iedere keer weerslaagden de onderwijsmensen die verder keken
dan de uiterlijke schijn erin het historisch perspectief te ontdekken, dat een
synthese is vangrotendeels doorlopende
lijnen en breekpunten. Volgens Snyders blijven de klassieke basiskennis en
basisvaardigheden uiterst belangrijk en nog het meest voor de sociaal-cultureel
benadeelde leerlingen.
2.2Verwaarlozing basiskennis en -vaardigheden
Het is volgens Standaert evident dat de klassieke leerinhouden
voor rekenen, spelling, geschiedenis sterk gerelativeerd moe(s)ten worden. Dat
was de boodschap die de DVO-voorzitter bij de start van de eindtermencommissies
in 1993 meegaf. Voorwiskunde (lager onderwijs)
spoorde Standaert ons aan om tal van leerinhouden te schrappen: alles i.v.m.
breuken, alle formules voor berekening van omtrek, oppervlakte en inhoud Zelf
deden we ons allerbest om aan die druk en aan de constructivistische DVO-filosofie
te weerstaan, maar toch sneuvelden bijvoorbeeld alle formules. Bij het
opstellen van het leerplan hebben we de belangrijkste formules e.d. weer
opgenomen. Volgens Standaert is het rekenen minder belangrijk en is het gebruik
van de calculator een belangrijke competentie. Was het maar zosimpel. In verband met het belang van
basiskennis wiskunde verwijzen we even naar het recent onderzoekRekenvaardigheid van verpleegkundigen. C.W.
de Jong en A.P. Koster stelden vast dat veel verpleegkundigen over te weinig
elementaire wiskundige kennis beschikken en daardoor al te veel medicatiefouten
begaan ook al kunnen ze gebruik maken van een rekenmachine. Wiskundige basiskennis
over procenten, verhoudingen e.d. is breed toepasbaar in de meest uiteenlopende
situaties en dus ook onmisbaar.
Standaerts
alternatief voor de spelling klinkt heel simpel:je kan telkens de schrijfwijze opzoeken in het
groene boekje.Standaert hangt tegelijk
een karikatuur op van de klassieke aanpak door de in-druk te wekken dat vroeger
het volledige woordenboek de spelling van alle woorden-gememoriseerd moest worden. Hij
beschouwt dit als sisyfus-arbeid.Basiskennis spelling wil echter de sisyfusarbeid van het telkens moeten
raadplegen van een boekje voorkomen. Het gaat bij spelling niet zomaar om het
inprenten van de schrijfwijze van een oneindige verzameling woorden. Het gaat
ook om inzicht in de basisregels van de werkwoordspelling, open engesloten lettergreep e.d. Via zon
inzichtelijke en breed toepasbare kennis bevorder je het vaardig en vlot
schrijven. Je voorkomt dat je telkens het groene boekje moet raadplegen en veel
tijd verspilt. Het voltooid deelwoord van downloaden heeft dezelfde vorm als
dit van antwoorden: ge+stam+d/t. Ge+download+ d wordt gedownload net zoals geantwoord
omdat we aan het eind van een Nederlands woord nooit twee d's spellen. In het
groene boekje vind je overigens de schrijfwijze van veelwerkwoordsvormen niet.
Bij spelling gaat het uiteraard ook om een dosismemoriseerwerk, met inbegrip van de
vervoeging van de courante werkwoorden net zoals bij de tafels van vermenigvuldiging.
Om het inslijpen van verkeerde vervoegingen te voorkomen, gebeurde dit vroegerindetweedegraadlageronderwijs.Momenteel moeten veel toekomstige
leraren deze vervoegingen nog inoefenen en dit gaat vrijmoeizaam. Ook geheugenkennis en parate
kennis zijn belangrijk. Als je over te weinig parate kennisbeschikt, dan moet je alles telkens weer
opzoeken en dit is een al te tijdrovende bezigheid. Hoewel de basiskennis spelling
breed toepasbaar is en het vaardig en correct schrijven bevordert, wektStandaert de indruk dat het vooral bij het
opzoeken in een woordenboek om een breed toepasbare,inzichtelijke en handige vaardigheid gaat.
In verband met de
controverse rond hettaalonderwijs pleit
Standaert ook resoluut voor de communicatieve aanpak waarbij de traditionele
inhouden i.v.m.woordenschat, spelling,
grammatica heel sterk gerelativeerd worden: Ik vind dat taal hoofdzakelijk communicatief
moet zijn.Standaert vindt grammatica dan
ook niet nuttig. Zinsontleding wordt volgens hem enkel gewaardeerd omwille van
de binding met klassieke talen. Het basisonderwijs moet volgens Standaert
echter geenszins voorbereiden op het secundair onderwijs. Dit heeft ertoe
geleid dat enkel de termen onderwerp en persoonsvorm behouden werden. Uit het
recente taalpeilonderzoekblijkt dat de
leraars, leerlingen en burgers het belang van spelling, grammatica,
woordenschatonderwijs veel hoger inschatten dan Standaert en de
eindtermen-commissie.
De DVO koos in haar eindtermenfilosofie (cf. Uitgangspunten)
voor de thematische en vakken-overschrijdende aanpak. Zelf adviseerden we de DVO
om voor wereldoriëntatienaast
thematisch onderwijs ook expliciet zaakvakkenonderwijs te programmeren in de
hogere leerjaren van hetbasisonderwijs. We stuurden ook aan op meer
systematiek. Het is geen toeval dat na de eerste tegenvallende W.O.-peiling
voor het domein natuur de eindtermen voor dit domein al weer worden
bijgewerkt. Naverdere peiling zal dit
o.i. ook het geval zijn voor tijd (geschiedenis) en ruimte (aardrijkskunde).
Bij doorlichtingen zijn er al te vaak discussies omtrent de interpretatie van de
vage W.O.-eindtermen. In de O-ZON-publicaties reageerden we uitvoerig op
ont-scholingsideeën à la DVO-voorzitter. Omtrent het belang van basiskennis
verwijzen we ook naar de visie van Raf Debaenein een van de hierna volgende bijdragen. In punt 4 gaan we verder in op
Standaerts visie i.v.m. kennis en vaardigheden.
2.3Veranderde leefwereld en leergedrag
Standaert pakt verder
uit met het cliché van de sterk veranderde leefwereld en ingesteldheid van
dejongeren .De nieuwe jeugd groeit op met ICT en leert
anders omgaan met informatie, die wereldwijd beschikbaar is. Dit is een snaar
die ook Wim Veen in Nederland voortdurend betokkelt. Leerkrachten zouden moeten
inspelen op de leefwereld van onze (inter)net-generatie die totaal anders zou
leren:zappend en multitaskend,
associatief, via opzoeken op het internet In Vlaanderen loopt ook de Leuvense prof. F. Dochy hoog op met het
mutitaskend en zappend leergedrag van de netgeneratie (zie p. 15). Jongeren
zouden het best leren als ze met alles tegelijk bezig zijn.Prof. Paul Kirschner gelooft niet dat de
hersenen van de huidige generatie een plotse evolutie hebben doorgemaakt, dat
ze nu bijvoorbeeld leren al zappend en multitaskend onderinvloed van de nieuwe media e.d. (zie bijdrage
over Kirschner op p. 16). Geconcentreerd met eenbepaalde taak bezig zijn, blijft heel
belangrijk.
Standaert, Dochy, Veen wekken de indruk dat de leerlingen
ineens veranderd zijn in zappende multitaskers e.d., dat een miraculeuze
verandering werd geproduceerd. Zijn het de leerlingen die plotsklaps veranderd
zijn? Of zijn hun werkhouding, leergedrag, kennis en vaardigheden vooral
veranderd als gevolg van de ontscholing die Standaert en co al lang propageren.
Standaert en co spelen niet zozeer in op een behoefte die daadwerkelijk
bestaat.
Zij duwen de technologische snufjes en didactische nieuwigheden
in de gretige kinderhanden door ze te promoten alsof hun leven er van afhangt.
Bij deveranderdeleerstijlen van de huidige generatie jongeren
is er eerder sprake van eenself-fulfilling prophecyopgedrongen
door ontscholers ene-learning-mensen.
Een verandering in de leefwereld betekent ook niet dat die jongeren minder nood
hebben aan basiskennis.
3.Leerinhouden elitair en
arbitrair; dominante bourgeois-cultuur
3.1Bourdieu-visie van Standaert
Volgens Standaert is de relativiteit van de leerinhouden en
van de klassieke cultuuroverdracht ook het gevolg van het feit dat enkel een
beperkte maatschappelijke elite bepaalt wat belangrijke kennis is en wat er in de
leerplannen komt. Het is een dominante culturele minderheid die vanuit haar
culturele bourgeoiswereld de inhouden vastlegde/vastlegt. Standaertverwijst in dit verband naar de visie van de
socioloogPierre Bourdieu en schrijft:
Kennis die bij een
bepaald gevormde elite hoort, wordt hoger aangeslagen dan de kennis die
circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan
weten wie David Beckham is. Kritische sociologen als Bourdieu en Bernstein
hebben boeken volgeschreven over la distance inégale à la culture van een
grote meerderheid van kinderen op school. Vaak is die dominantie ook te vinden in de verbale sector. De verbale
cultuur wordt torenhoog hoger geacht dan de technische cultuur. Het foutloos
beheersen van de regels van de uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien
dan de kennis van de automotor. Het is ook geen schande als je een technische
analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct (en dus verbaal ongenuanceerd)
uitdrukt in eengesprek: la parlure
vulgaire, contre la parlure bourgeoise van de Franse sociologen. Om het nogal
cru te stellen, de dominante geldige kennis wordt voornamelijk vastgesteld en
verspreid door mensen, die het verbaal goed kunnen zeggen en schrijven. De geselecteerde kennis is vaak die kennis
die prestigieus is en die gedragen wordt door een dominante elite.
Standaert imiteert Bourdieu
en pleit voorminder aandacht voor
kennis die circuleert bij de elite en meer kennis die circuleert in het
volkshuis. Hij betreurt dat op schoolhet weten wie Rubens is hoger aangeslagen wordt dan weten wie David
Beckham is. Bourdieu stuurde zijn studenten de straat op met vragen als:van welke muziek houd je, van demuziek van Bach of van deze van Aimable?
Bourdieu stelde dan vast dat mensen met een hogere scholing en/of inkomen Bach
verkozen. Hij concludeerde dat Bach, Rubens, Racine en de klassieke cultuur
burgerlijk waren omdat ze gekozen werden door mensen die behoorden tot de
burgerij, les héritiers van de hogere cultuur. Het is deze klasse van
héritiers waartoe ook de leerkrachten behoren die de burgerlijke cultuur
bewaken en opleggen in het onderwijs.
Er is volgens Standaert ook te veel aandacht voor abstractie
en voor de verbale intelligentie en dit te koste van de andere soorten
intelligentie van Gardner. Ook de technische cultuur het doen krijgt te weinig
aandacht. In de traditie van de Bourdieu-filosofie werd ook gepleit voor een
soort onderwijs in de eigen taal en cultuurvan de verdrukten: de taal en cultuur van de kinderen van het
proletariaat en bij uitbreiding de taal en cultuur van de niet-westerse
immigranten.
Voor Bourdieu en zijn adepten is praktisch alles wat te
maken heeft met het klassiek leerprogramma verdacht en burgerlijk en dus ook
vervreemdend en discriminerend voor proletarische kinderen: het leren van de
standaardtaal, het leren deftig en duidelijk schrijven via het maken van
verhandeling, de klassieke literatuur, leren deftig discussiëren, examens maken,
inspanningen leren leveren en zelfs de confrontatie met abstractere
wiskunde.Bourdieu en co beschrijven de
klassieke cultuuroverdracht in termen van het uitoefenenvan symbolisch geweldop de proletarische leerlingen dit komt tot
uiting in de burgerlijke leerinhouden, de exameneisen, de schooltaal, enz. De
leerkrachten en de schoolse bourgeois-inhouden vervreemden de arbeiderskinderen
aldus van hun fundamentele aspiraties en van hun familiaal en sociaal milieu.
De Bourdieu-visie leidt tot een sterke relativering van de bestaande
leerinhouden en vakdisciplines, van de oordeelkundige keuze van de
leerinhouden, van het gezag van de meester... In het Fransehervormingsplan Bourdieu-Gros (1989) werd dan
ook gesteld dat de leerkrachten veel minder aandacht moesten besteden aan de
leertaak en in het bijzonder aan lezen, rekenen en schrijven.
Met een beroep op Bourdieu propageert Roger Standaert dus
het cultureel relativisme en de hier-aan verbonden conclusie dat de
confrontatie met de verbale of hogere cultuur nadelig, discriminerend en vervreemdend
is voor kansarmere leerlingen. De klassieke leerinhouden worden dus verdacht
en vooral de symbolische en abstracte onderdelen van het curriculum, de algemene
vorming, de klassieke vakdisciplines, de literaire werken.
Indien men sociaal benadeelde kinderen belangrijke kennis
onthoudt (beheersing van de moedertaal en vreemde talen, abstract denken,
basiskennis omtrent de werkelijkheid, literatuur ) dan worden deze extra benadeeld
en gediscrimineerd. Als handarbeider-kinderen hebben we ons destijds
opgetrokken aan die zgn. burgerlijkeschoolcultuur. We waren van huis uit minder voorbereid op alles wat te
maken had met geschreven taal, maar precies door de aandacht hiervoor op school
konden we die handicap overwinnen. We gaan ook geenszins akkoord met de
stelling dat we ons als arbeiderskinderen niet aangesproken voelden door wat de
school ons aanbood. Bourdieu, Standaert en de DVO zouden zich beter inspannen
opdat alle kinderen toegang zouden krijgen tot de kennis, cultuurinhouden en
standaardtaal, dan de leerkrachten te verwijten datzeals
privilégiés of héritiers de la culture de toegang tot de kennis en
cultuur willen doorgeven.
De Franse socioloog
Bernard Lahirestelt al lang dat precies
de ideologie van zijn leermeester Bourdieu nefast is voor de talentontplooiing-
vooral ook van benadeelde leerlingen.B.
Lahire schreef b.v.: Si lécole exerce
une domination culturelle sur les élèves des milieux populaires, cest la seule
orientation démocratiquement tolérable parce que les élèves en sortent mieux
armés quil ny sont entrés. En reprenant à son compte lanalyse sociologique
de la violence symbolique de Bourdieu, on finirai aussi par penser quil ne faut
plus rien transmettre nienseigner de
peur de tuer les capacités créatives ou imaginatives (supposées naturelles) des
enfants (Défendre et transformer lécole pour tous; zie Inter-net). Het
hervormingsplan Bourdieu-Gros van 1989 wordt mede verantwoordelijk gesteld voor
de daling van het onderwijsniveau in Frankrijk. De culturele reproductie- of
nivelleringsideologie leidde tot een aantasting van de klassieke
cultuuroverdracht en tegelijk tot een aantasting van de onderwijskansen.
DeBourdieu-ideologieover de socialereproductie leidde paradoxaal genoeg tot een
toename van de école de la reproduction, tot een afname van de onderwijskansen.In naam van de gelijke kansen onthoudt men
benadeelde leerlingen cultuurinhouden die de beter gesitueerde leerlingen
buiten de school kunnen verwerven.
De Leuvense prof. Bart Pattyn drukte het onlangs nog zo uit:
Omdat men de indruk geeft dat cultuur, waardeoordelen en verantwoordelijkheid
er niet toe doen, biedt men de zwakste socio-economische subculturen geen ideaal
en daardoor ook geen uitweg uit de sociale ongelijkheid die door die subcultuur
b.v. verleiding van instant gratification in de hand wordt gewerkt (Het
nut van morele vorming).
De Franse
onderwijskundigePh. Meirieu, de belangrijkste
beleidsadviseur in de jaren negentig, propageerde destijds de Bourdieu-visie
net als Standaert. Achteraf zag hij wel in dat hij zich had vergist en getuigde:
De pedagogen waarvan ik deel uitmaak, hebben inzake de democratisering grote
foutenbegaan door zich te inspireren op
Bourdieu. We dachten b.v. dat benadeelde leerlingen eerdergebruiksaanwijzingen voor elektrische
apparaten moesten leren lezen dan literaire teksten. Ik dacht dat dit veel
dichter bij hun interesse stond. Ik heb me vergist omwille van twee redenen:
vooreerst omdat de leerlingen de indruk kregen dat ze onderschat werden;
vervolgens omdat ik ze een essentieelonderdeel
van de cultuur onthield. Cest vrai que dans la mouvance de Bourdieu, dans
celle du marxisme, jai vraiment cru à certaines expériences pédagogi-ques. Je
me suis trompé (Le Figaro Magazine, 23.10.1999).
4Competentiegerichte vaardigheidsdidactiek?
4.1Controversiële competentiegerichte aanpak
Wij en vele anderen
stelden dat er in de DVO-filosofie te eenzijdig gepleit werd voor
vaardigheids-onderwijsenvooreenconstructivistischeencompetentiegerichte
methodiek, voor een idéologie du savoir faire, voor een pedagogisch
activisme.Over het belang van
basiskennis, instructie, vakdisciplines werd gezwegen en/of denigrerendgesproken. In zijn bijdrage banaliseert
Standaert eens te meer de basiskennis en basisvaardigheden. Hij vermijdt wel
angstvallig de kritiek i.v.m. de constructivistische en competentiegerichte
DVO-aanpak van de eindtermen e.d. Hij weet dat het hier gaat om de meest controversiële
onderwerpen binnen onderwijskundige middens. De constructivistische en
competentiegerichte visie heeft o.a. geleid tot een vage en wollige omschrijving
van de leerinhouden, tot een sterke relativering van de cultuuroverdracht en
tot een daling van het niveau. Professor Marcel Crahay, de vader van de
competentieaanpak in Franstalig België,stelt nu dat hij zich heeft vergist en dat precies de competentie-ideologie
veel schade heeft aangericht.Le concept
de compétence ne résiste pas à une analyse scientifique sérieuse (Faut-il finir
avec les compétences?, zie Internet). Crahay concludeert:Il nous paraît urgent de plaider en fa-veur
dune restauration du disciplinaire. De leerinhouden en de vakdisciplines
moeten weer in ere hersteld worden.
De invoering van de competentiegerichte aanpak leidde tot
ware schooloorlogen in Québec, Zwitserland, Nederland, Frankrijk, Engeland,
Verenigde Staten In een recente raadpleging van de Waalse leerkrachten vond 65
% dat de ingevoerde competentiegerichte aanpak nefast was uitgevallen en 76 %
dat ze niets positiefs had opgeleverd. Als belangrijkste kritieken werden
vernoemd:flou, onbegrijpelijk, te
weinig precieze aanduidingen van leerinhouden, parate kennis en evaluatiecriteria(zie APED-website). Ook de progressieve Nico
Hirtt wijst op de APED-website op nefaste gevolgen van de competentiegerichte aanpak:Les nouveaux programmes sont dune lourdeur
incroyable sur le plan des directives pédagogiques. En revanche, ils créent le
flou artistique quant aux contenus à enseigner. Het competentie-denken
veroorzaakte volgens Crahay en Hirtt een sterke niveaudaling in het Franstalig
onderwijs. In een themanummer zullen we binnenkort de kritiek op de
constructivistische en competentiegerichte aanpak verder uitdiepen.
4.2Wie polariseert?
In de Uitgangspunten bij de eindtermen, in de brochure
algemene toelichting eindtermen
lan-ceerde Standaert volop het denken in termen van kunstmatige tegenstellingen
tussen nieuwe en oude aanpakken, tussen kennis en vaardigheden, tussen onderwijzen
en leren, tussen disciplinair en vakoverschrijdend werken Hij dacht en
poneerde dat de eindtermen tot een cultuuromslag en tot eenomwenteling in het onderwijs en in de lerarenopleidingen
zouden leiden. De DVO-voorzitteroefende
ook zijn invloed uit op de eindtermen-commissies. Gelukkig was er geregeld een
grote afstand tussen de feitelijke eindtermen en de DVO-visietekst. Als commissielid
voor de eindtermen wiskunde (basisonderwijs) en als tegenstander van het constructivisme
hebben we ons best gedaan om het constructivisme zoveel mogelijk te weren.
In de vorige punten kwam het dichotomiserend en sloganmatig
ontscholingsdenken nog eens duidelijk kennis, slogans als rekenen minder
belangrijk in het tijdperk van de rekenmachine, spelling en andere kennis kan
je opzoeken Standaert verzwijgt in zijn bijdrage evenwel die kritiek op de
simplistische DVO-filosofie. Hij keert zelfs de rollen om. Volgens hem zijn het
de O-ZON-mensen die sloganmatig en dichotomisch denken. Het probleem wordt
compromisloos en kritiekloos gesteld in een keihard dilemma: brengt de school
nog kennis bij of moeten de kinderen googelen of iets dergelijks? In
samenhang met de extremiteit van de vraag krijg je ook de navenante slogantaal.
Waar gaan we naartoe als de kinderen niet meer weten wie Hippocrates is
(bijvoorbeeld de naam van de hond van een bekende mediafiguur) of hoe ze de
inhoud van een cilinder moeten berekenen? Wat te zeggen van een knoert van een
fout als hij antwoord?Ik wil er geen
karikatuur van maken (sic!), maar wie de vraag in een of of-vorm stelt, genereert
de simplistische antwoorden die bij een
4.3Kennis enkel omwille van de
vaardigheden!?
In het kapittel over kennis en vaardigheden zoekt constructivist
Standaert merkwaardig genoeg zijn toevlucht in een lange uitweiding over de
taxonomie van Bloom .Met een beroep op
Bloom wil Standaert vooreerst duidelijk maken dat het in het onderwijs gaat om
kennis én vaardigheden. Alsof de kritische leerkrachten en O-ZON hieraan zouden
twijfelen. Het is wel merkwaardig dat een constructivist als Standaert verwijst
naar taxonomieën van Bloom, De Block en De Corte die hun taxonomie combineerden
met een behavioristische, Mageriaanse en operationele opvatting over
doelstellingenformulering en evaluatie. Het gesloten Mageriaans onderwijsmodel
staat haaks op het open leermodel binnen de constructivistische en
competentiegerichte visie. Precies de constructivisten hebben er alles aangedaan om afstand te nemen van de visie van
Bloom, Mager, Lang & Johnson, Merill en vele anderen.
Met zijn verwijzing
naar het taxonomisch ladder-systeem van Bloom wil Standaert vooral aantonen dat
kennis enkel in functie staat van vaardigheden (competenties) en dus een
ondergeschikte en in-strumentele functie vervult:Kennis is er enkelomwille van de vaardigheden.Volgens Standaert en co heeft kennis op zich
geen zin, maar enkel in zoverre kennis de vaardigheid, kunde, competentie ondersteunt.
Prof. F. Dochy beweert dat de leerlingen zeggen:Kennis an sich bestaat niet. Enkel als iets in
een context geplaatst is, interesseert het ons(IVO 107, juni 2007, p. 37). Die kennis mag dus ook niet los en op zich
aangeboden worden, maar enkel in een specifieke toepassingscontext, in zgn.
doe-activiteiten. Taalkennis bijvoorbeeld moet gekoppeld worden aan specifieke
communicatieve doe-opdrachten, wiskundekennis aan concretetoepassingscontexten Constructivisten
pleiten dan ook voor gesitueerde kennis.
Men kan o.i. niet zomaarkennis verwervenondergeschikt
maken aan vaardigheden, specifieke situaties en doe-activiteiten, kennis louter
als dienstmaagd beschouwen. De kracht van fundamentele kennis is vooreerst dat
ze niet gebonden is aan een specifieke probleem- of toepassingscontext en in heel
veel situaties aanwendbaar is. In dit opzicht is dergelijke kennis belangrijker
dan situatie- encontextgebonden kennis
en vaardigheden. Het is verder ook zo dat de verschillende vormen vangebruik van kennis (b.v. vraagstukken
wiskunde) eveneens in functie staan van de verwerving, vastzetting en verdieping
van kennis. Via gevarieerde toepassingen komen we tot meer gedecontextualiseerde
en breed toepasbare kennis.
Standaert zet ook de taxonomie van Bloom naar zijn hand.
Bloom heeft het over 5 niveaus van kennis-verwerking: (geheugen)kennis,
inzicht, toepassing, analyse en synthese. Standaert stelt het voor alsof Bloom
werkt met twee categorieën kennis (geheugenkennis en inzichtelijke kennis) en
met 2 soorten vaardigheden (routinematig toepassen en probleemgericht toepassen).
Standaert associeert verder kennis met feitenkennis. Kennis binnen geschiedenis
is dan louter feitenkennis en historische interpretatie noemt hij merkwaardig
genoeg een vaardigheid. De spelling van een woord opzoeken in het groene
boekje noemt hij dan weer inzicht. In de praktijk bleek het gebruik van de
laddertaxonomie van Bloom overigens niet werkbaar.
5Politici bepaalden eindtermen
Roger Standaert vraagt zich af wie er uiteindelijk moet
beslissen over de kennis en vaardigheden, over het curriculum,om wat voor alle jongeren moet worden
opgelegd als inwijding in de maatschappij, de cultuur en de
beroepenwereld.Volgens de DVO-voorzitter
trad hetVlaams Parlementals scheidsrechter op:De
brede waaier van opvattingen over wat kwaliteit is, manifesteert zich immers in
allerlei bewegingen, actiegroepen, opvoedingsprojecten, verenigingen en
belangengroepen en die brengen alle materiaal aan voor de arbitrage Een heleboel
boodschappen komen dus samen in een brandpunt, dat evenwel zo vol gestouwd zit,
dat er keuzes moeten worden gemaakt. Op een bepaald ogenblik moeten er knopen worden doorgehakt. Er is op een
bepaald moment een arbitrage nodig. ... Het vastleggen van de eindtermen
gebeurt in een democratie uiteindelijk via de filter van het parlement. Daar
gelden dan de wetten van de democratie.
Wanneer er een parlementaire meerderheid is om te kiezen
voor meer spraakkunst, dan zal dat ook zo zijn.Standaert suggereert ten onrechte dat de Vlaamse
parlementsleden verantwoordelijk zijn voor het opstellen en kiezen van de
eindtermen. Deparlementsleden hebben
aan de door de DVO- en VLOR voorgelegde eindtermen praktisch niets gewijzigd.
De DVO patroneerde het opstellen van de eindtermen en
schreef achteraf op eigen houtje dememorie
van toelichting (= Uitgangspunten). Roger Standaert en co oefenden een sterke
invloed uit bij de samenstelling van de eindtermen-commissies en bij het sturen
van die eindtermen. Voor de samenstelling van de leerplancommissieNederlandsbijvoorbeeld werd vooral een beroep gedaan op taalkundigen van de
universiteiten van Leuven en Antwerpen waarvan de eenzijdige visie op voorhand gekend
was. Bij de start van de eindtermencommissie wiskunde (basisonderwijs)
probeerde Standaert ons zijn visie op te leggen. In het kapittelWaar zit de scheidsrechter? probeert hij
zijn verantwoordelijkheid en deze van de DVO te ontvluchten, door te stellen
dat de Vlaamse Parlementsleden de eindtermen en het eindtermendiscours
patroneerden.
6.Besluit
In de bijdrage van Standaert komt duidelijk hetontscholingsdiscours en het cultuurrelatisme
van de DVO-voorzitter tot uiting. Dit discours klinkt nietenkel vrij simplistisch, maar is een ware
bedreiging voor de talentontwikkeling van de kinderen. We merken ook dat
Standaertde grote invloed van zijn DVO
op het officiële onderwijsdiscours van de voorbije 15 jaar verhult door te
beweren dat depolitici de eindtermen
bepaalden en dat dé onderwijswereld aanstuurde op een beperking van de
basiskennis. De invloed van de DVO is nuwellicht wat aan het verminderen, maar toch lijkt ons een debat over de
invloed en opstelling van de DVO ten zeerste wenselijk.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing): afwijzing door inspectiekopstukken in 2007
7 jaar O-ZON: afwijzing door inspectiekopstukken en coördinerend inspecteur Els Vermeire in 2007
(Bijdrage uit Onderwijskrant 144, jan. 2008 ( zie www.onderwijskrant.be)
1. Inleiding
Kritische
leerkrachten en O-ZON stelden het voorbije jaar dat vanuit de Brusselse
cenakels opvattingen, eindtermen, inspectiecriteria, pedagogische endidactische visies opgedrongen werden die
haaks staan op de visie en ervaringswijsheid van de praktijkmensen en die bovendien
ook binnen de vakgebieden controversieel zijn. Ook de inspectie kreeg kritiek.
In het O-ZON-witboek (Onderwijskrant nr. 140) resumeerden we al reacties vanuit
de inspectie s.o. Vier Brugse inspecteurs stelden o.a.: Het is bewezen. Frontaal onderwijs heeft afgedaan. De leerlingen onthouden
slechts 10 % van kennis die gedoceerd wordt. Aangezien iedereen een
zakrekenmachine heeft, is het hoofdrekenen niet meer essentieel.
Kristien Arnouts
inspecteur generaal beweerde in KLASSE (februari 2007):Als je een zaal vol vijftigers vraagt wat
1302 hen zegt, zullen ze ongetwijfeld weten dat het om de Guldensporenslag
gaat. Maar wat weten ze meer daarover? Als groepkennen de twaalfjarigen zeker meer dan
vroeger. Els Vermeire coördinerend inspecteur s.o. beweerdeOnderzoek heeft duidelijk bewezen dat leerlingen
niet beter gaan spellen als ze daar meer tijd aan besteden. Als je naar de
huisarts gaat, verwacht je toch ook niet de behandeling of medicijnen van
twintig jaar geleden.In 2007 lazen we
ook in het inspectierapport dat de leerkrachten nog veel te veel lesgeven en
met de leerinhouden bezig zijn.
Voor het themanummer over de O-ZON-thematiek in Nova et
Vetera van september 2007 nodigde de redactiecoördinerend inspectrice Els Vermeire uit om haar kritiek op de O-ZON-camapgne
in een bijdrage uit te werken.
Vermeiregeeft inEnkele
reflecties naar aanleiding van het kennis-vaardigheidsdebat grif toe dat
er bij de praktijkmensen geen draagvlak is voor de vernieuwingen die de onderwijstop
oplegde, maar ze blijftonvermurwbaar. De vernieuwingen zijn evident
en moetenonverkort ingevoerd worden. Met een verwijzing naar Onderwijsspiegel
2007 betreurt ze dat het vaardigheidsonderwijs en het competentielerennog niet algemeen is doorgedrongen.(NvdR: de voorbije jaren geraakte de nefastge
competentiegerichte aanpak in diskrediet.)
In de bijdrage over de visie van DVO-directeur Roger Standaert toonden we aan dat precies
het competentieleren en het ermee verbonden vaardigheidsonderwijs ook binnen de
onderwijskundige wereld sterk gecontesteerd worden. Els Vermeire bekijkt als
romaniste vooral de kritiek op het taalonderwijs, maar verwijst nergens naar de
belangrijkste kritieken en naar de actiepunten en publicaties van O-ZON. In de
vele O-ZON-reacties kwam ook tot uiting dat de modieuze vaardigheidsdidactiek volgens de leerkrachten
precies tot een daling van de taalvaardigheden heeft geleid. Vermeire legt al
die kritiek naast zich neer. De eindtermen, communicatieve taalvisie e.d.
werden volgens haar democratisch vastgelegd door de overheid. De inspecteurs
doen niets anders dan uitvoeren wat de overheid hen oplegde. De leerkrachten
moeten de eindtermen en hypes dus gewoon uitvoeren. Vermeire begrijpt niet datvanzelfsprekende onderwijsvernieuwingen en
het optreden van de inspectie gecontesteerd worden. Inspectie moét de democratische
en evidente eindtermeninspecteren. Ze
moet dus vooral nagaan of leerkrachten met vaardigheden bezig zijn . In deze
bijdrage analyseren we haar betoog.
2.Is O-ZON-kritiek simplistisch en
conservatief?
In punt 1 merkten we
dat de inspecteurs in hunreacties
steevast uitpakten met simplistische uit-spraken. Maar volgens Vermeire zijn
het de kritische leerkrachten en O-ZON die aan populisme doen: Voor wie zich specialiseerde in deze
materie is het frustrerend om de simplismen en het bij wijlen populistische
discours te volgen.De inspectrice
begrijpt verder niet dat de volgens haar vanzelfsprekende onderwijsvernieuwingen
zo fel gecontesteerd worden en schrijft:Ik zit met een wrang gevoel: hoe
komt het dat deze oude onderwijsvernieuwingen niet alleen nog altijd niet
breed geïmplementeerd zijn, maar ook nog altijd op felle weerstanden stuiten?
Dat Hullebus en O-ZON daarbij zoveel reacties kon losweken, stemt tot
nadenken. Vermeire betreurt dat er
bij veel leerkrachten en oudersnog veel weerstand bestaat tegen hervormingen
die een antwoord willen bieden op de nieuwe economische, culturele en sociale
uitdagingen. Nieuwe uitdagingen blijven op ons afkomen en vragen naar een
adequate aanpak.
De inspectricehoudt vol dat de gecontesteerde vernieuwingen
evident zijn en democratisch tot stand kwamen:Een veranderende samenleving
vraagt immers een veranderende school. De overheid stippelde dan ook een strategie uit om zicht te krijgen op
de nieuwe noden en bepaalde welke veranderingze wenste in te voeren. Vermeire zegt niet welke strategie de overheid
ontwikkelde en wekt ten onrechte de indruk dat de Vlaamse Parlementsleden de
inhoud van de eindtermen e.d. zelf bepaalden.
3.Eindtermen en communicatieve aanpak: heilig?
Volgens Vermeire moeten de gecontesteerde eindtermen
Nederlands & vreemde talen en de communicatieve methodiek geenszins
bijgestuurd worden. Ze zijn volgens haar gebaseerd op wetenschappelijke ontwikkelingen
en beantwoorden aan de nieuwe uitdagingen. Er moet dan ook dringend een
offensief opgezet worden om de eindtermen en de communicatieve aanpak van het
taalonderwijs integraal te implementeren. Veel van de elementen die in de discussie
over kennis-vaardigheden werden aangehaald duiken op in de gesprekken tijdens
schooldoorlichtingen. In het (vreemde) talenonderwijs heeft een aantal leraren
moeite met de communicatieve aanpak, in wiskunde heeft men twijfels over de
zinvolheid van een contextuele benadering Zelden kan men deze mening onderbouwen
met objectiveerbaregegevens. De
discussie neigt naar het sloganeske.
Vermeire vindt echter
dat de praktijkmensen ongelijk hebben en laat zich denigrerend uit over
onwetende leerkrachten die simplistische kritiek formuleren. Als leerkrachten,
professoren, bedrijfsleiders beweren dat jongeren minder vaardig zijn in
bijvoorbeeld het lezen en schrijven van teksten en dat dit mede het gevolg is
van de eenzijdige communicatieve aanpak met het accent op doe-activiteiten, dan
bestempelt Vermeire dit als sloganesk. Zij vermeldt niet dat er voor de
taalvakken ook veel professoren (Taeldeman, Vanneste, Decoo ) en lerarenopleiders
de voortdurende slingerbewegingen en eenzijdigheden betreuren. In het recenteTaalpeilonderzoek kregen ze ook nog gelijk vanwege
de taalleraars, de leerlingen en de burgers.
De hautaine opstelling
van de inspectrice en het misprijzen voor de ervaringswijsheid vandepraktijkmensen verklaart o.i. ook waarom het
bij doorlichtingen vaak tot discussies komt.
Er is overigens ook
wereldwijd veel kritiek op de mode van de contextgebonden wiskundedie de basiskennis, begripsvorming en abstrahering
bemoeilijkt. In Nederland is de kritiek op de constructivistische realistische wiskunde
van het Freudental Instituut enorm. In Amerika leidden de constructivistische
Standards tot eenMath War . De
nieuwe aanpakken die werden opgelegd, zijn ingevoerd zonder dat ze ooit
uitgetest werden. Is het toeval dat men op het niveau van de eerste graad s.o.
momenteel werkt aan een nieuw leerplan? Ook demoderne wiskunde werd rond 1970 voorgesteld als een evidente vernieuwing
die hoorde bij de postindustriële informatiemaatschappij. Ze is al terug
opgedoekt. Rond 1990 werd dan plots de tegenpool van de hemelsemoderne wiskunde, de aardse constructivistische wiskunde als de wiskunde
voor de toekomst voorgesteld.
4. Inspectie
moet vaardigheden inspecteren
In de bijdrage over de visie van DVO-directeur Roger Standaert
gingen we al in op het controversieelkarakter
van decompetentiegerichte aanpak. Deze aanpak
focust te sterk op inhoudsloze vaardigheden en op het feit dat de leerlingen
hun kennis en vaardigheden zelf moeten construeren. Verder is ook het begrip
competentie een wollig containerbegrip.
Vermeire vindt dat de eindtermen en leerplan-doelstellingen
terecht in can do-termen (doe-activiteiten, vaardigheden, competenties)
geformuleerd zijn. En alles wat te maken heeft met kennis (woordenschat, grammatica,
spelling ) moet volgens haar gekoppeld wordenaandedoe-activiteiten(taakgerichte,communicatieve aanpak). Begeleider Chris
Decock drukt het in zijn bijdrage in Nova et Vetera zo uit: Het gaat om
Frans kunnen en niet omFrans kennen. Je
leert immers een taal om te kunnen communiceren. Dat betekent dat vanaf de
start communicatieve taaltaken centraal staan.De leerlingen moeten mensen kunnen
begroeten, formulieren invullen, advertenties kunnen lezen De communicatieve
taak (opdracht) staat voorop, en daarop worden de nodige woordenschat en
grammatica geënt.
Volgens Vermeire moet
de inspecteurs zich ook concentreren op het inspecteren van de vaardigheden (competenties)die in de eindtermen werden vastgelegd. Ze
moeten ook nagaan of de kenniselementen niet apart geserveerd worden
(sic!). Aangezien de inspecteurs zich hierbij niet baseren op de controle van
de leerresultaten, gaan ze dan na of de meeste uren en examenvragen besteed
worden aan doe-activiteiten en of de taalkenniselementen geïntegreerd zijn
binnen de doe-taken. Volgens deCanadese
onderwijskundige Normand Péladeauwekt men
hier ten onrechte de indruk dat een pédagogie pour compétencesenkel kan bereikt worden via eenpédagogie par compétences . Werken in
functie van de ontwikkeling van competenties betekent nog niet dat je die kan
bereiken door enkel en onmiddellijk te werken via doe-taken. Competenties zijn
het resultaat van een lang leerproces en niet iets dat men zomaar direct kan
leren.
Een taalleerkracht steekt de draak met het modieuze talenonderwijs
op zijn weblog:We hebben behoefte aan een kenniseconomie, zegt men, maar in het taalonderwijs
kiest men voor een vaardigheden-economie. Er is nog iets mis met die vaardigheden:
ze mogen niet stapsgewijs en op basis van kennis geleerd worden, maar moeten
spontaan zijn ontstaan. Bijvoorbeeld: na drie jaar middelbare school-onderbouw
in Engels, met woordjes, kleine uitdrukkinkjes en onregelmatige werkwoorden
moeten leerlingen ineens een tekst uit de Sunday Times kunnen lezen en begrijpen.
En het nieuws van de BBC kunnen verstaan. Wie wil dat een leerling dat kan moet
echter eerst een leermethode bedenken met een reeks tussenstappen. Het aanleren
van detussenstappen i.v.m. taalkennis,
deelvaardigheden e.d. kost tijd en mag blijkbaar ook niet, en dusnoemen we het kunnen lezen van een tekst
geen kennis maar een vaardigheid. Hetzelfde geldt ook voor het leren spreken en
schrijven. Tussenstappen als woordenschat leren, dictee, grammatica,
vertaaloefeningen zijn uit de mode, spontane vaardigheden zijn in de mode.
De vaardigheidseindtermen voor taal klinken overigens heel
vaag en slaan enkel op wat leerlingen op het einde van de lagere school, eerste
graad s.o . moeten kunnen: b.v. op het einde van de lagere school bepaalde
soorten teksten begrijpend kunnen lezen of schrijven. Ze duiden niet aan via
welkelange weg de leerlingen
uiteindelijk dergelijke eindtermen bereiken. Uitdrukkingen als begrijpendkunnen lezen, zeggen niets over het belang
van het kunnen vlot technisch lezen, over het belang van woordenschatkennis,
e.d. Een eindterm als een soort tekst kunnen schrijven zegt ook niets over de
kennis i.v.m. woordenschat, spelling, grammatica, stijl die hiervoor is
vereist. Het Leuvens Centrum voor Taal en Onderwijs(CTO, vroeger NT2-Leuven) had een grote
invloed op de eindtermenNederlands.
Vanuit de taakgerichte en analytische taal-visie opteerde NT2-Leuven destijds
voor de taakgerichtewhole language
-aanpak. Voor hetaanvankelijk lezen
betekende dit dat het begrijpend lezen vanaf de start van het leren lezen
centraal moest staan. Jaspaert en co opteerden dus voor een (nefaste) globale
leesmethode. Alles i.v.m. taalkennis spelling e.d. moest verder
geïntegreerd worden binnen taaltaken en inductief worden opgebouwd.
Als de inspecteurs dus kritiek formuleren op het feit dat de
taalleerkrachten te weinig aandacht besteden aan doe-activiteiten en te veel
aandacht aan woordenschat, grammatica, spelling en dictee dan is dit volgens
Vermeire het gevolg van het feit dat de eindtermen in vaardigheidstermen
(doe-activiteiten) geformuleerd zijn met 4 centrale activiteiten: luisteren, spreken,
begrijpend lezen, schrijven. De inspectrice maakt hier zelf een strenge
tegenstelling tussen kennis en vaardigheden en maakt geen onderscheid tussen
het eindproduct en de lange weg erheen. Els Vermeire schrijft ook ten onrechte
dat de inspectie bij doorlichtingen niet verwijst naar de 40-60-verhouding
tussen kennis en vaardigheden binnen de visie van de begeleiding. Een aantal
leerkrachten getuigden dat dit wel degelijk het geval is.
5.Els
Vermeire over rol inspectie
De onderwijsinspectie
moet volgens Vermeire gewoon nagaan of de eindtermen en leerplandoelstellingen
worden bereikt. Volgens de geest van het inspectie-decreet moet dit echter
vooral gebeuren door product-controle, door evaluatie van de leerresultaten. In
zijn reactie op de kritiek dat de inspectie (overheid) zich in sterke mate
inlaat met de pedagogische aanpak, gaf minister Vandenbroucke toe dat de
overheid via de eindtermen, inspectie e.d. geen didactische aanpak
bijvoorbeeld communicatieve taalmethodiek mag opleggen.
Hij wil geen staatspedagogiek. Ook de Franse minister Darcos heeft onlangs afgekondigd
dat de inspectie zich enkel moet bezig houden met de evaluatie van de
leerresultaten en niet langer meer met alles wat te maken heeft met het
leerproces.
Vermeire gaat ervan
uit dat de overheid wel een didactische aanpak mocht opleggen en dat deinspectie dus moet nagaan of de taalleraars
die aanpak wel toepassen. Zij geeft hier dus openlijk toe dat de inspectie focust
op het leerproces en de didactische aanpak:De inspectie onderzoekt de mate waarin het onderwijsproces het
bereiken van de leerplandoelstellingen ondersteunt. Het onderzoek kan uitwijzen
dat veel onderwijstijd besteed werd aan de bouwstenen van het leertraject, maar
dat er weinig onderwijstijd overblijft voor het effectief bereiken van de
uiteindelijke leerplandoelstelling, de vaardigheid. In het geval van talen kan
dit betekenen dat grammatica en woordenschat zo uitgebreid aanbod komen als
losse bouwstenen, dat er te weinig ruimte is overgebleven om de
leerplandoelstelling te bereiken. Op basis van zon opstelling beweren Vermeire
en codan datdoe-activiteiten en vaardigheden onvoldoende
worden aangeboden . Het gaat dus bij de inspectie niet echt om duidelijke
uitspraken over het product of leerresultaat, om de vraag of de leerlingen
bijvoorbeeld behoorlijk kunnen schrijven, spellen , maar veeleer om een
beoordeling van het leerproces en de methodiek. Volgens Vermeire mogen de
leerkrachten niet veel woordenschat, spelling, grammatica aanbrengen en niet
los van opdrachten lezen, spreken en schrijven. Leerkrachten die meer
systematiek en houvast willen bieden, krijgen de kritiek dat ze werken metlosse bouwstenen .
Vermeire beweert dat
de overheid een curriculum mag en moet opleggen. De overheid mag o.i. geen curriculumopleggen met inbegrip van bepalingen over de
methodiek (b.v. constructieve, communicatieve taalaanpak). Jammer genoeg werd
aan de eindtermen achteraf een memorie van toelichting en andere uitleg gevoegd
waarin geopteerd werd voor een constructivi-tische aanpak met veel zelfstudie
e.d.m. En als de inspectie in haar rapporten voorturend schrijft dat onze leerkrachten
nog te veel lesgeven, dan zijn dit ook uitspraken over de pedagogische aanpak.
De overheid verplichtte ook ten onrechte de leerplanontwerpers om ook
methodische richtlijnen op te leggen.
6.Vernieuwing zonder draagvlak?
Vermeire geeft toe dat er bij de leerkrachten en ouders geen
draagvlak bestaat voor de vernieuwing. Tegelijk stelt ze dat de eindtermen e.d.
bij decreet vastgelegd worden door het Vlaams parlement en dat dit op een democratische
manier gebeurde. Innoveren, nieuwe kennis ontwikkelen en die ingang te laten
vindenbinnen de muren van de klas is
echter geen sinecure. Aan het vastleggen van de eindtermen ging een democratische
besluitvorming vooraf. Dat betekent echter niet noodzakelijk dat er binnen het
onderwijsveld een breed draagvlak bestaat voor deze eindtermen. Zonder een
breed draagvlak bij de mensen op de werkvloer blijft het moeilijk om te
implementeren wat de overheid wenselijk acht. Ook de druk van de ouders om bij
het traditionele onderwijs te blijven is soms erg groot.
Wanneer een overheid het noodzakelijk acht dat veranderingen
in het onderwijs worden doorgevoerd, zou voldoende aandacht besteed moeten
worden aan de aanpak om de bereidheid en de competentie tot veranderen te
vergroten. Er moet een offensief opgezet worden om de eindtermen en de
communicatieve aanpak van het taalonderwijs integraal te implementeren.
Als eindtermen e.d. democratisch zijn opgesteld, waarom
blijkt dan dat er bij de leerkrachten envolwassenen geen draagvlak voor die vernieuwingen bestaat?. De enige reactie
van de inspectrice op de kritiek van de leerkrachten luidt:Welke strategieën kunnen ertoe leiden dat de
gewenste onderwijsvernieuwing sneller en adequater ingang vindt en verankerd
wordt in het onderwijs? Hoe kunnen we maken dat de vernieuwingen daadwerkelijk
geïmplementeerd worden?Vermeirevergeet dat in hetverleden veel zaken als onafwendbaar werden
voorgesteld en opgelegd die achteraf niet uitvoerbaar waren en/of op een
vergissing berustten. In Nederland loopt er momenteel een parlementair onderzoek
over de controversiële hervormingen van de voorbije dertig jaar. De grote
kritiek luidt dat ze van bovenaf werden opgelegd tegen de opvattingen van de
praktijkmensen in. De moderne wiskunde is een schoolvoorbeeld van een opgelegde
hype. De new math was zogezegd de wiskunde die paste bij de nieuwe informatiemaatschappij,
maar werd na een kwarteeuw weer afgevoerd. Toen we al in 1973 voorspelden dat
de moderne wiskunde eenverkeerde
keuze was en weer zou verdwijnen, werden we als conservatief verketterd. Als
romaniste moet Vermeire ook weten dat de voorbije 50 jaar voortdurend voor
eenzijdige en controversiële aanpakken voor Frans werd gepleit. Ervaren
leerkrachten probeerden de slingerbewegingen wel af te remmen.
7 Besluit
Het standpunt van Els
Vermeire bevestigt vooreerst dat de kritiek van de leerkrachten en van O-ZON op
het functioneren en de ontscholingsdruk vanwege de inspectie niet uit de lucht
is gegrepen. De bijdrage van de coördinerend inspectrice lijkt ons ook revelerend
als vertrekpunt voor discussie over de functie en het concrete optreden van de
inspectie. Uit de getuigenis van Vermeire blijkt eens te meer dat de inspectie
zich weinig of niet inlaat met haar decretale hoofdopdracht de controle van
het product, de leerresultaten maar des te meer met de controle van de
pedagogische aanpak. Dit is een aantasting van de pedagogische vrijheid en
regelrechte staatspedagogiek. Als reactie op de kritiek vanwege O-ZON en de
leerkrachten, beloofde minister Vandenbroucke een bijstelling van het
inspectiedecreet. Hij stelde onder meer dat de inspectie zich niet mocht
inlaten met de pedagogische aanpak. Pieter Van Biervlietvroeg de minister op 17.01.08 naar de stand
van zaken na een spreekbeurt in Izegem. Vandenbroucke gaf de indruk dat er toch
niet veel zou wijzigen. De decretaal opgelegde productcontrole zou volgens hem
moeilijk zijn omdat de scholen qua instroom sterk verschillen. We vrezen dus
dat de inspectie zal blijven focussen op de controle van het pedagogisch proces.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing) : reactie en ontscholingsdiscours van drie inspecteurs in 2007
7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing) : reactie en
ontscholingsdiscours van drie inspecteurs in 2007 (Onderwijskrant nr. 140).
Woord vooraf:
Onderwijskrant startte precies 7
jaar geleden met zijn O-ZON-campagne. Onze campagne lokte onmiddellijk een
afwijzende en nogal agressieve reactie uit vanwege een aantal
onderwijsinspecteurs. In een volgende bijdrage laten we morgen een paar
kopstukken van de inspectie aan het woord. In deze bijdrage nemen we de reactie
op van drie inspecteurs secundair onderwijs van 19 januari 2007.
1. Inleiding
Aanvankelijk mengden zich geen
inspecteurs in het actuele debat over de daling van het niveauen de onderwaardering van basiskennis en
basisvaardigheden. De meesten vinden blijkbaar niet reageren en/of doodzwijgen
de beste strategie. Drie Brugse inspecteurs secundair onderwijs vroegen en
kregen echter op 19 januari j.l. een breed interview in het Brugsch
Handelsblad: Hans Gevaert (wiskunde), Luc Marannes (Germaanse talen) en Roger
Vandevoorde (technische vakken). Ze reageerden op de oproep van Hullebus. Ze ontpopten
zich als woordvoerders van het ontscholingsdiscours.
De drie inspecteurs beweren dat
het onderwijs dat ze zelf destijds genoten hebben, bijna volledig verdampt is.
Een totale omwenteling (ontscholing) was dan ook meer dan nodig. De inspecteurs
verwoorden naar eigen zeggen gewoon het officiële standpunt van de overheid,
de DVO, de eindtermencommissie taal, de Nederlandse Taalunie en Europa. Het
gaat volgens hen dus om een officiële en zelfs Europese visie. Ze
onderschrijven die visie volmondig en passen ze ook toe bij doorlichtingen.
Minister Vandenbroucke beweerde nochtans dat de inspectie decretaal geen
pedagogische visie en methodieken mag opleggen en controleren.
Hun basisstellingen luiden: *Er
is geen achteruitgang van de kennis. *Directe instructie rendeert niet (slechts
10 %) *Basiskennis is morgen al verouderd en verdampt vlug. *Hoofdrekenen is
niet meer zo belangrijk in het tijdperk van de rekenmachine. *Taal en spelling
evolueren voortdurend: als de boodschap maar overkomt. Spelling, grammatica,
literatuur zijn niet zo belangrijk.
Als O-ZON-woordvoerders zijn we
tevreden dat de inspecteurs kleur bekennen en toegeven dat het officieel
discours een ontscholingsdiscours is. De druk om radicaal te breken met het
verleden en om te ontscholen is dus niet fictief. Zo hoor je het ook eens van
een ander.
We citeren op volgende pagina hun
zgn. officiële opvattingen over de leerinhoud en het onderwijs (= punt 2) en
over de vakken Nederlands en vreemde talen in het bijzonder (=punt 3).In een bijlage citeren we de lage dunk van de
drie inspecteurs over de (vele) leerkrachten, docenten, professoren,
publicisten die al hun sympathie
betuig(d)en voor het debat over de ontscholing van het onderwijs. Honderden
mensen reageerden al openlijk in de media en in mails aan Hullebus. De
inspecteurs wekken de indruk dat het om het standpunt van één leerkracht
Hullebus gaat. Ze vinden het leren opzoeken van informatie het meest
belangrijke. Zelf hebben ze blijkbaar de voorbije maanden de weg nog niet
gevonden naarde vele reacties omtrent
ontscholing op de website van de kranten, Canvas, KNACK , Lerarenforum en
uiteraard ook van www.o-zon.be.
Zij pakken ook al te gretig uit met een
karikatuur van de kritiek op het huidige ontscholingsdiscours: Hullebus stelt
de zaken overigens verkeerd voor, want je kunt geen vaardigheden oefenen zonder
kennis. Als woordvoerders van de O-ZON-vereniging denken we dat de uitlatingen
van de inspecteurs voor zichzelf spreken. Voor commentaar op hun ontscholingsvisie
en op analoge opvattingen verwijzen we naar voorliggend O-ZON-witboek en naar
de website van O-ZON waar we ook een lijvig taaldossier opgenomen hebben.
2
Ontscholingsdiscours van inspecteurs in
citaten
Het is bewezen: frontaal
onderwijs heeft afgedaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat leerlingen slechts 10
% onthouden van de kennis die gedoceerd wordt. Als de leerlingen samen iets
zelf mogen uitzoeken, loopt dat op tot 85 %. De leraars beseffen dat, maar niet
iedereen trekt de juiste conclusie. Maar het vergt van de leerkracht uiteraard
minder inspanning als hij zijn wijsheid mag etaleren. Geef de leerlingen in
klas de tijd om het zelf uit te zoeken. (NvdR: die uitspraak is gebaseerd op
de bekende mythe van de zgn. leerpiramide
die geenszins gebaseerd is op onderzoek en puur verzinsel is.)
Aangezien iedereen een zakrekenmachine heeft,
is ook het hoofdrekenen niet meer essentieel. De kassa berekent het bedrag voor
de caissière in de Delhaize. Niet enkel de taalvakken, maar ook het vak
wiskunde moet zich aanpassen aan de veranderende samenleving.
Onze maatschappij, de
technologie en onze kennis evolueren. Vraag het eens aan een dokter: die is
niet veel meer met de opgedane kennis uit zijn universiteitsperiode, tenzij hij
zich voortdurend bijschoolt. Vroeger was het belangrijk om te weten wat de
leraar wist, nu is het belangrijk om te weten hoe je die kennis toepast. Wie
van ons kent nog het Latijn dat hij vroeger geleerd heeft? In het eerste jaar
Engels lazen wij Shakespeare evenals Plato. Maar Engels leren spreken deden we
niet.
Er is helemaal geen achteruitgang
van de kennis. De huidige jongeren kennen veel meer dan onze generatie. Alleen
richt hun kennis zich niet tot een vak. Jongeren slaan enkel in hun geheugen
op wat ze blijven gebruiken. Want anders raakt hun harde schijf vol.
Als Hullebus stelt dat de kennis
van de leerlingen achteruit gaat, dan ziet hij één ding over het hoofd: vroeger
vlogen de slechtste leerlingen aan twaalf jaar van school en moesten zij gaan
werken. Nu zitten er drie keer zoveel leerlingen in het onderwijs. Er zitten er
een aantal bij die het nooit zullen leren. Maar dit is geen reden om heimwee te
hebben naar het verleden.
3Stellingen over
Nederlands en Jean-Marie Pfaff-Duits
De huidige Europese
onderwijsvisie is dat taal een communicatiemiddel is. Je boodschap moet goed
overkomen. De essentie is dat je elkaar verstaat. Liever Jean-Marie
Pfaff-Duits dan niet kunnen communiceren met een Duitser. Ik begrijp de
ontgoocheling van de filologen, omdat zij nauwelijks nog literatuur mogen
geven. Maar literatuur is slechts een van de vele vormen van communicatie.
Marc Hullebus stoort zich aan dt-fouten. Er zijn echter belangrijkere dingen.
Vooral filologen moeten beseffen dat onze spelling erg relatief is. Vergelijk
eens de taal van Bredero met het huidige Nederlands! Ook de taal evolueert:
in de nieuwe Van Dale staan er 1.300 nieuwe woorden en zijn er 1200 andere
woorden geschrapt.
Als de West-Vlaamse leerlingen
enkel overstelpt worden met grammaticale regels en de kans niet krijgen om in
klas algemeen Nederlands te praten, zullen zij er nooit in slagen zich
behoorlijk uit te drukken. Sta ons toe
om vaardigheden oefenen te vergelijken met het leren autorijden. Met theorie
alleen zal het nooit lukken, al heb je die nodig.Voor het leren van taal geldt hetzelfde.
DeTaalunie schrijft drie prioriteiten
naar voor om een taal te leren: oefenen, een coach hebben die corrigeert en de
leerlingen uitdagen.
Ons valt het op dat dikwijls
Vlaamse elitescholen slecht scoren inzake motivatie van hun leerlingen. Die
gaan niet graag naar school. De reden is dat er in dit type onderwijs nog veel
meer frontaal gedoceerd wordt dan in het technisch en beroepsonderwijs. Dat
type is moderner. Ik zou graag eens een leraar uit een aso-school die geen
kritiek duldt op zijn verouderde manier van doceren, in het technisch of het
beroepsonderwijs zien lesgeven. t Zou niet lang duren!!
Als Hullebus de eindtermen in
vraag stelt, moet hij een Europese politieke partij oprichten om die te
wijzigen. Want diezelfde inzichten liggen aan de basis van het Europese
portfolio. Het leerplan is opgesteld op basis van de eindtermen. Het leerplan
van de Guimardstraat adviseert dat 60 % van de tijd in de klas gaat naar het
aanleren van vaardigheden en 40 % naar de overdracht van kennis. Geen
theoretische examenvragen meer , maar punten op het afnemen van een interview
en op argumentatie in een debat.
Bijlage: typering van o-zon-sympathisanten
Ik heb in het blog van Hullebus gezocht en ik
heb geen reacties gevonden (NvdR:
O-ZON noteerde honderden reacties. In Onderwijskrant en in het O-ZON-boek Ik
mag/moet naar school (Academia Press, 2007) werden er ook een groot aantal
afgedrukt. Hullebus springt enkel in de
bres voor een aantal uitgebluste leerkrachten die zich niet willen of kunnen
aanpassen aan de veranderende samenleving. Het gaat om een kleine minderheid
van de leraars die weigert zich aan te passen. Sommigen van de leerkrachten die
reageerden zijn onderwijsmensen die niet mee willen evolueren
Onderwijs. Reactie op Knack: Vlaams onderwijs is (GEEN) kampioen sociale ongelijkheid!
1.Knack verzwijgt ernstige studies waaruit blijkt
dat Vlaanderen ook goed scoort inzake gelijkheid en baseert zich enkel op dubieuze
analyse
In punt 3 vermelden we straks ernstige studies waaruit
blijkt dat Vlaanderen ook op het vlak van sociale gelijkheid goed scoort.Binnenkort overigens (eind februari) zal een Vlaamse wetenschapper een doorwrochte
studie uitbrengen die de conclusies van Hirtt totaal tegenspreekt. De bijdrage
van Knack-redacteur Patrick Martens is merkwaardig genoeg enkel gebaseerd op de
dubieuze analyse van de Waalse fysicaleraar Nico Hirtt,een bekende aanhanger van de egalitaire
onderwijsideologie. Volgens Hirtt hebben lagere scores van allochtone
leerlingen ook niets te maken met de anderstaligheid, maar enkel met sociale
discriminatie.
De vooringenomenheid van Martens blijkt al uit de eerste
zin: Het was even slikken Vlaanderen
zakte op de ranglijst. Een andere voorstelling luidt: Vlaanderen scoort
als het beste Europees land voor PISA-wiskunde (na SES-correctie op 8ste
plaats en Finland b.v. -een land met
weinig allochtone & arme leerlingen - pas op de 16de).
Vlaanderen behaalt ook nog steeds een (relatief) hoog aantal toppers: 25% en
Finland amper 14%. Vlaanderen behaalde vroeger nog 33% toppers, maar als gevolg
van nivellerende hervormingen o.a. eindtermen is dit aantal jammer genoeg
gedaald. Bij invoering van een
gemeenschappelijke eerste graad zal het aantal toppers nog verder afnemen.
2. Prestatiekloof
# ongelijkheid. De kloof dempen? Eerder
vergroten!
Volgens
Hirtts prestatiekloofberekening is de ongelijkheid het grootst in Vlaanderen
en het kleinst in landen als Noorwegen, Zweden Hirtt beschouwt de
prestatiekloof ten onrechte als een aanduiding van ongelijkheid. De 25%
sterkste leerlingen én de 25% zwakste scoren in Vlaanderen een heel stuk hoger
dan in Noorwegen, Zweden Zweden behaalt ook amper een gemiddelde van
478 punten en Vlaanderen 531.Zweedse
beleidsmakers maken zich grote zorgen omwille van de lage score én omwille ook van het feit dat ook de leerlingen uit de
lagere milieus zwakker scoren dan in de meeste landen. Oud-studenten
die in Noorwegen les geven getuigen van het lage niveau. Volgens Hirtt zijn
Noorwegen en Zweden toplanden inzake sociale gelijkheid; lees: kleinereprestatiekloof.Patrick Martens (Knack) is het daar blijkbaar
volmondig mee eens.
De beleidsslogan de kloof dempen is de domste slogan ooit.
Die kloof is in Vlaanderen voor PISA-2012 zelfs iets kleiner geworden, enkel omdat
onze toppers lager presteren. Ook volgens prof. Jan Van Damme moeten we ons
vooral ook zorgen maken over de daling van het aantal toppers. We citeren in
deze context even prof. Eisner: As
Eisner (2002) implied in the statement quoted earlier, educators and
schooladministrators should not
interpret the widening gap in academic achievement as a failure of the educational
system; rather, they should acknowledge its growth as a confirmation that
individual differences in learning ability have been recognized. Door het
opnieuw verhogen van de kwaliteit van het onderwijs zal de kloof eerder groter
worden ook al profiteren ook de zwakkere leerlingen van een
kwaliteitsverhoging.
Tussendoor. De PISA-berekening van de score van de zwakste
leerlingen is vrij dubieus: *(1) In Vlaanderen participeren ook de zwakste
leerlingen de buso-leerlingen in andere landen is dit veel minder het geval;
*(2) de score wordt vertekend door het feit dat bepaalde landen veel allochtone
leerlingen tellen en andere niet; (3) In een aantal landen hebben de 15-à16-jarigen
bij de afname van de PISA-toets al het secundair onderwijs verlagen: in
topregio Shanghai al 35%.
3(On)gelijkheid op basis van
SES-correlaties? Omgekeerd!
Hirtt beweert dat
Vlaanderen ook op basis van de berekening van SES-correlaties, b.v. relatie met
opleidingsniveau ouders, wereldkampioen sociale discriminatie is. Er zijn
kleine leugens, grote en statistische. Enkele jaren geleden al toonde de
bekende Duitse onderzoeker Woessmann op basis van TIMSS aan dat de Vlaamse
(autochtone) leerlingen ook inzake sociale gelijkheid een topscore
behalen.Vorig jaar toonde de
Nederlandse prof. Jaap Dronkers op basis
van PISA aan dat de Vlaamse (autochtone) leerlingen inzake sociale gelijkheid
(SES-correlatie) even hoog scoren als de Finse enNederlandse.
Ernstige onderzoekers weten dat men enkel appels met appels
mag vergelijken, in casu: autochtone Vlaamse leerlingen met autochtone. Zo kent
Vlaanderen relatief veel 15-jarigen met een allochtone achtergrond (meer ook
dan 11% van PISA/Hirtt) en Finland heel weinig. Tal van Canadese regios tellen
veel Aziatische leerlingen die hoger scoren dan de Canadese; dit heeft te maken met soort migratie,
herkomstland en selectie (discriminatie) bij toelaten van migranten. Vlaanderen
telt veel meer laaggeschoolde migranten die ook in armoede leven.
Hirtt interpreteert ook een SES-correlatie ten onrechte als
een rechtstreekse graadmeter van de sociale discriminatie. Egalitaire GOK-
ideologen verdoezelen vooreerst dat de invloed van het opleidingsniveau van de
ouders, voor een aanzienlijk deel te wijten is aan de verschillen in erfelijke
aanleg en niet alleen aan sociale factoren. In de meeste landen ook de
Scandinavische is de SES-correlatie, b.v. de relatie met het opleidingsniveau
van de ouders, vrij hoog. Dat is mede het gevolg van decennia democratisering
van het onderwijs en doorstromingskansen (of sociale mobiliteit). In de jaren
zestig was de SES-correlatie kleiner in Vlaanderen, maar het onderwijs was
minder democratisch.
Hirtt gaat er bij zijn SES-interpretatie ook van uit dat de
erfelijke aanleg evenredig verdeeld is over alle sociale klassen. In het
interview van Onderwijskrant met minister Vandenbroucke (2005) erkende ook VDB
dat als gevolg van de democratisering de (hand)arbeidersklasse jammer genoeg intellectueel
was afgeroomd. Michael Young voorspelde dat reeds in 1955 en nam dus aan dat
ook het nog ontginbaar talent zou afnemen. Egalitaire ideologen als Hirtt gaan
er ook ten onrechte vanuit dat de school zomaar in staat is om de invloed van de milieuverschillen
volledig weg te werken.
4. Negatie van invloed van
anderstaligheid
In zijnrapport
verzwijgt Hirtt ook dat de PISA-score in sterke matebeïnvloed wordt door de anderstaligheid van
veel allochtone leerlingen. In zijn boekje De school van de ongelijkheidbeweert hij dat hun lagere score niets te
maken heeft met taalproblemen, maar enkel een gevolg is van sociale
discriminatie. Hij is een van onze vele taalachterstandsnegationisten die het
belang van intensief NT2 en OKAN-klassen in vraag stellen. Het zijn precies de
egalitaire GOK-ideologen die door hun weerstand tegen extra taalonderwijs en
achterstandsdidactiek de ontwikkelingskansen van allochtone leerlingen
afremmen.
Noot
In Onderwijskrant nr.
168 besteden we een gestoffeerde bijdrage aan de egalitaire GOK-ideologie en de
nefaste gevolgen hiervan (zie www.onderwijskrant.be)
Onderwijs. NT2-campagne en taalachterstandsnegationisme : deel 1
NT2-campagne en taalachterstandsnegationisme
: deel 1
Deel 1 :Inleiding en
reactie op aantijgingen van ICO Maly in De Morgen
1 Taalproblemen en beschuldigingen van Ico Maly in D.M.
We lazen gisteren in de krant dat bij 15% van de Vlaamse
kleuters de thuistaal geen Nederlands is. In Antwerpen is dit zelfs 41, 4%. De
komende jaren zal dit nog toenemen. In regios met veel anderstalige leerlingen lopen veelal
kleuters van heel verschillende nationaliteiten school. Het is voor die
leerkrachten en scholen dan veelal ook niet mogelijk om in te spelen op al die
verschillende talen. Het is uiterst belangrijk om die kinderen zo vroeg mogelijk
Nederlands te leren.
Voor Onderwijskrant
is het bericht over de vele anderstalige leerlingen een aanleiding om een nieuwe
campagne voor intensief NT2-onderwijs en tegen taalachterstandsnegationisme op
te starten. In Onderwijskrant en elders trokken we vanaf januari 1993 al aan de
alarmbel en we hielden sindsdien voortdurend pleidooien voor doorgedreven
NT2-onderwijs. Ook alarmerende getuigenissen van leraars uit het Brussels
onderwijs en van Brusselse ouders stimuleerden ons in de jaren negentig om in actie te komen. We schonken de voorbije 20
jaar veel aandacht aan de taalproblematiek.
We werden hiertoe ook geprikkeld door de vele taalachterstandsnegationisten die
intensief NT2 steeds als nefastbestempelden, maar veelal tegelijk de
leerkrachten en scholen ervan te beschuldigen dat ze de allochtone leerlingen
discrimineerden.
Eén van die notoire taalachterstandsnegationisten, Ico Maly (Kifkif, cultuurwetenschapper),
pakt vandaag weer uit met een aanval tegen het onderwijs dat de allochtone
leerlingen in sterke mate zou discrimineren - in de bijdrage Waar de meerderheid de minderheid is,
DM, 28 januari. Ico Maly, verzwijgt eens te
meer de taalproblemen van veel allochtone leerlingen. Hij wekt de indruk dat
het enkel gaat om een doorgedreven discriminatie van kinderen uit lagere
sociale milieus waartoe ook veel allochtone leerlingen behoren: Onderwijs
speelt een cruciale rol in het bepalen van ongelijkheid. De omgang met
diversiteit op school zit verkeerd. Die wordt gekleurd door de dominante
beeldvorming, en die vertaalt zich in ongelijkheid. Zo heeft onderzoek
uitgewezen dat leerkrachten Kevins en Kimberleys negatiever benaderen dan een
Elisabeth. Dat geldt ook voor Mohammed. Die benadering leidt tot slechtere
schoolresultaten. Het zijn dus niet alleen de kinderen van etnische minderheden
die benadeeld worden. De schoolcultuur is nog heel sterk gericht op het
doorsnee blanke, Vlaamse middenklassegezin. Terwijl er ook onder Vlaamse
autochtonen veel meer diversiteit is dan tot nu wordt erkend. Ook in het Standpunt
We verspillen menselijk kapitaal van redacteur Bart Eeckhout moet de
school het ontgelden en zwijgt Eeckhout over de taalproblemen. (In
punt 3 formuleren we meer kritiek op de visie en opstelling van Ico Maly.)
Het zijn veelal mensen als Ico Maly die een intensief
NT2-onderwijs bestrijden en aldus de ontwikkelingskansen van de allochtone leerlingen
afremmen,die heel vlug geneigd zijn de
leerkrachten te beschuldigen van sociale/allochtone discriminatie.Op
ons facebook en op ons blog Onderwijskrant Vlaanderen wezen we er vorige week
op dat ook de samenstellers van een recente KBS-studie, medewerkers van het Steunpunt Diversiteit en Leren (UGent)
en het CEGO (Leuven), zwijgen over de grote taalproblemen en over
het feit dat ook beide Steunpunten zich in het verleden manifesteerden als
taalachterstandsnegationisten. Tegelijk aarzelen die KBS-studie-auteurs niet om
de leraars, de kleuterscholen en de lerarenopleidingen te beschuldigen van
discriminatie van leerlingen uit lagere milieus die in armoede leven.
Daarnet hoorden we op Radio 1 Geert Vanistendael een
pleidooi houden voor doorgedreven taalonderwijs Nederlands. Hij ergerde zich
ook aan de vele taalachterstandsnegationisten - vaak sociologen -die het belangvan de kennis van het Nederlands en van
NT2-onderwijsontkennen en bestrijden.
Ook het centraal stellen van het alternatief meertalig onderwijs in klassen
met veelal sterk verschillende taalgroepen, vindt Vanistendael niet
realistisch. PoliticaZuhal Demir
(Turkse roots) stelde o.i ook terecht in Knack van vorige week: Vandaag zijn
er allochtone leerlingen van de derde generatie die slecht Nederlands spreken,
dat kunnen we niet dulden. Ik geloof ook sterk in het belang van
inburgering.Dergelijke uitspraken
zullen Ico Maly en vele anderen niet in dank afnemen.
2Manifest van 21
taalachterstandsnegationisten: 2009
De weerstandtegen
NT2 en taalbad-voorstellenkwam ook
sterk tot uiting in het manifest GOK van
Pascal (oktober 2009)dat door 21
universitaire taalachterstandsnegationisten ondertekend werd. Het manifest was
een reactie op de oproep voor doorgedreven NT2-onderwijs van Mieke Van Hecke
(eind augustus 2009), die ook gesteund
werd door minister Smet en Onderwijskrant. Mieke
Van Houtte (Ugent), Orhan Agirdag (UGent), Sven Sierens (Steunpunt Diversiteit
en Leren), Ignace Glorieux (VUB)Goedroen Juchtmans (HIVA-Leuven), Eva Jaspaert (KUL) en co schreven
o.a.: De taalachterstandsthese is een voorbeeld van het deficit-denken. Dit
betekent dat de onderwijsachterstanden eenzijdig worden toegeschreven aan de
veronderstelde gebreken van de doelgroep. Waar haalt het taalbadmodel zijn
vanzelfsprekendheid en waar zijn de aanwijzingen dat het werkt?.
3Scherpe reactie Eddy Bonte op visie van Maly en Blommaert in 2009
Ook al in 2009 manifesteerde de Gentse academicus ICO Maly
zich als een radicale taalachterstandnegationist. Docent Eddy Bonte (Hogeschool
Gent & later NVAO) ergerde zich mateloos aan de sterke relativering van de
kennis van het Nederlands, zoals dit o.a. tot uiting kwam in zijn boek De beschavingsmachine. Wij en de Islam
(EPO, 2009).Een verontwaardigde Eddy
Bonte schreef op zijn blog als reactie : Ico
Maly vertelt een wansmakelijk verhaal: Nederlands leren werkt bij allochtonen
niet emanciperend, maar discriminerend. Ja, lees het opnieuw: allochtonen
dieNederlands kennen hebben geen
werktuig van emancipatie maar van discriminatie in handen. Hoe Maly dat
bewijst? Simpel: in bepaalde gevallen is kennis van het Nederlands een
voorwaarde, bijv. om een sociale woning te kunnen huren. Conclusie van Maly:
hier spreekt men Nederlands wordt gebruikt om te discrimineren . Nederlands
kennen werkt o.i. wel emanciperend, zoals de kennis van elke taal altijd
emanciperend werkt. Natuurlijk kan men de voorwaarde kennis van het
Nederlands contesteren, zoals men het bezit van papieren als noodzakelijke
voorwaarde kan contesteren, maar dat doet niets af aan het feit dat wie
Nederlands kent daar in Vlaanderen zijn voordeel mee doet.
Jammer genoeg wordt
deze opinie ook gesteund door een andere Gentse academicus, met name Jan
Blommaert, en de groep KifKif, zodat veel zichzelf progressief noemende
Vlamingen in deze open val trappen. In de VS twijfelt niemand aan het nut van
de Engelse taal: wie niet slaagt voor de taaltest TOEFL, kan het vergeten. In
Nederland hoor je het discours van Maly en Blommaert niet, in Frankrijk is het
Frans de taal van de République, in Spanje leert elke vreemdeling meteen
Spaans.
.... De waarheid luidt
dat het valse discours van Maly en Blommaert invloedrijke allochtonen ertoe zal
aanzetten de kennis van het Nederlands te contesteren en zo de derde en
binnenkort de vierde generatie verder het getto zal induwen ... De waarheid
luidt dat een bepaald soort Vlamingen de allochtonen in deze zelfcastratie
steunt, hun slachtofferrol voedt, hun achterstand vergoelijkt (nu met een
academisch sausje) en ze paternalistisch behandelt als een bende achterlijke
tsjoek-tsjoeks. Daarom noem ik het een wansmakelijk verhaal. No pasaran.
P.S. In de volgende
afleveringen van NT2-campagne en taalachterstandsnegationisme werken we deze
themas verder uit.