Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek
(Raf Feys) is gebaseerd op bepaald
praktijkonderzoek dat goed
toepasbaar is in de klaspraktijk. Inspirerend
ook voor soort onderzoek voor
lerarenopleiders & studenten in de lerarenopleiding.
1 .Inleiding
We ontwierpen al zon
25 jaar geleden de directe systeemmethodiek (DSM) voor het leren lezen, een methodiek die ook
afgestemd is op zwakkere en dyslectische lezers (Beter leren lezen. De directe
systeemmethodiek, Acco, 2010, 200
paginas; DSM-bijdrage in Onderwijskrant
nr 156 op www.onderwijskrant.be). In deze bijdrage stellen we vooral vragen
omtrent het soort onderzoek waarop we de DSM gebaseerd hebben (zie punt 2 en
3). In punt 4 tonen we aan dat DSM-achtig praktijkonderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk. In het verlengde
daarvan formuleren we samen met prof. Biesta - kritische bedenkingen bij de
basiscompetentie de leraar als onderzoeker (zie punt 5). We stellen hierbij de vraag: Welk soort onderzoek voor lerarenopleiders
en toekomstige leraars? en besluiten o.a. dat de
competentie/pretentie van de leraar als onderzoeker het best zo vlug mogelijk
ut het decreet wordt geschrapt.
2. Afstand tussen DSM-methodiek en wetenschappelijke leestheorieën
Op 5 december 2013 lazen we in de kranten: Een multidisciplinair team van onderzoekers
aan de KU Leuven onder leiding van Bart Boets, heeft op basis van
hersenonderzoek bij 45 volwassenen personen aangetoond dat de oorzaak van
dyslexie te situeren is in dysfunctionele connecties tussen delen in de
hersenen. Zo werd vastgesteld dat de kwaliteit van een belangrijke hersenbaan
tussen de auditieve cortex, die de klankrepresentaties bevat, en 'de regio van
Broca', een belangrijke taalzone die instaat voor complexere fonologische
processen, minder goed was bij dyslectici. We lazen ook dat onderzoeker
Boets hoopte dat dit onderzoek ook zou leiden
tot een betere aanpak van dyslectische kinderen.
Dit laatste lijkt ons minstens voorbarig. De verwachtingen
ten aanzien van de praktische betekenis van educational
neuroscience zijn veelal al te hoog gespannen. In de commentaar bij het
Leuvens onderzoek op de blog Onderwijskrant Vlaanderen plaatsten we al een
paar vraagtekens bij deze optimistische
conclusie. We waarschuwden voor euforie en stelden dat dit neurologisch
onderzoek geenszins betekende dat we daarmee rechtstreeks zouden kunnen
uitmaken op welke wijze we het best zwakkere lezers en dyslectische het best
konden leren lezen.
In een recente bijdrage komt Deevy Bishop op zijn blog tot een analoge conclusie over de grote
afstand tussen de neurowetenschap en b.v. de praktijk van het leren lezen,
rekenen
Hij schreef: Neuroscientists
can tell you which brain regions are most involved in particular cognitive
activities and how this changes with age or training. But these indicators of
learning do not tell you how to achieve learning.
Suppose I find out that the left angular gyrus becomes more active as
children learn to read. What is a teacher supposed to do with that information?
(BishopBlog : What is educational neuroscience? Saturday, 25 January 2014).
Onze DSM-aanpak is in elk geval niet geïnspireerd door het recent neurologisch Leuvens
onderzoek. We kunnen zelfs niet eens
uitmaken dat het recente Leuvens
onderzoek onze DSM al dan niet neurowetenschappelijk ondersteunt. Op een eerste
gezicht lijkt er geen rechtstreeks verband te bestaan. Anderzijds zijn er b.v. ook de neurologische
bevindingen/studies van prof. Stanislas Dehaene die onze DSM-theorie wel lijken
te ondersteunen ook al kenden we 25 jaar geleden die recentere studies nog
niet.
Neurowetenschapper Deevy
Bishop verwacht meer praktische
toepassingen van cognitief psychologisch
onderzoek dan van neuroscience en schrijft:
What matters to the teacher is
whether the training is effective in improving reading. Bishop hoopt/stelt
dat vooral psychologisch onderzoek van het leesproces vlugger leidt tot
richtlijnen voor de didactische aanpak van b.v.
leesproblemen.
Volgens ons is er echter ook nog een grote de afstand tussen
psychologisch onderzoek en de klaspraktijk.
We hebben dit zelf ervaren bij het ontwerpen van methodieken voor leren
lezen, rekenen, spellen
Zo lijkt het eerder recente connectionistisch
leesmodel onze DSM te ondersteunen. Die
theorie was echter bij het ontwerpen van de DSM nog niet bekend en uit het
connectionistisch leesmodel kan men ook niet zomaar rechtstreeks methodische principes
afleiden. We merken eerder het omgekeerde:
aanhangers van het connectionistisch leesmodel die voor de toepassing
naar de praktijk naar de DSM verwijzen. Ook voor de uitwerking van de methodiek
voor rekenen, spelling
vonden we al bij al weinig steun bij zuiver
wetenschappelijk onderzoek. We merken overigens dat zon wetenschappelijk onderzoek
over rekenen, spellen
. al bij al weinig effect sorteert in de praktijk.
Psychologisch-pedagogisch onderzoek waarbij de effecten van
verschillende leesmethodes vrij wetenschappelijk uitgetest worden, is in principe
wel mogelijk, maar is ook niet zo makkelijk uitvoerbaar. Voor de evaluatie van
de effecten van leesmethodes baseerde men zich tot nog toe het meest op
getuigenisen van leerkrachten die b.v. bij een verandering van methode
vaststellen dat de leerlingen vlotter en beter leren lezen, en/of op eigen
klasobservaties.
3 DSM-leesmethodiek vooral gebaseerd
op praktijkonderzoek & ervaringswijsheid
De DSM-methodiek is in de eerste plaats gebaseerd op de ervaringswijsheid van de
practici uit verleden en heden en op zgn. praktijkonderzoek en dit is overigens
met de meeste (onderwijs)methodieken het geval. We
obseerden zelf vooreerst heel veel leeslessen op onze eigen oefenschool en op
de vele stagescholen; we vroegen hierbij ook telkens naar de beoordeling en
ervaring van de praktijkmensen. Zo stelden we tijdens een stagebezoek in 1971
vast dat een Roeselaarse onderwijzer nog ouderwets werkte met de methode Lustg Volkje uit 1926 waarmee we zelf
in 1952 leerden lezen. Die onderwijzer verantwoordde waarom hij niet werkte met
een actuele structuurmethode en toonde ook aan dat zijn leerlingen op dit
moment beter konden lezen dan in scholen met een structuurmethode. Daarnaast
bestudeerden we de leesmethodieken en de
leesmethodes van de voorbije 200 jaar en de reacties op die methodes. Zelfs de leesmethode van W. Prinsen van 1820 vonden
we heel inspirerend. Op basis van dit alles ontwikkelden we een eigen
leesmethodiek. We hielden bij de uitwerking van de DSM wel rekening uiteraard
met algemeen psychologische inzichten in verband met het automatiseren, de
werking van het geheugen e.d. Bij de vakdidactiek voor het basisonderwijs is de
vakkennis overigens veel minder belangrijk dan de psychologisch-didactische
benadering.
Het soort praktijkonderzoek waarop onze vakdidactieken
gebaseerd zijn, wijkt af van het zuiver
of positief wetenschappelijk onderzoek. We
waren achteraf wel tevreden dat cognitief psychologische leesmodellen als b.v.
het connectionisme, de neurologische bevindingen van Stanislas Dehaene
. in
overeenstemming waren met onze DSM-methodiek.
We wezen hier ook op in ons boek Beter leren lezen. Maar dit betekent nog
niet dat cognitief psychologische of neuropsychologische verklaringsmodellen
rechtstreeks uitsluitsel geven omtrent een effectieve didactische aanpak. Voor
rekenen vonden we nog minder aanwijzingen en inspiratie vanuit het zuiver
wetenschappelijk onderzoek.
4. DSM-achtig onderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk
De DSM-aanpak drong door in de recente leesmethodes. Dat
soort praktijkonderzoek waarbij de ervaringswijshied uit verleden en heden
een belangrijke rol speelt, werpt meer vruchten af voor de praktijk dan het
zuiver wetenschappelijk onderzoek. We merken hetzelfde voor rekenen, spellen
We gaan nog even in op de toepassing van de DSM in de
praktijk. De auteurs van de frequent gebruikte Vlaamse methode Ik lees met hup
vermelden explicet dat hun methode op de DSM-methodiek van Feys gebaseerd is.
De ontwerpers van een bekende Nederlandse leesmethode Veilig leren lezen wekten
liever de indruk dat hun nieuwe versie gebaseerd was op een recent
wetenschappelijk verklaringsmodel - het connectionisme, dan op DSM-methodiek van een Vlaamse lerarenopleider. De
allernieuwste versie van die methode die binnenkort op de markt komt, sluit nog
iets beter aan bij de DSM, maar in de reclamebrochure lezen we opnieuw dat de
aanpassing gebaseerd is op recent wetenschappelijk onderzoek. De door hen
toegepaste DSM-principes zouden dan
zogezegd rechtstreeks afgeleid zijn uit wetenschappelijke leesmodellen als het
connectionisme. Dit is uiteraard niet het geval en niet eens mogelijk. De DSM
is veel ouder dan die recente theorieën en is zoals al gezegd - ook anders
ontstaan (zie verder in punt 3).
Het belangrijkste voor ons is de vaststelling dat de DSM een
concrete uitwerking kreeg in de recente leesmethoden en dat de leerkrachten (en
logopedisten) tevreden zijn over de DSM-aanpak. Zon soort praktijkstudie is
dus heel vruchtbaar. We merken dat ook de auteurs van de nieuwe leesmethode
Lijn 3 (Malmberg) vermelden dat hun leesmodel gebaseerd is op de DSM van Feys: Diverse onderzoeken laten zien dat het werken met
als geheel te herkennen kapstokwoorden (structureerwoorden of globaalwoorden)
het risico met zich meebrengt dat kinderen te lang aan deze woorden blijven
hangen en niet aan de elementaire leeshandeling toekomen. Met didactiek die
meer gebaseerd is op het aanleren van letters, zoals in de directe systeemmethodiek (Feys en Van Biervliet,
Acco, 2010, 200 p.) leren kinderen snel de letters herkennen en nieuwe woorden
lezen die gemaakt zijn met de bekende letters. Er kunnen in dezelfde tijd meer
letters aangeboden en geleerd worden dan met behulp van kapstokwoorden. Vandaar
dat in Lijn 3 de letter centraal staat. Onlangs kwamen ook nog een paar
vertegenwoordigers van een andere bekende Nederlandse uitgeverij langs, die naar
eigen zeggen een gloednieuwe leesmethode zullen ontwerpen die nog nauwer zal aansluiten bij de DSM-methodiek. We gaven
hen wat bijkomende uitleg, een aantal getuigenissen van praktijkmensen en een
DSM-onderzoekje van de universiteit van Gent mee. Als dank ontvingen we alvast een typisch
Nederlandse perperkoek en enkele cadeaubonnen van bol.com. Besluit: We zouden
o.i. meer aandacht moeten besteden aan zon soort praktijkonderzoek omdat we
merken dat dit veel vlugger de praktijkmensen bereikt en veel vlugger toegepast
wordt on de praktijk. Academisch wiskunde-onderzoek zoals van de Leuvense prof.
Lieven Verschaffel houdt zich ook veel meer bezig met spijkeronderzoek en heeft
al bij al weinig uitwerking in de praktijk.
5 Welk soort (praktijk)onderzoek voor lerarenopleiders
en leraars in opleiding?
5.1 Welk soort onderzoek voor de
lerarenopleiders?
We vinden alvast dat het soort onderzoek waarop we zelf onze
methodieken voor lezen, rekenen, spellen
baseerden, het soort onderzoek is waarmee de
lerarenopleiders zich ook het meest moeten inlaten. Op vandaag is dit echter
minder het geval dan pakweg 20 jaar geleden. Vooral ook de pedagogen die zich
vroeger met zon soort praktijkstudies en publicaties inlieten, lieten het de
voorbije 20 jaar grotendeels afweten. Dit leidt tot een verarming van de
vakdidactiek en leidt er ook toe dat er binnen de bijscholingen nog weinig
aandacht gaat naar de leerinhouden en vakdidactieken. We
vinden overigens dat ook onze universitaire onderzoekers veel te weinig begaan zijn met dit soort onderzoek
ook omdat het in de academische milieus niet (voldoende) gewaardeerd wordt en
niet voor vol wordt aangezien.
5.2. Welk soort
onderzoek voor toekomstige leraars? Schrap: leerkracht als onderzoeker!
Een van de basiscompetentes voor toekomstige leraren is de leraar als onderzoeker. We lezen
geregeld dat leraars in opleiding meer in contact moeten komen met
wetenschappelijk onderzoek en zelf aan wetenschappelijk onderzoek moeten doen. In
het evaluatieonderzoek over de lerarenopleidingen lazen we enkele maanden
geleden nog dat de lerarenopleidingen te weinig hun studenten als onderzoekers
opleiden en deze competentie verwaarlozen.
Zelf schrijven al sinds 1996 dat het niet de taak is van de opleidingen om
hun studenten op te leiden voor wetenschappelijk onderzoek. Dat is al te hoog
gegrepen en niet nodig. We denken dat
studenten tijdens de opleiding vooral moeten in contact komen met de resultaten
van praktijkonderzoeken zoals wij en vele anderen die zelf uitvoer(d)en voor
het leren lezen rekenen
Daarnaast kunnen studenten op dezelfde wijze maar
op beperkte schaal - analoge onderzoekjes doen. We kunnen hen ook de resultaten
van meer positief-wetenschappelijk leren interpreteren en tegelijk ook
relativeren: b.v. wat betekent een gemiddelde van 3,5 op een puntenschaal van 5
voor welbevinden? Is dit aande hoge of lage kant?; b.v. het verschil leren tussen een correlatie en een
oorzakelijk verband
De verwachtingen inzake wetenschappelijk onderzoek voor
toekomstige leraren waren/zijn totaal overtrokken. We moeten beseffen dat ook onderzoekers
(onderwijskundigen, psychologen, sociologen
) nog veel problemen hebben met wetenschappelijk
onderzoek en dat de afstand tussen dat soort onderzoek en de onderwijspraktijk
nog vrij groot is. We waren het dan ook niet eens met prof. Martin Valcke die
uitbazuinde dat de lerarenopleidingen faalden inzake de competentie de leraar
als onderzoeker. Deze conclusie werd ook in de media en in Klasse in de verf
gezet.
De Nederlandse prof. Geert Biesta die de evaluatiestudie over de
lerarenopleidingen leidde, formuleerde onlangs zijn eigen opinie hier over in Caleidoscoop van januari 2014. Hij is
hierbij veel duidelijker dan in het
rapport zelf en relativeert daarmee ook
een aantal uitspraken. Het wordt ook duidelijk dat hij niet akkoord gaat met de
uitspraken van prof. Valcke en overtrokken verwachtingen.
Biesta stelt
uitdrukkelijk dat uitdrukkingen/verwachtingen als de leraar als onderzoeker
misplaatst zijn. Biesta: Mijn voornaamste conclusie is dat er over
de basiscompetentie de leraar als onderzoeker geen eenduidigheid is over wat
het precies betekent. De commissie had een zekere voorkeur om te zeggen dat
deze competentie niet wil zeggen dat de leraar zelf aan onderzoek moet doen. We
denken dat een herformulering in de richting van een onderzekende,
reflectieve, experimentele manier van werken meer aangewezen is. Onderzoeker
is een heel andere job dan leraar of lerarenopleider. Je moet niet verwachten
dat mensen elkaars job kunnen doen. Het belangrijkste is omhelderheid te
verschaffen en vooral te denken in termen van onderzoekende houding, maar zelfs
dan denk ik nog dat de term onderzoek misleidend kan zijn. Reflectief en experimenterend omgaan met je prakijk, daar
gaat het om. (NvdR: we betreuren wel dat dit niet explicieter in het rapport zelf
staat en dat zo de indruk werd gewekt dat de lerarenopleiding faalde.)
Biesta voegt er nog aan toe: Over wat wetenschappelijk
onderzoek zelf betekent bestaan er ook internationaal verschillende
opvattingen. In b.v. Groot-Brittannië valt het hele spectrum van actieonderzoek
en praktijkgericht onderzoek hier onder. Dat betekent ook dat het veel meer
verbonden is met de praktijk. In België
is onderzoek dan meer zuiver, wetenschappelijk onderzoek. Ook wij vinden
dat universitaire onderzoekers vaak te eenzijdig bezig zijn met zuiver en/of
experimenteel onderzoek waartoe de complexe onderwijspraktijk zich minder leent.
|