Finse reacties op zwakke leerprestaties Finse 15-jarigen
Enkele Finse reacties op PISA-achteruitgang & op zwakke leerprestaties volgens evaluatiestudie van onderzoekers van de universiteit van Helsinki
*Niveauverlagende (egalitaire) gemeenschappelijke cyclus: Others are beginning to wonder whether the egalitarian nature of Finnish education might be an underlying problem. Juha Yla-Jaaski, who runs a technology project to stretch the academically able, worries that a focus on raising the achievement of the majority of pupils shortchanges the cleverest. The country is kidding itself, Mr Yla-Jaaski says, if it thinks they can catch up at university.
(Commentaar: de Vlaamse pleitbezorgers van structuurhervormingen in ons s.o. verwezen steeds naar de comprehensieve middenschool in Finland.)
*Te weinig leraars voor wiskunde, wetenschappen ... in lagere cyclus s.o.!
Leena Krokfors, an academic there, blames declining motivation and a failure of maths teachers and the curriculum to inspire enthusiasm.
Commentaar: *We beluisterden de voorbije jaren voortdurend dat de hoge Finse PISA-score veel te maken had metde universitaire opleiding van de leraars (masteropleiding). Nu stelde de universiteit van Helsinki echter vast dat de Finse 15-jarigen vrij zwak presteerden voor wiskunde, wetenschappen, taal en veel zwakker ook dan vroeger het geval was. Dit blijkt ook deels uit PISA.
*We beluisterden ook steeds dat er in Finland een overvloed aan kandidaat-leraars was. Nu blijkt dat er voor de lagere cyclus veel te weinig leraars zijn voor vakken als wiskunde, wetenschappen Die leraars voor de lagere cyclus blijken nu ook slecht opgeleid te zijn voor die leeftijdsgroep. Ze kunnen vooreerst weinig aanvangen met de 4 jaar hogere wiskunde die ze aan de universiteit gevolgd hebben. Een jaar (5de jaar) lerarenopleiding blijkt ook veel te kort te zijn. De kritiek luidt ook dat de studenten tijdens de universitaire lerarenopleiding al te veel met pedagogische hypes geconfronteerd werden.
Egalitaire kansenideologie van Nicaise, Jacobs ... en veel hervormers s.o.
Egalitaire & milieutheoretische
kansenideologievan
Nicaise, Jacobs & veel hervormers s.o.
Woord vooraf:
Recent
onderzoek over de relatief grote invloed van de genen op de verstandelijke capaciteiten (zie vorige bijdragen) staat
haaks op de egalitaire & milieutheoretische (kansen)ideologie van een aantal
onderwijssociologen en pleitbezorgers van een gemeenschappelijke/
comprehensieve lagere cyclus s.o. In Onderwijskrant nr. 151 van november 2009
schreven we hier een bijdrage over. Gezien de actualiteit van deze thematiek,
drukken we deze bijdrage nog eens af.
1Voorbijgestreefde
egalitaire retoriek van
sociologen/hervormers
Jantine
Kriens, projectleider onderwijsachterstandenbeleid, schreef in 2004: De Nederlandse beleidsmensen en onderzoekers
accepteren al een tijdje dat er al bij al weinig verborgen talent aanwezig is
bij de autochtone handarbeiderskinderen. De onderbenutting van talenten is veel
kleiner dan veelal werd verondersteld en de oorzaken van die onderbenutting
hebben vaak te maken met factoren waarop het onderwijs minder greep heeft. ...
De laaggeschoolde ouders behoren nu veel meer dan vroeger tot de
maatschappelijke onderklasse en tot de wereld van de marginaliteit. Het is op
vandaag dan ook veel moeilijker om leerwinst te bereiken bij kinderen van
laaggeschoolde ouders dan vroeger het geval was. Het nieuwe beleid vertrekt dus
van een realistischer standpunt (Voetsporen 4, Transferpunt
Onderwijsachterstanden, 2004, Den Haag).
De
Nederlandse onderwijssocioloog Anton Wesselingh poneerde: Bijna niemand in Nederland houdt nog vol dat selectie op school overwegend
wordtbepaald door motieven van
maatschappelijke achtergrond, de arbeidspositie van de kostwinner enzovoort
(MESO, okt. 2001).
Prof. Jaap
Dronkers schrijft: Het onderwijsbeleid
en de GOK-ideologie gingen altijd uit van dat vele ontginbare talent uit de
lagere klassen. Vanaf de jaren zestig bestaat er al een taboe op verschillen in
intelligentie en intellectuele aanleg. ...Er zijn nog steeds mensen die niet aannemen dat momenteel de
gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit de lagere klassen
substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen.
Straks wordt
duidelijk dat er vooral in Vlaanderen nog mensen zijn die het egalitair
fundamentalisme propageren en veel invloed hebben op het beleid. Het zijn ook
die mensen die vanuit die visie GOK-wonderen verwachten van comprehensief onderwijs
- het liefst nog tot 16 jaar.
In Onderwijskrant
nr. 4van 1978 (!) poneerden we al wat Kriens, Dronkers, Wesselingh
bijna 30 jaar later poneerden. Het optimaal bevorderen van talenten en de
verdere democratisering staan centraal in de doelstellingen van Onderwijskrant.
Tegelijk namen we echter al vanaf de start in 1977 expliciet afstand van de
illusoire milieutheoretische kansentheorie, van het egalitaire fundamentalisme.
RedactielidLuc Heyerick maakte zijn
thesis en zijn doctoraat over de democratisering van het onderwijs. In Onderwijskrant
nr. 4 (1978) reageerde hij op de naïeve GOK-ideologie van de perfecte sociale
mobiliteit en op het egalitair fundamentalisme zoals het o.a. op de Sociale
week van het ACW tot uiting kwam.
Luc Heyerick
betoogde o.a.: De vrij grote genetische bepaaldheid van de intellectuele capaciteiten
binnen een maatschappelijk systeem met sociale mobilteit, maakt het weinig
waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu
zouden te wijten zijn: de meest
intelligente leden uit de onderste klassen krijgen de kans om te stijgen in de
sociale hiërarchie, waardoor er op het niveau van de volwassenen steeds meer
een verschil in intelligentie ontstaat tussen de sociale lagen.. ... Het aldus
ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen.Kinderen van intelligente ouders hebben
gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder
intelligente ouders. ... Als het waar is dat er niet in elke sociale klasse
evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in
onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit
sterk relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke
proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau.
We hebben
ons de voorbije 32 jaar niet bezig gehouden met ideologische discussies over klassenloze participatie e.d. Ook de
precieze I.Q-correlatie ( 0,6 ...) (met leerresultaten) is voor ons niet echt belangrijk.
We waren zelf steeds sterk begaan met het conserveren en optimaliseren van de
kwaliteit van het onderwijs, met talentontwikkeling - en in het bijzonder met
het uitwerken van een achterstandsdidactiek & preventieve zorgverbreding
voor sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.
2Egalitair
fundamentalisme bij GOK-ideologen en comprehensieven
In Vlaanderen pakken anno 2009 mensen als
Nicaise, Hirtt & Jacobs, topambtenaren, beleidsmensen, Steunpunt GOK ...
nog steeds uit met een totaal illusoir GOK-ideaalbeeld. In Nederland nemen beleidsmensen
& onderzoekers de visie van Nicaise, Hirtt ... niet au serieux. In
Vlaanderen worden egalitaire fundamentalisten als Nicaise door beleidsmensen,
Accent-op-talent, Welzijnsinstellingen, Monard en co ...als een orakel beschouwd.
IdesNicaise & Nico Hirtt beweren b.v. nog
steeds: Het onderwijs moet gelijke uitkomsten nastreven. Dit betekent dat elke
bevolkingsgroep evenredig participeert aan alle onderwijsniveaus (De
school van de ongelijkheid, EPO-boek, o.c., p. 81).
Egalitaire GOK-ideologen houden ook
nog steeds vol dat de selectie op school overwegend bepaald wordt door de
maatschappelijke achtergrond.In het regeerakkoord
2004 lazen we bijvoorbeeld: "De
verhoogde onderwijsparticipatie heeft geen einde gemaakt aan de sociale ongelijkheid
op het vlak van de toegang tot het onderwijs. Ondanks alle inspanningen blijft
het onderwijs de sociale ongelijkheid reproduceren, eerder dan te zorgen voor
een betere sociale mobiliteit. De kloof tussen hoger- & lager opgeleiden
wordt scherper. Het wordt een maatschappelijke breuklijn."
Volgens het
rapport-Monard luidt het belangrijkste uitgangspunt voor de dringende
hervorming s.o.:het onderwijssysteem (re)produceert sociale ongelijkheid, veeleer dan
ze te milderen. Elk scharniermoment in de onderwijsloopbaan werkt als een
filter die ongelijke kansen in de hand werkt (Bijlagen p. 73).
De tweede
premisse luidt dat de sociale discriminatie zich vooral bij de overgang naar -
en in hetsecundair onderwijs
situeert.Ides Nicaise verwoordt dit als
volgt: "Als kinderen s.o. langer de tijd krijgen om te ontdekken waar ze
goed in zijn en zich pas op latere leeftijd oriënteren, pas dan kun je de
problematische intellectuele en sociale segregatie milderen en zullen ook meer
leerlingen uit lagere sociale milieus naar het ASO gaan en omgekeerd
(I. Nicaise, DM, september 2004).
3Naïeve
en nefaste milieutheoretische kansenideologie
De
egalitaire kansentheorie is een typisch milieu-theoretische kansenideologie.
Ides Nicaise verwoordt die milieutheoretische ideologie als volgt: Aanleg is
relatief. Er is geen plafond aan de ontwikkelingskansen van mensen. Alles hangt
af van hoeveel je erin investeert. We moeten er dus naar streven dat alle sociale
groepen proportioneel vertegenwoordigd zijn aan het eind van de onderwijsrit.
De bedoeling van een egalitair onderwijsbeleidis om zoveel mogelijk de kloof tussen individuen te dichten aan het
einde van de rit (Gelijkheid in diversiteit, Hogelijn, nr. 15, 2007). Volgens
Nicaise ontbreekt het fundamenteel geloof dat kinderen uit zwakkere sociale
milieus dezelfde potentialiteiten bezitten als andere kinderen
(Persoon en Gemeenschap, februari 2003, p. 157). En in Visie (24.10.03) stelde
hij zelfs dat iedereen die aso of hoger onderwijs wil volgen, daartoe ook het
recht heeft. Dat is een heel ander uitgangspunt dan: die jongere is
slim genoeg om aso te doen, aldus Nicaise.
Dirk De
Zutter poneert: IQ is louter een cultureel
gegeven (Visie, 21.09.07). Ook Dirk Jacobs (ULB) vertrekt in zijn recentste
KBS-studie nog van de stelling dat het totaal onverantwoord is te
veronderstellen dat kinderen van laaggeschoolde ouders gemiddeld minder
intellectuele aanleg bezitten (Sociale lift blijft steken, KBS, 2009).
Het Steunpunt
GOK formuleerde de milieutheoretische kansenideologie in de visietekst2005 als volgt: "Het leervermogen, het
talent en de natuurlijke aanleg zijn gelijk verdeeld over de sociale klassen
bij de geboorte van de kinderen. Dit is niet meer het geval bij de uitstroom
van de kinderen uit het leerplichtonderwijs. We kunnen dus spreken van
systematische kansenongelijkheid."
Ook in de
beleidsnota 2004 wordt de ondervertegenwoordiging van de arbeiderskinderenop naam gebracht van sociaal-economische
discriminatie. In ons interview met minister Vandenbroucke gaf deze na enig
aandringen wel toe dat de handarbeiders-klasse als gevolg van de
democratisering inderdaad was afgeroomd: De eerste democratiseringsgolf heeft
ongetwijfeld geleid tot een stuk afroming van mensen met cognitieve talenten
uit de arbeidersklasse (Onderwijskrant nr. 137, april 2006).
Omdat Onderwijskrant afstand neemt
van het egalitair fundamentalisme bestempelde fysicaleraar Nico Hirtt ons
onlangs als een rechts tijdschrift (De Democratische School, september 2009). De egalitaire ideologie is volgens ons niet
progressief of links, maar totaal voorbijgetreefd.Onze eigen opvatting is o.i. progressiever
omdat we rekening houden met de realiteit en de conclusies uit wetenschappelijk
onderzoek.Terloops: Onderwijskrant was
mede-oprichter van de actiegroep Oproep voor een democratische school (OVDS).
We namen na een paar jaar afstand van OVDS omwille van de extreme, PVDA-minded,
standpunten zoals het egalitair fundamentalisme.
In
Franstalig België is het egalitarisme sterker verspreid dan in Vlaanderen en
vooral ook bij de PS die al 50 jaar de onderwijstouwtjes in handen heeft.
3.2Kritiek
op milieutheoretische en egalitaire GOK-ideologie
De sociale
discriminatie wordt binnen de milieu-theoretische kansentheorie enkel
veroorzaakt door milieu-invloeden en vooral door de school die een groot aantal
kinderen discrimineert. Die theorie negeert dat mensen van nature
niet gelijk zijn, dat de erfelijkheid bij intelligentie een grote rol speelt en
dat de natuurlijke aanleg niet gelijk verdeeld is over alle bevolkingsgroepen.
De GOK-illusie was/is vooral typisch voor een aantal onderwijssociologen die
moeilijk overtuigd konden worden van de invloed van de aanleg en erfelijkheid.
Zij miskennen de ongelijke verdeling van de natuurlijke aanleg, de hoge relatie
tussen scholingsgraad van de ouders en de intellectuele aanleg van hun
kinderen, de grote democratisering en het afromend effect ervan bij de
handarbeidersklasse,...
Het is
bijvoorbeeld ook bekend dat Vlaanderen vooral ongeschoolde migranten aantrekt
en dat landen alsCanada vooral geschoolde
toelaten.Volgens Ides Nicaise (Hiva),
Nico Hirtt, Dirk Jacobs (ULB) ... is het echter onverantwoord en racistisch te
veronderstellen dat ook erfelijke en culturele verschillen mede
verantwoordelijk zijn voor de lagere prestaties van Vlaamse
migrantenleerlingen.
GOK-ideologen overschatten ook schromelijk de
invloed van het onderwijs als dé grote gelijkmaker; ze denken meer in termen
van abstracte theorieën in plaats van realiteiten. Tegelijk minimaliseren ze
vaak de milieufactoren buiten de school: de invloed van de ouderlijke educatie
- met inbegrip van de ambitie en ondersteuning van de ouders, de invloed van
het niet of gebrekkig kennen van de schooltaal, de invloed van culturele en
etnische verschillen, ...
Deze
GOK-ideologen wekken ook de illusie dat de school de invloed van een lagere
educatieve ondersteuning thuis volledig kan compenseren. Uit onderzoek en
ervaring blijkt echter dat wat er thuis geleverd wordt aan kwaliteit van
instructie, gelegenheid tot talig interacteren en de wijze van omgang met elkaar
van invloed zijn op de ontwikkeling van de taal & wordenschat, lezen ...
Veel
GOK-ideologen vrezen blijkbaar - en terecht -dat er met het verlaten van de milieutheoretische GOK-ideologie veel
minder toekomst zou zijn voor hun voorbijgestreefd sociologisch GOK-onderzoek.
Zij stellen
b.v. al decennia vast dat er een sterke (cor)relatie is tussen het
scholingsniveau van de leerlingen en dit van hun ouders. Maar ook binnen
vijftig jaar zal dit nog zo zijn. Enkel in de periode vóór de grote democratisering
en vóór de grote sociale mobiliteit was die relatie kleiner. Toen wij als
arbeiderskinderen in 1958 het aso instapten, was die relatie nog kleiner. Dit
betekent niet dat het onderwijs sindsdien minder democratisch werd. Benadeelde
leerlingen waren wel het meest de dupe van de daling van de onderwijskwaliteit
de voorbije decennia.
Zij
interpreteren de relatie met het scholingsniveau van de ouders louter als een 'sociale' invloed/factor. Die relatie
drukt uiteraard ook de invloed van de erfelijke aanleg uit. Jacobs en co gaan
er dus ook ten onrechte van uit dat die relatie regelrecht wijst op sociale
discriminatie. Die relatie is in alle landen vrij hoog. Zo bleek ze in de
hogere cyclus s.o. in Finland volgens PISA-waarnemers en volgens de
universiteit van Helsinki even hoog als in andere landen. Ook in comprehensief
land Zweden is de correlatie heel hoog.
3.3 Comprehensieve
illusies versus realistische aanpak
Volgens de
egalitaire GOK-ideologen en comprehensieven is vooral ons gedifferentieerd s.o.
de grote oorzaak van sociale discriminatie en lage leerresultaten. Ze verwachten
alle GOK-heil van comprehensief s.o.Ze
willen dat elke leerling ook in het s.o. tot 14 en zelfs 16 jaar hetzelfde
aanbod krijgt en dit in eenzelfde soort onderwijsomgeving. Aangezien veel
12-jarige leerlingen en vooral hun ouders momenteel vaak een verkeerde keuze
zouden maken, moeten we die keuze zo lang mogelijk uitstellen. Tegelijk negeren
veel GOK-ideologen de vroege bekwaamheidsverschillen (zie pagina 8).
Veruit de
meeste mensen willen dat elke leerling s.o. datgene aangeboden krijgt wat voor
hem/haar nu en met het oog op zijn verdere toekomst het meest geschikt is. Ze
gaan ervan uit de meeste 12-jarigen al nood hebben aan een gedifferentieerd en
geschikt leerpad. Tegelijk verwachten ze veel meerGOK-heil van een vroegtijdig
achterstandsbeleid voor cognitief, sociaal of talig benadeelde kinderen om ook
voor hen op 12 jaar een verantwoorde keuze mogelijk te maken.
In een
spreekbeurt in Leuven in 1968 hoorden we prof. Ph. Idenburg al kritiek
formuleren op de uitdrukking gelijke kansen.Gelijke kansenwordt al te zeer
geïdentificeerd met individuele competitie en met gelijke behandeling (b.v.
gemeenschappelijke middenschoool), gelijke leerresultaten, gelijke doorstromingskansen,
opheffen van verschillen ... Uitdrukkingen als faire (onderwijs)kansen,
optimale leerkansen of talentontwikkeling, ... zouden volgens Idenburg en
volgens ons beter zijn. Het gaat om het wegwerken van onrechtvaardige
verschillen, maar niet om verschillen die een gevolg zijn van bijvoorbeeld
verschil in aanleg.
We verkiezen
dus FOK (= Faire OnderwijsKansen) of optimale talentontwikkeling (OTO) boven
GOK.Bij FOK of OTO viseren we ook
maximale ontplooiingskansen voor excellente leerlingen. Als Katrien veel beter
is voor wiskunde dan Wim, dan mag dit tot uitdrukking komen in verschillende
waarderingscijfers en in een verschillende leerroute in het s.o. Het is niet
onrechtvaardig dat iemand intelligenter is dan de andere,een ander soort s.o. volgt, ... Een egalitair
eenheidsprogramma voor alle 12- à 14(16)-jarigen leidt tot verveling en
onderpresteren voor getalenteerde leerlingen én tot frustratie voor zwakkere
leerlingen.
Nicaise
hangt vanuit zijn egalitaire visie een karikatuur op van het meritocratische
onderwijsprincipe. Dit principe wil o.i. vooral recht doen aan relevante
prestatieverschillen. Het wil het principe van de gelijkheid combineren met het
principe van behoefte. Voor zover er sprake is van irrelevante verschillen
(afkomst, huidskleur ...),wordt gelijke behandeling bepleit. Als er sprake is
van relevante verschillen, wil men die waarderen met het principe van behoefte:
achterstanden wegwerken bij achterstandsleerlingen, een universitaire opleiding
voor de theoretisch sterkste leerlingen ...Een bepaalde meritocratische theorie negeert wel te weinig de invloed
van de erfelijkheid en wekt aldus de indruk dat het enkel gaat om persoonlijke
verdienste.
Meritocratie
als onderwijsprincipe houdt niet in dat men stelt dat iemand met een
universitaire opleiding later veel meer moet verdienen dan een kleuterleidster
of loodgieter. Enkel als de maatschappelijke ongelijkheid (in macht en inkomen)
kleiner wordt, als fraternité belangrijker wordt dan égalité, zal automatisch
de ongelijke waardering van de onderwijsvormen afnemen. We moeten dus naast het
meritocratisch onderwijsprincipe tegelijk meer maatschappelijke broederlijkheid
nastreven.
De term
kansen suggereert ook te veel dat het om individuele kansen gaat, kansen om
individueel te stijgen op de maatschappelijke ladder, sociale mobiliteit ten
koste uiteraard van anderen. Gelijkheid van kansen is dan een soort pervers
spel waarbij hetgeen gewonnen wordt door de ene, weer verloren wordt door de
anderen. Het nastreven van een rechtvaardige, solidaire en broederlijke maatschappij
lijkt ons veruit het belangrijkste. Enkel vanuit zon maatschappij zal ook de
dualiteit tussen werken met het hoofd en werken met de handen grotendeels verdwijnen.
Zolang succes of mislukking in het leven te sterk verbonden zijn met succes of
mislukken op school, zullen de verschillende onderwijsvormen of opties een
hogere of lagere maatschappelijke waardering krijgen. Het vervangen van termen
als aso, tso en bso door andere termen, zal hier niets aan veranderen.
Bijlage: De dominantie van de
egalitaire retoriek (Miel Swillens, Tertio 23 september)
Achter het
maatschappelijke debat schuilt dikwijls een vraag die maar zelden wordt
geëxpliciteerd. Wat willen we: een democratische of een egalitaire samenleving?
... Wat een open en complexloos debat bemoeilijkt, is de dominantie op het
publieke forum van een egalitaire retoriek. Wie daarop kritiek levert, wordt
meteen als conservatief bestempeld. Ook al wordt die kritiek alleen maar
ingegeven door realiteitszin. Neem nu het debat over het onderwijs. Een doorn
in het oog van de voorstanders van een radicale hervorming is de fameuze
waterval in ons onderwijs. Daarmee wordt vooral het onderscheid bedoeld
tussen algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs. ... De radicale
oplossing is die grote selecterende onderwijsgeledingen gewoonweg afschaffen.
Wanneer er geen hoogteverschil meer is, kan het water niet meer vallen.Maar is die remedie niet erger dan de kwaal?
Het onderscheid tussen algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs heeft
niet alleen een lange staat van dienst, het beantwoordt ook aan duidelijke
verschillen in begaafdheid, aanleg en interesse. Er bestaat een hemelsbreed
verschil tussen intellectuele vorming en vakopleiding. Allemaal goede redenen
om die indeling, mits enige aanpassing, te behouden. Maar de afschaffing van de
waterval biedt het voordeel dat die met egalitaire retoriek kan worden
gepromoot. Een verdere stap die de hervormers voor ogen hebben, is een nieuwe
invulling van het begrip gelijke kansen. Terecht aanvaarden we niet dat geld of
herkomst drempels leggen. Iedereen moet aan de meet kunnen verschijnen en
deelnemen aan de race. Huidskleur of de portefeuille van papa mogen daarbij
geen rol spelen. Maar voor de hervormers volstaat dat niet. Iedereen die aan de
meet verschijnt, moet ook de eindstreep halen. Selectie is uit den boze, want
sociale en culturele factoren spelen daarbij een rol. Vanuit een utopische
mindset wil men alle onvolmaaktheden en ongelijkheden van het leven uit de
school bannen. Zo evolueren we van een democratisch naar een egalitair
onderwijs.Wat is het verschil? In een
egalitair systeem krijgt gelijkheid absolute voorrang. Elke vorm van
ongelijkheid wordt geïnterpreteerd als discriminatie en moet worden bestreden.
In een democratisch systeem wordt gestreefd naar een compromis tussen vrijheid
en gelijkheid, maar met respect voor de natuurlijke verschillen tussen mensen.
Interssante bedenkingen bij PISA-2012 op www.bocobrussel.be
Op www.bocobrussel.be troffen we daarnet interessante vragen en bedenkingen aan bij PISA-2012.
PISA 2012 ENKELE VRAAGJES
Om de drie jaar wordt uitgekeken naar de wereldwijde doorlichting van het onderwijs op basis van drie testgebieden voor 15-jarigen: wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid. In de pers werd uitvoerig aandacht besteed aan de resultaten en werd vastgesteld dat het Vlaamse onderwijs aan de top blijft, maar sedert 2000 zowel bij de toppresteerders als de middengroep een achteruitgang te constateren valt. Verder blijft de kloof tussen de beste presteerders en de zwakste bij ons sterk gelinkt aan de socio-economische achtergrond van de leerlingen. Reden genoeg volgens de onderwijsminister en prof. Nicaise om een radicale hervorming van het secundair onderwijs als onafwendbaar voor te blijven stellen. We klikten de link www.pisa.ugent.be aan en konden daar vaststellen dat een aantal trends uit de persberichten inderdaad blijken uit de internationaal vergelijkende tests. Maar er staan ook cijfers te lezen die vragen oproepen over een toch wel zeer eenzijdige interpretatie van deze cijfers. In losse volgorde:
- Het grote gidsland Finland, waar we ons in de voorbije doorlichtingen moesten aan spiegelen is ondertussen zwaar naar beneden geduikeld: terwijl Vlaanderen nog steeds op een score van 531 voor wiskunde blijft is Finland gezakt tot 519. Toegegeven, tegenover 2003 is Vlaanderen gezakt van 553 tot 535. - Anderzijds is een dergelijke daling niet echt fenomenaal en zou ze ook kunnen te wijten zijn aan andere factoren dan een sterke kwaliteitsdaling van het onderwijs: moeilijkere vragen, toeval Overigens: op de aangehaalde website vindt u ook enkele voorbeelden van testen.
- Het is juist dat Vlaanderen niet opkan tegen een aantal resultaten uit Oost-Azië. Maar in de kritiek op vorige onderzoeken kan men erop wijzen dat cijfers uit grote steden als Shangai, Hongkong, Singapore, Macao, Taipei niet noodzakelijk representatief zijn voor het hele achterland; zou het kunnen dat de leerlingen vooral uit hoger opgeleide midden- en hogere stedelijke klassen komen ?
- Wat echter opvalt is dat ons Vlaamse onderwijs er nog steeds in slaagt om dubbel zoveel toppresteerders voor wiskundige geletterdheid voort te brengen dan het gemiddelde in de OESO (25,30 % t.o. 12,60% !). Hun gemiddelde score komt volledig overeen met die in Oost-Azië. Toch klopt het dat die groep in 2003 nog 34,30% bedroeg. Voor wetenschappelijke geletterdheid waar we iets minder sterk op presteren echter blijft het aantal leerlingen dat aan de top presteert wel constant.
- Wie onderaan kijkt naar de zwakste presteerders voor wiskunde merkt dan dat de twee laagste niveaus (15 % + 8% = 23% in de OESO) in Vlaanderen een beduidend lager percentage aangeven: 9,9% + 5,5% = 15,4%. Voor leesvaardigheid wordt gesteld: dat België het laagst aantal laagpresteerders heeft van alle PISA-cycli. Wel wordt geconstateerd dat de middenmoot en de beste presteerders wel in aantal en resultaten gedaald zijn: worden die groepen dus te weinig uitgedaagd ?
- Blijft dan het feit dat die kloof tussen best en zwakst presterenden toch wel gelinkt is aan de sociaal-economische thuissituatie. Indien men echter een onderwijssysteem heeft dat ook de meer getalenteerde leerlingen toelaat gedifferentieerde trajecten te laten volgen (wat ook in de hervormingsplannen SO een duidelijke optie is), dan kan een dergelijke kloof moeilijk vermeden worden. We citeren letterlijk: Landen met de grootste spreiding in hun wiskundescores zijn Taipei-China, Singapore, Israël, België en Shangai-China. Zowel in Vlaanderen als in de Franstalige Gemeenschap is het verschil tussen de top en de onderste 10% van de leerlingen heel groot. De Vlaamse spreiding is met een verschil van 271 punten tussen percentiel 10 en 90 zelfs de vierde grootste van alle landen. Opvallend is dat tot de groep met een grote spreiding heel wat van de hoogst presterende landen behoren (met name Taipei-China, Signapore, Shangai-China en Korea). Zou een conclusie dus niet moeten zijn dat er nood is aan een radicale omgooiing van onze onderwijsstructuren, maar eerder aan een gerichtere begeleiding van de zwakker presterende groepen, die overigens reeds kleiner in omvang zijn in Vlaanderen dan het OESO-gemiddelde ?
De tekst www.pisa.ugent.be vervolgt met de in vet gestelde bedenking : er wordt minder spreiding vastgesteld bij de laagst presterende landen dit komt hoofdzakelijk doordat er in deze landen minder gepresteerd wordt op de hoogste vaardigheidsniveaus waardoor de prestaties geconcentreerd blijven op de lagere niveaus. Is het kort door de bocht om hieruit af te leiden dat een onderwijs dat om sociale redenen toppresteerders minder kansen wil geven om eigen moeilijkere trajecten te volgen (wat dus een segregatie en waterval kan inhouden, die niet noodzakelijk hoeft gelinkt te zijn aan de SES-achtergrond van de leerlingen) inderdaad tot niveauverlaging zou kunnen leiden ?
- Het blijft ook in dit PISA-onderzoek wel een onomstotelijk vaststelling dat autochtone leerlingen overal ook na controle voor SES nog steeds significant hoger presteren dan leerlingen van buitenlandse herkomst. Maar dat heeft ook zeer veel , maar niet alles, te maken met de thuistaal: zelfs leerlingen met een buitenlandse achtergrond die Nederlands spreken thuis scoren gemiddeld beduidend lager (476,90 punten) dan autochtonen (549,90).
- Er moet duidelijk nagedacht worden over de redenen waarom we wel bij de top blijven voor wiskunde (alleen nog de loef afgestoken door Oost-Azië), maar minder voor wetenschappen en leesvaardigheid, hoewel we ondanks een terugval toch ook daar bij de best presterenden blijven.
- Tussen al de testcijfers door ontdekte lerarenopleider Pedro de Bruyckere inderdaad dat er zeer hoge waarderingscijfers van de leerlingen werden opgetekend: er is eer ruimer gevoel van erbij te horen en 88% vindt wat er op school geleerd wordt nuttig voor de job.
- Nu Finland qua wiskunde vrij diep gevallen is en het voor wetenschappen en leesvaardigheid niet beter doet dan Vlaanderen is er een nieuw gidsland opgedoken : Polen. Dat land heeft in de PISA-metingen inderdaad een enorme sprong voorwaarts gemaakt, maar blijft voor wiskunde en leesvaardigheid toch rond 515-520 hangen en benadert Vlaanderen alleen voor wetenschappen iets waar we blijkbaar wel zwakker in scoren. Waarom Polen wordt aangehaald: wel, in 1999 hebben ze daar een grote onderwijshervorming doorgevoerd
Wie even googlet, ontdekt vrij snel dat het Poolse onderwijs in het communistisch regime enorm selectief was: slechts 10% werd toegelaten tot het hoger onderwijs en er waren geen herkansingen voor het toelatingsexamen. Er bestond ook een comprehensief basisonderwijs van 8 jaar. De hervorming bestond er ondermeer uit dat men dat onderwijs opsplitste in zes jaar Bao en dan drie jaar (tot de leeftijd van 15) een comprehensieve eerste graad. (Commentaar Onderwijskrant: we lazen ook dat de zwakkere leerlingen destijds het vak wiskunde in het 7de en 8ste leerjaar lager onderwijs mochten laten vallen.)
Zou het kunnen dat men voor die laatste hoger opgeleide leraren aangetrokken heeft ? Kan de combinatie hiervan met een veel grotere minder selectieve toegang voor alle leerlingen tot het onderwijs ook dat voorbereidend op hogere studies een belangrijker factor zijn geweest dan de structuurhervorming op zich ? Tot slot: na de leeftijd van 15 behoudt men in Polen wel degelijk het onderscheid tussen Lyceum en Technikum, tussen doorstromings- en arbeidsmarktgericht , zeg maar: beroepsonderwijs.
Vragen bij geloofwaardigheid van Pasi Sahlberg's Finnish lessons
Vragen van Edusceptic bij geloofwaardigheid van Pasi Sahlbergs
Finnish lessons.
Sahlberg is al een
paar jaar Fins onderwijsambassadeur (= propagandist van Fins onderwijsparadijs).
Op de onderwijsblog
van prof. em. Diane Ravitch reageert eduscpetic op de voortdurende
loftuitingen van Ravitch aan het adres van Sahlberg en de door Pasi gepropageerde
onderwijsvisie. De Amerikaanse prof.
Ravitch behoort van de fanclub van Pasi Sahlberg samen met prof. Andy
Hargreaves. Deze 3 mensen drukken in hun
tweets bijna dagelijks hun onderlinge bewondering voor elkaar uit.
Edusceptic reageert vandaag op een bijdrage op de blog van
Ravitch: Pasi Sahlberg Explains Finnish Philosophy of Education to Rhode Island
Policymakers http://wp.me/p2odLa-6Dt
1.Kritiek
van eduskeptic :
NOT MANY FINNS agree with Mr. Sahlbergs interpretations.
Mr. Sahlberg please identify the Finnish body that authorized you to speak
about national education system. For such high-level representation, some
guarantees of accuracy are required.
2.Reply dianer ravitch
I dont think Pasi Sahlberg needs to get government approval
to describe Finnish education. Did he get government approval to write a book
about Finnish education. I write about U.S. education and I dont have
government approval. That is called censorship.
3. Verdere
kritiek van eduskeptic
Some guys use such enticing language about a favorite topic
that we tend to believe them instinctively. Then we form opinions on the basis
of what they say. Some of the people that are currently ruining US education
sound just as attractive as Mr. Sahlberg when they praise TFA.
Finland is not a country that many people know, so the
influence of one photogenic spokesman has had quite an effect. Please consider
asking:
-Which references does Mr. Sahlberg cite for the description
of the Finnish system, its policies and labor effects? -Which data does he use other
than international tests? -In which peer-reviewed journals has he published
about these topics? -What do credible academics (or even Finnish embassy staff)
think of his pronouncements regarding their system?-How credible is this work
in Finland? Which entities finance his travels around the world?
Finland is a very
minor issue in this debate of course. The centerpoint is willingness to believe
people who sound very confident about issues people know very little. This how
industrialists who masquerade as philanthropists manage to run the US education
system.
School systems of any country are like the elephant that
blind people are trying to describe. ANY conclusions are possible, and reams of
books are written on this basis. Similarly admiring conclusions have been
written about the US system. And if you read them, you would not recognize the
country.
The issue of course is not Finland. It is the speakers,
financiers, and your conclusions after hearing them. Thats because nothing is
left to chance in the big privatization game. If you dig a bit into the
financing sources, you may be surprised.
BNM-inclusiedecreet: dringende oproep tot verzet en actie!
BNM-inclusiedecreet op 1 september 2014 wordt een ramp! Kritiek van COC-lerarenbond op BNM-decreet (LAT-inclusie). Oproep tot actie!
1.Kritiek van COC-lerarenvakbond
In het decembernummer van Brandpunt, maandblad van de COC-vakbond, lezen we: "Er komt dus geen decreet hervorming secundair onderwijs en er komt geen decreet bestuurlijke schaalvergroting. Er komt nog wel een decreet over maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Volgens Minister Smet is dit een grote stap naar meer inclusief onderwijs. Of dat decreet ook een grote stap is naar een verhoging van de kwaliteit van het onderwijs, hangt af van het antwoord op de vraag wat men juist met onderwijs beoogt. Wanneer is onderwijs kwaliteitsvol?
Dit decreet werd langdurig en diepgaand met het onderwijsveld overlegd. De Vlaamse Regering heeft uiteindelijk de knopen doorgehakt. Ook al ging COC niet akkoord met dit decreet[1], het kan niet ontkend worden dat deze manier van besluitvorming beter is. (Commentaar R.F. : leerkrachten, directies en schoolbesturen werden o.i. niet echt betrokken in debat!)
Dat betekent nog niet dat de Vlaamse Regering de juiste beslissing heeft genomen. Het Vlaams Parlement heeft hier het laatste woord, maar zal wellicht slaafs de Vlaamse Regering volgen. In dat geval zullen de gevolgen over enkele jaren duidelijk worden als blijkt dat dit onderwijsbeleid ertoe geleid heeft dat leerlingen en studenten nog meer dan nu getuigschriften en diplomas behalen waarvan de vlag de lading niet dekt. De schuld hiervoor moet men niet bij de leraar leggen, maar bij onderwijsbeleid dat tot dit resultaat leidt.
2. Onderwijskoepels en vakbonden laten achterban in de steek
We appreciëren de kritiek van het COC op het BNM-ontwerpdecreet en het feit dat de COC niet akkoord ging. We betreuren dat de onderwijskoepels en de COV-vakbond van het lager onderwijs wel akkoord gingen - ook al zullen de leerkrachten basisonderwijs het meest de dupe zijn.
Op de bijeenkomst van de Brugse St. Donaas-scholengemeenschap spraken ook de vertegenwoordigers van de schoolbesturen en directies van een 10-tal scholen vorige week hun grote bezorgdheid uit. Ook de directies en schoolbesturen kregen geen inspraak - ook niet in het standpunt van de eigen koepels.
3. BNM-decreet wordt een ramp! Dringend actie nodig!
De nefaste gevolgen van het BNM-decreet zijn even groot als deze van de structuurhervormingen in het s.o. Vanaf het eerste VLOR-advies van 1998 hebben ook de vakbonden al te vlug de opeenvolgende VLOR-adviezen over inclusie en leerzorg ondertekend. We betreuren dat de onderwijsvakbonden ook dit keer niet oproepen tot actie - ook al weten ze dat hun leden niet akkoord gaan met het decreet.
Onderwijskrant heeft steeds gesteld dat alle leerlingen die voldoende profijt kunnen halen uit de gewone lessen en de eindtermen kunnen halen, thuishoren in het gewone onderwijs. Het BNM-decreet zal ertoe leiden dat al te veel leerlingen die grotendeels de gewone lessen niet kunnen volgen en meer profijt kunnen halen uit een 'buitengewone' aanpak, toch in het basisonderwijs en in het s.o. - vooral in het bso - zullen terecht komen.
Het recht op 'aangepast' onderwijs heeft o.i. voorrang op het recht op fysische LAT- inclusie (= learning apart together) .
Het decreet zal ook leiden tot veel administratieve rompslomp, tot eindeloze discussies en tot veel conflicten. Dit blijkt ook uit wat er zich momenteel afspeelt in Nederland waar op 1 september 2014 'passend onderwijs' wordt ingevoerd. Zelfs na een jarenlange voorbereiding van de invoering van dit decreet, wordt het volgens de meeste onderwijsmensen op 1 september één chaos. Ze vrezen ook dat veel leerlingen geen plaats zullen vinden, noch in het gewoon, noch in het buitengewoon onderwijs. In Vlaanderen staat ons nog een grotere chaos te wachten, maar de onderwijskoepels en de (meeste) vakbonden zwijgen.
Hiermee roepen we de onderwijsmensen, de politici, de bonden, de burgers ... nog eens op om dringend te reageren op het BNM-ontwerpdecreet. Op korte termijn moeten we minstens eisen dat het decreet uitgesteld wordt, dat het decreet niet per 1 september 2014 wordt ingevoerd.
Noot. In Onderwijskrant volgen we dit dossier al vanaf 1996. Zo protesteerden we al in 1998 tegen het VLOR-advies waarin geopteerd werd voor 'radicale' inclusie. We toonden ook aan dat de vele VLOR-citaten uit standpunten dienaangaande van prof. A. Ruijssenaers totaal vervalst waren (door de adjunct-secretaris-generaal van de VLOR, André X). De inclusie-kritische Ruijssenaers werd er als een grote voorstander voorgesteld. De toenmalige VLOR-voorzitter (LVB) heeft dit in april j.l. ook toegegeven in een gesprek op de COV-dag in Kortrijk. Het VLOR-secretariaat weigerde destijds een rechtzetting.
Kritische vragen bij voorleessoftware(op website van Klasse)
LaptopVoorleessoftware kan nadelige effecten hebben voor
leerlingen met dyslexie. Dat blijkt uit onderzoek van doctoraatsstudent Eva
Staels en ontwikkelingspsycholoog professor Wim Van den Broeck (Vrije
Universiteit Brussel).
Voor het onderzoek, dat deel uitmaakt van haar
doctoraatsonderzoek en dat onlangs gepubliceerd werd in het wetenschappelijk
tijdschrift Journal of Learning Disabilities, liet Staels 65 zwakke lezers
uit het vierde of vijfde leerjaar nieuwe woorden leren.De helft van de leerlingen moest de nieuwe woorden, die
verwerkt werden in enkele eenvoudige teksten, leren met ondersteuning van
voorleessoftware. De andere leerlingen kregen geen ondersteuning bij het lezen
van de teksten. Een aantal dagen later bleek dat de leerlingen die geen gebruik
hadden gemaakt van voorleessoftware, de nieuwe woorden beter geleerd hadden dan
de andere.
Leerproblemen aanpakken, niet omzeilen
De onderzoekers denken dat het laten horen van nieuwe
woorden via software een negatief effect heeft op het onthouden van de woorden.
De lezer moet de woorden dan niet actief decoderen, zegt Staels. Uit ander
wetenschappelijk onderzoek is al gebleken dat een woord letter voor letter
verklanken cruciaal is voor het memoriseren van het letterbeeld waaruit een
woord is opgebouwd.
Je mag kinderen dit soort software daarom pas laten
gebruiken nadat de leesontwikkeling in grote mate voltooid is, zegt Staels.
Zwakke lezers al in de basisschool voorleessoftware laten gebruiken, raad ik
daarom sterk af. Het is ontzettend belangrijk dat zij zoveel mogelijk actief
bezig zijn met lezen om hun leesvaardigheden te verbeteren.
Met voorleessoftware omzeil je de lees- en
spellingproblemen van deze leerlingen, in plaats van ze aan te pakken.
Wetenschappelijk onderzoek toont nochtans aan dat dat leerlingen met dyslexie
wel degelijk vorderingen kunnen maken, als hun problemen effectief aangepakt
worden. Scholen moeten vooral daarop inzetten en het gebruik van compenserende
hulpmiddelen zo lang mogelijk uitstellen.
Eva Staels: Dit onderzoek is het eerste internationale
onderzoek dat de effecten van het gebruik van voorleessoftware op de
leesvaardigheid nagaat. De verzameling wetenschappelijke artikels waar naar
verwezen wordt zijn geen internationale onderzoeken die verschenen zijn in
peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften. De kwaliteit van die studies is
dan ook onbekend en zowel wetenschappers als mensen uit het praktijkveld kunnen
dan ook maar beter niet voortgaan op de resultaten van die studies.
In dit onderzoek werd
aangetoond dat de leesvaardigheid van een zwakke lezer niet verbetert wanneer
die gebruik maakt van voorleessoftware bij het lezen van teksten. Wanneer
zwakke lezers teksten lezen zonder hulp van voorleessoftware zien we echter dat
hun leesvaardigheid wel toeneemt. Dit komt doordat een leerling die een tekst
leest met behulp van voorleessoftware zelf niet actief betrokken zal zijn in
het leesproces. De leerling moet de geschreven woorden immers niet zelf
decoderen. Wanneer men leerlingen met dyslexie dus gebruik laat maken van
voorleessoftware zullen ze eigenlijk minder leeservaring opdoen dan hun
medeleerlingen zonder leesproblemen. Terwijl het juist voor deze zwakke lezers
uitermate belangrijk is dat zij zoveel mogelijk actief betrokken worden in het
leesproces. Uit onderzoek blijkt immers dat de leesvaardigheid, zelfs van
zwakke lezers (en dyslectici), blijft toenemen tot een leeftijd van 15 jaar. Ook
al zal de leesvaardigheid van dyslectici nooit hetzelfde niveau bereiken als de
leesvaardigheid van leeftijdsgenoten, er is wel degelijk verbetering mogelijk
mits voldoende en effectieve remediëring. Wij geven dan ook het advies om het
gebruik van voorleessoftware zoveel mogelijk te beperken in de lagere school.
Voorleessoftware
wordt inderdaad ook vaak gebruikt als compenserend hulpmiddel wanneer het
bijvoorbeeld gaat om begrijpend lezen, lezen van vraagstukken/opdrachten bij
wiskunde of wanneer nieuwe leerstof wordt aangeboden aan de hand van een
leestekst (vb: wereldoriëntatie). Leerlingen met dyslexie krijgen dan vaak de
mogelijkheid om die tekst te lezen met behulp van voorleessoftware. Het spreekt
voor zich dat het gebruik van voorleessoftware hier inderdaad een positief
effect heeft op het begrijpen van de tekst en op de snelheid waarmee de tekst
gelezen wordt. Het gebruik van voorleessoftware heeft dus zeker een aantal
voordelen maar men moet er zich van bewust zijn dat deze voordelen ten koste
gaan van de leesvaardigheid van de leerling. Want ook teksten die aangeboden
worden in het kader van begrijpend lezen hebben een invloed op de
leesvaardigheid van alle leerlingen en het zijn juist de zwakke lezers die
extra nood hebben aan leeservaring om hun leesvaardigheid te verbeteren.
Voorleessoftware kan in sommige gevallen dus zeker wel gebruikt worden maar we
raden toch aan om het gebruik ervan te beperken en zwakke lezers zoveel
mogelijk actieve leeservaring te laten opdoen. Zwakke lezers extra tijd geven
bij het lezen van een tekst lijkt ons dan bijvoorbeeld ook een betere maatregel
dan ze gebruik te laten maken van voorleessoftware.
Reactie van leerkracht Anne:
Op onze type 8-school werken we al een hele tijd met
voorleessoftware. We doen dit dan bij kinderen met een ernstige dyslexie, dus
meer dan een zwakke lezer. Mijn ervaring is dat kinderen die 10-11, jaar zijn
en nog steeds op een niveau M3,E3,M4 zitten hun leesvaardigheid verhoogt door
voorleessoftware in te schakelen. In eerste instantie mag je de factor
motivatie niet vergeten die een enorme schakel is om tot leerwinst te komen.
Bovendien betrekken we onze leerlingen actief bij het gebruik van leessoftware.
We laten de kinderen niet gewoon luisteren naar de tekst maar ze moeten
actief meekijken, meewijzen tikken, met de stem. Deze manier van werken wordt
ondersteund door Braams en Smits. We
blijven steeds op de techniek werken. het is dus een en en verhaal.
Antwoord: vanprof.
Van den Broeck
Dit is natuurlijk al
een ander verhaal en het is duidelijk dat er niet veel verkeerd gaat als zowel
de leestechniek als de leesmotivatie de nodige aandacht krijgen. Toch zal ook
hier het remediërend effect niet komen van de voorleessoftware op zich (daar is
deze overigens ook niet voor bedoeld). Braams en Smit hebben daar geen
onderzoek naar gedaan.
Secundair onderwijs
is NIET dé grote sociale filter ! Reactie op standpunt van Ides Nicaise over
sociale discriminatie in s.o. (zie bijlage)
Volgens Nicaise is ons secundair onderwijs dé grote sociale
filter - maar blijkbaar niet ons lager en hoger onderwijs. Ons hoger onderwijs
zou zelfs vrij hoog scoren inzake 'onderwijskansen.
De relatie met het scholingsniveau van de ouders isvooreerst praktisch even hoog bij de start
van het secundair. Ook de Leuvense prof. Jan Van Damme heeft hier herhaaldelijk
op gewezen en dit op basis van het longitudinaal loso-onderzoek.
Ons secundair
onderwijs zou volgens Nicaise kampioen zijn inzake ongelijkheid of sociale
discriminatie, maar dat zou dan plots in het hoger onderwijsniet meer het geval zijn. Hij schrijft: Een kwart van de kinderen van
laaggeschoolde ouders haalt een diploma hoger onderwijs. In de EU zijn er maar
vier landen die hierop beter scoren. En bijna de helft (47 procent) van de
kinderen van middengeschoolden haalt een hoger diploma: hier doen slechts vijf
landen het beter. Zon betoog klinkt niet logisch en geloofwaardig: in ons
s.o. is de sociale discriminatie heel groot, maar het hoger/universitair
onderwijs trekt dat weer recht.Is het
overigens niet de eindmeet die telt: wat de Vlaamse leerlingen aan de eindmeet
bereiken?
Nicaise en cobaseren
zich vooral op een bepaalde interpretatie van PISA. De Nederlandse prof. Jaap
Dronkers berekende dat onze 'autochtone' 15-jarige leerlingen inzake relatie
met SES (= gelijkheid volgens egalitaire sociologen) voor PISA even goed scoren
als de Finse. Volgens prof. Woessmann behalen we dan zelfs de beste Europese
score inzake gelijkheid. Waarom krijgen we in Vlaanderen nooit een aparte
berekening voor de autochtone leerlingen? Zo weten we niet eens of onze
autochtone leerlingen wel achteruitgang voor PISA-wiskunde -2012 boekten in
vergelijking met PISA-2003.
Nicaise veronderstelt ook ten onrechte dat het bij de
invloed van het scholingsniveau van de ouders (als SES-factor) louter gaat om
sociaal-economische factoren. Dat kinderen van hooggeschoolde ouders (op
vandaag) gemiddeld een hogere intellectuele aanleg hebben, is volgens de
egalitaire ideologen uitgesloten.
Nicaise en co verwachten ookdat de school de invloed van de sociale omgeving (cognitieve impulsen,
verwachtingen t.a.v. onderwijs ...) zomaar kan en moet neutraliseren. Niets is
minder waar; de school is niet almachtig.
Nicaise beweert dus ten onrechte dat de gedifferentieerde
structuur van het s.o. dé oorzaak is van de SES-correlatie. Hij pleit voor een
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus, maar verzwijgt dat de
ongekwalificeerde uitstroom hoger is in praktisch alle landen met een
comprehensieve lagere cyclus. De leerlingen presteren er ook lager voor PISA
& TIMSS. Het is ook precies door die gedifferentieerde structuur dat
Vlaanderen bijna de laagste ongekwalificeerde uitstroom telt (8,7 % volgens
Eurostat), dat minder leerlingen vroegtijdig afhaken. Ons
Vlaams s.o. is niet de grote sociale filter!
Tegelijk stelde ook Nicaise in zijn boek 'De school van de
ongelijkheid' dat de taalproblemen niet zo'n grote rol spelen bij de problemen
van anderstalige allochtone leerlingen. Hij sloot zich aan bij de vele
taalachterstandsnegationisten die mede verantwoordelijk zijn voor het
uitblijven van intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van de
kleuterschool.
Bijlage: Secundair onderwijs nog altijd bepaald door sociale
afkomst"
Voor Ides Nicaise van HIVA, het Onderzoeksinstituut voor
Arbeid en Samenleving aan de KU Leuven, zijn de resultaten van het
Eurostat-onderzoek een duidelijk signaal dat er dringend nood is aan een
radicale hervorming van het secundair onderwijs. "Het secundair onderwijs
is de grote sociale filter", zegt hij. .
Want Ides Nicaise ziet genoeg kansen in het hoger onderwijs.
"Ons hoger onderwijs is zeer liberaal waar mensen uit een lagere sociale
klasse gemakkelijk toegang tot krijgen. Dat blijkt ook uit de Eurostat-cijfers.
Een kwart van de kinderen van laaggeschoolde ouders haalt een diploma hoger
onderwijs. In de EU zijn er maar vier landen die hierop beter scoren. En bijna
de helft (47 procent) van de kinderen van middengeschoolden haalt een hoger
diploma: hier doen slechts vijf landen het beter. Spijtig genoeg is het
secundair onderwijs de grote sociale filter", zegt Nicaise.
Sociale kloof
Dus is er nood aan
een radicale hervorming van het secundair onderwijs want "ons secundair
onderwijs wordt nog steeds bepaald door sociale afkomst", zegt Nicaise.
"Er is een te vroege oriëntering die bovendien wordt bepaald door
leerkrachten en ouders. Enerzijds mikken hooggeschoolde ouders hoger dan
laaggeschoolde ouders. Anderzijds beslissen leerkrachten op basis van
toetsresultaten, waarbij ze niet beseffen hoezeer toetsresultaten op hun beurt
bepaald worden door de sociale herkomst van leerlingen. Zo wordt de sociale
kloof in stand gehouden", besluit Nicaise.
(Toevoeging van DM? : Ook Pascal Smet, Vlaams minister van
Onderwijs, ziet een trendbreuk als noodzaak. "Dat is het opzet van het
masterplan hervorming secundair onderwijs. Het belang van
competentie-ontwikkelend onderwijs, taalontwikkeling, een brede basisvorming
worden erin onderstreept om net die sprong op de sociale levensladder te faciliteren.
Verder bevestigen de Eurostat-resultaten het belang van levenslang leren",
aldus minister Smet.)
*Socioloog Jaap Prof. Dronkers:Vlaanderen, Finland en Nederland behoren tot
hoogst scorende EU landen en hebben gemiddeld SES-effect voor autochtone ll
#pisa (Dronkers berekende terecht een aparte score voor de autochtone
leerlingen. Onze sociologen berekenen nooit een aparte score!)
*Johansson & Larsson (Zw) Dassgemeins Lernen bis zur 9ten Klnicht zu mehr Chancengleichheit führt zeigt
Beispiel Schweden deutlich.
*Frank Furedi: Belangrijkste oorzaak hoge PISA Oost-Az.
landen: culture of high expectation idd
http://independent.co.uk/voices/comment/the-pisa-global-league-table-overlooks-cultural-factors-that-incentivize-learning-8982654.html
#pisa #Onderwijs
*Furedi:The Pisa global league table overlooks cultural
factors (h. verwacht in Az l) that incentivize learning
http://www.independent.co.uk/voices/comment/the-pisa-global-league-table-overlooks-cultural-factors-that-incentivize-learning-8982654.html
#pisa
*Min. Smet in commissie onderwijs:goedede PISA-scores ook te danken aan ond. +
regenten. Monard +univ. lerarenopleiders beweren al 25 j dat NS en Regentaten
helling op m. #pisa
*@HargreavesBC @pasi_sahlberg @ssatSelf serving article P.S., neglectingproblems Finnish edu, full of
rationalisation? #pisa#onderwijs
*67 %*Finse 15j.
meisjes inHBSC-onderzoek voelt z onder
druk gezetdoor huiswerk. In
Vlaanderen: 37% @CarlvKeirsbilck#onderwijs (We lazen voortdurend dat er geen huiswerk was in Finland.)
*Voor 'I am happy at school'(PISA) scoren Vl 15-jarigen heel hoog en lln Z-Korea & Finland heel
laag. Betekenis??? Maar wat indien Vl laag? (Dan zouden hervormers s.o. dit
aangegrepen hebben. Nu zwijgen ze daar over.)
*Strenge selectieovergang naar hoger secundair aso in Finland:scholen selecterenop basis van eindrapport lagere cyclus #pisa
@brmmddl Evaluatiestudies van Unv. Helsink in '10 & '12:
Finse 15-jarigen vrij zwak basisvaardigheden& gr achteruitgang sinds '01 #pisa
*bram middel @brmmddl6uFinland is niet het beste
jongetje van de klas, goede nuancering van #PISA scores.
https://decorrespondent.nl/446/finland-is-niet-het-beste-jongetje-van-de-klas/16003372-108bd97c
*Students in S-Korea do so well academically because, all
they do is study. Twelve hours a day, six days a week, year-round #pisa
#onderwijs
*DiePoland-Schülerkonnten das Fach
Math. früher links liegen lassen. Dit verklaart mede de lage PISA-score
destijds.#pisa
*WährendSchweden den Grund für Absturz PISA 2012 in
der Einheitsschule sieht, erklärteSchleicher (PISA-chef) die Privatisierung zum Sündenbock "#pisa
*AndreasSchleicher
(PISA-chef)interpretiert die PISA-Daten
sehr frei #pisa #Onderwijs Vlaanderen #pisa
*Andreas Schleicher (PISA-chef) hält die europäische
Bildungspolitik mit linker Ideologie auf Trab. Er schadet damit PISA. #pisa
*Pas in 2008 werdin
Polen wiskunde een verplicht vak, enz. « http://DiePresse.comhttp://diepresse.com/home/bildung/schule/1502853/Wie-Polen-sich-auf-den-Weg-an-die-Spitze-
*Schleicher misbruiktPISA Mr. PISA auf zweifelhafter Mission « http://DiePresse.comhttp://diepresse.com/home/bildung/schule/1502856/Mr-PISA-auf-zweifelhafter-Mission
via @DiePressecom #pisa
*PISA-kopstukken zwijgen over invloed vanintellectuele aanleg!Warning on PISA: Intelligence may be involved
http://drjamesthompson.blogspot.com/2013/12/warning-on-pisa-intelligence-may-be.html?spref=tw
#pisa
Student learning cant be only on the teachers.
Parents/students must follow common approach to educating. All must have
coherent plan.
*Manuel Sintubin : @RaymondaVerdyck Akkoord met focus op
ieders talent, maar dat is iets anders dan 'graag doen' (wat ik toch duidelijk
gehoord heb in #7dag) In Wiskunde zijn we top, maar leerlingen doen het niet
graag (@RaymondaVerdyck) ... dus wel goede voorbereiding op 'echte' leven? #dtv
#7dag Manuel Sintubin @RaymondaVerdyck
waarom scoren sterke wiskunderichtingen in SO dan toch zo goed in HO, in alle
studierichtingen? Leren doorzetten misschien?
*Sahlberg pronkte met
superieure kwaliteit Finse lkn, Nu niet meer. (Te weinig lkn vr wis, wet.. te
theor opgleid) #onderwijs Vlaanderen
@HargreavesBC @pasi_sahlberg @ssatSelf serving article P.S., neglectingproblems Finnish edu, full of
rationalisation? #pisa#onderwijs
*Self-serving bijdrage Pasi Sahlberg waarin problemen Finl
ond weggemoffeld wordenhttp://www.theguardian.com/commentisfree/2013/dec/08/pisa-education-test-scores-meaning
#pisa #Onderwijs Vlaanderen
*TED talk orPEP talk? by Andy Hargreaves on Uplifting
your performance, your people and yourself
http://www.youtube.com/watch?v=zw3BmmsJd0I&feature=youtu.be #pisa #onderwijs
*In Vlaand. maken buso-lln deel uit van PISA-populatie in
veel landen nt Singapore does nt accept spec educat students into sch! #pisa
Waarom wordt niet meegedeeld dat de deelname van buso-lln tot een
onderschatting van de score leidt?
*'Pisa' Sahlberg's Finnish. Lessons (fata morgana) for
others, neglected F. low performances (Univ Hels), + no analysis of prop. probl
#pisa
*PISA-wisk:discussie
in tal van landen over soort wisk-ond . In Okrant 146 besteedden we hier een
themanr aan: http://www.onderwijskrant.be#pisa
*PISA lässt # Aussage über ein Schulsystem zuP ist Spielfeld für Erziehungswissenschaftl,
für ihr Fachgebiet Gelder zu lukrieren #pisa
*Die ÖVP warnt vor der Eintopfschule und beharrt auf einem
differenzierten System. Die SPÖ will
*Schlechtes Abschneiden beim Schulvergleich: Pisa-Absturz
schockiert Schweden http://spon.de/ad5Vqvia @SPIEGELONLINE
Vroegtijdige schoolverlaters in 'De sociale staat in Vlaanderen'
Vroegtijdige schoolverlaters in het recente rapport De sociale staat in Vlaanderen' (2013) (Prima score Vlaamse jongeren! Relatie met gedifferentieerde structuur?)
Onlangs verscheen het rapport 'De sociale staat van Vlaanderen 2013', een rapport van de Vlaamse Overheid. We staan even stil bij het hoofdstuk over de vroegtijdige schoolverlaters (= zonder einddiploma), veelal ...en ten onrechte ongekwalificeerde uitstroom (=OU) genoemd.
We lezen dat Vlaanderen hier een prima score behaalt. We analyseren de cijfers en gaan vervolgens in op de relatie met de structuur van het s.o. Het rapport werd opgesteld door Carl Lamote, Georges Van Landeghem, Marc Blommaert, Ides Nicaise, Bieke De Fraine & Jan Van Damme.
1 Vroegtijdige schoolverlaters in de Europese context: prima-score voor Vlaanderen
Inzake OU is Vlaanderen een van de best presterende Europese landen : volgens Eurostat: 8,7%. Er zijn tal van EU-landen met meer dan 20%. De hervormingsrapporten van Monard (2009) en minister Pascal Smet wekten de indruk dat Vlaanderen kampioen O.U. was en dat comprehensieve landen (met gemeenschappelijke lagere cyclus veel beter presteerden. Het is dus omgekeerd.
We lezen verder: Vlaamse Gewest leunt aan bij Finland - dat nochtans veel minder leerlingen telt met een allochtone achtergrond. Dat betekent dus dat er bij de Vlaamse allochtone leerlingen minder leerlingen zijn zonder einddiploma dan in Finland dat door de hervormers s.o. steeds als een modelland werd voorgesteld.
2 Grote verschillen tussen autochtone en allochtone leerlingen
We lezen: Allochtone/ autochtone leerlingen: 30,1% van de allochtone jongens versus 13% van de allochtone jongens sluit de schoolloopbaan af zonder enige kwalificatie. (Lees: met tal van competenties, maar zonder einddiploma!). Verder: Het probleem is het meest prominent te bij jongens van Noord-Afrikaanse (45,5% ) en Turkse herkomst (45,6%).
Commentaar: waarom concluderen de onderzoekers niet dat we bij de interpretatie van de OU die factor in rekening moeten brengen en dat men bij het voortdurend stijgend aantal allochtone leerlingen zou mogen verwachten dat het OU-percentage toeneemt. Aangezien het totale precentage O.U. blijkbaar niet steeg, is het aantal allochtone leerlingen met een einddiploma dus de voorbije jaren gestegen.
3. Grote geografische schommelingen
Oudenaarde: 7,5% versus Antwerpen 28,1%. De onderzoekers leiden uit deze geografische variatie echter niet af dat O.U. weinig of niets te maken heeft met de structuur van het s.o. Dezelfde gepografische spreiding heb je overigens ook inzake zittenblijven e.d. Jammer genoeg wordt er bij de interpretatie van O.U., zittenblijven, PISA-uitslagen zelden rekening gehouden met de grote regionale verschillen en met de verschillen tussen autochtone en allochtone leerlingen. Zo is het ook niet zeker dat de PISA-score wiskunde van de allochtone leerlingen de voorbije jaren is gedaald of gevoelig is gedaald.
4. Verband tussen OU en onderwijssysteem : tegengestelde uitspraken
We lezen: Kenmerken van ons systeem die verantwoordelijk zijn voor die relatief lage ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen: (1) de leerplicht tot 18 jaar, en (2) het goed uitgebouwde beroepsonderwijs. Over het algemeen is er in landen met goed uitgebouwde systemen van beroepsvoorbereidend onderwijs (zoals het BSO en de praktijkgeoriënteerde richtingen in het TSO, maar ook deeltijdse vormen van onderwijs, vorming of opleiding) minder ongekwalificeerdeuitstroom."
Onderzoekers: Dit impliceert dat we genuanceerd moeten denken over onze vorm van early tracking (vergelijk onze differentiatie in onderwijsvormen zoals ASO, TSO en BSO).
De opstellers durven hier blijkbaar niet expliciet stellen dat de (vroege) differentiatie in onderwijsvormen zorgt voor minder uitval dan in landen met een gemeenschappelijke eerste graad.
De opstellers willen precies twee tegenstrijdige visies verzoenen en blazen dan maar koud en warm tegelijk, maar eerst wel koud. Ze schrijven: Op korte termijn leidt die tot een grotere sociale ongelijkheid meer specifiek als men nagaat hoe de samenhang is tussen algemene vaardigheden en de sociaal-economische herkomst. Op lange termijn echter zorgt beroepsgericht secundair onder-wijs voor een betere maatschappelijke integratie van kansarme leerlingen
Het zijn volgens ons in de eerste plaats de lange-termijn-effecten die de belangrijkste zijn. Het klinkt verder niet logisch dat de (gedifferentieerde) structuur op lange termijn voordelig uitvalt voor de (zwakkere) leerlingen, maar op korte termijn heel nadelig zou zijn. Het is evenens zo dat uit de cijfers zelf blijkt dat de O.U. groter is in landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus. De opstellers blazen dus warm en koud tegelijk. Vermoedelijk is het gekomen tot een compromis, waarbij medeauteur Ides Nicaise ook per se zijn sociologische refreintjes over sociale discriminatie in het rapport wou.
We gaan nog even in op de samenhang met de sociaal-economische afkomst (SES-correlatie; vooral met scholingsniveau van de ouders). Die samenhang is er vooreerst al voor de aanvang van het s.o - en grotendeels ook al bij de aanvang van het lager onderwijs. Die samenhang is dus niet veroorzaakt door de structuur van de eerste graad.
De SES-correlatie drukt ook niet zomaar - en niet in de eerste plaats - uit dat de school(structuur) leidt tot sociale ongelijkheid en discriminatie. Het gaat bij de invloed van het scholingsniveau om factoren die zich grotendeels buiten de invloed van het onderwijs situeren: de gemiddeld grotere verstandelijke aanleg en de gemiddeld grotere steun van huis uit. Het onderwijs kan zelfs bij positieve discriminatie de invloed van die factoren niet wegwerken. De school is niet almachtig.
Daarna krijgen we in het rapport nog eens de klassieke kritiek op de gedifferentieerde structuur vanwege de voorstanders van de comprehensieve hervorming van het s.o. We zijn het daar absoluut niet mee eens en hebben dit in Onderwijskrant al herhaaldelijk weerlegt. Toch citeren we nog even de kritiek van egalitaire ideologen als Nicaise.
We lezen: We formuleren hier enkel de belangrijkste negatieve kenmerken van de huidige structuur van het secundair onderwijs die leiden tot minder schoolse betrokkenheid bij een substantieel deel van de leerlingen. In de eerste plaats hecht men nu in heel wat scholen onvoldoende waarde aan technische vorming en praktijkvakken (maar ook aan kunstzinnige vorming) in de 1ste graad. Bovendien is er in veel scholen een sterke hiërarchie tussen studierichtingen die leerlingen in de 1ste graad het signaal geeft: als je zwak bent voor algemene vakken, kies dan maar technische vakken of een beroepsrichting. Ook de 2de graad ASO is geen volwaardig algemeen onderwijs (dat zou immers ook technische en kunstzinnige vorming inhouden). Tot slot wordt in de structuur zelf de keuze voor een technische of beroepsrichting na 4 jaar algemeen secundair onderwijs niet als een normale loopbaan beschouwd, maar eerder als iets dat aan een waterval doet denken en dat bestemd is voor wie mislukt is.
5 Nefaste gevolgen van leerplicht tot 18 jaar
We lezen ook nog in het rapport: Aanvullend moeten we nog één relevant systeemkenmerk van ons secundair onderwijs noemen, namelijk het gebrek aan een aantrekkelijke en succesvolle vorm van deeltijds onderwijs (nu: leren en werken). Als het om ongekwalificeerd uitstromen gaat, is dit een belangrijke negatieve factor. Al in 1983 formuleerden politici als Roger Windels en Onderwijskrant kritiek op het zomaar verlengen van de leerplicht tot 18 jaar zonder volwaardige alternatieven voor leerlingen waarvoor het onderwijs op die leeftijd niet meer geschikt is. Hierdoor kregen die leerlingen door de ondoordachte verlenging van de leerplicht in 1983 minder i.p.v. meer vormingskansen.
Kritiek op Pasi Sahlbergs voorstelling van goed presterende landen
Kritiek op wijze waarop Pasi Sahlberg het onderwijs in Finland en in goed presterende PISA-landen voorstelt : wel examens, gestandaardiseerde tests & curricula, competitie en prestatiedruk in Finland en in goed presterende landen
1. Kenmerken van goed presterende landen volgens Sahlberg In de bijdrage The PISA 2012 scores show the failure of 'market based' education reform (The Guardian, 8 dec) wekte Pasi Sahlberg de indruk dat in Finland en in goed presterende PISA-landen het gebruik van gestandaardiseerde tests, nationale curricula en van competitie (en hoge eisen) uit den boze is. Zijn simplistische conclusie luidde: Countries that give schools autonomy over curricula and student assessments often perform better. In reacties van lezers werd hier op kritisch gereageerd.
2. Fin Darrell Kavanag: stop met fabels over Fins onderwijs
Darrell Kavanagh (Finland) stelt dat in Sahlbergs bijdrage (en in zijn Finnish Lessons) en in veel (buitenlandse) bijdragen over het Fins onderwijs ten onrechte de indruk gewekt wordt dat examens, gestandaardiseerde tests en competitie grotendeels afwezig zijn in het Fins onderwijs.
Darrell Kavanagh schrijft: The articles on Finnish education I've seen for some reason say "there is no testing in Finland". This is not true at all. Children of all ages, from daycare in fact, are tested for their academic performance, and thoroughly so as well. The actual tests the children take are the standard tests copied from the few alternative officially adopted textbook publishers. There is also a national test for all 15-year olds. The constant testing is used every day in all schools for the 'no child left behind' supplementary teaching. There is probably a (US) teachers' union of some such entity that would like to see less testing (in the US), and therefore spreads false claims about the state of things testwise in Finland.
Darrell Kavanagh staat niet negatief ten aanzien van voldoende evaluatie- en testcultuur, die volgens hem ook nodig is om tijdig de zwakkere leerlingen op te sporen. Ook andere Finse waarnemers stellen dat de leerlingen in de lagere cyclus onder prestatiedruk staan om goed te presteren en zo toegelaten te worden tot de aso-richtingen in de hogere cyclus. De prestatiedruk in de hogere cyclus is vooral ook een gevolg van de selectieve toegangsexamens voor het hoger/universitair onderwijs.
Hij besluit: "The secret to high achievements is not in the high-level system Mr Sahlberg gets his paycheck from , but rather in the low-level mutual interaction between the child, the teacher and the general cultural attitude in society. This vital point is hardly researched at all. If one of the key points I mentioned above is not in perfect order, we will get only mediocre results."
3. Kritiek van Rob Campbell: hoogscorende landen met testcultuur & gestandaardiseerd curriculum
"Central to the article of Sahlberg seems to be the sentence: "Countries that give schools autonomy over curricula and student assessments often perform better." Now this may be true, but some analysis of the data to back up this point is missing. My recollection is that the Chinese students scored highly in the PISA rankings, yet there the nationwide education system is homogenised and rigidly dictated from on high. Individual schools have zero say in their curricula.. I'm not saying Pasi sahlberg is wrong, I'm just saying that the data must be are out there, but I don't see them."
Onderwijs: Self-servin -bijdrage van PISA Sahlberg over PISA
Self-serving -bijdrage van PISA Sahlberg over PISA met als
ttiel The PISA 2012 scores show the failure of 'market based' education
reform (The Guardian van 8 december).
Pasi Sahlberg, de auteur van Finnish Lessons, ging op basis
van een goede PISA-score en loftuitingen van het PISA-hoofdkwartier, een jaar lang overal ter wereld verkondigden
hoe degelijk het Fins onderwijs wel was: gemeenschappelijke lagere cyclus,
minder uren lessen, geen niveaubewaking door de overheid, kwaliteit van de
leraars, less is more, . Ook onze
beleidsmensen, hervormers s.o., Klasse stelden Finland voor als een te
imiteren onderwijsparadijs. Zo werd voor de vele zegeningen van een gemeenschappelijke eerste graad steevast
naar Finland verwezen.
Sahmberg verzweeg tijdens zijn vele optredens dat volgens studies van de universiteit van
Helsinki van 2010 al gebleken was dat de Finse leerlingen al bij al vrij zwak
presteerden voor de basisvakken en veel zwakker ook dan in 2001. In een
grootscheeps onderzoek van 2012 werd dit door de universiteit van Helsinki
bevestigd. Hij verzweeg ook dat 200 docenten wiskunde al in 2005 aan de
alarmbel trokken en stelden dat de PISA-score totaal misleidend was,omdat deze niet gebaseerd was op het toetsen
van de prestaties voor wiskunde als vak (cultuurproduct). Hij
verzweeg verder dat zelfs PISA-onderzoekers hadden vastgesteld dat bij
onderzoek in de hogere cyclus s.o. de relatie met de SES (b.v.
scholingsgraadvan de ouders) even hoog
was als in andere landen. Hij bleef pronken met de high quality en equity in
Finland. Hij verzweeg ook dat de hoge PISA-score te maken had met het geringe
aantal allochtone leerlingen in Finland en de homogene cultuur.
Sahlberg zit nu heel verveeld met de gevoelige achteruitgang
van Finland voor PISA-2012. Zijn reactie in The Guardian en elders is
merkwaardig, een mooi voorbeeld van rationalisatie. Waar zijn Finnish lessons
een beroep deden op de PISA-score, relativeert hij nu in sterke mate de waarde
van het landenvergelijkend PISA-onderzoek. Hij verzwijgt ook de vele kritiek op
het onderwijs in eigen land die de voorbije week te beluisteren viel: te weinig
differentiatie in de nivellerende gemeenschappelijke lagere cyclus, te weinig
eisen aan de leerlingen, te weinig lesuren, verwaarlozing van culturele
vakken, te weinig leraars wiskunde, wetenschappen . voor de lagere cyclus
secundair onderwijs en leraars die aan de universiteit te theoretisch zijn
opgeleid, lage prestaties van allochtone
leerlingen .
In de voorliggende
bijdrage in The Guardian (zie
bijlage) verzwijgt Sahlberg opnieuw de zwakke Finse leerprestaties volgens de
universiteit van Helsinki. Hij moffelt ook de achteruitgang voor PISA en de kritische
reacties erop in eigen land weg. Hij
wekt ook ten onrechte de indruk dat alle landen met nationale onderwijstests - niveaubewaking
door de overheid - slecht presteerden
voor PISA. Voor de Aziatische landen is dit in elk geval geenszins het geval. Het
is precies jammer dat er in Finland de voorbije jaar te weinig niveaubewaking
was door de overheid waardoor de niveaudaling van het onderwijs al te laat officieel werd
vastgesteld. Sahlberg kon evengoed een bijdrage geschreven hebben over landen met te weinig niveaubewaking door de overheid die achteruitgang boekten voor PISA.
Bijlage: The PISA 2012 scores show the failure of 'market
based' education reform
Pasi Sahlberg
theguardian.com, Sunday 8 December 2013
When PISA results were first presented 12 years ago, the
participating countries were excited to see how their school systems perform
compared to one another. Now the launch of the fifth PISA results is
accompanied by more criticism than before due to the issues with cross-country
comparisons and the dominant role that PISA plays in determining priorities for
national education policies. Whatever its limitations are, the data from more
than half a million 15-year-olds around the world is now here, and we should
try to make the best out of them.
An appropriate use of PISA data is not to create global
league tables that praise or shame countries for their performances in
standardized mathematics, reading literacy and science tests. But this is still
the most common way to report PISA results. In Finland, media bluntly concluded
that Finnish school system has collapsed pointing to country's drop from 6th
best in the world in mathematics in 2009 to 12th three years later. Swedish
newsagents went even further stating that Sweden's all-time-low PISA scores are
a "national disaster" that puts the future of the nation at risk. It
was a similar story of concern in Canada. In the US, authorities were concerned
about widening learning gap between American and Asian youth and how it is
harmful to America's economic competitiveness. Many others seem to draw their
conclusions of PISA by a glance at the league tables.
Another handicap of using PISA to inform national policies
is to admire the highest scoring school systems and thereby fail to see the
common patterns from the data. PISA consumers should note that not every
high-scoring school system is successful. A school system is
"successful" if it performs above the OECD average in mathematics,
reading literacy and science, and if students' socio-economic status has a
weaker-than-average impact on students' learning outcomes. The most successful
education systems in the OECD are Korea, Japan, Finland, Canada and Estonia.
My personal takeaway from the PISA 2012 study is how it
proves that fashionable Global Educational Reform Movement (GERM) is built on
wrong premises. GERM, that emerged from England's Education Reform Act 1988 and
was further accelerated by the No Child Left Behind and the Race to the Top
reforms in the US, assumes that market mechanisms are the best vehicles for
whole system improvements. GERM has acted like a virus that "infects"
education systems as it travels around the world. The infection can be
diagnosed by checking the state of the following five symptoms.
First is increased competition between schools that is
boosted by school choice and related league tables offering parents information
that helps them make the right "consumer" decisions. Second is
standardization of teaching and learning that sets detailed prescriptions how
to teach and what students must achieve so that schools' performance can be
compared to one another. Third is systematic collection of information on
schools' performance by employing standardized tests. These data are then used
to hold teachers accountable for students' achievement. Fourth is devaluing
teacher professionalism and making teaching accessible to anyone through
fast-track teacher preparation. Fifth is privatizing public schools by turning
them to privately governed schools through charter schools, free schools and
virtual schools.
In 2012 when the OECD collected the latest PISA data from 65
education systems, GERM had already spread to become a global pandemic. The
most notable victims of GERM are schools and communities in the US, England,
New Zealand, Australia, Sweden and Chile. The wealth of fresh data available
now begs an interesting question: do PISA findings reinforce the premises of
GERM being right? Well, let's take a look at three key findings of PISA 2012 to
see how GERM contradicts with that evidence.
Countries that give schools autonomy over curricula and
student assessments often perform better. This finding is orthogonal to the
basic premise of GERM that assumes that externally set teaching standards and
aligned standardized testing are preconditions for success. PISA shows how
success is often associated with balanced professional autonomy with a
collaborative culture in schools. Evidence also shows how high performing
education systems engage teachers to set their own teaching and learning
targets, to craft productive learning environments, and to design multiple
forms student assessments to best support student learning and school
improvement.
High average learning outcomes and system-wide equity are
often interrelated. Equity in education means that students' socio-economic
status has little impact on how well they learn in school. Equity is high in
the agenda in all successful school systems. Focus on equity means to give high
priority to universal early childhood programs, comprehensive health and
special education services in schools, and balanced curriculum that has equal
weight in arts, music, and sports, and academic studies. Fairness in resource
allocation is important for equity, too. PISA 2012 shows that fair resourcing
is related to the success of the entire school system: High student performance
tends to be linked to more equitably resource allocation between advantaged and
disadvantaged schools.
School choice does not improve the performance of education
system. School choice and competition between schools are related to greater
levels of segregation in the education system. That, in turn, may have adverse
consequences for equity in learning opportunities and outcomes. Indeed,
successful education systems do better than those that have expanded school
choice. All successful school systems have a strong commitment to maintain
their public schools and local school control. PISA 2012 data show that the
prevalence of charter and free schools with related competition for students have
no discernible relationship with student learning.
PISA 2012 also reaffirms the appeal by millions of teachers
worldwide: pay us better. While paying teachers well is only part of the story,
higher salaries can help countries to attract more young people to choose
teaching as their lifelong career. PISA results show that more successful
countries pay more to their teachers and give them higher status in society.
Countries that want to be higher on the PISA tables should
understand what it truly takes to get there.