Reacties op 'Onderwijs niet klaar voor 21ste eeuw' vanwege prof. Wim Van den Broeck en Raf Feys
Reacties op Onderwijs
niet klaar voor 21ste eeuw ( Nieuwjaarsboodschap KLASSE, jan. 2014)
In KLASSE van januari 2014 verscheen de bijdrage 'Het
onderwijs in Vlaanderen niet klaar voor de 21ste eeuw'. Prof. Wim Van
den Broeck en Raf Feys, hoofdredacteur Onderwijskrant reageerden op dit interview
met Dirk Van Damme (OESO).
Prof.
Wim Van den Broeck (VUB)
Het nieuwe jaar is
nog maar net begonnen en daar is de eerste beschuldiging van het conservatisme
van de Vlaamse leerkracht al. We hebben er zoals verwacht niet lang op moeten
wachten. Ook een gelukkig nieuwjaar! Maar misschien komen beroepsinnovatoren
dit jaar dan toch eens wat verder dan de grijsgedraaide platen en komen ze echt
vernieuwend uit de hoek en dalen ze uit hun ivoren toren neer om aan die
hardleerse Vlaamse leerkrachten precies uit te leggen hoe ze moeten
differentiëren, vooral in het secundair onderwijs. Maar alvorens ze daar aan
beginnen, willen we natuurlijk toch ook eens vernemen welke wetenschappelijke
onderbouwing ze kunnen voorleggen voor een dergelijke innovatieve werkwijze.
We wachten het met spanning af want in de PISA-vergelijkingen van 2012 vinden
we daar maar weinig steun voor, integendeel in de Aziatische toplanden met hun
sterk collectieve cultuur hebben ze van differentiatie nauwelijks gehoord!
Zeer terecht dat gewezen wordt en nu kennelijk ook met
cijfers onderbouwd wordt dat er in ons onderwijs teveel tijd gaat naar niet
vakinhoudelijke zaken. Dat zeggen we al zo lang, maar dit is natuurlijk niet de
schuld van de leerkrachten, maar wel het directe gevolg van het voortdurend
bestoken van het onderwijs met allerlei maatschappelijke taken die jawel, door
het onderwijsbeleid worden opgelegd of tenminste aangemoedigd.
2Reactie van Raf Feys
Volgens OESO-orakel en sociaal-pedagoog Van Damme is 'Het onderwijs in Vlaanderen niet klaar voor
de 21ste eeuw' (zie KLASSE, januari 2014 en kranten). Hij beweert o.a. dat leraars te weinig begaan
zijn met het stimuleren van de betere leerlingen. Uitgerekend kabinetschef Van
Damme lanceerde destijds samen met minister Vandenbroucke de dwaze slogan 'de
kloof dempen' - ook de slogan van de PISA-en OESO-kopstukken. Ons onderwijs was
zogezegd goed voor de sterkere leerlingen, maar zwak voor de zwakkere. Samen
met Vandenbroucke lanceerde hij ook de eerste plannen voor de invoering van een
nivellerende gemeenschappelijke eerste graad s.o.
Als de leraars en docenten de niveaudaling - als gevolg van
de nivellerende eindtermen e.d.- aanklaagden, dan werden ze door de
beleidsmakers teruggefloten. En nu lamenteren dezelfde beleidsmakers over het
onderpresteren van de betere leerlingen en wijzen ze met de vinger naar de
leraars.
Van Damme is een van
die vele stuurlui aan wal die zich geroepen voelen om de echte stuurlui te
vernederen. Dat dit gebeurt in het overheidstijdschrift KLASSE is geen toeval.
Geluksgoeroe Leo Bormans slaagde er gedurende twintig jaar in om als
KLASSE-hoofdredacteur duizenden leraars elke maand ongelukkig te maken. In
januari 2000 orakelde KLASSE dat we nog les gaven zoals in de tijd van
Ambiorix. In januari 2014 beweren Van Damme en KLASSE ongeveer hetzelfde.
De onderwijskoepels ondertekenden het
BNM-ontwerpdecreetdat haaks staat op de
visie van hun achterban, de overgrote meerderheid van de leraars, directies en
ouders. Dat de katholieke koepel dit onderschreef bleek al uit de reactie van Richard Timmerman, secretaris-generaal
VVKBuO in het VRT-programma Vandaag
van 8 november. Timmerman was naar eigen zeggen gematigd positief over de
goedkeuring van het BNM-ontwerpdecreet (radioprogramma Vandaag van 8
november: Omdat het een eerste stap is in
de goede richting zijn we meegegaan met het decreet. Het is de
Guimardstraat nochtans bekend dat de meeste leerkrachten en directies niet akkoord
gaan met het decreet. Ook een aantal lerarenbonden namen officieel afstand . Op
de Codis-vergadering (directeurs s.o.) van mei 2013 namen vertegenwoordigers
van de directies secundair onderwijs ook nog afstand. Blijkbaar houdenTimmerman
en co hier geen rekening mee.
De scholen moeten bereid zijn redelijke
aanpassingen door te voeren om kinderen met een handicap op te nemen in de
gewone klas. Op de vraag wat men verstaat onder redelijke aanpassingen,
antwoordde Timmerman aarzelend en simplistisch: b.v. de trappen wegwerken zodat
leerlingen in een rolstoel toegang krijgen, de methodische aanpak van de
leervakken wijzigen Hij gaf wel toe dat de term redelijke aanpassingen
vrij vaag blijft en dus ook tot veel discussie zal leiden.
Hij gaf ook toe dat het niet vereist is dat
de inclusie-leerlingen principieel de eindtermen halen. De scholen en
leerkrachten mogen leerlingen dispenseren. Timmerman besefte wel dat het
decreet tot een verhoging van de werklast zal leiden, aangezien elke school bij
verwijzing naar het buitengewoon onderwijs ook eerst zal moeten aantonen dat ze voldoende
maatregelen genomen heeft om die kinderen te integreren. Volgens Timmerman zal
de inspectie hierover oordelen. Ouders kunnen volgens Timmerman bij afwijzingen
ook nog steeds beroep aantekenen bij het gerecht, want fysische inclusie is
volgens hem een absoluut recht.
Timmerman hoopte wel dit niet op een tornado van processen zou uitdraaien.
2 VVKBuO
pleitte steeds voor radicale inclusie
Het verwondert ons niet dat de koepel van het
katholiek onderwijs en het Vlaams Verbond van het Katholiek Buitengewoon
Onderwijs (VVKBuO) het BNM-decreet onderschreven.In de teksten van het Verbond van het
katholiek buitengewoon onderwijs werd de voorbije 17 jaarsteeds gesteld dat voor inclusie-leerlingen
mocht afgeweken worden van het gemeenschappelijk programma en dat men voor elk
kind maar een onderwijs op maat moest organiseren.In 2008 nog schreef secretaris-generaalKarel Casaer samen met zijn VVKBuO-team het
boek Buitengewoon-Gespecialiseerd.
Onderwijs aan leerlingen met specifieke behoeften.(Garant, 2008). Het VVKBuO
koos resoluut voor inclusief onderwijs dat
er van uit gaat dat iedereen volwaardig aan het gewone maatschappelijke leven
moet kunnen participeren, en dus ook aan het gewone onderwijscircuit. Er wordt
meer aanpassing gevraagd aan de gewone school, het schoolteam moet meer
adaptief werken, meer op maat van elke leerling. Het schoolsysteem moet zijn
programma kunnen aanpassen aan de onderwijsbehoeften van de leerling en dus ook
het standaardprogramma of gemeenschappelijk curriculum bijsturen in functie van
de leerling met zijn specifieke behoeften. Curriculumdifferentiatie moet
leiden tot onderwijs op maat van elk inclusiekind.We lazen verderop dat een leerling van leerzorgniveau 3 vaak een
specifieke onderwijssetting in het gewoon onderwijs zal nodig hebben met een
voor die leerling volledig uitgewerkt individueel handelingsplan, waarin de
leerdoelen, leerinhouden en onderwijsmethode beschreven staan, met een
leertraject volledig op maat van die leerling
We lazen ook. ... Dit betekent dat de onderwijsvisie van het VSKO (Vlaams Secretariaat
van het Katholiek Onderwijs) geen evolutie naar meer onderwijs op maat of naar
meer inclusief onderwijs in de weg staat. Er vallen nog teveel leerlingen uit
de boot, omdat er vooral onderwijs op maat van de gemiddelde leerling
aangeboden wordt.Er blijkt dus een
grondige analyse en bijsturing van de onderwijspraktijk noodzakelijk te zijn om
deze onderwijsvisie te ondersteunen. ...
Machteld Verbruggen, die 2 jaar geleden nog
secretaris-generaal van het buitengewoon katholiek onderwijs was in opvolging
van Karel Casaer - manifesteerde zich
eveneens als een voorstander van radicaal inclusief onderwijs en van het recht
op fysische inclusie. Op een studie-avond te Brugge op 12 juni 2012 debiteerde
ze hiervoor volgende simplistische argumentatie. Zonder bril, zou ik ook gehandicapt zijn. Dankzij mijn bril kan ik nu
gewoon zien en meedoen. Dankzij een redelijke aanpassing, een kunstbeen,
kan Oscar Pistorius participerenaan
gewone loopwedstrijden....Als er volgens het VVKBuO een adequate afstemming
zou zijn binnen het gewoon onderwijs dan zouden leerlingen met een verstandelijke
of andere handicap blijkbaar niet langer gehandicapt zijn. Als men voor
leerlingen met een handicap passende maatregelen treft, dan kunnen die bijna
allen gewoon onderwijs volgen. De inclusie-leerlingen moeten dus mee
optrekken binnen de gewone klas, maar tegelijk moet de leerkracht inspelen op
hun allerindividueelste behoeften. De in het buitengewoon onderwijs opgebouwde
expertise op pedagogisch, psychologisch en (vak)didactisch vlak is ineens ook
niet belangrijk meer. De aanwezige directeurs en leden van schoolbesturen
ergerden zich op de Brugse vergadering van 12 juni 2012 aan Verbrugges betoog en aan haar simplistische
en misleidende vergelijkingen.
Voor Verbruggen secretaris-generaal werd had
ze al in opdracht van de onderwijsminister een rapport geschreven over het
VN-verdrag waarin ze dit verdrag veel radicaler interpreteerde dan andere
rechtsgeleerden. Wijzelf en de meeste scholen waren best tevreden dat Machteld
Verbruggen na 2 jaar de Guimardstraat verliet. We hadden gehoopt dat de nieuwe
secretaris-generaal , Richard Timmerman, meer afstand zou nemen van (schijn)inclusie . De
ondertekening van het BNM-decreet en zijn reactie erop in het radioprogramma Vandaag van 8
november hebben ons ten zeerste ontgoocheld.
2Mieke vanHecke: pleidooi tegen schijn-inclusie; maar
niet tegen BNM-decreet
We citeren nu even het pleidooi van Mieke Van
Hecke tegen schijninclusie in Caleidoscoop, december 2013. Van Hecke: Zelf
herken ik me in de juridische interpretatie die men vanuit de KU Leuven aan het
VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap vooropstelt. Men
vertrekt van het gegeven dat elke onderneming of instelling een finaliteit
heeft. Wanneer de deelnemers aan die onderneming die finaliteit kunnen halen en
daartoe de intrinsieke competenties hebben, moet men er alles aan doen om de
drempels die er vanuit een beperking zijn, te beslechten. Dat wil echter niet
zeggen dat men voor iemand die deze finaliteit niet kan halen, een apart aanbod
moet kunnen doen in dezelfde organisatie.
Toegepast op het gewoon onderwijs betekent
dit dat als een leerling met een beperking de intrinsieke talenten heeft om een
bepaalde opleiding te kunnen volgen (dus om het gemeenschappelijk curriculum te
volgen), wij dus alles zullen doen wat we kunnen doen, maar zonder aan de essentie
van die finaliteit te raken. Als kinderen de finaliteit van een richting
aankunnen (o.a. bepaald door het leerplan maar ook door de attitudes en
persoonlijkheid nodig om een bepaalde studierichting aan te kunnen), dan mogen
we inspanningen vragen van alle andere kinderen, andere ouders en de school om
maximale hulp te bieden. ...Men mag ons gewoon onderwijs niet vragen dat onze
zorg veel breder gaat. De leerkracht heeft immers ook nog een opdracht van
basiszorg naar de totaliteit van de klasgroep. Aan gedifferentieerd werken zijn
ook grenzen. Het is niet door iemand als een GON-begeleider twee uren in de
week in de klas een leerkracht te laten ondersteunen in het omgaan met bepaalde
functiebeperkingen, dat we dat kind de maximale mogelijkheden geven om zich te
ontwikkelen. Ik denk dus dat we in verband met inclusie een zuiver discours
moeten voeren. ...
Op dit moment hebben ouders de perceptie dat
er voor elk kind wel plaats is in het gewone onderwijs. Ik denk dat we daarmee
noch het onderwijs noch het kind in kwestie een dienst verlenen.. We moeten de lat
in ons onderwijs houden zoals ze nu is en we mogen niet belanden in het honoreren
van de inspanning met een diploma. Om het misschien wat vreemd te zeggen: op
het einde van de rit moet iedereen dus de finaliteit halen. Een verkeerd
begrepen inclusieverhaal (d.w.z. voor elk kind een plaats in het gewone
onderwijs) kan er opnieuw voor zorgen dat kinderen met specifieke noden
achteraan in de klas belanden of dat men in grote scholen zelf opnieuw aparte
BuO-klasjes gaat maken. Dat willen we vermijden. ...Voor onze onderwijsmensen
is die grens erg belangrijk. Door de idee alles moet kunnen in het gewone
onderwijs is het logisch dat scholen en leerkrachten zeggen: We beginnen er
niet meer aan!
Het VSKO en Mieke Van Hecke onderschreven het
BNM-ontwerpdecreet, maar Mieke Van Hecke pleitte achteraf tegen schijninclusie
waartoe dit decreet zal leiden.
Krtische analyse BNM-decreet en oproep tot verzet (Raf Feys & Stella Brasseur)
Kritische
analyse BNM-decreet en oproep tot verzet (Raf Feys en Stella Brasseur)
1BNM-decreet van 8 november en receptie
Het ontwerpdecreet betreffende belangrijke en
noodzakelijke maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften
(=BNM-decreet) werd op 8 november definitief goedgekeurd door de Vlaamse
regering. Op de blog Onderwijskrant Vlaanderen riepen we al op 8 november op tot
verzet tegen het BNM-decreet.
Het BNM-decreet wekt vooreerst de indruk dat
de problemen die leerlingen met een handicap in het gewoon onderwijs ervaren,
in de eerste plaats het gevolg zijn van een onaangepaste school. De
nieuwe visie op handicap ziet handicap niet louter als een persoonlijk
probleem, maar als een afstemmingsprobleem tussen de klas- en schoolcontext en
de specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de jongeren. De
problemen die leerlingen met specifieke
behoeften op vandaag in een gewone school ervaren, zijn dus volgens het decreet
vaak eerder eenprobleem (handicap) van
de school zelf dan van die leerlingen.
De (gewone) scholen moeten dan ook volgens
het decreet voortaan alle leerlingen toelaten die mits een redelijke aanpassing
kunnen opgenomen worden in een gewone klas. Het aftoetsen van de (vage)
omschrijving redelijke aanpassing vervangt de term draagkrachtafweging in de
vorige ontwerpteksten. Aanpassing mag b.v. ook dispenseren of inperken van het leerprogramma inhouden. Ook leerlingen die te weinig profijt kunnen
halen uit het volgen van de gewone lessen, hebben volgens het BNM-decreet dus
recht op inclusie. Het zal voor de scholen ook moeilijk worden om leerlingen
nog naar het
buitengewoon onderwijs te sturen. Het is allang bekend dat de meeste
praktijkmensen tegenstander zijn van zon soort inclusie. Dit bleek ook uit de
massale ondertekening van een petitie die Onderwijskrant hierover in 2007 verspreidde
(zie Onderwijskrant nr. 141).Verderop maken we
duidelijk dat volgens ons voorinclusie-leerlingen
niet in sterke mate mag afgeweken worden
van het gemeenschappelijk curriculum en van de eindtermen.
Veel passages uit het decreet zijn zo vaag en
dubbelzinnig opgesteld dat allerhande interpretaties en betwistingen mogelijk
zijn. Denk b.v. aan de omschrijving van het mogen afwijken van het
gemeenschappelijk programmadoor
inclusie-leerlingen : het vooraf
vrijstellen van doelen op zon manier dat de doelen van het onderwijs nog in
voldoende mate bereikt kunnen worden. De COC-vakbond gewaagt terecht van buitensporig ingewikkelde en soms
onleesbare regels. Dit verklaart ook waarom zo weinig mensen - directies
en schoolbesturen incluis geneigd zijn
om de decreet-tekst te bestuderen, en waarom er zo weinig reacties verschijnen.
De voorstanders van radicale inclusie, de hardliners,
zijn ook niet tevreden. Zij vinden dat het decreet niet radicaal genoeg is. Ze
hebben bezwaren tegen de formule mits een redelijke aanpassing. Ze vinden dat
alle leerlingen op basis van het verdrag van de Verenigde Naties recht hebben
op inclusief onderwijs ook b.v. type 2-leerlingen, leerlingen met ernstige gedragsstoornissen
... Elk kind moet in het gewoon
onderwijs een eigen leertraject kunnen volgen, in zijn eigen tempo en
aansluitend bij zijn mogelijkheden, behoeften en interesses.Ook Groen vindt dat het decreet niet ver
genoeg gaat.
We stelden vast dat de verschillende onderwijskoepels
positief reageerden op het ontwerpdecreet. In de hierop volgende bijdrage
verwijzen we naar de instemmende reactie van Richard Timmerman, de secretaris-generaal van het verbond van het
katholiek buitengewoon onderwijs (VVKBuO). Timmerman:
Omdat het een stap is in de goede
richting zijn we meegegaan met het decreet.Hij erkende ook dat volgens het decreet
inclusieleerlingen mogen afwijken van het gewone leerprogramma en een apart
leeraanbod kunnen krijgen. Tot onze verwondering lazen we echter in de maand
december in het tijdschrift Caleidoscoop een interview met Mieke Van Hecke,
VSKO-kopstuk, waarin deze tegen een apart leeraanbod pleitte: We moeten bij de interpretatie van het
VN-verdragvertrekken van het gegeven
dat elke onderneming of instelling een finaliteit heeft. Wanneer de deelnemers
aan die onderneming die finaliteit kunnen halen, moet men er alles aan doen om
de drempels die er vanuit een beperking zijn, te beslechten. Dat wil echter
niet zeggen dat men voor iemand die deze finaliteit niet kan halen, een apart
aanbod moet kunnen doen in dezelfde organisatie (in het gewoon onderwijs) Die
terechte stelling van Mieke Van Heckeen interpretatie van het VN-verdrag staat
haaks op de goedkeuring van het BNM-decreet door Van Heckes onderwijskoepel en
de VVKBuO-standpunten van de voorbije 18 jaar. Raar, maar waar (zie volgende bijdrage.)
De meeste onderwijsvakbonden stelden een
protocol op bij het ontwerpdecreet waarin ze in sterke mate afstand namen van
het decreet. De COV-vakbond ging merkwaardig genoeg wel voor het grootste deel
akkoord en opperde veel minder principiële bezwaren.
In het VLOR-advies over de beleidsbrief
2013-2014 van december 2013 schrijft de VLOR: Een van de dossiers dat met een gebrek aan tijd kampt, is de
vooropgestelde inwerkingtreding van het ontwerp van decreet betreffende
maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (M-decreet) op 1
september 2014. Dat is zowel op het vlak van schoolorganisatie als op het vlak
van competentieontwikkeling van leerkrachten veel te snel. Op zon korte tijd
is het onmogelijk om een school en haar leerkrachten voor te bereiden op
zoningrijpende veranderingen.Daarnaast
zijn er ook te weinig middelen om een aantal doelstellingen te realiseren. In
de lijn van het vorige voorbeeld verwijst de Vlor naar het gebrek aan middelen
om de professionalisering van leerkrachten en CLB-medewerkers te organiseren.
Die professionalisering is net een essentiële hefboom om het M-decreet te doen
slagen. Op een eerste gezicht zijn we tevreden met dit VLOR-standpunt,
maar anderzijds wekt de VLOR de indruk
dat de Raad in principe wel akkoord gaat met het M-decreet.Ook minister Smet merkte terloops op dat de
VLOR blijkbaar geen principiële bezwaren had. De VLOR zelf heeft in zijn vele
inclusie-adviezen en - publicaties vanaf 1996, steeds voor verregaande vormen
van inclusie gepleit heeft. De VLOR heeft nooit als principiële voorwaarde
gesteld dat inclusie-leerlingen voldoende profijt moeten kunnen halen uit het
volgen van de gewone lessen en het gemeenschappelijk leerprogramma. Daarom
hebben we vanaf 1996 veel aandacht besteed aan het bestrijden van de
VLOR-adviezen en-rapporten over inclusief onderwijs, leerzorg ... Daarom vinden
we dat ook nu de VLOR geen duidelijk standpunt inneemt. In het advies vinden we
b.v. niets terug van de principiële bezwaren van de COC-vakbond en van de
overgrote meerderheid van de leraars en directeurs.
In 2007 werd ons al gezegd dat onze Onderwijskrantpetitie tegen de geplande
invoering van het leerzorg-project
van minister Vandenbroucke niets zou uithalen, omdat er al een uitgewerkte
conceptnota voorlag. We zijn blijven strijden en met succes: de al goed
gekeurde conceptnota werd in 2008 weer afgevoerd. Vandenbroucke besefte
blijkbaar net op tijd dat zon decreet dat afgewezen werd door de leraars en
directies nefast zou zijn voor hem en zijn partij bij de verkiezingen van 2009.
We blijven ook nu verder strijden tegen het BNM-ontwerpdecreet. We hopen
vooralsnog op verzet en op het afvoeren van dit ontwerpdecreet van minister
Smet. Ook ervaringen met zon inclusieve projecten in het buitenland wijzen op
het feit dat dit niet haalbaar is.Veelal wordt lippendienst bewezen en in typisch inclusieve landen als
Engeland, Noorwegen, Ijsland ... is de afbouw al bezig (zie punt 5).
2Enkeleingrijpende
hervormingen
2.1Principieel
recht op gewoon onderwijsen gemeenschappelijk curriculum
niet langer gemeenschappelijk
De belangrijkste verandering betreft het
principieel recht op gewoon onderwijs. Enkel nog als een school onredelijke
inspanningen/aanpassingen zou moeten doen, kan een leerling nog doorverwezen
worden naar het buitengewoon onderwijs. Voor leerlingendie in het normaal onderwijs gestart zijn
(b.v. in het eerste leerjaar) moeten
scholen kunnen aantonen dat ze alle mogelijke inspanningen hebben gedaan om
deze kinderen mee te laten draaien in het gewone onderwijs, voor zij een
verslag/advies voor het buitengewoon onderwijs kunnen geven. De school heeft
dus enkel het recht om een inschrijving te ontbinden na de bevestiging en het
bewijs dat zij disproportionele maatregelen zou moeten nemen.
Met dit decreet wordt aan leerlingen een
principieel recht op regulier onderwijs geboden aldus ook Theo Mardulier,
topambtenaar departement onderwijs, op de VVN-Studiedag over Inclusief Onderwijs van 4 december 2013.
Minister Smet zei op 8 novemberin het
journaal wel dat inclusieleerlingenhet
gemeenschappelijk programma moeten kunnen volgen, maar volgens het decreetblijkt dit niet het geval te zijn.. De
overheid geeft aan scholen immers de bevoegdheid om af te wijken van dat
gemeenschappelijke curriculum: zij
kunnen aan dat curriculum voor individuele leerlingen doelen toevoegen en
individuele leerlingen vooraf vrijstellen van het bereiken van doelen (zij
het op voorwaarde dat de doelen van het onderwijs nog in voldoende mate
bereikt kunnen worden).
Om een kind nog te kunnen doorverwijzen naar
het buitengewoon onderwijs, moet de schooleerst voor zon kind het volledige zorgcontinuüm uitgeprobeerd hebben.
Hierdoor kan het traject dat de school, de leerkrachten, de oudersen het CLB hiervoor moeten doorlopen vrij
lang uitlopen en veel energie vergen. Dit decreet zal ertoe leiden dat voor
minder en minder leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften de toegangsdeur
naar het buitengewoon onderwijs wordt gevonden en dat tegelijk de kwaliteit van
onderwijs voor de gewone leerlingen en leerlingen met beperktere zorgproblemen
zal aangetast worden. We krijgen ook de indruk dat of ouders (en hun kinderen)
niet langer het recht zullenhebben
omb.v. vanaf de start van het eerste
leerjaar, of na het eerste trimester van het eerste leerjaar, voor het blo-basisaanbod
(combinatie van type 1 en 8) te kiezen. Men kan ze toch moeilijk dit recht
ontnemen.
Marjan
Coopman,
secretaris van het Christelijk Onderwijzersverbond die het nefaste decreet wel
(grotendeels) ondertekende, relativeert die kritiek en stelt: Een rechtstreekse toegang vanuit het gewoon
kleuteronderwijs naar het basisaanbod buitengewoon onderwijs is mogelijk voor
kinderen voor wie de aanpassingen in het kleuteronderwijs al disproportioneel
of onvoldoende zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te
blijven meenemen. We twijfelen aan deze interpretatie aangezien het
kleuteronderwijs enkel ontwikkelingsdoelen kent en geen te bereiken eindtermen
of getuigschrift. Op basis van een advies van de kleuterschool zal men moeilijk
leerlingen kunnen verbieden te starten in het eerste leerjaar. En eens ze
gestart zijn zal het veel tijd en inspanningen kosten om aan te tonen dat ze
daar niet thuis horen. De COC-vakbondconcludeert terecht in haar protocol van niet-akkoord: Scholen zullen meer dan vandaag moeten
motiveren waarom ze aan bepaalde onderwijsbehoeften niet tegemoet kunnen komen
en bijvoorbeeld geen vrijstelling van doelen kunnen verlenen. In de praktijk
dreigt het verplicht afwijken van het gemeenschappelijk curriculum veeleer de
regel te zullen worden in plaats van de uitzondering die het zou moeten zijn.
We betreuren dat het COV het afwijzende
COC-standpunt dienaangaande niet gevolgd heeften
niet resoluut een protocol van niet akkoord formuleerde; het COC en andere
vakbonden deden dit wel. Het decreet heeft nochtans nog meer nefaste gevolgen
voor het basisonderwijs dan voor het secundair onderwijs. In het secundair
onderwijs zal het wel leiden tot een ontwrichting vanhet beroepsonderwijs. Het COV formuleerde een
halfslachtigprotocol en daarin lezen we:: Het COV kiest er voor om geen globaal akkoord, maar ook geen globaal
niet-akkoord over dit decreet. ... Het COVis positief omdat kinderen waarbij de zorgvraag de draagkracht van de
gewone school overstijgt, nog steeds een beroep kunnen doen op
gespecialiseerde hulp in het buitengewoon onderwijs. We lezen wel verderop: COV is b.v. wel bezorgd dat de mogelijkheidom te dispenseren mogelijk het
gemeenschappelijk curriculum kan uithollen.
2.2Sterke
reductie van type 1 en 8 &
vervanging door vage basisaanbod-school
In het buitengewoon onderwijs komt er een
type 9 bij voor autistische leerlingen. Een grote ingreep is het feit dat het
decreet de toegang tot type 1 en 8 wil moeilijk maken en dat type 1 en 8
voortaan één nieuwe vorm van
buitengewoon onderwijs vormen, dezogezegde basisaanbod-scholen.
Ook dit zal veel verschuivingen en
veranderingen met zich meebrengen. Waar moet men terecht met de overtallige
leerkrachten en welke leerkrachten hebben voorrang op wie?Leerkrachten die al vele jaren les geven in
type-1 zullen plots moeten lesgeven in het gewoon lager onderwijs. Enz.
Er zalb.v. ook binnen die nieuwe basisaanbod-scholen gezocht moeten worden hoe
ze die nieuwe gedifferentieerde instroom van leerlingen de juiste ondersteuning
kunnen aanbieden.Zo zullen
leerkrachten die enkel ervaring hebben met type-1-leerlingen, plots ook les
moeten geven aan type-8-leerlingen en omgekeerd.Het verwondert ons in dit verband dat het COV
zo enthousiast is over de nieuwe typologie voor het buitengewoon onderwijs en
vooral over de samensmelting van type 1 en type 2 tot basisaanbod. Het COV
schrijft: Hiermee wordt eindelijk een
punt gezet achter de subjectieve doorverwijzing naar de verschillende types van
het buitengewoon onderwijs. Het was onrechtvaardig dat leerlingen met dezelfde
specifieke noden (NvdR:type 1 en 8?)
op een verschillende manier omkaderd werden.
Dit BNM-decreet
zal het een enorme impact hebben op heel wat aspecten van het onderwijs, zowel
in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs, onder andere bij de
leerlingenbewegingen, de oriënteringen door het CLB, de weigeringen van leerlingen
door scholen, de lerarenbewegingen, de lerarenopdrachten
2.3Bijzondere maatregelen hebben impact op
alle leerlingen
De COC-vakbond schrijft ook terecht dat de
titel van het decreet wel de indruk wekt dat er alleen belangrijke en
noodzakelijke maatregelen genomen worden voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften. Dit is niet zo. Dit
ontwerp van decreet breidt deze maatregelen meteen uit naar alle leerlingen
door remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende
maatregelen, het handelingsgericht werken, het denken vanuit een zorgcontinuüm
met brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg in te schrijven in
het decreet basisonderwijs, de codex secundair onderwijs en het CLB-decreet.
Alle maatregelen in dit decreet scheppen zo een klimaat dat de scholen zal
dwingen tot aanpassingen voor potentieel alle leerlingen. Zo zullen de gevolgen
van dit decreet een veel bredere impact hebben op zowel het gewoon als het
buitengewoon onderwijs dan de titel aangeeft. ... We verwijzen naar de
artikelen II.2 en III.13 die uitdrukkelijk vermelden dat het hier gaat om
maatregelen die van toepassing zijn op alle leerlingen én in het bijzonder op
leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
Er is verder ook nog de impact op de
gewone leerlingen. De grote aandacht voor de inclusie-leerlingen zou ook leiden
tot minder aandacht voor de gewone leerlingen en tot minder extra-zorg voor de
gewone zorgleerlingen. Het overlegplatform GOKINZO-Vlaanderen (Gelijkeonderwijskansen Inclusief
Zorgverbreding) voerde eind 2008 actie rond het leerzorgdecreet. Het overlegplatform vreesde terecht dat door het
leerzorgdecreet de gewone zorgverbreding nog meer in het gedrang zou komen.
3Geen
gemeenschappelijk programma meer, aantasting van leerrecht
3.1Visie van
Onderwijskrant
We verzetten ons
in Onderwijskrant al sinds 1996 tegen inclusief onderwijs dat aanstuurt op schijn-inclusie,
LAT-inclusie of learning apart together. Voor ons moet het gewoon onderwijs
zoveel als mogelijk open staan voor alle leerlingen die het gemeenschappelijke
programma kunnen volgen, die voldoende profijt kunnen halen uit dit soort
onderwijs. Leerlingen voor wie dit niet geldt, hebben recht op aangepast of
buitengewoon onderwijs.
Op de blog Onderwijskrant Vlaanderen
schreven we op 8 november dat het leerrecht primeert
op fysische participatie of integratierecht. Leerlingen die te weinig
profijt kunnen halen uit de normale lessen hebben geen baat bij LAT-inclusie:
learning apart together. Zij en hun ouders hebben recht op aangepast of
buitengewoon onderwijs met een ruimere omkadering e.d. Fysische integratie is
geen echte integratie. Ook in Finland zitten leerlingen die onvoldoende
voordeel kunnen halen uit de gewone en gemeenschappelijke klassen, in aparte
klassen . LAT-inclusie bemoeilijkt ook het leerproces van de gewone leerlingen.
Ook voor deze grote groep geldt het recht op optimale ontwikkelingskansen.
Leerlingen met b.v. een louter fysische handicap die de gewone lessen kunnen
volgen, kunnen wel geïntegreerd, maar dan moet het decreet daar wel de nodige
financiële middelen voor de aanpassing van het schoolgebouw en leermiddelen
voor voorzien.
Vanaf 1996 proberen we in Onderwijskrant en
elders duidelijk te maken dat de inclusie van kinderen die een groot deel van
de lessen niet kunnen volgen, nadelig is voor deze kinderen en dat de overgrote
meerderheid van de leerkrachten dit ook nefasten niet haalbaar vinden. We wezen ook herhaaldelijk op de inclusie-lippendienst
en schijninclusie in het buitenland. Inclusie-hardliner enprofessor Frank
De Fever bevestigde destijds dat er inde meeste landen - zelfs Noorwegen- vooral sprake was van lippendienst. Als unieke illustratie van
geslaagde inclusie verwees De Fever naar Juan
uit Catalonië die tijdens de les over klimaatverschijnselen mag meedoen
door een tekening te maken over het winterlandschap. Volgens inclusie-hardliner
Karel Casaer, tot voor een paar jaar secretaris-generaal
VVKBuO, was een kind dat tijdens een les cijferen kan meedoen door gewoon de
cijfers te benoemen ook al echt geïncludeerd. Twee schoolvoorbeelden van schijninclusie
(learning apart together). En wat betekent inclusie in het secundair
beroepsonderwijs voor leerlingen die niet verder geraakt zijn dan het metend
rekenen eerste graad lager onderwijs?De
filosofie van echt inclusief onderwijs en het principe van recht op passend
onderwijs staat o.i. haaks op voorstellen om inclusieleerlingen sterk
aangepaste ofindividuele leertrajecten
te laten volgen en niet te onderwerpen aan de eindtermen.
Vanaf het VLOR-advies van 1998 hebben we
steeds betreurd dat in de verschillende inclusie-ontwerpen en zelfs in de
VLOR-adviezendie door de
onderwijskoepels - en veelal ook door de vakbonden - ondertekend werden, die
basisprincipes van echte inclusie/integratie en recht op onderwijs nooit werden
voorop gesteld. We merken nu wel dat in
2013 verschillende onderwijsvakbonden het BNM-decreet niet onderkenden en een
protocol van niet-akkoord opstelden. De belangrijkste bezwaren van de
COC-lerarenbondhebben te maken met het
feit dat het decreet schijn-inclusie mogelijk maakt en dat het gemeenschappelijk curriculum niet meer
gemeenschappelijk is. ... Voor COC is
het duidelijk dat dit ontwerp van decreet niet zal leiden tot de beoogde
doelstelling: leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zullen niet ten
volle en op voet van gelijkheid kunnen participeren aan het klasgebeuren. Van
de scholen van het gewoon onderwijs mag verwacht worden dat zij getuigschriften
en diplomas uitreiken die de geijkte waarde hebben die de gemeenschap er aan
hecht. Door scholen toe te laten (in de praktijk door ze onder druk te zetten)
af te wijken van de goedgekeurde leerplannen wordt deze waarde op de helling
gezet.
De COC concretiseert dit bezwaar als volgt: -het
vooraf vrijstellen van doelen op zon manier dat de doelen van het onderwijs
nog in voldoende mate bereikt kunnen worden, doet vragen rijzen bij de waarde
van elk van die doelen afzonderlijk-wanneer
leerlingen vooraf vrijgesteld worden van het bereiken van doelen komt de
gelijke behandeling van leerlingen in het gedrang. Leerlingen zonder specifieke
onderwijsbehoeften dreigen dan immers strenger beoordeeld te worden dan
leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Van leerlingen zonder specifieke
onderwijsbehoeften wordt immers verwacht dat zij doelen bereiken die voor de
studiebekrachtiging van de studies blijkbaar niet noodzakelijk zijn. Als alle
leerlingen van die doelen vrijgesteld worden wat omwille van het
gelijkheidsprincipe een logica is die zich opdringt, dan werkt de overheid met
dit decreet een nivellering van het onderwijs in de hand.
-de bevoegdheid om doelen toe te voegen of
te schrappen moet volgens COC een centrale bevoegdheid zijn. Daarom mag de
overheid die bevoegdheid niet doorschuiven naar de individuele scholen.
Leerplannen worden immers opgesteld door experten terzake en door de inspectie
goedgekeurd op basis van de eindtermen vastgelegd door het Vlaams Parlement. De
scholen hebben niet de deskundigheid in huis om leerplannen aan te passen in
functie van de specifieke onderwijsbehoeften waarmee leerlingen zich kunnen
aandienen. Ze hoeven deze deskundigheid ook niet in huis te hebben. Volgens COC
komt het aan de leerplanmakers toe om vooraf zelf in de leerplannen de doelen
af te lijnen die niet noodzakelijk zijn. In dezelfde zin komt het aan het
Vlaams Parlement toe om te bepalen welke eindtermen niet noodzakelijk zijn voor
een studiebekrachtiging. De overheid ontloopt haar verantwoordelijkheid wanneer
zij deze bevoegdheden doorschuift naar de lokale scholen.-onderwijs is een collectief gebeuren. Van
leraren kan niet verwacht worden dat zij per leerling aangepaste leerplannen
volgen.
4 Afbouw van inclusief onderwijs in
buitenland, aparte klassen in gidsland Finland
In het BNM-debat van de voorbije jaren viel
op dat de pleitbezorgers niet meer verwezen naar voorbeelden uit het
buitenland. Noorwegen is het land dat destijds veel geprezen werd omwille van
zijn doorgedreven inclusief onderwijs met maar een paar % leerlingen in het
buitengewoon onderwijs. Uit PISA en uit TIMSSbleek echter steeds opnieuwdat Noorwegen bijzonder zwak scoort en veel meer
leerlingen telt die bijzonder zwak scoren dan in Vlaanderen en in buurland
Finland.
In Finland geven de beleidsmakers voorrang
aan het leerrecht boven het fysisch integratierecht. In Finland zitten veel
leerlingen met een handicap 8,5% van de totale leerlingenpopulatie in
aparte klassen. Daarnaast zijn er niet minder dan 22,5% die parttime
buitengewoon onderwijs volgen; dit zijn leerlingen die voldoende profijt kunnen
halen uit een groot deel van de gewone lessen, maar voor een aantal lessen
aparte en aangepaste instructie krijgen in aparte klassen. (Terloops: we merken
dat er in Vlaanderen zelfs veel te weinig centen zijn voor het GON.)
In Noorwegen leidt inclusie niet tot minder
aangepaste leerkansen voor de inclusieleerlingen en precies door de
aanwezigheid van bepaalde inclusie-kinderen worden ook de andere leerlingen van
de klas benadeeld. Wiskundige onderwerpen als de tafels van vermenigvuldiging
die bij ons op het programma van het tweede leerjaar staan, komen in Noorwegen
pas in het vierde leerjaar aan bod. We zouden dus kunnen stellen dat in Finland
en Vlaanderen ook de zwakste en zwakkere leerlingen meer faire leerkansen
krijgen dan in Noorwegen en dat het buitengewoon onderwijs op termijn een
integratie in het maatschappelijk leven bevordert i.p.v. afremt. In Ijsland
wordt het inclusief onderwijs weer afgebouwd.
In Engeland wordt al 10 jaar onomwonden
toegegeven dat inclusie in de praktijk niet haalbaar en nefast bleek en dat men
zich heeft vergist. De invoeringleverde
vooral schijninclusie en lippendienst op: payinglip-service
to a politcally-correct notion. In de praktijk werd radicale inclusie
veelal omzeild: de kinderen worden
praktisch alleen gemixt in de gangen en tijdens speeltijden en lunchperiodes.Er worden vaak aparte klassen ingericht. Er
kwam ook weer meer waardering voor het buitengewoon onderwijs. Een
vooraanstaand adviseur van de minister die vroeger een soort inclusief
onderwijs invoerde, schreef in 2004: De
regering moet opnieuw scholen voor buitengewoon onderwijs bevorderen voor
kinderen waarvoor regulier onderwijs niet rendeert (Times Educational
Supplement, 23 april 2004). Op het congres van 2004 alformuleerde een van de grootste Engelse
onderwijsvakbonden het volgende besluit:
Het congres eist dat de ministers in aparte afdelingen voor kinderen met
bijzondere noden voorzien en dat ze opnieuw werk maken van voldoende
gesubsidieerde aangepaste en alternatieve scholen voor leerlingen met
gedragsmoeilijkheden(Times
Educational supplement, 16 april 2004).
In Nederland
is er al jaren veel discussie over het leerzorgproject Passend onderwijs dat
gelijkenissen vertoont met ons BNM-project. De resultaten van 19 jaar Weer samen naar school vielen tegen:
meer i.p.v. minder leerlingen in het buitengewoon onderwijs en lange
wachtlijsten en een grote groep kinderendie nergens binnen geraken en soms een toevlucht zoeken in Vlaamse
b.o.-scholen.Als gevolg hiervan kozen
beleidsmensen enkele jaren geleden voor de vlucht vooruit, een meer radicaal
inclusieproject met de verhullende naam Passend Onderwijs.Er kwam telkens uitstel; maar per 1 augustus
moet het ingevoerd worden. Er is momenteel enorm veel verzet en men voorspelt
dat veel probleemleerlingen nergens meer een plaats en/of passendonderwijs zullen vinden.
5 Besluiten
Ons fundamenteelste bezwaar tegen de
inclusie-projecten van de voorbije 17 jaar slaat op het feit dat inclusie
ingaat tegen de ontwikkeling en het welzijn van de inclusieleerlingen en een
totale en nefaste breuk zou betekenen met de huidige onderwijsaanpak. Volgens
ons primeert het leerrecht - van zowel de gewone leerlingen als de b.o.-leerlingen- op het recht op fysischeinclusie.
Bij inclusie gaat het in de praktijk veelal
ook om lippendienst en schijninclusie. Het gaat vaak om fysieke inclusie en
niet om integratie en echt meedoen in het leerproces en klasgebeuren.
Inclusieleerlingen voelen dit vaak nog meer als uitsluiting aan. We betreuren
dat we dit fundamenteel bezwaar niet aantroffen in de VLOR-adviezen van 1998,
2006 en 2007 en in de standpunten van de koepels van de netten en de
lerarenbonden. Vanaf 1996 waren we (bijna) de enigen die luidop protesteerden
tegen de vele inclusieplannen, de opeenvolgende VLOR-adviezen (1998, 2006,
2007) en VLOR-rapporten (1996, 2005), het project Onderwijs op maat van
minister Vanderpoorten, hetleerzorg-project van minister Vandenbroucke (2007-2009) en het recentere
BNM-project van minister Pascal Smet.
Ons verzet zijn we blijven volhouden en we
hebben er in Onderwijskrant veel
bijdragen aan gewijd. In februari 2007 hielden we ook een peiling & petitie
bij leerkrachten en scholen om ons verzet kracht bij te zetten. We stimuleerden
ook de scholen en leerkrachten om druk uit te oefenen op hun koepels, op de
vakbonden en op de politici. Vervelend is dit keer wel dat we binnen de
regeringspartijen nog geen enkele dissidente stem noteerden.
Na bijna 20 jaar van verzet tegen de
invoering van schijninclusie, blijven we nog steeds pleiten tegen LAT-inclusie
en voor voorrang van het recht op leren
op het recht op fysische inclusie. Aansluitend
bij ons fundamenteelste bezwaar stelden we verder dat een leerkracht ook niet
in staat is om naast het gewone programma totaal aparte programmas voor
inclusie-leerlingen te verzorgen. Dit zou ook ten koste zijn van zijn
verantwoordelijkheid en aandacht voor de andere leerlingen. We plaatsten het
criterium individuele draagkracht van de doorsnee-leerkrachten draagkracht van de school dus pas op de
tweede plaats. Pas in derde instantie formuleerden we bezwaren tegen inclusie
die verband houden met een gebrek aan passende omkadering, competentie van de
leerkrachten en centen. We roepen ook dit keer iedereen op tot verzet tegen het
BNM-ontwerpdecreet. Het decreet zou niet leiden tot een geslaagde inclusie,
maar tot een illusie. Tegelijk vinden we dat er net zoals in Finland meer
moet geïnvesteerd worden in remediëring in het gewone onderwijs (NT2
inbegrepen) en in herwaardering van het buitengewoon onderwijs.