Onderwijs. Comprehensief Zweden als land van gelijke onderwijskansen en Vlaanderen als land van ongelijke kansen, of omgekeerd?
Zweden: opvallend lage
PISA-score van alle soorten leerlingen. Maar Zweden nog steeds een GOK-modelland
volgens egalitaire klooflogica van Vlaamse
onderwijssociologen en Nico Hirtt
Zweden behaalde voor PISA-2012 eens te meer een van de
laagste scores van alle Europese landen. Nauwelijks 478 punten voor
PISA-wiskunde. Vlaanderen behaalde de Europese
topscore van 531 punten (niettegenstaande daling in vergelijking met vroeger.) De Vlaamse allochtone leerlingen die thuis
Nederlands spreken behalen evenveel punten als het gemiddelde van alle Zweedse
leerlingen. Volgens Eurostat zijn er in
Zweden 14,1% vroegtijdige schoolverlaters, en in Vlaanderen slechts 8,7%. De
Zweedse beleidsmakers panikeren en nemen momenteel allerhande initiatieven
(onderzoekscommissies e.d.) om te achterhalen hoe het komt dat Zweden zo slecht
presteert (zie bijlage). In Zweden wijzen veel experts naar de nivellerende
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus, maar onze sociologen en Nico
Hirtt blijven pleiten voor middenschool tot 14 en liefst 16 jaar en verwijzen
hierbij nog steeds naar landen als
Zweden.
Ook in het recente PISA-rapport van Nico Hirtt (APED,
OVDS)wordt Vlaanderen opnieuw als dé
kampioen sociale discriminatie voorgesteld en Zweden als een modelland inzake
gelijke kansen. Volgens Nico Hirtt
(rapport APED, OVDS) en co mag Vlaanderen er niet prat op gaan dat de
prestaties van de armste leerlingen in Vlaanderen hoger liggen dan in het
Franstalig onderwijs en dan elders in Europa en ook niet dat onze
sterkere leerlingen en leerlingen uit betere milieus opvallend beter presteren
dan elders en dan in Zweden. Volgens
Hirtt en co telt enkel de kloof tussen
beide groepen en is die groter in Vlaanderen dan in Zweden. Hoe kleiner de
kloof hoe gelijker de onderwijskansen. Daar ook de Zweedse leerlingen uit de
hogere sociale groepen en middengroepen zo laag presteren (= sterk
onderpresteren),is het toch
begrijpelijk dat de kloof met de lagere groepen kleiner is dan in Vlaanderen. Een
kleine kloof omwille van het feit dat alle leerlingen beneden hun capaciteiten
presteren, lijkt ons hoogst problematisch, maar is volgens de egalitaire
GOK-logica een na te streven doelstelling.
Wij stellen dat de verhoging van de kwaliteit en
onderwijskansen leidt tot hogere leerprestaties van zwakkere leerlingen en van leerlingen uit lagere milieus, maar tegelijk ook tot meer leerkansen voor de
andere leerlingen. Bij hoge kwaliteit en faire kansen voor iedereen zal de
kloof tussen de zwakkere en de sterkere leerlingen niet kleiner worden, maar
eerder groter. Betere leerlingen halen meestal nog iets meer profijt uit het
verhogen van de kwaliteit. (In 1995 was de kwaliteit van ons lager onderwijs en
van onze lagere cyclus nog een stuk hoger en we behaalden dan ook de hoogste
TIMSS-score zowel bij de 10- als bij de 14-jarigen en opvallend meer toppers
dan op vandaag.) Wij vinden dus dat het Vlaams onderwijs in vergelijking met
het Zweedse meer ontplooiingskansen kansen biedt aan alle leerlingen (en
vroeger nog iets meer dan op vandaag.) Maar volgens Hirtt en co biedt het
onderwijs in Zweden meer kansen omdat de prestatieverschillen er opvallend kleiner zijn.
Hirtt schrijft: Wij
vinden dat een dergelijke redenering (zoals deze van Feys) voorbijgaat aan de
sociale realiteit. Voor een Vlaamse 15-jarige jongere uit een gezin met een
bescheiden inkomen is het een schrale troost te weten dat zijn punten voor wiskunde
een beetje hoger liggen dan die van zijn lotgenoot in andere landen. (NvdR:
veel hoger dan in Zweden). Wat voor hem
telt, is dat hij, ondanks zijn betere punten, aanvoelt dat zijn relatieve positie
op school hem reeds voorbestemt op een plaats onderaan de sociale ladder.
Als we Hirtt en co volgen en dus een nivellerende lagere
cyclus s.o. invoeren (volgens Hirtt het liefst zelfs tot 16 jaar).Dan zal de kloof inderdaad kleiner worden en
dan zou volgens de egalitaire logica van Hirtt en co ons onderwijs meer gelijke
kansen bieden, tot meer gelijke resultaten leiden. Niets is minder waar.
Bijlage over paniek
in Zweden : Government establishes schools commission
A schools commission comprised of international researchers
and experts is to be established. The aim of the commission is to analyse the
quality of the Swedish school system based on the results of the survey by the
Programme for International Student Assessment (PISA). The commission is to be
established by the Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD)
at the request of the Swedish Government. At the same time, an educational
science research council is to be established to consult with the Government on
school issues.
Based on the results of the PISA 2012 survey, the Government
will request that the OECD draft a 'country background report' on Sweden. The
report is to contain a closer analysis of Sweden's results in the PISA survey
and of the Swedish education system. International researchers and experts in
the field of education will participate, and the working group will become an
international schools commission. A report on the work is to be presented in
2015.
The Government will also establish an educational research
council. The council will be comprised of researchers from different
disciplines associated with the school system, and the aim is for the
Government to be able to consult with the council on school-related issues. The
council will be appointed in spring 2014.
These two measures are intended to supplement other measures
the Government is taking to strengthen the scientific foundation of the Swedish
school system and education policy. An educational research institute, led by
Professor Per Thullberg, will also be established. Its mandate will be to
compile and disseminate knowledge of effective practices and working methods to
teachers and preschool teachers. Prof. Thullberg is also to assess whether the
institute should even be able to initiate research in areas in which there are
gaps in knowledge.
In addition, the mandate of the Institute for Labour Market
Policy Evaluation (IFAU) has been broadened and it is now the Institute for
Evaluation of Labour Market and Education.
M-decreet: debat in commissie onderwijs 6 februari. Kort verslag.
1.Vraag van oppositie naar inschatting van de verwachte verschuivingen van leerlingen van buitengewoon naar gewoon onderwijs. Antwoord minister Smet: Dat is een domme vraag. Niemand, ook de onderwijskoepels en de minister niet, kunnen toch inschatten hoe groot de verschuiving zal zijn. Dat moeten we gewoon afwachten. (Blinde he...rvorming?)
2. Het valt op dat vooral ook Kris Van Dijck (N-VA) zich ontpopt als een enthousiast voorstander van het M-decreet en steeds als de eerste de kritiek van de oppositie afwijst en de minister steunt. Ook onderwijzer Van Dijck houdt dus geen rekening met de massale afwijzing door de praktijkmensen.
3. Interpretatie van VN-verdrag en rechtsonzekerheid
* Meuleman (Groen) vindt het M-decreet niet radicaal/inclusief genoeg en in strijd met VN-verdrag net als GRIP Voorwaarde van kunnen volgen gemeenschappelijk programma leidt tot rechtonzekerheid. Ook vage uitdrukking redelijke aanpassing leidt tot onzekerheid bij alle partijen, ook bij ouders. * Minister: VN-verdrag is zoals de meeste verdragen vatbaar voor uiteenlopende interpretaties: een maximale, een minimale en een tussenweg/redelijke interpretatie. Wij kiezen voor de middenweg. *Smet: 'Redelijke aanpassing' is toch wel een OBJECTIEF criterium; draagkracht in eerste ontwerp was subjectief. *Er zullen uiteraard wel heel wat betwistingen zijn, maar dat moet dan maar voor de rechtbank uitgevochten worden.
4. Smet: Eis van kunnen volgen van gemeenschappelijk programma moet wel flexibel geïnterpreteerd worden: enkel eindtermen bereiken en alg. finaliteit, dispensatie mogelijk, enz.)
5. Oppositielid: Leerlingen met ernstige gedragsproblemen, maar die wel het gewone programma kunnen volgen, kunnen niet geweigerd worden. Maar leerkrachten zijn nog niet geschoold om zon leerlingen aan te pakken. Antwoord minister: er zullen middelen verschoven worden van buitengewoon onderwijs naar gewoon onderwijs, de leerlingen zullen hun zorgrugzakje kunnen meenemen. (Maar die leerlingen zullen niet meer in het buitengewoon onderwijs belanden en geen recht hebben op zorgrugzakje.)
6. Vanderpoorten (Open VLD): Leerlingen van type 1 en 8 zijn vaak sterk verschillend en vereisen een andere aanpak. Ze zitten straks wel samen in basisaanbod. Is er al nagedacht over de gevolgen van deze ingreep. Antwoord minister Smet: We hebben dat goed doordacht. Zowat iedereen wou afstappen van het deficit-model en vertrekken van de onderwijsbehoeften. Daarom plaatse we ze samen. (Logica volledig zoek!).
7. Vanderpoorten: Nu is het al zo dat in het gewoon onderwijs veel leerlingen met lichtere problemen door de school verwezen worden naar logopedisten e.d. voor buitenschoolse hulp. Dat zal nog veel meer het geval zijn als leerlingen met zwaardere problemen in het gewoon onderwijs terecht komen. Dan valt te vrezen dat ouders uit die lagere milieus dit niet zullen kunnen betalen. Dat is regelrechte discriminatie. Minister Smet antwoord uitwijkend: er worden afspraken gemaakt voor minder verwijzing e.d.
8. CLB-problemen : De CLBs lieten weten dat ze over veel te weinig personeel beschikken voor de nieuwe taken. De oppositie speelt hier op in en vraagt wat de minister hier aan zal doen. Minister: we moeten wachten op de doorlichting van de inspectie en dan zullen we beter zien wat we eventueel moeten doen.
9. Verschillende leden stellen dat de competentieontwikkeling primordiaal is en verwachten daar alle heil van. (Naïviteit ten top!) *Ook onderwijzer Van Dijck beschouwt competentieontwikkeling als een wondermiddel. *Hij en ook de andere commissieleden zouden toch moeten weten dat het hier niet in de eerste plaats gaat om een gebrek aan competentieontwikkeling, maar om een onmogelijke opdracht voor de leerkrachten. *Er werd bij start van de bijeenkomst een protestbrief uitgedeelde van de gemeenschappelijke vakbonden waarin deze stellen dat o.m. omwille van die competentieontwikkeling de invoering op 1 september 2015 niet haalbaar is.
*Nascholing en begeleiders moeten zich komende jaren volgens Smet vooral richten op competentieontwikkeling voor de inclusie van probleemleerlingen. (De vele andere noden moeten blijkbaar wijken. Meeste begeleiders zijn ook niet voorbereid op die taak.) *Aantal personeelsleden voor de ondersteuning van M-operatie zal niet 103 bedragen, maar 60 à 70: als gevolg van ondersteuners met hoger diploma die aangeworven worden
10. Brief met vraag om jaar langer uitstel vanwege het gemeenschappelijk vakbondsfront werd uitgedeeld.
Belangrijkste passage: Daarom kan de inwerkingtredingsdatum van dit decreet niet 1 september 2015 zijn, maar moet die minstens één jaar later vallen. Vanuit politiek oogpunt bekeken is 1 september 2015 misschien een goede keuze, maar onderwijskundig is dat niet zo. Politieke belangen mogen hier niet meespelen. Op 8 november 2013, de dag dat de Vlaamse Regering het ontwerp van decreet goedkeurde, verspreidde minister Smet een persmededeling waarin hij onder andere het volgende zei: Het akkoord van vandaag is een grote stap voorwaarts in een dossier dat al meer dan vijftien jaar lang onderwerp vormt van hevige discussies. Dit dossier sleept inderdaad al meer dan vijftien jaar aan, maar vandaag pas voorziet de Vlaamse Regering, via amendementen, in middelen voor competentieontwikkeling. Middelen die dan nog uitgehold worden door de enveloppefinanciering die tegelijk ingevoerd wordt. Vlaanderen heeft al veel tijd verloren. De inwerkingtreding van dit decreet uitstellen tot wanneer Vlaanderen ook aan zijn andere verplichtingen voldaan heeft, lijkt ons dan ook de meeste waarborgen te bieden op goed onderwijs voor het kind. En dat is tenslotte toch de essentie. (We vragen ons nog steeds af waarom de vakbonden het decreet niet principieel afwijzen en oproepen tot actie. )
11.Stemming in de commissie onderwijs wordt op vraag van de oppositie een week uitgesteld
We zouden het best nog deze week actie voeren tegen het decreet!
Onderwijs. De school heeft het weer gedaan. Kritische reacties op studie criminologen over verband tussen delinquent gedrag en onze gedifferentieerde schoolstructuur
Vandaag verscheen in De Morgen de bijdrage: 'Crimineel gedrag is symptoom van grote
ongelijkheid op school', een voorstelling van een studie vantwee Leuvense criminologen: Stefaan Pleysier
en Diederik Cop. We vroegen ons bij het
lezen van de conclusies van het onderzoek o.a. af: Is crimineel gedrag nu ook al een gevolg van de opsplitsing in
onderwijsrichtingen? Is onze gedifferentieerde lagere cyclus misdadig? Is er
minder delinquent gedrag in landen met comprehensieve (gemeenschappelijke)
lagere cyclus s.o. -b.v.Frankrijk, deels
ook Franstalig België? Was er minder delinquent gedrag toen we destijds 70%
VSO-scholen kenden?
In bijlage vermelden we de kritiek van Staf de Wilde
(gepensioneerd leraar) op deze studie. Ik
(Raf Feys) ben het eens met de kritische analyse van De Wilde. Het verbaast me
ook dat Raymonda Verdyck (baas van GO!) in de bijdrage in De Morgen zomaar akkoord gaat met deze studie en denkt dat
structuurhervormingen in het s.o. tot veel minder delinquent gedrag zullen
leiden (zie DM). We vragen ons af wat haar achterban, de leerkrachten van het
GO!, denkt van haar laatdunkende uitlatingen in krant De Morgen.
De studie illustreert eens te meer hoe veel
sociologen/criminologen verschillen in gedrag en wat er ook misloopt in de
maatschappij gemakshalve toeschrijven aan maatschappelijke structuren als
de structuur van ons secundair onderwijs.
Bijlage: facebookbijdrage
van Staf De Wilde: De school heeft het weer gedaan
Twee criminologen van de KU Leuven ondervroegen een 2 500
leerlingen uit het Brussels Nederlandstalig onderwijs om na te gaan wat de
oorzaken kunnen zijn van eventueel crimineel gedrag. Hun conclusie: niet de
afkomst geeft de doorslag wel de ervaringen op school.
Die eerste conclusie vind ik verheugend omdat ze de mond
snoert van de racisten onder ons, maar wat gezegd over de tweede? De
wetenschappers sommen een aantal problemen op en daarbij horen niet graag naar
school gaan, spijbelen en het beruchte watervalsysteem. Volgens de onderzoekers
ligt het niet aan de motivatie noch bij de leerlingen noch bij hun ouders.
Maar als we even
stilstaan bij het spijbelgedrag: wie moet daar in de eerste plaats op toezien,
de ouders toch? Het ongaarne naar school gaan zou te maken hebben met het feit
dat de lessen te weinig vertrekken bij de leefwereld van de jongeren. Daar is
iets voor te zeggen maar opvoeden en onderricht moeten toch een Erziehung
zijn: een omhoog trekken en dat houdt in dat men leerstof aanbiedt die niet tot
de spontane beleving en ervaring behoort. Het vertrekpunt kan de leefwereld
zijn maar daarna begint het pas.
En wat de waterval betreft, begint men natuurlijk opnieuw
over de uitgebleven onderwijshervorming en men herhaalt het dada van een
gemeenschappelijke eerste graad. Ik stel mijn dada daartegenover: men kan geen
totaal ongelijke kinderen in één groep samenbrengen: dat leidt tot niveaudaling
en tot frustraties zowel voor de sterkere als voor de intellectueel zwakkere.
Opvallend is ook het verschil in crimineel gedrag:
allochtone jongeren gaan vaker over tot geweld. Naar mijn mening heeft dit te
maken met hun machocultuur en met diepe frustraties. Want het zijn vooral
jongens die de feiten plegen en de frustraties hebben ook te maken met de
situatie op de arbeidsmarkt waar nog altijd discriminatie en zelfs uitgesproken
racisme heersen.
Jonge machos stellen vast dat een diploma hen weinig
vooruit helpt, ze zien hun rolmodellen op straat. Om die reden kan de overheid
elke vorm van discriminatie niet streng genoeg bestraffen. Die straatcultuur
staat ook in verband met een slechte of te krappe huisvesting: die is een zaak
van urbanisatie. Jongeren worden niet aangemoedigd om op hun kamer te blijven
studeren als ze niet eens een aangenaam ingerichte kamer hebben.
Mijn voorlopig besluit: het is zeer eenzijdig om alweer met
de beschuldigende vinger naar het onderwijs en de scholen te wijzen. Een
alomvattende aanpak is noodzakelijk en daar is het hele beleid verantwoordelijk
voor.
Onderwijs. Deze week wel positief onderwijsnieuws in Knack (5 februari)
Deze week hadden we meer geluk met Knack (5 febr) dan met de
stemmingmakerij van vorige week: Vlaams onderwijs kampioen van de ongelijkheid.
Op pag. 100 drukte Knackeen groot deel
af van onze reactie op een snertbijdrage van vorige week over sociale discriminatie
in het onderwijs.We reageerden op de
voorstelling van een rapport van Nico Hirtt (Aped, OVDS) waarmee de
Knack-redacteur kritiekloos instemde. Zie
onze blog van vorige week woensdag.
Als toemaatje en restitutie voor de stemmingmakerij van
vorige week,kregen we er deze week ook een onderwijslovende PISA-grafiek bij (op
pagina 15) met als titel: "Belgische kinderen: goede punten en én dolle
pret. https://pbs.twimg.com/media/BfuGLvvIcAASzH_.jpg:large
Jammer genoeg wordt Vlaanderen niet apart vermeld. De Vlaamse
15-jarigen presteren nog beter (Europese topscore) dan de Belgische in de grafiek
en voelen zich tegelijk ook nog iets gelukkiger op school dan in de grafiek. We
voorspellen dat de voorstanders van de structuurhervormingin het s.o.en het tijdschrift Klasse deze PISA-grafiek zullen doodzwijgen.
Voor PISA-wiskunde scoren de Vlaamse leerlingen vooreerst
opvallend beter dan de leerlingen uit het 'onderwijsparadijs' Finland, maar dit
kan je niet afleiden uit de grafiek.Uit
evaluatie-studies van de universiteit van Helsinki blijkt overigens al vele jaren
dat de Finse 15-jarigenzwak presteren
voor alle basisvakken. Finland telt ook weinig toppers voor PISA (14%) en
Vlaanderen (toch nog steeds 25%, vroeger wel 33%).
Tegelijk blijkt dat de Finse 15-jarigen zich ook veel minder
gelukkig voelen op school dan de Vlaamse. De voorbije jaren en maanden - en ook
nog in Klasse van september j.l. - werd het Fins onderwijs steeds voorgesteld
als een soort aards paradijs en het Vlaamse eerder als een hel voor de
leerlingen.
Ook uit Vlaamse studies bleek de voorbije 10 jaar telkens
dat het welbevinden van de Vlaamse 12 à 15-jarigen vrij hoog was, maar de
beleidsmensen en hervormers s.o.beweerden net het omgekeerde - ook nog in het Masterplan.
De Finse 15-jarigen
getuigden in de PISA-studie ook dat ze veel huiswerkstress vertoonden, maar in
Klasse en elders werd steeds verteld dat het (verfoeide) huiswerk niet eens
bestond in Finland. In Onderwijskrant nr. 168 doorprikken we de vele
Finland-sprookjes (zie www.onderwijskrant.be).
P.S. In 'comprehensief Zweden presteren de leerlingen in de
(nivellerende)gemeenschappelijke lagere cyclus heel zwak en het welbevinden is
er ook een heel stuk lager dan in onze (gedifferentieerde) lagere cyclus.
Opvallend is ook dat Leuvense onderzoekers nog recentelijk Zweden prezen als
het land zonder zittenblijvers. Zwakke leerlingen die niet moeten overzitten
presteren volgens De Fraine en HIVA beter, maar volgens PISA is het net
omgekeerd.
Onderwijs. Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek ⦠(Raf Feys) is gebaseerd op praktijkonderzoek dat goed toepasbaar is in de klaspraktijk
Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek (Raf Feys) is gebaseerd op bepaaldpraktijkonderzoekdat goed
toepasbaar is in de klaspraktijk. Inspirerend
ook voor soort onderzoek voor
lerarenopleiders & studenten in de lerarenopleiding.
1 .Inleiding
We ontwierpen al zon
25 jaar geleden de directe systeemmethodiek (DSM)voor het leren lezen, een methodiek die ook
afgestemd is op zwakkere en dyslectische lezers (Beter leren lezen. De directe
systeemmethodiek,Acco, 2010, 200
paginas; DSM-bijdrage in Onderwijskrant
nr 156 op www.onderwijskrant.be). In deze bijdrage stellen we vooral vragen
omtrent het soort onderzoek waarop we de DSM gebaseerd hebben (zie punt 2 en
3). In punt 4 tonen we aan dat DSM-achtig praktijkonderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk. In het verlengde
daarvan formuleren we samen met prof. Biesta - kritische bedenkingen bij de
basiscompetentie de leraar als onderzoeker (zie punt 5). We stellen hierbij de vraag: Welk soort onderzoek voor lerarenopleiders
en toekomstige leraars? en besluiten o.a. dat de
competentie/pretentie van de leraar als onderzoeker het best zo vlug mogelijk
ut het decreet wordt geschrapt.
2.Afstand tussen DSM-methodiek en wetenschappelijke leestheorieën
Op 5 december 2013 lazen we in de kranten: Een multidisciplinair team van onderzoekers
aan de KU Leuven onder leiding van Bart Boets, heeft op basis van
hersenonderzoek bij 45 volwassenen personen aangetoond dat de oorzaak van
dyslexie te situeren is in dysfunctionele connecties tussen delen in de
hersenen. Zo werd vastgesteld dat de kwaliteit van een belangrijke hersenbaan
tussen de auditieve cortex, die de klankrepresentaties bevat, en 'de regio van
Broca', een belangrijke taalzone die instaat voor complexere fonologische
processen, minder goed was bij dyslectici. We lazen ook dat onderzoeker
Boets hoopte dat dit onderzoek ook zou leidentot een betere aanpak van dyslectische kinderen.
Dit laatste lijkt ons minstens voorbarig. De verwachtingen
ten aanzien van de praktische betekenis van educational
neuroscience zijn veelal al te hoog gespannen. In de commentaar bij het
Leuvens onderzoek op de blog Onderwijskrant Vlaanderen plaatsten we al een
paar vraagtekens bij dezeoptimistische
conclusie. We waarschuwden voor euforie en stelden dat dit neurologisch
onderzoek geenszins betekende dat we daarmee rechtstreeks zouden kunnen
uitmaken op welke wijze we het best zwakkere lezers en dyslectische het best
konden leren lezen.
In een recente bijdrage komt Deevy Bishop op zijn blog tot een analoge conclusie over de grote
afstand tussen de neurowetenschap en b.v. de praktijk van het leren lezen,
rekenen Hij schreef: Neuroscientists
can tell you which brain regions are most involved in particular cognitive
activities and how this changes with age or training. But these indicators of
learning do not tell you how to achieve learning. Suppose I find out that the left angular gyrus becomes more active as
children learn to read. What is a teacher supposed to do with that information?
(BishopBlog : What is educational neuroscience? Saturday, 25 January 2014).
Onze DSM-aanpak is in elk geval niet geïnspireerd door het recent neurologisch Leuvens
onderzoek. We kunnen zelfs niet eens
uitmaken dat het recente Leuvens
onderzoek onze DSM al dan niet neurowetenschappelijk ondersteunt. Op een eerste
gezicht lijkt er geen rechtstreeks verband te bestaan. Anderzijds zijn er b.v. ook de neurologische
bevindingen/studies van prof. Stanislas Dehaene die onze DSM-theorie wel lijken
te ondersteunen ook al kenden we 25 jaar geleden die recentere studies nog
niet.
Neurowetenschapper Deevy
Bishop verwacht meer praktische
toepassingen van cognitief psychologisch
onderzoek dan van neuroscience en schrijft:What matters to the teacher is
whether the training is effective in improving reading. Bishop hoopt/stelt
dat vooral psychologisch onderzoek van het leesproces vlugger leidt tot
richtlijnen voor de didactische aanpak van b.v.leesproblemen.
Volgens ons is er echter ook nog een grote de afstand tussen
psychologisch onderzoek en de klaspraktijk.We hebben dit zelf ervaren bij het ontwerpen van methodieken voor leren
lezen, rekenen, spellen Zo lijkt het eerder recente connectionistisch
leesmodel onze DSM te ondersteunen. Die
theorie was echter bij het ontwerpen van de DSM nog niet bekend en uit het
connectionistisch leesmodel kan men ook niet zomaar rechtstreeks methodische principes
afleiden. We merken eerder het omgekeerde:aanhangers van het connectionistisch leesmodel die voor de toepassing
naar de praktijk naar de DSM verwijzen. Ook voor de uitwerking van de methodiek
voor rekenen, spelling vonden we al bij al weinig steun bij zuiver
wetenschappelijk onderzoek. We merken overigens dat zon wetenschappelijk onderzoek
over rekenen, spellen . al bij al weinig effect sorteert in de praktijk.
Psychologisch-pedagogisch onderzoek waarbij de effecten van
verschillende leesmethodes vrij wetenschappelijk uitgetest worden, is in principe
wel mogelijk, maar is ook niet zo makkelijk uitvoerbaar. Voor de evaluatie van
de effecten van leesmethodes baseerde men zich tot nog toe het meest op
getuigenisen van leerkrachten die b.v. bij een verandering van methode
vaststellen dat de leerlingen vlotter en beter leren lezen, en/of op eigen
klasobservaties.
3DSM-leesmethodiek vooral gebaseerd
op praktijkonderzoek & ervaringswijsheid
De DSM-methodiek is in de eerste plaats gebaseerd op de ervaringswijsheid van de
practici uit verleden en heden en op zgn. praktijkonderzoek en dit is overigens
met de meeste (onderwijs)methodieken het geval. We
obseerden zelf vooreerst heel veel leeslessen op onze eigen oefenschool en op
de vele stagescholen; we vroegen hierbij ook telkens naar de beoordeling en
ervaring van de praktijkmensen. Zo stelden we tijdens een stagebezoek in 1971
vast dat een Roeselaarse onderwijzer nog ouderwets werkte met de methode Lustg Volkje uit 1926 waarmee we zelf
in 1952 leerden lezen. Die onderwijzer verantwoordde waarom hij niet werkte met
een actuele structuurmethode en toonde ook aan dat zijn leerlingen op dit
moment beter konden lezen dan in scholen met een structuurmethode. Daarnaast
bestudeerden we de leesmethodieken en de
leesmethodes van de voorbije 200 jaar en de reacties op die methodes. Zelfs de leesmethode van W. Prinsen van 1820 vonden
we heel inspirerend. Op basis van dit alles ontwikkelden we een eigen
leesmethodiek. We hielden bij de uitwerking van de DSM wel rekening uiteraard
met algemeen psychologische inzichten in verband met het automatiseren, de
werking van het geheugen e.d. Bij de vakdidactiek voor het basisonderwijs is de
vakkennis overigens veel minder belangrijk dan de psychologisch-didactische
benadering.
Het soort praktijkonderzoek waarop onze vakdidactieken
gebaseerd zijn, wijkt af van het zuiver
of positief wetenschappelijk onderzoek.We
waren achteraf wel tevreden dat cognitief psychologische leesmodellen als b.v.
het connectionisme, de neurologische bevindingen van Stanislas Dehaene . in
overeenstemming waren met onze DSM-methodiek.
We wezen hier ook op in ons boek Beter leren lezen. Maar dit betekent nog
niet dat cognitief psychologische of neuropsychologische verklaringsmodellen
rechtstreeks uitsluitsel geven omtrent een effectieve didactische aanpak. Voor
rekenen vonden we nog minder aanwijzingen en inspiratie vanuit het zuiver
wetenschappelijk onderzoek.
4. DSM-achtig onderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk
De DSM-aanpak drong door in de recente leesmethodes. Dat
soort praktijkonderzoek waarbij de ervaringswijshied uit verleden en heden
een belangrijke rol speelt, werpt meer vruchten af voor de praktijk dan het
zuiver wetenschappelijk onderzoek. We merken hetzelfde voor rekenen, spellen
We gaan nog even in op de toepassing van de DSM in de
praktijk. De auteurs van de frequent gebruikte Vlaamse methode Ik lees met hup
vermelden explicet dat hun methode op de DSM-methodiek van Feys gebaseerd is.
De ontwerpers van een bekende Nederlandse leesmethode Veilig leren lezen wekten
liever de indruk dat hun nieuwe versie gebaseerd was op een recent
wetenschappelijk verklaringsmodel - het connectionisme,dan op DSM-methodiekvan een Vlaamse lerarenopleider. De
allernieuwste versie van die methode die binnenkort op de markt komt, sluit nog
iets beter aan bij de DSM, maar in de reclamebrochure lezen we opnieuw dat de
aanpassing gebaseerd is op recent wetenschappelijk onderzoek. De door hen
toegepaste DSM-principes zouden dan
zogezegd rechtstreeks afgeleid zijn uit wetenschappelijke leesmodellen als het
connectionisme. Dit is uiteraard niet het geval en niet eens mogelijk. De DSM
is veel ouder dan die recente theorieën en is zoals al gezegd - ook anders
ontstaan (zie verder in punt 3).
Het belangrijkste voor ons is de vaststelling dat de DSM een
concrete uitwerking kreeg in de recente leesmethoden en dat de leerkrachten (en
logopedisten) tevreden zijn over de DSM-aanpak. Zon soort praktijkstudie is
dus heel vruchtbaar. We merken dat ook de auteurs van de nieuwe leesmethode
Lijn 3 (Malmberg) vermelden dat hun leesmodel gebaseerd is op de DSM van Feys: Diverse onderzoeken laten zien dat het werken met
als geheel te herkennen kapstokwoorden (structureerwoorden of globaalwoorden)
het risico met zich meebrengt dat kinderen te lang aan deze woorden blijven
hangen en niet aan de elementaire leeshandeling toekomen. Met didactiek die
meer gebaseerd is op het aanleren van letters, zoals in de directe systeemmethodiek (Feys en Van Biervliet,
Acco, 2010, 200 p.) leren kinderen snel de letters herkennen en nieuwe woorden
lezen die gemaakt zijn met de bekende letters. Er kunnen in dezelfde tijd meer
letters aangeboden en geleerd worden dan met behulp van kapstokwoorden. Vandaar
dat in Lijn 3 de letter centraal staat.Onlangs kwamen ook nog een paar
vertegenwoordigers van een andere bekende Nederlandse uitgeverij langs, die naar
eigen zeggen een gloednieuwe leesmethode zullen ontwerpen die nog nauwerzal aansluiten bij de DSM-methodiek. We gaven
hen wat bijkomende uitleg, een aantal getuigenissen van praktijkmensen en een
DSM-onderzoekje van de universiteit van Gent mee.Als dank ontvingen we alvast een typisch
Nederlandse perperkoek en enkele cadeaubonnen van bol.com. Besluit: We zouden
o.i. meer aandacht moeten besteden aan zon soort praktijkonderzoek omdat we
merken dat dit veel vlugger de praktijkmensen bereikt en veel vlugger toegepast
wordt on de praktijk. Academisch wiskunde-onderzoek zoals van de Leuvense prof.
Lieven Verschaffel houdt zich ook veel meer bezig met spijkeronderzoek en heeft
al bij al weinig uitwerking in de praktijk.
5 Welk soort (praktijk)onderzoek voor lerarenopleiders
en leraars in opleiding?
5.1Welk soort onderzoek voor de
lerarenopleiders?
We vinden alvast dat het soort onderzoek waarop we zelf onze
methodieken voor lezen, rekenen, spellen baseerden, het soort onderzoek is waarmee de
lerarenopleiders zich ook het meest moeten inlaten. Op vandaag is dit echter
minder het geval dan pakweg 20 jaar geleden. Vooral ook de pedagogen die zich
vroeger met zon soort praktijkstudies en publicaties inlieten, lieten het de
voorbije 20 jaar grotendeels afweten. Dit leidt tot een verarming van de
vakdidactiek en leidt er ook toe dat er binnen de bijscholingen nog weinig
aandacht gaat naar de leerinhouden en vakdidactieken. We
vinden overigens dat ook onze universitaire onderzoekers veel te weinig begaan zijn met dit soort onderzoek
ook omdat het in de academische milieus niet (voldoende) gewaardeerd wordt en
niet voor vol wordt aangezien.
5.2. Welk soort
onderzoek voor toekomstige leraars? Schrap: leerkracht als onderzoeker!
Een van de basiscompetentes voor toekomstige leraren is de leraar als onderzoeker. We lezen
geregeld dat leraars in opleiding meer in contact moeten komen met
wetenschappelijk onderzoek en zelf aan wetenschappelijk onderzoek moeten doen. In
het evaluatieonderzoek over de lerarenopleidingen lazen we enkele maanden
geleden nog dat de lerarenopleidingen te weinig hun studenten als onderzoekers
opleiden en deze competentie verwaarlozen.
Zelf schrijven al sinds 1996 dat het niet de taak is van de opleidingen om
hun studenten op te leiden voor wetenschappelijk onderzoek. Dat is al te hoog
gegrepen en niet nodig. We denken dat
studenten tijdens de opleiding vooral moeten in contact komen met de resultaten
van praktijkonderzoeken zoals wij en vele anderen die zelf uitvoer(d)en voor
het leren lezen rekenen Daarnaast kunnen studenten op dezelfde wijze maar
op beperkte schaal - analoge onderzoekjes doen. We kunnen hen ook de resultaten
van meer positief-wetenschappelijk leren interpreteren en tegelijk ook
relativeren: b.v. wat betekent een gemiddelde van 3,5 op een puntenschaal van 5
voor welbevinden? Is dit aande hoge of lage kant?; b.v. hetverschil leren tussen een correlatie en een
oorzakelijk verband
De verwachtingen inzake wetenschappelijk onderzoek voor
toekomstige leraren waren/zijn totaal overtrokken. We moeten beseffen dat ook onderzoekers
(onderwijskundigen, psychologen, sociologen ) nog veel problemen hebben met wetenschappelijk
onderzoek en dat de afstand tussen dat soort onderzoek en de onderwijspraktijk
nog vrij groot is. We waren het dan ook niet eens met prof. Martin Valcke die
uitbazuinde dat de lerarenopleidingen faalden inzake de competentie de leraar
als onderzoeker. Deze conclusie werd ook in de media en in Klasse in de verf
gezet.
De Nederlandse prof. Geert Biesta die de evaluatiestudie over de
lerarenopleidingen leidde, formuleerde onlangs zijn eigen opinie hier over in Caleidoscoop van januari 2014. Hij is
hierbijveel duidelijker dan in het
rapport zelf en relativeert daarmee ook
een aantal uitspraken. Het wordt ook duidelijk dat hij niet akkoord gaat met de
uitspraken van prof. Valcke en overtrokken verwachtingen.
Biesta stelt
uitdrukkelijk dat uitdrukkingen/verwachtingen als de leraar als onderzoeker
misplaatst zijn.Biesta: Mijn voornaamste conclusie is dat er over
de basiscompetentie de leraar als onderzoeker geen eenduidigheid is over wat
het precies betekent. De commissie had een zekere voorkeur om te zeggen dat
deze competentie niet wil zeggen dat de leraar zelf aan onderzoek moet doen. We
denken dat een herformulering in de richting van een onderzekende,
reflectieve, experimentele manier van werken meer aangewezen is. Onderzoeker
is een heel andere job dan leraar of lerarenopleider. Je moet niet verwachten
dat mensen elkaars job kunnen doen. Het belangrijkste is omhelderheid te
verschaffen en vooral te denken in termen van onderzoekende houding, maar zelfs
dan denk ik nog dat de term onderzoek misleidend kan zijn.Reflectief en experimenterend omgaan met je prakijk, daar
gaat het om. (NvdR: we betreuren wel dat dit niet explicieter in het rapport zelf
staat en dat zo de indruk werd gewekt dat de lerarenopleiding faalde.)
Biesta voegt er nog aan toe:Over wat wetenschappelijk
onderzoek zelf betekent bestaan er ook internationaal verschillende
opvattingen. In b.v. Groot-Brittannië valt het hele spectrum van actieonderzoek
en praktijkgericht onderzoek hier onder. Dat betekent ook dat het veel meer
verbonden is met de praktijk. In België
is onderzoek dan meer zuiver, wetenschappelijk onderzoek. Ook wij vinden
dat universitaire onderzoekers vaak te eenzijdig bezig zijn met zuiver en/of
experimenteel onderzoek waartoe de complexe onderwijspraktijk zich minder leent.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing): getuigenissen over uitholling taalvakken bij start van O-ZON
Woord vooraf
Na
de O-ZON-oproep van Marc Hullebus in de krant De Morgen (29 november 2006) en bij de start van O-ZON (december
2006) noteerden we in de kranten en in
de O-ZON-brievenbus opvallend veel getuigenissen over de uitholling van de
taalvakken. In deze bijdrage nemen we er nog eens een aantal op. Aan de
uitholling van de taalvakken heeft Onderwijskrant de voorbije 20 jaar veel
gestoffeerde bijdragen gewijd: zie www.onderwijskrant.be;
Witboek moedertaalonderwijs: Onderwijskrant 153 (zie bijlage).
1. Bert Cruysweegs : voorzitter Vereniging
voor het Onderwijs in het Nederlands: basiskennis niet diepgaand genoeg
"De basiskennis
van 18-jarigen die de middelbare schooldeuren uitstappen, is niet diepgaand
genoeg. Dat gaat van spraakkunst over woordenschat, taalkunde en zelfs
uitspraak. Qua spelling wordt er dikwijls gezondigd tegen de
werkwoordsvormen, de dt-regels en de interpunctie. Wie weet nog precies waar
een puntkomma geplaatst moet worden? Ook sluipt er steeds meer dialectisch
taalgebruik in hun zinnen. Ik heb het gevoel dat leerlingen worstelen met het
feit dat er zoiets is als een standaardtaal. Ze vinden dat te gekunsteld."
(NvdR: achteraf stelde het VON-bestuur wel dat het standpunt van de voorzitter
eenzijdig werd weergegeven.)
2.Claudine
De Rockere (Hogeschool Gent) van de Belgische Vereniging Leraars Frans
"De klok totaal terugdraaien lijkt mij achterhaald,
want kennis en vaardigheden stimuleren elkaar. Aan de gebrekkige notie van
zinsontleding kan ik mij wel ergeren. Bij veel leerlingen schiet het analytisch
denkvermogen tekort. Ook de tijden hebben velen niet goed onder de knie. Dat is
te wijten aan een combinatie van verzwakte motivatie, minder lesuren en gebrek
aan systematische aanpak. Er mag gedrild worden.
3. Marc Van de Walle: ex-pedagogisch
begeleidertaalvakken Nederlands en
Engels
Zelf ben ik 50, sta 28 jaar voor de klas. Ik was indertijd pedagogisch begeleider, en
kon het niet meer aanzien: ik moest daar pleiten voor een
vaardigheidsonderwijs. Ik ben teruggekeerd naar de klas, daar kan ik tenminste
nog iets doén. Maar die 60/40 verhouding is er uiteraard teveel aan. (NvdR:onder druk van O-ZON werd de 60/40
norm een paar jaar later opgedoekt.) Voor de rest: indien ik je praktisch
kan steunen, ik ben 100% gemotiveerd om op de kar te springen, en ik heb geen
schrik om mijn stem te laten horen. Ik ga ervan uit dat het mensen zijn zoals
jij en ik, benoemd en met een degelijke staat van dienst, die zonder gevaar een
ernstige stem kunnen laten horen. Het wordt inderdaad hoog tijd dat het
kennisniveau van de leerlingen wordt herbekeken: waar zijn ze (we?) in godsnaam
mee bezig.
4. Hoeveel Franse
woordjes moeten leerlingen nu eigenlijk kennen? Peter Holvoet -29.11.06
Volgens een studie van de Universiteit Antwerpen is er
behoefte aan meer precieze bepaling van de leerinhouden. Volgens dat onderzoek
zijn de eindtermen Frans in het middelbaar onderwijs te vaag. "Nergens
staat vermeld hoeveel woorden de leerlingen aan het einde van een graad moeten
kennen", zegt de Antwerpse professor Wilfried Decoo. "De beleidsnota
van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (sp.a) verwijst terecht naar het
Europese referentiekader, waarin gewerkt wordt volgens zes niveaus, maar dan
moeten ook de inhouden voor elk specifiek programma per niveau geconcretiseerd
worden."
In het onderzoek werden onder meer vijf verschillende
handboeken in de eerste graad van het ASO vergeleken. Daaruit blijkt dat van de
5.778 verschillende woorden in die boeken, er amper 590 gemeenschappelijk zijn.
"Omdat de gemeenschappelijke stam zo klein en beperkt is, wordt het een
moeilijke opgave om de voor- of achteruitgang die leerlingen boeken te
meten", zegt Decoo. Volgens hem is er in het talenonderwijs ook opnieuw
behoefte aan meer grammatica .
Door de te vage eindtermen en de leerplannen die voor alle
onderwijsnetten verschillend zijn, wordt het problematisch als je een gezamenlijk
examen Frans wilt gaan opstellen voor Vlaanderen. Tenzij je uitgaat van een
lage gemeenschappelijke standaard. "We gaan er te vaak van uit dat
leerlingen alleen via communicatie een taal leren. Maar je moet ook bepalen
welke woorden en welke structuren ze op elk niveau moeten beheersen om te
kunnen communiceren. Toch wil dit niet zeggen dat we terug moeten keren naar de
standaarden van het 'Latijnse taalonderwijs'", besluit Decoo. "Een
stapsgewijze vooruitgang boekt volgens mij veel meer resultaat."
5 .Ruben Noëth, leerling
zesde jaar Grieks-Wiskunde
Het is inderdaad een algemene tendens om leerlingen steeds
meer ervaringsgericht onderwijs te geven en dan nog liefst zonder hen al te veel
van buiten te laten leren. Kennis wordt
vaak ten onrechte aan de kant geschoven ten gunste van vaardigheden. Zelf
heb ik in het vierde en vijfde jaar één uurtje Duits gekregen. De voornaamste
doelstelling van ons handboek was de leerlingen zo veel mogelijk teksten te
laten lezen, waarna de kennis wel vanzelf zou volgen. Ronduit belachelijk, als
u het mij vraagt. Natuurlijk zijn
vaardigheden, zeker voor een taal, zeer belangrijk, maar ze hebben volgens mij
pas hun maximale uitwerking wanneer ze gebaseerd zijn op een degelijke
theoretische kennis. Het gaat zelfs zo ver dat leerkrachten Latijn in onze
school klagen dat ze in het eerste jaar moeten beginnen met zinsontleding, in
het Nederlands welteverstaan. Bovendien blijken de leerlingen die niet voor
Latijn kiezen, maar achteraf in een richting Moderne Talen wel drie uur Duits
krijgen, niet eens te weten wat een lijdend of meewerkend voorwerp is. Leg hen
dan als leerkracht maar eens uit in welke naamval ze dit zinsdeel moeten
zetten. Bovendien is het toch wel tekenend dat meer en meer leerlingen zélf
beginnen pleiten voor meer 'echte' leerstof. In mijn klas is iedereen het er
unaniem over eens dat de huidige onderwijsmethodes zeker geen wondermiddelen
zijn. Het is een positief verschijnsel dat leerlingen geen nutteloze leerstof meer
moeten studeren, zoals vijftig jaar geleden misschien wel het geval was, maar
nu helt de weegschaal een beetje te veel over naar de andere kant. Hoog tijd om
ze terug in evenwicht te brengen! Ik ben in elk geval heel blij dat u dit
probleem klaar en duidelijk onder de aandacht gebracht hebt en wens u veel
succes met uw pleidooi voor meer kennisgericht onderwijs.
6. Taallerares Hilde
Tavernier
Wij krijgen deze week doorlichting en hadden als
leerkrachten Engels het genoegen bezoek te krijgen. Een eerste opmerking ging
al over speaking, writing en ICT, hoe dat allemaal geëvalueerd wordt en wanneer
dat we dat doen. Een volgende opmerking over de verhouding 50/50 kennis,
vaardigheden die we met een aantal leerkrachten toch hanteren als stil protest
tegen 40/60. Ik wist toch dat het al jaren niet meer kon, 1 !! grammaticavraag
op het examen kon toch niet (al lang achterhaald, dat weet u toch wel mevrouw)
met de reactie : zo'n vraag stel je niet meer, leerlingen moeten toepassingen
maken en in de toepassingen de regels toepassen (en dat ze die niet meer leren
als daar geen druk achter zit, dat telt niet) Na nog een aantal opmerkingen in
de richting van de vaardigheden : en, mevrouw, nog een bemerking of vraag ? Ik
kon het niet laten te verwijzen naar de onlogische 40/60; het antwoord was: u
moet de vaardigheden strenger evalueren,de lat hoger leggen, zo lijken de
punten realistischer , je moet opbouwen door de jaren heen en de lat telkens
hoger leggen. Kun je het naar leerlingen en ouders verantwoorden dat ze gebuisd
zijn op de vaardigheden ? Tot zo ver enkele bemerkingen van iemand die al jaren
in de praktijk staat i.v.m. de bureaucratie in Brussel.
7. Lerares Nederlands
Ik ben leraar Nederlands en sta - net als u - al geruime
tijd voor de klas. Al jaren erger ik mij aan het bedroevend gebrek aan
(basis)kennis van mijn leerlingen. Tijdens de klassikale verbetering van
schrijfoefeningen krijg ik bijvoorbeeld niet meer uitgelegd waarom een bepaalde
zin fout is of aan welke (grammaticale) regels een goede zin beantwoordt. De overgrote meerderheid van mijn
leerlingen beschikt niet over het essentiële instrumentarium om een
aanvaardbare tekst te schrijven. Met hun spreekvaardigheid is het al even
lamentabel gesteld. Bovendien kun je nog nauwelijks een gesprek voeren of een
tekst lezen over onderwerpen die het 'Flairniveau' overstijgen, want die vergen
kennis van geschiedenis of aardrijkskunde...
8. Leraar Jan Van Remoortere
Ik geef les aan ASO-leerlingen van de tweede en derde graad!
Jaren geleden, nog voor de 'uitvinding' van pedagogische adviseurs, kreeg ik
van mijn inspectrice Nederlands te horen dat ik voortaan alleen nog onderwerpen
uit de leefwereld van mijn leerlingen mocht behandelen, lees: artikels uit jongerenblaadjes
als 'Joepie'. Sindsdien is de toestand er niet op verbeterd, wel integendeel. Het erg(erlijk)ste is dat de sociaal
zwakkere leerlingen de grootste slachtoffers zijn van het taboe op kennis.
U merkt het, ik ben, zoals vele van mijn niet meer zo jonge collega's, in de
loop der jaren behoorlijk gefrustreerd geraakt en vooral heel boos geworden op
diegenen die 'het beste onderwijs van de wereld' om zeep aan het helpen zijn
(of om zeep geholpen hebben?) Daarom ben ik blij dat Marc Hullebus de knuppel
in het hoenderhok hebt gegooid.
9. Leraar Mark
Vertomme
Grammatica is belangrijk. Ik ben leraar Duits en ook daar
hebben we al jaren af te rekenen met de nieuwe opvattingen over taalonderwijs,
die funest blijken te zijn voor de taalbeheersing van de leerlingen. Veel moed!
Hopelijk beginnen al die genieën de top eens in te zien dat het zo niet verder
kan. Wij, leraars, weten allemaal dat het zonder duidelijke regelomschrijving,
memoriseren van woorden, frases, uitdrukkingen, hoofdtijden het doodgewoon
onmogelijk is om een vreemde taal te leren. Bovendien zijn goed gestructureerde
en regelmatige herhaalde oefeningen noodzakelijk. Het klinkt natuurlijk
allemaal erg saai, maar wie denkt dat leren een pretje is, die dwaalt.
10. Leraar Ronald
Verheyen
Fantastisch uw actie voor meer kennisgericht onderwijs. Ik
ben leraar geweest (33 jaar dienst) en moest stoppen vanwege een stemprobleem. Begin jaren negentig was communicatief
onderwijs het toverwoord. Ik gaf Engels en spraakkunstregels uitleggen was
ineens niet meer belangrijk. Al pratend zouden de leerlingen wel het hoe en
waarom ontdekken. Ik heb die methode geprobeerd en braaf alle vaardigheden in
elke les gestopt. Ik ben na een jaar teruggevallen op de klassieke methode:
eerst kennis en dan vaardigheden. Ik had geluk dat ik nooit inspectie heb gehad
(tot aan de doorlichting, maar dat was geen inspectie Talen). Niemand heeft me
ooit terecht gewezen dat ik verkeerd bezig was. Ik stond in een
concentratieschool en leerlingen hadden daar echt behoefte aan duidelijke
grammaticale regels.
11.Taalleraar Leo Derynck, Assebroek:
inhoudsloos onderwijs
Zelf geef ik al 35 jaar Frans in een ASO school. Wat sedert
enkele jaren alleen nog belang heeft is de vorm (leuke werkvormen) en de
evaluatie (allerlei gesofisticeerde systemen). Wat geen enkel belang meer heeft
is de inhoud. Een leraar die nog een
inhoudelijke les geeft voor de klas, wordt ter plekke gefusilleerd door de
doorlichting. Hoewel de leerlingen zelf vragende partij voor inhoudelijke
lessen zijn (leg ons dat nu eens goed uit, mijnheer...). Een waardevolle
literaire tekst krijgt hetzelfde statuut als een tekst over hamburgers. Hoewel
de leerlingen ook weer geen vragende partij zijn voor dit laatste soort lessen.
En dan wil ik het nog niet eens hebben over rol van de leraar als
"overbrenger van waarden". Het standpunt van de verlichte pedagogen is
immers dat dit geen taak is voor het onderwijs en dat de leerlingen dat zelf
wel zullen uitzoeken. Op basis van wat dan wel? Van de reclame...? Stel u in
hun plaats : zij krijgen enkel nog voer dat "aansluit bij hun
leefwereld". Als ik in hun plaats was, dan zou ik dat na een tijdje
kotsbeu zijn. Het onderwijs werkt enkel nog zelfbevestigend voor de leerling
(de leerling heeft steeds gelijk) en opvoeding (kennis - waarden) heeft geen
enkel belang meer.
Vaardigheden, allemaal goed en wel. Ik besteed er ook heel
wat aandacht aan, maar eerst moet je kennis verwerven vooraleer je vaardig kunt
worden in iets. Je kan toch niet vaardig worden in niets! Conclusie : *Ik vrees dat we een generatie leerlingen
aan het afleveren zijn "zonder enige inhoud" zowel wat kennis betreft
als waarden. *Enkel het formele heeft nog waarde, het inhoudelijke niet. Op dat
vlak speelt de doorlichting een zeer nefaste rol. Men is enkel in het
formele geïnteresseerd en alles wat inhoudelijk waardevol is, wordt verketterd.
Haal het onderwijs terug uit de handen van de pedagogen die er hun
experimentele speeltuin van hebben gemaakt en geef het terug aan de
specialisten. Leid toekomstige leraars en leraressen op, niet alleen tot
vaardige didactici, maar ook tot overbrengers van leerinhouden, kennis en
waarden. Maar ik vrees dat het daarvoor nu al te laat is, omdat de nieuwe
generatie leerkrachten geschoold is om enkel nog "vormelijk leuk"
maar "inhoudsloos" onderwijs te geven.
12. Taalleraar Staf
de Wilde
Ik ben onder andere vanwege deze didactische rage van
'vaardigheden voortijdig gestopt met lesgeven. De rage valt samen met een nooit
eerder meegemaakte bemoeizucht: de taalleerkracht bijvoorbeeld krijgt nu voorgeschreven
hoe hij of zij examenvragen moet opstellen, de punten verdelen, voor (of
liever: juist niet voor) de klas moet staan etc. In het licht ook van de
aankomende evaluaties is dit zeer bedreigend: leerkrachten die niet meegaan in
deze dwaasheid riskeren een negatieve beoordeling. Het meest ongelooflijke aan
de huidige rage is dat reeds vele jaren vanuit Nederland, waar een
gelijkaardige ontwikkeling veel vroeger werd ingezet, ons berichten bereiken -
onder meer in de vorm van debatten op de Nederlandse tv-zenders met al de
betrokken partijen - over de rampzalige gevolgen: het peil inzake kennis en
kunde bij de afgestudeerden aan het secundair onderwijs heeft daar een
historisch dieptepunt bereikt. Toch gaat men hier in Vlaanderen koppig en
vooral opdringerig door. Ik kan me niet voorstellen dat een ontwikkeld man als
onze huidige minister van onderwijs hiermee akkoord gaat: wie zijn dan wel de
snuiters die voor deze waanzin verantwoordelijk zijn. Het is een zwaar woord
maar naar mijn smaak gaat het hier om regelrechte decadentie. S
13. Erik De
Batselier: eenzijdige communicatieve aanpak (DM, 5.12.06).
Erik De Batselier wil meer inspraak van leerkrachten in de
pedagogie. Leraar Marc Hullebus hangt eindelijk de zaak eens aan de grote klok
(DM 29/11). Hetgeen op scholen al meer dan tien jaren ter sprake komt -
"het niveau verlaagt" -, wordt nu in Vlaanderen en West-Europa
aangeklaagd. Net zoals prof. Soetaert heb ik altijd gehuiverd bij de
"gezellige cafépraat" van oudere collega's, bijvoorbeeld over het
verlaagde niveau van talenkennis (DM 2/12). Ondertussen geef ik 29 jaar les als
leraar Nederlands en Engels (aso, tso en bso) en heb ik de evolutie naar het communicatieve en vaardigheidsonderwijs meegemaakt.
Mijn oogkleppen zijn tien jaar geleden afgevallen. Ik was toen ongeveer veertig
jaar maar nog niet vroeg oud, zoals professor Soetaert het cynisch, of is het
sarcastisch, stelt. Uiteraard is vaardigheden ontwikkelen een belangrijk
curriculumpunt, maar er zijn wel een paar bedenkingen. Inspectie, adviseurs,
begeleiders, onderwijsdeskundigen en de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
hebben de bevindingen opgevolgd van de Europese Raad. In Nederland en Frankrijk
luiden ze ondertussen de alarmklok.
In de jaren tachtig
leerden we in de Engelse lessen de communicative approach hanteren en was
fluency al belangrijker dan accuracy. Het was een opluchting voor vele
leerlingen dat ze ook iets mochten vertellen zonder dat de leraar de taalfouten
onmiddellijk corrigeerde. De Engelse handboeken lieten ondertussen de
grammatica bijna volledig achterwege. De woorden grammar en vocabulary werden
vervangen door functions en notions.
In het begin van de jaren negentig kwam de kentering en
zagen ook de Engelse succescursussen dat basiskennis van structuren en
grammatica noodzakelijke componenten zijn in het taalonderwijs. Zelfs de
werkboeken (dril!) deden weer hun intrede. Onze collega's Frans volgden
ondertussen schoorvoetend het Engelse communicative model. Op het einde van de
jaren negentig vertelde een adviseur Frans op een studiedag ons doodleuk wat
wij als collega's Engels al meer dan tien jaar hanteerden: hij had in Saffron-Walden
(bekende nascholing Engels) het communicatieve licht gezien dat bij ons allang
brandde.
Ik ga volledig akkoord als in taalleerplannen de
communicatieve vaardigheden, inzicht in taalregisters en taalvariaties, kennis
van leerstrategieën en reflectie vooraan staan. Soetaert stelt:
taalbe-schouwing is geen doel op zich, maar een middel om de vaardigheden te
verbeteren en heeft een ondersteunende functie. Met die laatste formulering
heb ik het een beetje moeilijk. Moet je
niet eerst die structuren en taalbeschouwing kennen om achteraf je zinsbouw,
woordenschat, stijl en spelling te verbeteren? Het is heel gemakkelijk om
een klasgesprek of debat te organiseren naar aanleiding van een videoreportage
over een actueel onderwerp (niet saai dus) zonder dat de leerlingen weten hoe
ze moeten redeneren, argumenteren, het woord vragen, taalregisters hanteren,
notuleren, met andere woorden hoe ze moeten spreken en zinnen bouwen. Ik denk
dat doceren zeker geen kwaad kan, al is het misschien soms saai.
Sommige studenten-stagiairs hebben vaak heel mooi
uitgewerkte lesvoorbereidingen, maar leggen minutenlang in de vreemde taal een
moeilijk (of zelfs gemakkelijk) woord uit, om toch maar vertalingen te
vermijden. De leerlingen begrijpen het woord dan vaak nog niet. Vertalen moet
je vermijden volgens onderwijsdeskundigen. Ik denk dat het toch nuttig kan zijn
om bovenvermeld euvel te voorkomen en zeker om de structuurverschillen aan te
duiden tussen de moedertaal en de vreemde taal.
Steeds nieuwe items komen in leerplannen aan bod,
waarschijnlijk voorgesteld door de Europese Raad. Zelfs al zijn het
minimumleerplannen en vrij ruim te interpreteren, toch moeten de vermelde
leerplandoelstellingen, bijvoorbeeld onderzoekscompetentie, vaak gerealiseerd
worden met minder lesuren. In het aso moeten onze leerlingen voorbereid worden
op hoge slaagkansen in het hoger onderwijs. Bij navraag bij oud-leerlingen die
talenstudies in het hoger onderwijs volgen, blijkt dat een degelijke
grammaticakennis (theorie!), woordenschat en spelling uiterst belangrijk zijn.
Laten we een gulden middenweg zoeken en de 'doewoorden' (een ander woord voor
'werkwoorden') en rare gezegdes uit het lager onderwijs bannen, een oud zeer
dat nog steeds niet is opgelost, zelfs niet na de vele theoretische studiedagen
die we aan dit onderwerp hebben besteed. Laten we bij jonge leerlingen de
structuren en kennis mondjesmaat aanbieden zodat de leerlingen in het
middelbaar onderwijs weten waarover we praten.
Ik heb de indruk dat de onderwijsspecialisten het ook niet
eens zijn met elkaar en dat sommige heilige professorenhuisjes worden
ingetrapt. Wordt het niet stilaan tijd dat het onderwijsveld, waar velen de
heer Hullebus min of meer genuanceerd volgen, een beetje meer inspraak krijgt
in de wereld van de pedagogen, inspecteurs en adviseurs? Die wereld tracht
blijkbaar op grote afstand de Europese Raadtheorieën door te voeren zodat je
met internetwerk een diploma haalt dat misschien een waarborg is om niet te
slagen in het hoger onderwijs. Dit is wellicht een overdreven voorstelling,
maar het herinnert me aan de eindexamenleerling van het middelbaar onderwijs in
Nederland die een paar jaren geleden in het NRC Handelsblad zijn ongenoegen
over de lage kwaliteit van het onderwijs in Nederland publiceerde onder de
titel: 'Surfen en scannen is genoeg voor een 9'.
Professor Soetaert huivert bij de gesuggereerde oplossing
van de heer Hullebus om meer te controleren, bijvoorbeeld vergelijkingen
publiceren van schooldoorlichtingen in een soort rankingmodel. Ik ben geen
voorstander van een rankingmodel omdat je misschien conclusies van
doorlichtingen niet helemaal correct kunt beoordelen. Er zouden wel scholen
rollen in het Vlaamse onderwijslandschap. Ik denk dat scholen, directeurs en
lesgevers enorm verschillen. Zou het dan niet interessant zijn een soort
baccalaureaat in te voeren? (Erik De Batselier is leraar Engels-Nederlands in
Lebbeke)
14. Geen examens voor
Frans en Engels: Viviane Buedts: lerares TSO (Canvas):
Als leerkracht Frans in het TSO 2de en 3de graad (sedert
1983) heb ik ook kunnen vaststellen dat de kennis van het Frans erop achteruitgaat.
Niet te verwonderen: sinds de jaren 90
moeten we de 40/60 regel toepassen. Leerlingen
zijn heus niet dom : ze weten dat er maar 40% van de punten op kennis staan.
Een ander probleem, zijn de evaluatievormen die tegenwoordig
in de scholen gehanteerd worden. In onze middenschool (=1ste en 2de jaar) werd
twee jaar geleden het klassieke examensysteem (examens met Kerstmis, Pasen en
juni) afgeschaft voor de vreemde talen Frans en Engels. In de plaats kwam er permanente evaluatie (P.E.) voor
Frans en Engels. We mogen immers veronderstellen dat PE in de toekomst ook in
de bovenbouw zal worden ingevoerd. De meeste taalleerkrachten van de tweede en
derde graad zijn hier niet voor gewonnen. Hiervoor zien we verschillende
argumenten: Door de P.E. leren de
leerlingen geen grotere gehelen meer verwerken. Het leren verwerken van een groter
leerstofgeheel is nochtans een onmisbare troef voor de leerlingen die na het
6de jaar nog gaan verder studeren. De leerkrachten vrezen voor de toekomst
een daling van het niveau. Zo dreigt bij ouders en leerlingen de perceptie
te ontstaan dat Frans en Engels vakken zijn waarvoor je in onze school zelfs
geen examen meer hoeft af te leggen. Als we kennis opnieuw een plaats willen
geven in ons onderwijs, dan impliceert dit volgens mij ook dat we ze op een
volwaardige manier mogen evalueren , d.w.z door middel van examens die gaan
over grotere leerstofgehelen. (Commentaar: ook leerlingen aso 3de graad melden
ons dat het examen Frans en Engels nog weinig inhoudt.)
15. Kritiek op
verwaarlozing grammatica, kennis e.d.: Kris De Boel - Tertio, 13.12.06
Vaardigheden die niet
op kennis gebaseerd zijn, bestaan niet. In de zestien jaar dat ik lesgeef, heb
ik nooit een vaardigheid zien toenemen daar waar kennis afnam. Leraars worden
vandaag geconfronteerd met leerplannen en eindtermen die het almaar meer
hebben over toegepaste, functionele kennis, over kennis waar je iets mee
bent, die leidt tot vaardigheden. Op zich is dit natuurlijk uitstekend. Kennis
moet immers toepasbaar zijn. Dus hoe algemener de kennis is - bijvoorbeeld
grammatica en logica - hoe meer ze toepasbaar is en hoe meer ze in concrete
situaties tot toepassing leidt. Op beleidsniveau is de omgekeerde beweging te
horen: weg met het abstraherend denken, want dat is wereldvreemd. Weg met de
theoretische wiskunde, want daar ben je toch niet veel mee in een concrete
situatie. Weg met de Latijnse grammatica, want die sluit niet aan bij de
leefwereld van de leerlingen.
Ik ga even dieper in op de grammatica. Een tiental jaren
geleden oordeelde men dat de grammatica die in de Oudheid werd uitgewerkt en
die sinds het humanisme in onze contreien werd gebruikt, plots niet meer deugde
te moeilijk en geen positieve effecten en dus aan vervanging toe was. Al
wie dus van het taalonderwijs in onze gewesten heeft genoten vanaf de zestiende
eeuw heeft zijn taalvaardigheid blijkbaar aan zichzelf te danken en niet aan
het onderwijs. Ik vind dit een belediging voor al die mensen die mij zijn
voorgegaan, maar ook voor mezelf en mijn klasgenoten van wie ik weet dat de
meesten zich heel goed kunnen uitdrukken in het Nederlands, het Frans, het
Engels en het Duits.
Dan vraag ik me af:
waar komt die legendarische taalvaardigheid van de Vlamingen dan vandaan, als
het traditionele taalonderricht daar zo slecht was?...Ik zie niet in waarom
het begripsvermogen van de leerlingen die nu in de klas zitten kleiner zou zijn
dan het mijne toen ik hun leeftijd had. Ik weiger dat te geloven. Ik heb
veeleer de ervaring dat zwakkere leerlingen meer gebaat zijn bij een strakke
grammaticale structuur, dan sterke leerlingen. Die kunnen ook voort met wat
minder structuur. Idem dito met de vele moderne werkvormen. Leuk, maar nefast
voor de zwakkeren.
De talennota van de minister besluit: Het is niet de
bedoeling terug te grijpen naar het traditionele grammaticaonderwijs. Ik
schrik nogmaals. Er wordt immers geconstateerd dat het traditionele grammaticaonderwijs
werd verlaten en dat het sinds een tiental jaar bergaf gaat met het
talenonderwijs. Men weigert echter expliciet de voor de hand liggend conclusie
te trekken. Is het ook niet eenzijdig in de talennota voortdurend te
verwijzen naar een Europees referentiekader voor vreemde talen? Dat
referentiekader ziet talen alleen als communicatiemiddel
Ik huiver ervoor om dat wat generaties lang de sterkte is
geweest van Vlaanderen en van de Vlamingen overboord te gooien. Vooral weiger
ik mee te gaan in een soort verlicht denken dat hoogmoedig alles wat vroeger
tot stand werd gebracht, verwerpt, en dat pretendeert op basis van
wetenschappelijke methodes de vaardige modelleerling te creëren. Ik vrees ook
voor de neiging om alles zowel menswetenschappen als exacte wetenschappen- zo
functioneel en toepasbaar te maken, het kritische denken van de leerlingen
aantast. Als alles moet passen in een kader en als er niet meer abstract, dus
met een zekere afstandelijkheid tegenover de werkelijkheid, mag worden gedacht,
zal de nieuwe modelleerling misschien goed functioneren binnen een systeem,
maar hij zal dit systeem niet meer in twijfel trekken. Dan houd ik mijn hard
vast voor de toekomst (K. De Boel, leraar klassieke talen, Gent: Alles
functioneel en toepasbaar maken tast kritisch denken aan)
16. Taalleerkracht XY
:inhoudsloosheid
Zelf klaag ik de ontwikkeling naar inhoudloosheid al meer
dan tien jaren aan, zowel op school als in de pers of direct bij de bevoegde
minister. Jouw actie krijgt duidelijk meer weerklank en hopelijk blijft het
niet bij 'klank'. Wat we zouden moeten lanceren als boodschap is te vatten in
deze slogan: 'kennis is fun'. Dit zou in alle schoollokalen mogen uitgehangen
worden. Ieder individu beleeft er plezier aan iets te weten en te kunnen; de
collega's die wij het meest waarderen zijn zij aan wie we kunnen vragen wat we
zelf niet weten; kennisspelletjes op tv of in quizclubs blijven talloze kijkers
en deelnemers boeien, ongeacht het feit of deze kennis relevant is of niet.
Daarnaast is het absoluut onontbeerlijk dat de leerlingen worden
voorbereid op de totaliteit van het leven en wegwijs worden gemaakt in de
maatschappij, in de overvloed aan boodschappen die op hen afkomen.
Bovendien is het fundamenteel onjuist dat vaardigheden op
zichzelf staan. Hoe kan men verwachten dat leerlingen correct spellen als zij
het verschil niet meer inzien tussen een vervoegd werkwoord en een voltooid
deelwoord; hoe kunnen zij Duits leren als zij niet weten wat een voorzetsel is,
een lijdend of meewerkend voorwerp? Nochtans is het ons taalleerkrachten
verboden om nog op een 'systematische manier' aan spraakkunstonderwijs te doen.
Het zijn verder toch vooral de mensen diemee te delen hebben die vlot kunnen
spreken (wat iets anders is dan babbelen, uit de nek kletsen) of schrijven, en
omgekeerd: om de anderen te begrijpen, al lezend of al luisterend, heb je toch
woordenschat nodig en een referentiekader? Hoe vaak heb ik als leraar
Nederlands niet moeten vaststellen dat zelfs mijn leerlingen uit het aso een
informatief krantenartikel niet begrepen, laat staan een editoriaal met
politieke referenties? Hoe kun je aan een zinvol literatuuronderwijs doen zonder
de auteur te kaderen in zijn tijd en wat weten de leerlingen dan over die tijd?
De nieuwe rage ziet de leraar als een coach die de
leerlingen de opdracht geeft om de informatie zelf op te zoeken, onder meer op
het internet. Dit is gewoon het probleem verschuiven. De ervaring leert dat
zelfs onze aso-leerlingen wel teksten kunnen downloaden, maar ze duiden en
correct inlassen in hun eigen teksten, dat is andere koek. Dat brengt ons terug
tot het bovenstaande: woordenschat en referentiekader. Kennis is een
accumulatief proces: zonder een brede basiskennis kan men onmogelijk een eigen
kennis opbouwen: om te vinden moet men in de eerste plaats weten wat men zoekt
- tenzij men gelooft in serenpediteit natuurlijk.
17. Kennisgericht
onderwijs niet noodzakelijk saai: leraar Blankenberge
Van mezelf wil ik eigenlijk alleen maar zeggen dat ik tussen
1966 en 2004 (en nog eventjes vier maanden in 2006) les heb gegeven, Nederlands
en Duits, bijna uitsluitend in het Maerlant-Atheneum Blankenberge en dat ik het
bijna altijd zeer graag heb gedaan. In 2004 ben ik toen 60 - met pensioen
gegaan, vooral omdat ik niet moest weten van het formuleren van eindtermen en
omdat ik geen derde doorlichting meer mee wou maken, waarbij zou blijken dat
leerlingen bijvoorbeeld van Maerlant enkele fragmenten in het Middelnederlands
moesten lezen en die ook nog moesten kunnen omzetten in vlot modern Nederlands
De inspectie zou aan de examenvragen ook hebben kunnen zien dat de leerlingen
niet alleen een gedicht van van Ostaijen hadden besproken, maar dat ze ook
moesten weten in welke tijd hij leefde en tot welke stijlrichtingen hij had
behoord en welke andere beeldende en dichtende kunstenaars hem hadden
geïnspireerd. Die leerlingen hadden dan ook nog aartsmoeilijke dictees moeten
schrijven, met vele moeilijke woorden en begrippen in, die ze van buiten
moesten leren om ze te kennen. En ik, die nu ook al sneller begin te vergeten,
besef(te) dat ze veel van die woorden zouden vergeten én er veel zouden
onthouden én dat ze er geen zouden onthouden als ze er geen hadden moeten leren.
Ik leerde ze de naam voornaamwoordelijk bijwoord en ik zou het jammer vinden
als leerlingen die dat begrip intellectueel net kunnen kennen en het juiste
gebruik ervan inzien, dat niet meer zouden mogen. En ik gaf uitspraaktips en
corrigeerde ook wel eens de uitspraak, beseffend dat ik spontaneïteit zou
remmen. Ik was bang geworden dat dit alles niet meer mocht, niet bang voor mezelf,
zeker niet voor de leerlingen, noch voor hun ouders, maar voor de school
waarvoor het verslag er minder gunstig had kunnen uitzien
Ik lees voortdurend
dat de leerlingen nu veel mondiger zijn geworden , maar ik stel vast dat de
evolutie naar betere uitspraak (en naar juister woordgebruik en correctere
zinsbouw) is gestopt, omdat vooral pedagogen teveel nadruk hebben gelegd op het
louter communicatieve leren. Realiseerden ze zich dan niet dat die slordige
omgang met taal bij die vlotte Nederlanders evenzeer vaak leidt tot
gebrekkige communicatie? Ik weet natuurlijk zeer goed dat niet alleen die
pedagogen schuld hebben. Zouden zij en alle onderwijzenden en vooral ook die in
hogescholen en universiteiten én de onderwijsministers in Vlaanderen en
Nederland niet weer expliciet meer belang aan juist en verzorgd taalgebruik kunnen
(willen) hechten? Mijn Duitse lessen met veel communicatie konden niet zonder
af en toe een dosis grammatica en alle nieuwe woordjes stonden in de cursus met
ernaast de Nederlandse vertaling en die woordjes moesten leerlingen leren en
op het examen was er een moeilijke vertaaloefening. Ik raad tot slot
ieder, die met onderwijs te maken heeft en die mijn mening deelt en ook
diegenen die dat standpunt helemaal niet bij kunnen treden aan wijze J.A.
Dautzenbergs artikel De onttakeling van het middelbaar onderwijs in Ons
Erfdeel 44ste jaargang nr 5 eens te lezen (DM, 06.12. 2006).
18. Grammaticale/lexicale
onderbouw: Gerda Van denBosch
Ik weet dat je geen huis bouwt zonder funderingen en dus
voor mij ook geen vaardigheden zonder grammaticale/lexicale onderbouw. Ik ben
lerares Italiaans aan volwassenen en die mensen hopen nog op structuur. Ik
probeer het goede van toen (waarvan ik nu zelf nog de vruchten pluk, zoals
"driloefeningen") te integreren in het goede van nu. Ik denk dan aan
taalfuncties. Italianen hebben al heel wat ervaring met het aanleren van hun
eigen taal als 2de en vreemde taal. Dit onderwerp bestuderen zij ook grondig
(en ik dus ook). Toevallig lees ik nu een studie "over taal in
gebruik" en het trof me ongeveer dezelfde stelling in de oproep van Marc
Hullebus aan te treffen, nl. dat
naarmate de grammaticale en lexicale kennis toeneemt ook de
"vaardigheden" vlotter worden. Ik vrees dat wat we nu in het
(vreemde)talenonderwijs verwacht worden te doen is een huis te bouwen en alvast
met het dak te beginnen! Ik heb zelf een dochter in het zesde leerjaar en als
ik nu zie hoe WO wordt aangepakt dan kan ik wel huilen...zonder te spreken over
de "vaardigheidsstress" in mijn eigen lesgeven.
"Vaardigheidsonderwijs" staat voor mij gelijk aan een soort van
"moedertaalmethode" maar daar ontbreekt de tijd voor.
19. Schrijfvaardigheid
en grammatica: Gunther Convens
Veel leerlingen weten niet meer wat een
voltooid deelwoord is. Leg dan maar eens uit wat het verschil is tussen
'hij verhuist' en 'hij is verhuisd'. Voor hen klinkt dit hetzelfde en dus
schrijven ze het ook hetzelfde. En als ze hier niet uit de bocht gaan, gebeurt
het ongetwijfeld bij het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: 'de
vermelde leerlingen'. Klinkt hetzelfde als 'de directeur vermeldde de
leerlingen'. Wederom voor veel leerlingen één pot nat, want wat is dat
eigenlijk, een bijvoeglijk naamwoord of zoiets? Ik wou gewoon even duidelijk
maken dat voor velen een fout tegen de T-regel het summum van slecht spellen
inhoudt, terwijl dergelijke fouten toch snel gemaakt zijn. Ze vragen enig
grammaticaal inzicht. En dat is er niet meer. Anders is het gesteld met
eenvoudige regels als hoofdletters, zeker aan het begin van een zin.
De malaise zit heel diep. En ik zie maar twee mogelijke
oorzaken: luiheid of een pedagogische strategie die drijft op los zand. Om nog
even pessimistisch te eindigen. Weinig mensen beseffen eigenlijk hoe slecht het
daadwerkelijk gesteld is met de schrijfvaardigheid van onze jonge mensen. Zelfs
de eenvoudige regel van congruentie tussen persoonsvorm en onderwerp wordt soms
niet meer toegepast. En dan lees je dingen als: 'Wij moestte vertrekken.' Twee
fouten in één klap. Louter de invloed van sms-taal? Sms'jes wil je net zo kort
mogelijk houden. Waarom dan in godsnaam een -t toevoegen? Zoals sommige
leerlingen me vertellen: zo'n werkwoord schrijven blijft toch altijd gokken.
20. Schrijfvaardigheid:
Gerd Daniels -Canvas
Als het inzicht in de
vormleer of de interne structuur van woorden ontbreekt wordt gokken
onvermijdelijk. Mensen met aanleg en interesse voor taal komen er vroeg of laat
zelf wel achter hoe het allemaal in elkaar zit, en voor de rest blijft het een
eeuwig mysterie. Waar dit inzicht ontbreekt in de eigen moedertaal heeft dit
ook nog eens een negatieve weerslag op het aanleren van vreemde talen. En
grammaticaal inzicht komt niet uit de blauwe hemel gevallen, dat vraagt enige
geestelijke inspanning. Nu hoeft grammatica niet saai te zijn, maar je moet er
wel je hoofd bij houden. Het was dan ook een grote dwaasheid om systematisch
spraakkunstonderricht te verketteren als 'te moeilijk' en 'te saai', en dan
bovendien b.v. de werkwoorden te vervangen door 'doe-woorden' en dergelijke
terminologische aardigheidjes meer, zodat behulpzame ouders en grootouders er
ook nog het noorden bij kwijtraakten. Met de kennis van de zinsleer en de
samenhang tussen verschillende zinnen in een tekst is het niet beter gesteld.
De resultaten op gebied van schrijfvaardigheid zijn ernaar. Een duidelijke
illustratie dat vaardigheden zonder de kennis van een aantal basisprincipes in
feite nepvaardigheden zijn.
21. Gebrekkige
taalvaardigheid: Gerd: Canvas
De VRT (Morgen Beter) was zo goed om enkele opnames te gaan
maken waarin jongeren van nu aan het woord kwamen. Ik heb er voornamelijk veel
kromme zinnen horen uitkomen, en geen enkele zin die min of meer correct
Nederlands genoemd kon worden. Frans was er niet bij, en de vaardige gesprekken
in het Engels bestonden exclusief uit zinnen die regelrecht uit vrij
simplistische soaps afkomstig waren. Om dat te leren hoeft men eigenlijk niet
naar school te gaan. En aan leerkrachten die daar genoegen mee nemen was
eigenlijk een dure lerarenopleiding verspild.
Erwin heeft gelijk: probeer maar eens Duitse naamvallen te
leren gebruiken door jongelui die het onderscheid niet kennen tussen een
lijdend en een meewerkend voorwerp, want dat is voor die arme kindertjes te
moeilijk. Of die in de 'praktijk' geleerd hebben dat het eigenlijk niet zo nauw
steekt met het woordgeslacht, of dat het op een lettertje minder of meer niet
aankomt. De generatie van 'ze-moeten-me maar-begrijpen'. Intussen zijn ze dan
al wel 15 of 16 jaar geworden, een leeftijd waarop men niet geneigd is zich
plots allerlei 'onnozele regeltjes' te laten voorschrijven, o dames en heren
pedagogen die (terecht) van oordeel zijn dat men rekening moet houden met de
persoonlijkheidsontwikkeling, en dan worden de toverwoorden 'remediëren' en
'gedifferentieerde aanpak' bovengehaald en blijkt dat die zoals de meeste
toverwoorden zelden het gewenste effect hebben. Niet dat er geen jongeren zijn
die vlot ter tale zijn, maar die hebben dat meestal wel van thuis meegekregen.
Wat misschien verklaart waarom er zoveel zonen en dochters van... zijn die wel
snel hun weg vinden in politiek en maatschappij.
22. Schrijver Marc
Reugebrink
Zelf ben ik geen leerkracht, maar wel ooit - in de jaren
tachtig- als leerkracht opgeleid. Dat gebeurde in Nederland, en het gebeurde in
een tijd dat ik mijzelf als leerling van de Nederlandse HAVO al meer en meer
het slachtoffer begon te voelen van de didactische principes van
onderwijskundigen die de zegeningen van mei 68 nogal overdreven. Als
middelbaar scholier had ik tegen dat alles geen verweer (zoals velen was ik op
die leeftijd meer bezig met hormonale kwesties, vrees ik), maar eenmaal student
aan een Nieuwe Leraren Opleiding (= regentaat) - en toen, net als nu nog
steeds, van een politiek gesproken linkse signatuur - vond ik wat toen
functioneel onderwijs heette doorschieten naar een laisser-faire, terwijl het
democratisch leraarschap dat ons bij colleges onderwijskunde nogal autoritair
werd opgedrongen, niet in vraag gesteld mocht worden. Dat weerhield me niet,
maar dergelijke, door mijn docenten onmiddellijk als politiek rechts
uitgelegde praatjes bemoeilijkte wel mijn afstuderen destijds (in 1984 alweer).
Dit alles niet om nog eens een klaagzang aan te heffen over wat ik zelf de
vernietiging van het Nederlandse onderwijs noem (al maak ik me zorgen over de
verhalen waarmee mijn (Vlaamse) vrouw, leerkracht Latijn, van studiedagen komt,
alwaar men het blijkbaar maar niet kan afleren om naar Nederland te kijken als
het grote voorbeeld en derhalve serieus over rampen als het studiehuis
schijnt te debatteren). Hoogstens kan ik vanuit mijn Nederlandse achtergrond
zeggen dat Vlaamse leerlingen mij nog steeds een wonder van eruditie en
intelligentie lijken vergeleken bij de gemiddelde Nederlandse leerling. Die is
alleen mondig... Het gaat er maar om dat, ondanks het feit dat ik niet in het
onderwijs ben beland (ik kwam terecht in de wereld van de literatuur), ik me
altijd ben blijven interesseren voor ontwikkelingen binnen het onderwijs. Ik
zou daarom ook graag uw volledige oproep eens willen lezen.
Bijlage: inhoudstafel
van witboek moedertaalonderwijs van Onderwijskrant, nr. 153
*Modieuze
moedertaalmethodiek: voorstelling themanummer*Taalrelativisme:
recente uitingen én kritiek van bekende taalkundigen*25 jaar
taalrelativisme, uitholling moedertaalonderwijs en afwijzing van NT2*Kritiek
op eindtermen en leerplannen Nederlands
*Ex-leerplanvoorzitter
Callebaut banaliseert Standaardnederlandsén
klassiek taalonderwijs & pakt uit met post-AN taalparadijs*Taalinzet
Onderwijskrant & respons in klaspraktijk*Dramatische
taalachterstand & taalalarm Van Hecke & Smet*Afwijzende
reactie van Steunpunt GOK en taalachterstandsnegationistenop taalalarm van Van Hecke, Smet e.a.*Meertalig
onderwijs en OETC als wondermiddel en wetenschappelijke studies
Onderwijs. 7 jaar O-ZON. Getuigenissen in pers over ontscholing & niveaudaling bij O-ZON-start âdeel 1
Woord vooraf
Onmiddellijk na de O-ZON-oproep van Marc Hullebus
(29.11.2006) en de start van O-ZON verschenen er veel instemmende reacties in
de pers. In deze bijdrage en de hier op volgende vermelden we een deel van die
reacties. Ze waren toen heel belangrijk omdat ook de ontscholers, een aantal
leden van de commissie onderwijs, de onderwijskoepels, hetonderwijsestablishment, kopstukken van de inspectie,
Klasse hunbest deden om O-ZON de grond in te boren of
gewoonweg dood te zwijgen (zie vorige bijdragen over 7 jaar O-ZON). Er
verschenen opvallend veel reacties op de uitholling van de taalvakken: we
besteden er een afzonderlijke bijdrage (deel 2) aan.
1Artikels in kranten bij start O-ZON
1.1 Leraar lanceert
actie voor meer kennisgericht onderwijs- Kim Herbots (DM, 29.11.06)
Ook in Frankrijk en de VS wil men naar minder 'los'
onderwijs. 'Ouders moeten hun kinderen weer kunnen helpen', zo luidt het. Na
dertig jaar voor de klas kan Marc Hullebus het niet meer aanzien: de kennis van
zijn leerlingen gaat jaar na jaar achteruit. Hullebus plant acties. En hij
voert een populaire strijd: zijn standpunten vinden wereldwijd bijval. Marc
Hullebus: 'Vaardigheden zijn belangrijk, maar er is wel een basiskennis nodig.
Ons onderwijs moet daar weer meer aandacht aan besteden.'
De mail van informaticaleraar Marc Hullebus is ondertussen
wijdverspreid in onderwijsland. 'Geen idee hoeveel leraren hem nu al ontvangen
hebben, maar het moeten er veel zijn. Ik wil een zo groot mogelijke actiegroep
op poten zetten en de verantwoordelijken op het matje roepen. Ik heb tot nu toe
één negatieve reactie gekregen", zegt hij. De rest steunt mij. De druppel
die de emmer deed overlopen, was een doorlichting in september waardoor onze
taalleerkrachten helemaal gedemotiveerd waren. Ze hadden te horen gekregen dat
ze nog maar maximaal 40 procent kennis mochten geven. Liefst nog minder. Voor
de rest moet het om vaardigheden draaien. Dat is in feite al tien jaar zo.
Vaardigheden zijn belangrijk, begrijp me niet verkeerd, maar er is wel een
basiskennis nodig. Ons onderwijs moet weer meer aandacht aan die kennis
besteden."
Acties in Nederland zoals die van leerlingen van het
Friesland College te Heerenveen die de school bezetten om meer kennisgericht
onderwijs te eisen, en die van leerkrachten in de Utrechtse Vrije School die de
zeggenschap van een school overnamen om kennisgericht onderwijs te
herwaarderen, deden Hullebus in zijn pen kruipen. Hij schreef een pamflet van
zeven bladzijden waarin hij oorzaken aanduidt, maar ook oplossingen biedt. Zo
pleit hij voor verplichte studieschema's voor leerlingen en een manier van
werken waarin leerkrachten eerst een kennislaag opbouwen en vervolgens pas
overstappen op vaardigheden.
Dat laatste is een tendens die meer en meer gehoor lijkt te
vinden. Voor zijn actie ging Hullebus aankloppen bij Wilfried Decoo, didacticus
aan de Universiteit Antwerpen. "Als academicus ga ik niet mee op de
barricades staan", zegt Decoo, "maar ik kan wel zorgen voor een
wetenschappelijke onderbouw en voor de nuancering van een gevoel dat leeft bij heel
veel leerkrachten." En niet alleen in ons land. Op verzoek van de Franse
minister van Onderwijs hebben wetenschappers een rapport voorbereid waarin
gepleit wordt om opnieuw een eenduidig taalonderwijs met grammatica in te
voeren. Wie kinderen heeft, kan vaak niet meer volgen. Een werkwoord is een
doe-woord geworden en een gezegde is niet meer een welomlijnd begrip maar
gewoon alles wat niet onderwerp of werkwoord is. Daar wil men in Frankrijk van
af. 'Ouders en grootouders moeten hun kinderen kunnen helpen' is de boutade die
duidelijk maakt dat er een terugkeer naar een uniform systeem moet komen.
"In de VS zijn ze ook al teruggekomen van die globale
onderwijsaanpak", zegt Decoo. "Bij ons zal dat ook wel komen. Wij
hinken altijd een jaar of tien achterop. Toch is zo'n actie nodig: als je wilt
dat er iets verandert, heb je voortrekkers zoals meneer Hullebus nodig om de
maatschappij te sensibiliseren." "De reden voor die terugkeer naar
duidelijke instructies is vooral van sociale aard",
vervolgt Decoo. "Een benadering waarin de leerling
alles zelf moet ontdekken, werkt ongetwijfeld voor sommige leerlingen, maar
sociaal zwakkeren zijn de dupe. Andere leerlingen kunnen terugvallen op hun
ouders voor extra uitleg, zij vaak niet. In de Verenigde Staten is men ook
teruggekomen van die losse aanpak: leerlingen bij het handje nemen komt
bepaalde groepen ten goede."
1.2Belang van Kennis: Walter Pauli,
hoofdredacteur DM (DM, 5.12.06)
Marc Hullebus is sinds kort geen onbekende meer in de
Vlaamse onderwijswereld. De man, een leraar met dertig jaar ervaring, liet een
mail circuleren die blijkbaar een open zenuw raakte in tal van Vlaamse scholen
en bij de pedagogen die het onderwijs begeleiden en bestuderen. Vandaag
reageert zelfs onderwijsminister Frank Vandenbroucke. Wat voor
behartenswaardigs Hullebus dan wel zei? Wel, de man heeft de buik vol van het
zogenaamde 'ervaringsgerichte onderwijs'. Hij vraagt dat er meer aandacht
uitgaat naar kennisonderwijs. Welja, zoals vroeger. Wat Hullebus stoort, is dat
het onderwijs te veel aandacht schenkt aan het aanleren van allerlei
vaardigheden en dat dit te veel ten koste gaat van het aanleren van kennis.
Het debat kwam op gang en zelfs Frank Vandenbroucke
formuleert nu zijn antwoord. Hij wil niet terug naar het traditionele kennisgerichte
onderwijs. Maar hij vindt wel dat de eindtermen van het taal- en
wetenschapsonderwijs aangescherpt moeten worden, om vaardigheden en kennis nog
meer dan vroeger hand in hand te laten gaan. Zonder dat de minister het met
zoveel woorden zegt, impliceert dit dat er wellicht enige nood was om de balans
wat meer in evenwicht te brengen.
Het klinkt natuurlijk niet erg modieus, soms zelfs
antipedagogisch, zeggen dat de overdracht van kennis an sich soms belangrijk
is. Dat er af en toe feiten, namen, data, formules, naamvallen, woorden,
spellingregels misschien wel gekend moeten zijn. Dit is geen pleidooi voor de
school van 'de meester weet het beter', voor de school die geschiedenis deed
samenvallen met het uit het hoofd kunnen opdreunen van de data van de Unie van
Atrecht (6 januari 1579) en de Unie van Utrecht (23 januari 1579). De avond na
het examen is iedereen die quizachtige weetjes al vergeten. Dat heeft met
kennisoverdracht dus niets te maken. Je wordt er niet wijzer van, zelfs niet
slimmer. En toch is het belangrijk om voldoende kennis over te dragen. Omdat
het onderwijs in deze samenleving een van de weinige 'instellingen' is waar
kinderen en jongeren op gestructureerde wijze kennis doorgegeven krijgen.
Attitudes leren ze in de Chiro ook, vaardigheden in de sportclub, in de
rockband, in het internetcafé, you name it. Bovendien is het ook in de snelle
maatschappij van de toekomst handiger, en democratischer, om als vanzelf te
kennen wat je nu eenmaal moet weten. Het is handig als je zonder fouten kunt
schrijven. Het is democratisch dat foutloos schrijven niet alleen een voorrecht
is voor wie voor zijn klastaakjes beschikt over een spellingchecker. Een
volstrekt barre toekomst lijkt het Nederlandse model te zijn, waar men, juist
omdat er zo goed als geen publiek doorgegeven kennis meer is, een van hogerhand
opgelegde 'canon' wil doorvoeren, van feiten die de jonge Nederlanders straks
móéten kennen. Dat lijkt pas een onvrije toekomst, veroorzaakt door te veel
onwetendheid: als de jongeren van straks moeten weten dat dit schilderij, die
uitvinding belangrijk zijn, omdat ze zelf nooit gehoord hebben van andere
schilders of wetenschappers. Dan valt zelfs de vrijheid tot kiezen weg, als men
niets meer kent. Als het onderwijs niet meer in staat is op een degelijke en
interessante wijze relevante 'kennis' door te geven, heeft dit land een
probleem in de kennismaatschappij van straks. Noot: Yves Desmet schreef in zijn
commentaar Kennismaatschappij van 12.01.07: In het Vlaamse onderwijs wordt
te weinig aandacht besteed aan goed leren lezen en schrijven. Er wordt meer
nadruk gelegd op het ontwikkelen van vaardigheden dan op het ontwikkelen van
kennis.
1.3 Vandenbroucke
past eindtermen taal en wetenschappen aan- Marjan Justaert (DM, 5.12.06)
Vlaams onderwijsminister Frank Vandenbroucke (sp.a) zal nog
deze regeerperiode de eindtermen voor talen en wetenschappen aanpassen. 'Dat
daarin een evenwichtige balans tussen kennis en vaardigheden zit, moet
vanzelfsprekend zijn.' Vandenbroucke reageert in een gesprek met De Morgen
daarmee op de steeds breder wordende roep om meer kennisgericht onderwijs.
De noodkreet in deze krant van leerkracht Marc Hullebus voor
meer kennisonderwijs lokt een zondvloed van reacties uit. Minister
Vandenbroucke mengt zich nu voor het eerst in het debat: "Ik ben tegen een
door pleinvrees geïnspireerde terugkeer naar het klassieke kennisonderwijs.
Louter vakgericht kennis aanscherpen is géén optie. Integendeel, we hebben nood
aan een vakoverschrijdende aanpak, waarin kennis, vaardigheden en houding hand
in hand gaan."
Maar, geeft de minister toe, Hullebus en zijn vele medestanders
aan de basis hebben een punt. "De discussie over kennisgericht onderwijs
is nuttig. Ik ben niet tegen structuur, alleen mogen we niet teruggrijpen naar
het traditionele recept, waarbij een leerkracht enkel de kennis van zijn eigen
vak overdraagt. Het onderwijsbeleid moet goed zijn voor de sterken en sterk
voor de zwakken. 'Sterk' impliceert structuur, 'goed' veronderstelt ook meer
dan dat. Creativiteit bijvoorbeeld."
Nog tijdens deze legislatuur wil de onderwijsminister daarom
de eindtermen herzien voor taal- en wetenschapsvakken. In zijn recente
talenbeleidsnota pleit hij voor een gelijkwaardige klemtoon op kennis en
vaardigheden. "Op die manier willen we de onduidelijkheid die nu heerst
bij leerkrachten wegnemen. (NvdR: De
herziening van de eindtermen voor taal werd opnieuw aan de ontscholers toevertrouwd.
Van meer kennis van de grammatica was er absoluut geen sprake!.) Wie
cruciaal is in het overbrengen van kennis en vaardigheden is de leerkracht.
Daarom heb ik ook op dat niveau maatregelen genomen", verklaart
Vandenbroucke. "In een voorstel dat eerstdaags goedgekeurd wordt door het
Vlaams Parlement wil ik de professionele bacheloropleiding voor leerkrachten
inkrimpen van drie tot twee vakken. Precies om dieper op de inhoud in te
gaan." Stokpaardje van de minister is de talenkennis. "Waarom worden
er meer dt-fouten gemaakt dan vroeger? Dat zou ik niet durven te zeggen. Wel is
het duidelijk dat we leven in een maatschappij waarin het moeilijk is om de lat
op dit punt hoog te houden. Daarom streef ik naar die totaalaanpak: elke
leerkracht moet een taalleerkracht zijn." Woordenschat en spraakkunst zijn
daarbij uitermate belangrijk, maar niet zaligmakend, zo zegt de minister.
Een tweede bedenking die Vandenbroucke formuleert komt voort
uit de resultaten van een peilingsproef over informatieverwerving en
-verwerking. "Daaruit bleek dat leerlingen uit de eerste graad van het
secundair onderwijs wel goed scoren qua kennis, maar minder goed verbanden
kunnen leggen. We moeten dus ook het debat voeren over hoe we omgaan met
kennis. Het ideaal is een koepelbenadering, waarbij jongeren leren samenwerken,
oplossingsgericht denken en de kennis uit verschillende gebieden
combineren." De minister pleit dan ook voor het invoeren van een
'geïntegreerde proef' (GiP) in het aso, zoals die nu al in het tso en het bso
wordt afgenomen.
Toch weiger ik mee te doen met de hype 'dat het niveau van
onze leerlingen daalt', besluit Vandenbroucke. Het aso voldoet qua kennis om
in het hoger onderwijs te scoren. We zakken níét weg op de wereldrankings, maar
we moeten ambitieus blijven. Zeker voor onze eigen taalkennis. Ik streef
naareen totaalaanpak: elke leerkracht
moet een taalleerkracht zijn.
2. Daling van het
niveau van de leerinhouden in secundair en lager onderwijs
2.1Vakverenigingen: nivaudaling
Vlaamse scholieren
struikelen over maaltafels en sukkelen met dt-regels Marjan Justaert (DM,
6.12.06)
'Hoe minder kennis, hoe haastiger het vonnis', luidt het
spreekwoord. En hoe lager het niveau van de Vlaamse leerlingen, zeggen de
pleitbezorgers voor meer kennisonderwijs. 'Het belang van het pure weten
(savoir, c'est pouvoir) is afgenomen ten voordele van het belang dat aan
ervaringsgericht leren wordt gehecht.' Het gevolg? Heel wat kennis van vroeger
is niet meer zo goed gekend door de scholieren van vandaag. De Morgen
onderzocht de pijnpunten voor enkele hoofdvakken.
Bert Cruysweegs
van de Vereniging voor het Onderwijs in het Nederlands: "De basiskennis
van 18-jarigen die de middelbare schooldeuren uitstappen, is niet diepgaand
genoeg. Dat gaat van spraakkunst over woordenschat, taalkunde en zelfs
uitspraak. Qua spelling wordt er dikwijls gezondigd tegen de werkwoordsvormen,
de dt-regels en de interpunctie. Wie weet nog precies waar een puntkomma
geplaatst moet worden? Ook sluipt er steeds meer dialectisch taalgebruik in hun
zinnen. Ik heb het gevoel dat leerlingen worstelen met het feit dat er zoiets
is als een standaardtaal. Ze vinden dat te gekunsteld." In de pers verscheen heel veel kritiek op
de uitholling van de taalvakken. In deel 2 gaan we hier verder op in.
Marie-Claire
Deleersnijder van de Vlaamse Vereniging voor Wiskundeleerkrachten: "In
wiskunde draait vandaag alles om inzicht. De didactische methode is gewijzigd,
men spreekt van 'context-onderwijs'. Als leerkrachten worden we gestimuleerd om
wiskunde-oefeningen te betrekken op actuele, concrete situaties. Meer
vraagstukken, minder abstracte theorie. Dat maakt dat 'bewijzen' minder goed
gekend zijn. En doordat de leerlingen tegenwoordig bij zowat elke toets een
rekenmachine of hun formularia mogen gebruiken, zijn ze minder goed in hoofdrekenen.
De kennis van de maaltafels, jawel. Ook analytische meetkunde komt niet meer in
elk wiskundeprogramma voor."
Odette Decombele
van de Vlaamse Vereniging Leraren Geschiedenis: "We zitten inderdaad met
een enorme kennisachterstand. Persoonlijk vind ik dat schandalig. We gaan
helemaal de Angelsaksische toer op: enkele scholen moeten toppers leveren, de
rest blijft onder de middenmoot hangen. Leerkrachten die daarin meegaan, geven
hun leerlingen geen basiskennis mee. Feiten, data, grote namen in de geschiedenis,...
Hun leerlingen weten ze nauwelijks te plaatsen. Een goede geschiedenisleerkracht is nooit afgestapt van het echte
kennisonderwijs."
Claudine De Rockere
(Hogeschool Gent) van de Belgische Vereniging Leraars Frans: "We moeten
voorzichtig omspringen met die roep om meer kennisonderwijs. De klok
terugdraaien lijkt mij achterhaald, want kennis en vaardigheden stimuleren
elkaar. Aan de gebrekkige notie van zinsontleding kan ik mij wel ergeren. Bij
veel leerlingen schiet het analytisch denkvermogen tekort. Ook de tijden hebben
velen niet goed onder de knie. Dat is te wijten aan een combinatie van
verzwakte motivatie, minder lesuren en gebrek aan systematische aanpak. Er mag
gedrild worden."
2.2Standpunt van prof. Stefaan Caenepeel
(VUB Brief aan O-ZON)
Ikwil O-ZON van
harte feliciteren met het initiatief. Het is hartverwarmend om te zien dat er
eindelijk een gezonde reactie komt op de terreur van weldenkende politiekers en
pedagogen, die het onderwijs willen vervlakken, uithollen en terugbrengen tot
een soort entertainment-onderwijs. Het middelbaar onderwijs gaat reeds sedert
de onzalige tijd van hetVSO gebukt
onder deze misplaatste vernieuwingsdrang. Het universitair onderwijs bleef
lange tijd min of meer gespaard, maar sedert een kleine tien jaar is ook hier
de druk groot. Een van de dingen waar de vernieuwers vandaag de nadruk op
leggen is de zgn. tegenstelling tussen kennis en vaardigheid. Kennisgericht
onderwijs is per definitie slecht en ouderwets, vaardigheidsgericht onderwijs
daarentegen is progressief en vooruitstrevend. Maar het zogenaamde
vaardigheidsgerichte onderwijs leidt niet alleen tot minder kennis, het leidt
ook tot minder vaardigheden. De leerlingen kennen niets maar kunnen ook niets.
In Nederlandheeft
men dat al lang ondervonden. Aan de universiteit ondervinden wij dat in enkele
jaren tijd zowel kennis als vaardigheden van beginnende studenten sterk zijn
achteruitgegaan. Ik heb het dan welover
echte vaardigheden, zoals bijvoorbeeld het optellen van breuken, opgaven over
rechthoekige driehoehoeken... Ik wil hierbij het o-zon-initiatief voluit
steunen.
2.3 Te laag aanvangsniveau
studenten: prof. Maria Buelen
Als hoogleraar verwacht je van je studenten hoger onderwijs
dat ze inderdaad de nodige kennis en vaardigheden opgestoken hebben in het
lager en secundair onderwijs. De laatste tien jaar merk ik echter dat er
inderdaad een flinke rem staat. Het gevolg is dat ik ofwel mijn leerstof moet
aanpassen naar een lager niveau, ofwel minder studenten laat slagen, ofwel de
lacunes tracht op te vangen door het niet gegeven basisonderwijs te
onderwijzen. Dit wordt echter niet altijd goed ontvangen door studenten of hun
ouders.
Ik vind deze trends (niveaudaling e.d.) nog het meest
opvallend bij de wetenschappelijke vakken. Ik heb zelf mogen ontdekken dat
sinds enkele jaren scholieren die beginnen aan een wetenschappelijke
universitaire richting, redelijk wat bagage missen vergeleken met de bagage die
mijn generatie nog had. De 'vaardigheden' in de wiskunde kunnen misschien wel
worden opgevangen door een rekenmachine, de achterliggende theorie en logica
echter niet. En het is juist deze die de enige hulpbron is bij het zelfstandig
oplossen van moeilijkere problemen. Bij fysica valt ook op dat formules leren
is vervangen door gebruik van een 'formularium', dat helaas niet uitlegt waar
die formules nu eigenlijk voor staan en waar ze vandaan komen. Nochtans is ook
deze kennis uitermate belangrijk. Verder merk ik een sterke achteruitgang in de
kennis van het eigen lichaam en courante ziekten, allemaal zaken die tijdens
mijn schoolcarrière stevig belicht werden.
Wetenschappen: MC
Van der Aa -Canvas
In dit soort debatten belanden we dikwijls bij een falend
taalonderwijs. Wetenschapsvakken komen zelden aan bod. Geschiedenis en
aardrijkskunde wordt nog harder verbannen. Toch zit het m.b.t. de kennis van
wetenschap, geschiedenis en aardrijkskunde ook behoorlijk strop. Gezien mijn
beroep krijg ik heel dikwijls vragen over de fysionomie, fysiologie, anatomie
en dergelijke van het menselijk lichaam en ik sta er oprecht van verbaasd hoe
weinig jongeren er nog echt van op de hoogte zijn. Voor de vakken geschiedenis
en aardrijkskunde is er al altijd een chronische breuk geweest. Wij kregen nog
straf te schrijven als we 1302 niet konden herkennen als belangrijke datum.
Heden ten dage is de Gulden Sporenslag op zich al een onbekend gegeven onder de
jeugd. In TV-programma's krijg je te maken met jonge mensen die simpele
aardrijkskundige vragen niet eens kunnen beantwoorden. Zit er ergens iets
grondigs fout ?
Dat een leerkracht bijvoorbeeld vertrekt vanuit de
actualiteit is een methode op zich. Zolang hij dan ook de link legt naar de
geschiedenis is er geen probleem. In mijn richting 25 jaar geleden was er buiten
het vak geschiedenis het vak maatschappelijke vorming en in dat laatste vak
kwam de actua aan bod. Het werd wel aanzien als een apart vak. De trend die nu
aanwezig is in sommige richtingen (vooral bso) is een geïntegreerd denken. Men
maakt een vak aan en giet de algemene vakken daarin en kluts het tot een
geheel. Op die manier worden uren opgeslorpt die men kan geven aan vakken zoals
informatica. Het nieuwe vak heet dan 'algemeen project'. Mooie trendy naam,
maar inhoudelijk stelt het niets meer voor. Inhoudelijk krijg je dan van die
kwakkels zoals 'Zoek op het internet naar de munteenheid van Zweden en zoek van
dit land ook bevolkingsgegevens op'. Ok. Diegenen die internet hebben googlen,
plakken en knippen en het werkje is af. Ze mogen het resultaat inplakken in hun
werkmap en einde verhaal. Diegenen die geen internet hebben moeten het dan maar
op een andere manier zien te vinden. Als je dan aan die leerkracht vraagt
waarom er niet verder op in gegaan wordt dan krijg je als antwoord 'Ze moeten
het leren opzoeken en de informatie zelfstandig verwerken'.
2.5Belang van wiskunde-kennis: Jos Verbeeck
Ik sta volledig achter de visie van Luc Audenaert, leraar
wiskunde: het evenwicht tussen kennis en vaardigheden speelt in de wiskunde
praktisch geen rol. Kennis heeft hoofdzakelijk te maken met het geheugen;
vaardigheden daarentegen met het verstandig gebruik van dit geheugen. Bij de
exacte wetenschappen - en wiskunde bij uitstek - kan je deze vaardigheden maar
ontwikkelen als je alle noodzakelijke basiskennis blijft onthouden en correct
toepassen. Bij andere wetenschappen is dit minder uitgesproken.
Je kan geen nieuwe stelling in de wiskunde bewijzen zonder
toepassing en het correcte gebruik van je elementaire wiskundekennis. Je kan
bij wijze van voorbeeld wel een spannend boek schrijven door te zondigen tegen
de elementaire spellings- en grammaticaregels of een prachtig lied schrijven en
zingen met weinig kennis van de muziektheorie. Voor een goede wiskundige zijn
zowel kennis als vaardigheden op niveau noodzakelijk. De moeilijkheidsgraad van
beide ligt in de ultieme test van het zo abstract mogelijk denken.
2.6Niveaudaling e.d. : Peter De Decker, leraar
buso
Als leerkracht in het buitengewoon secundair onderwijs type
1/ opleidingsvorm 3 (en dit sinds 1973), kan ik de stellingen van collega
Hullebus enkel bijtreden. Zelfs in ons type onderwijs, dat per slot van
rekening een voorbereiding inhoudt op tewerkstelling in het gewone
arbeidsmilieu, constateren wij al sinds jaren een achteruitgang van de algemene
kennis bij onze leerlingen die overkomen van het BLO. Bij de testafnames die
wij doen bij aanvang van het schooljaar zien wij, waar gepeild wordt naar
algemene kennis, onthutsende resultaten: géén 20% van de leerlingen slaagt erin
eigen naam en adres correct te schrijven, géén 20% kent de hoofdstad van ons
land of slaagt erin twee buurlanden van België te noemen, en ga zo maar door.
Wat we wel constateren is dat onze leerlingen dermate 'assertief' geworden zijn
dat de grens tussen vrijpostigheid en beleefdheid totaal vervaagd is. Het valt
niet te betwisten dat onze leerlingen mondiger geworden zijn, maar zij zijn
dikwijls op geen enkele manier bijgebracht hoe zij op een respectvolle en
gedisciplineerde manier met deze mondigheid moeten omgaan.
Bij bezoeken aan lagere scholen zien we dat heel wat nieuwe
methodieken daar intrede hebben gedaan (CLIM, projectonderwijs, enz.). De
klasleraar is een coach geworden die de leerlingen bij het groepswerk hier en
daar wat bijstuurt, de leerlingen bepalen zelf waarover de lessen zullen gaan,
het frontale en kennisgerichte lesgeven is uit den boze geworden... maar in de
dagdagelijkse klasrealiteit en confrontatie met ons leerlingenpubliek stelt een
meerderheid van collega's zich de vraag waar de meerwaarde van deze nieuwe
methodieken ligt. Wij krijgen elk jaar leerlingen binnen uit verschillende BLO
-scholen uit het Gentse. Wanneer we de testresultaten van deze leerlingen op gebied
van taal en algemene kennis vergelijken, gekoppeld aan de lagere school van
waar zij komen, stellen wij trouwens vast dat de scholen waar nog op eerder
traditionele wijze wordt lesgegeven, in de meeste gevallen beduidend beter
scoren.
2.7Te lage eisen in s.o.: leerling Jef
van Dooren -Canvas
Ik spreek uit
ondervinding, immers 3 jaar geleden zat ik zelf nog in het secundair onderwijs.
Ik zat in een vrij moeilijke richting (latijn-wiskunde-weten-schappen), in een
redelijk hoog aangeschreven school in het katholiek net. Er waren verschillende
dingen die mij opvielen:
-Het Frans werd in de laatste jaren echt een lachertje. Voor
grammatica mochten wij ons 'point fort' en 'point faible' opgeven, dat waren
dan de enige 2 puntjes grammatica die we moesten kennen. Hierbij was het
natuurlijk logisch dat we 2 sterke punten pakten, en dat we elk semester
opnieuw dezelfde puntjes pakten, de leerkrachten vertrouwden erop dat we dit
niet zouden doen.-Onze klas,
die aanzien werd als 'de bollebozen', werd samen gezet met Economie-Wiskunde
voor de Alle leerkrachten vonden dit een slechte keuze, toch konden ze er niks
aan doe
Daarom moesten ze zien dat ze het niet te makkelijk maakten
voor ons, en niet te moeilijk voor de anderen. Gevolg --> van de
Economie-Wiskunde mochten er 4 van de 11 over naar het volgende jaar, al de
rest moest blijven zitten.
2.8Basisonderwijs en zaakvakken: Benno Barnard
Ik ben een voorstander van elementaire, overzichtelijke
methodes, zoals ik er een voorstander vanben dat kinderen rijtjes uit het hoofd leren. Ik pleitverder voor een grondig lager onderwijs in de
vakken aardrijkskunde, biologie en vooral geschiedenis. Dit vak zou chronologisch
moeten worden gedoceerd, zoals het vroeger gebeurde. Geen enkel uur van de week
beviel de kinderen beter dan dat waarop de doden tot leven gewekt werden door
de stem van de meester. ...Toen ik ontdekte dat het vak geschiedenis zelf
nagenoeg een historische verschijnsel was geworden, vergelijkbaar met de
druïde, de hoepelrok en de brandstapel voor protestanten, begreep ik dat de
westerse beschaving was ingestort. (Hunne afhangende snorren, KNACK,
31.01.06).
2.9Basisonderwijs: Hilde De Ridder, DS,
4.12.06
Mijn kinderen doen op de lagere school veel minder kennis op
dan wij ons als ouders kunnen herinneren van onze lagere schooltijd. Geen
zinsontleding meer, geen vaderlandse geschiedenis, weinig opstelletjes. Wij
staan er eerlijk gezegd versteld van.
Een van de problemen is dat men niet meer eist dat
leerlingen iets kunnen memoriseren! Men wil alleen dat de boodschap overkomt en
dat ze 'communicatief' zijn. Al de stappen die daar aan voorafgaan, vergeet
men! Fouten die men in het begin negeert omdat de boodschap wel overkomt, kan
men in de 3de graad er niet meer uithalen! Inzicht in de grammaticale opbouw
van een taal in noodzakelijk! Het ergert me enorm dat het merendeel van de
taalleerkrachten dit probleem erkent maar dat Brussel dit niet inziet! Het
taalonderwijs zal blijven achteruit gaan als hier geen verandering in komt! De
resultaten van de leerlingen bewijzen dat dit systeem niet werkt!
2.11. Mening van
ouder Kristin Spiessens -Lerarenforum
Met veel plezier heb ik de artikels "Grammatica is wél
belangrijk", "Kinderen moeten te weinig kennen", en consoorten,
in de kranten van de afgelopen dagen gelezen en de controverse die daaruit is
voortgevloeid, gevolgd. Plezier, en opluchting, want het doet deugd te lezen
dat er nog mensen zijn die zich zoals wij (mijn echtgenoot en ik) mateloos
ergeren aan de manier van lesgeven tegenwoordig op school. In de eerste plaats
wat het taalonderwijs betreft, en dan heb ik het zowel over het Nederlands als
over alle andere talen. Maar het Nederlands is wel het vertrekpunt, en de
kennis daarvan is op het einde van de basisschool absoluut onvoldoende om in
het middelbaar vlot verder te kunnen met alle andere talen, inclusief Latijn en
Grieks.
Ik heb zelf 4 kinderen, waarvan de oudste drie in
respectievelijk 1ste, 2de en 4de middelbaar zitten, en de jongste in het 5de
studiejaar. Als ik zie hoe moeilijk mijn kinderen het hebben om correct
Nederlands te leren spreken (ook dat, ja!) en schrijven, gewoon omdat er in de
leermethodes geweigerd wordt om eenvoudige regels aan te bieden, dan word ik
verschrikkelijk zenuwachtig. Resultaat is dat de meesten in het eerste
middelbaar helemaal niet klaar zijn op gebied van woord- en zinsontleding om
aan Latijn of een andere moderne taal te beginnen.
Naast het taalonderwijs schort er wat mij betreft ook iets
aan de algemene aanpak: leerlingen leren vooral uit zelf ingevulde
werkblaadjes, die weliswaar klassikaal verbeterd zijn, maar waarvan de
juistheid helemaal niet gegarandeerd is. Blijkbaar is het verboden om een
hoofdstuk uit een leerboek grondig te laten instuderen. En het echte
belangrijke werk zoals leren hoofd- van bijzaken te scheiden, bronnen kritisch
te evalueren, enz. komt mijns inziens veel te weinig aan de orde.
2.12Leerkracht L.O. : Speelty
Ik heb met veel belangstelling het artikel over de geringe
parate kennis van leerlingen gelezen Ik ben 52, licentiaat L.O. gaf en geef les
in ASO, TSO, BSO, jongens en meisjes. Ik ben het eens met de essentie van de
basistekst van Hullebus. Ik kan me zelfs niet van de indruk ontdoen dat sinds
er statistieken zijn verschenen over het teveel aan zittenblijvers op de
diverse echelons van ons Vlaams Onderwijs, er stilaan compenserende maatregelen
werden ingevoerd. Herexamens afgeschaft, alle mogelijke beroepsprocedures
ingevoerd om deliberatiebeslissingen aan te vechten, en ook het invoeren van
methodes om makkelijker je puntenaantal aan te dikken. Hoe minder je moet
kennen of kunnen, des te makkelijker je aan een voldoende kan komen. Bij een
vak als LO, ligt de klemtoon meer op kunnen dan kennen maar ook bij ons moet je
hoe langer hoe minder kunnen. Als de lln. maar van goeie wil zijn, moet het
volstaan om voldoende te halen voor LO. Ook bij ons is het klagen dat de
basisconditie achteruit gaat, 'sport leren' ondergeschikt wordt, sportskills
leren minder belangrijk worden, punten gegeven worden voor attitudes
(attitude-punten vervangen zo al een deel van de "prestatie"-punten,
enz ....). Kortom, ik zie veel gelijkenissen met wat u aanklaagt qua algemene
kennis.
Je hoeft maar opstellen, strafwerkjes, enz te lezen om dat
te zien. Het is gewoon overduidelijk. Het taalgebruik neigt naar de sms-taal,
chat-taal. Het hoofdrekenen is vervangen door de rekenmachine. Uiteraard zijn
onze jongeren daar niet schuldig aan. Wel de onderwijsbeleidslui. En daar knelt
het schoentje. Vakbegeleiders heulen mee, leerkrachten hebben zo goed als geen
zeggingskracht, directies houden het leerlingenaantal in het oog, en Brussel
heeft de schoolautonomie groter gemaakt om de zure appel op die manier kwijt te
zijn (veel te grote lesgroepen, richtingen met weinig lln happen uren uit het
pakket ten koste van de alg.vakken,enz). Ik ben al meermaals op het ministerie
geweest. Echt waar, er zijn daar mensen die het heel goed menen, enthousiast
werken. Maar als ze nu eenmaal bvb voor het departement 'onderwijsvernieuwing'
werken, kunnen ze ook niets anders dan vernieuwen. Oog hebben voor vernieuwing
is trouwens stilaan tot een kwaliteit verheven. Niet dat we de vernieuwing de
rug moeten toekeren. Maar er wordt geen afweging meer gemaakt of het vernieuwen
is om te vernieuwen dan wel of het een meerwaarde biedt. Toetsen aan wat reeds
is, zou al een beter uitgangspunt zijn... Herinnert u zich nog het VSO?,
Moderne wiskunde?, nu zijn het eindtermen en v.o.e.t.e.n
Ook in het secundair
zijn lezen, luisteren en spreken belangrijker geworden dan spraakkunst, dictee,
woordenschat enz... Ik hoor regelmatig collega's van taalvakken over hetzelfde
klagen als wat u in de pers bracht. We zijn inderdaad blijven steken bij 'leren
leren'. Een in principe goede bedoeling, maar we zijn het kind met het badwater
aan het weggooien. Als 'leren leren' een alibi is voor minder kennisoverdracht,
zijn we verkeerd. Dat betekent niet dat we ons mogen beperken tot enkel maar
kennisoverdracht. Maar het gaat hem over de balans tussen beide. En daar ben ik
net als u, ervan overtuigd dat ze niet meer in evenwicht is.
2.13Ontscholing: Jeroen Lemmens -Lerarenforum
Ik denk niet dat het de bedoeling is om terug te keren naar
het "ex-cathedra" lesgeven, maar enkel om de aandacht er op te
vestigen dat er eerst een kennisbasis moet gelegd worden vooraleer je kan
verder werken. Hoe je die basis legt maakt eigenlijk niets uit. En de moderne
leermiddelen zijn zeker een enorme vooruitgang. In de ene klas lukt de ene
aanpak beter dan in een andere, en de ene leraar zal zich beter voelen met
methode X, terwijl de andere liever methode Y toepast. Deze verschillen in
aanpak moeten gewoon één zelfde doel nastreven.
Zoals Raf Feys (O-ZON) in zijn reactie ook aanhaalt zijn de
ons omliggende landen al terug aan het keren van de volledig "vrije"
aanpak. Zo zijn onze Nederlandse collega's meer "coach" geworden dan
leraar, waardoor ze amper nog sturend kunnen optreden, en er niet meer in
slagen om een algemene basiskennis bij alle jongeren te bewerkstelligen. Men
zit er dan ook met de handen in het haar en is volop bezig om opnieuw een
systeem van "eindtermen" in te voeren. Maar in Vlaanderen gaan wij
eerst nog een beetje verder gaan om dan binnen een paar jaar vast te stellen dat
we te ver gingen? Kunnen we nu echt niet leren uit de fouten van anderen? Zelfs
wat het "buitengewoon onderwijs" betreft is men in Nederland terug
aan het keren van hun vernieuwende aanpak, maar in Vlaanderen gaat men proberen
om al die vernieuwingen in te voeren... De leerlingen zelf laten beslissen wat
en hoe ze leren is een utopie en zelf uiterst asociaal: kansarme jongeren gaan
dan nog veel meer uit de boot vallen, enkel kinderen van meer gegoede en hoger
opgeleide ouders slagen er immers in om zich een dergelijke zelfdiscipline op
te leggen. En ook in die groep zijn er jongeren die steeds de gemakkelijkste
weg kiezen, en die dus een minimale leerwinst hebben op die "vrije"
manier. De scholen moeten de laatste jaren steeds meer basisregeltjes van een
maatschappij aanleren aan de kinderen, de oudersschuiven dit steeds meer door naar het
onderwijs... Hoe kan je dan verwachten dat leerlingen deze zaken gaan toepassen
als ze nooit aangeleerd worden? Een peuter kan leren dat vuur warm en
gevaarlijk is doordat anderen hem waarschuwen, maar hij kan het ook uit eigen
beweging leren: door zich eerst eens goed te verbranden...
Dat ervaringsgericht leren is volgens mij niet toepasbaar en
uiterst gevaarlijk wat de basiskennis van kinderen betreft. Niemand gaat zijn
kind toch eerst in het vuur smijten om het te leren hoe gevaarlijk vuur is? Het
is juist één van onze unieke kenmerken als "mens": wij kunnen door
middel van taal kennis overbrengen, zonder dat we het ons eerst zelf moeten
aanleren. De tafels van vermenigvuldiging van buiten leren lijkt me nog steeds
een veel snellere manier om te leren rekenen dan uit ervaring te moeten leren
dat 9X7 63 is. Het aanbieden van structuren is onontbeerlijk voor ons
onderwijs. En net deze structuren werden (en worden) steeds verder afgebroken
in onze maatschappij, met als gevolg dat steeds meer jongeren psychologisch in
de war geraken en zich niet meer kunnen aanpassen aan de huidige maatschappij.
Op zichzelf heb ik niets tegen deze methode, maar ze is slechts toepasbaar op
een zeer kleine minderheid. Ze veralgemenen is dus asociaal!!
2.14Oppervlakkigheid: Piet Vossen - Canvas
Het gaat inderdaad bergaf met ons onderwijs. En niet alleen
op gebied van taal. Twee oorzaken: de besparingen en het 'nuttigheidsdenken'.
Het zou te ver leiden om dit exhaustief te behandelen. Slechts enkele
voorbeelden: het veralgemeend invoeren van graadklassen in plaats van
jaarklassen; het besparen op opvoedend personeel zodat de tuchtproblemen
gigantische vormen aannemen en leerkrachten meer bezig zijn met tucht dan met
lesgeven; de besparingen op lesuren zodat taalleerkrachten les moeten geven aan
klassen van meer dan dertig leerlingen. Probeer maar eens om dan iedereen in
vijftig minuten aan het woord te laten... Leerkrachten die opgeleid zijn voor
economie 'mogen' en moeten nu ook biologie geven. Ze zeggen zelf dat ze telkens
één lesje voor zijn op hun leerlingen en dat die geen vraag moeten stellen die
ook maar iets van het lesschema afwijkt. Ook het nuttigheidsdenken dat per
definitie ook een oppervlakkigheidsdenken is. Zo is er op onze universiteiten
niets meer terug te vinden van de universitas. Het zijn vakscholen op hoog
niveau geworden. Hetzelfde fenomeen doet zich voor in het secundair onderwijs.
Hier culmineert het in een oneindig aantal verschillende richtingen. Het
resultaat is dat men vakidioten vormt. Waarom zou iemand in een wiskundige
richting zich nog bekommeren om correct taalgebruik?
2.15Niveaudaling: leraar Gie- Lerarenforum
Internet lost heel veel op voor onze (gemakzuchtige) leerlingen.
Ze zijn echter niet meer of veel minder betrokken bij de dingen die ze
opzoeken. De vaardigheden op technologisch vlak zijn dan ook gemakkelijk
verworven. Ze groeien er tenslotte mee op. De leerlingen boeien, tijdens een
les, wordt moeilijker en moeilijker. Ze zijn immers allemaal consumenten van de
beeldmaatschappij. Zoveel mogelijk beelden per seconde worden op hen afgevuurd.
Het tijdschrift Yeti van KLASSE doet duchtig mee. Je moet tenslotte hun
sympathie en aandacht winnen. Hoeveel impulsen ontvangen onze kinderen op een
doordeweekse tv-avond? En dan naar die saaie school. In de lessen van taal zit
er meer spel dan grammatica of woordenschat. In de lessen van W.O. wordt er
gretig gebruik gemaakt van audio-visuele middelen. Goed zo! Maar, een opstel
schrijven zonder fouten en met veel fantasie, wordt een aartsmoeilijke
opdracht. Een les wiskunde wordt bijna kindermishandeling. Een boek lezen? Ho
maar! Op internet heb ik de klus zo geklaard. Neen! De kennis van allerlei
onderwerpen is de laatste jaren erg gedaald. So what! Zal u zeggen. Kennis van
het verleden is nodig om het heden en de toekomst beter te begrijpen. Politiek
engagement krijg je door de kennis van het verhaal van de Vlaamse beweging,
bijvoorbeeld. Een rijke taal krijg je door het verwerven van een uitgebreide
woordenschat. Respect voor je medemens verwerf je door de kennis van diverse
kunsten en culturen. Kennis van een vreemde taal kan niet zonder grammatica en
vocabularium. Ondertussen verdwijnt de aandacht voor de gemiddelde leerling
stilaan uit het schoolbeeld. Nu is er ZORG. Voor wie? Voor de lln. die een
etiket opgekleefd kregen. Het is nodig dat een leerkracht een groep van
ongeveer 15 leerlingen grondig instrueert, observeert, doorziet en kennis
bijbrengt. Nu flaneert de zorgcoördinator druk door de gangen terwijl de
onderwijzer in de klas ernaast kreunt onder de zware leerlingenlast.
3. Enorm veel
kritiek op uitholling van de taalvakkenzie deel 2
4. Kritiek op beleidsmensen en pedagoochelaars
4.1Niveaudaling & bemoeienissen:
Knack, 3.01.07
De eindtermen, die bedoeld waren om de kwaliteit te
garanderen, zijn verworden tot excuus voor de verwaarlozing van
kennisoverdracht. Bepaalde pedagogen, voor wie een hele generatie jongeren als
proeftuin dient voor nieuwbakken methodes, slagen er bovendien in om hun
denkbeelden via de overheid op te leggen aan scholen, zodat de ontwikkeling van
een eigen visie op onderwijs voor schooldirecteurs en leraren onmogelijk wordt,
en je er als ouder zelfs niet meer voor kunt kiezen om je kinderen naar meer
traditioneel, kennisgericht onderwijs te sturen. Behalve de voortdurende
bemoeienissen met de wijze van lesgeven, vormen blijkbaar ook bij wijlen
surrealistische leerplannen een probleem. Leraars in mijn directe omgeving
vertellen mij hoe zij onder druk van de toenemende regelgeving vanwege
gemotiveerde coaches dreigen te verworden tot ambtenaren wier eerste zorg het
is om in orde te zijn met de talloze voorschriftjes, om bij volgende inspectie
problemen te vermijden. Lesgeven is bijkomstig geworden. Op die manier wordt
systematisch alle geloof in het gezonde beoordelingsvermogen van de leraar
afgebouwd, om te worden vervangen door een centralistisch geleide bureaucratie.
Het resultaat is dat men als leraar zijn toevlucht zou moeten zoeken tot
plantrekkerij en naar de vorm de leerplannen respecteert om de inspecteurs te
sussen, maar inhoudelijk noodgedwongen zodanig oppervlakkig blijft dat de
kwaliteit van de lessen er ernstig onder lijdt. Sommigen bestempelen deze
kwaliteitsvermindering als een subjectieve indruk. Ik hoor echter van leraars
dat zij van jaar op jaar de normen moeten afzwakken om hun studenten te laten
slagen. (naam bij redactie bekend).
4.2Wat wil minister Van den Broucke
eigenlijk?Ruben
Vandaag merk ik op
Koppen van VRT dat een leraar informatica de kat de bel aanbond met een
eenvoudige mail. Hij pleitte ervoor om de balans tussen kennis en kunde weer
recht te trekken. Het klaslokaal voor Engels en Frans, zo scheen het, is al te
dikwijls verworden tot het podium voor rollenspelen om eigenlijk
presentatietechnieken aan te brengen ipv Engels of Frans. Prompt zit die leraar
met grote onderwijsmanager Vandenbroucke in de VRT-studio, verwikkeld in een
welles-nietes waar hij niet tegen op kan. Maar ook och arme voor de grote
manager: onderwijs is zo divers, zo complex. Een balans houden is
aartsmoeilijk. Even sprokkelen op internet. In een artikel van nog niet zo lang
geleden pleitte Vandenbroucke voor meer creativiteit, deskundigheid en
empathie. Ik citeer : De samenleving verandert heel snel. Elke dag word je wel
met nieuwe technieken en technologieën geconfronteerd. Het onderwijs zal
hoogstens de fundamenten kunnen neerzetten. Op die fundamenten zal je doorheen
je leven meerdere huizen moeten bouwen en terug afbreken. Dat betekent dat het
onderwijs jongeren vooral moet leren leren. Daarvoor moeten we de bekwaamheid
ontwikkelen en vooral zin hebben om te blijven leren. Hebben we het hier dus
vooral over persoonlijke en sociale vaardigheden? Dergelijke boodschap wordt
nog versterkt door de algemene tendensen binnen onze samenleving en door
bestsellers zoals die van Daniel Pink, waar kennis inderdaad wordt
gerelativeerd. En dan ken ik maar al te goed de algemene klacht die ik
dagelijks hoor: de studenten/cursisten kennen veel minder dan vroeger. Hun
(talen)kennis gaat achteruit
4.3Pedagoochelaars: Jan De Puydt -
Canvas
Met hun eigenzinnige betweterij wringen de experten het
onderwijs de nek om: de -gogen en -euten wijzen de realiteit van het schoolgebeuren
van de hand en vervangen het door theorieën die bol staan van de 'geleerde'
woorden. (Tussen haakjes: ce qui se conçoit bien s'énonce clairement). Volgens
hen zal bijvoorbeeld de massale mislukking in de bewuste klas Economie-Wiskunde
niet te wijten zijn aan de verkeerde combinatie van twee te sterk uiteenlopende
klasgroepen, maar aan de gebrekkige implementatie van de
binnenklasdifferentiatie door leraars die ofwel onbekwaam ofwel van slechte wil
zijn. Spreek met leraars uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk of Nederland,
noem maar op: overal heb je dezelfde -gogen en -euten, die inderdaad, zoals
Gerd Daniels terecht stelt, eerst enkele jaren in de praktijk zouden moeten
staan om hun leer te toetsen aan de realiteit. A paedagogis doctissimis, libera
nos Domine!
4.4Doorlichting: Gerd Daniels -
Canvas
Een minister kan niet alles weten wat zijn pedagogische
adviseurs en zijn doorlichtingsteams uitspoken. Vandaag nog hoorde ik minister
Vandenbroucke nog in Ter Zake (5.12.06) te goeder trouw beweren dat die 40-60
procent verdeling kennis versus vaardigheden een hardnekkige mythe is. Helaas,
dat is het niet. En ook mevrouw Van Hecke is zich heerlijk onbewust van de
onzin die sommige pedagogische begeleiders in haar eigen net durven uitkramen.
Toch heb ik de indruk dat we met deze minister van onderwijs eindelijk opnieuw
op de goede weg zijn, en dat het met een beetje geluk gedaan is met het
vernieuwen om te vernieuwen. En dat het leraarsberoep mogelijk opnieuw een
eerste in plaats van een tweede, derde of vierde keuze wordt.
4.5Kritiek op Mieke Van Hecke (chef
katholiek onderwijs)
(De onderwijskoepels ontkenden de niveaudaling).D e
ontkenning van de kennisachteruitgang en dramatische achteruitgang van het
niveau, door mevr. Van Hecke (Guimardstraat) is, -naast onthutsend-, wat mij
betreft zelfs griezelig. Ze getuigt van de toekomstige onwil om het probleem
grondig aan te pakken. Ook de ontkenning van het feit dat leerkrachten vroeger
vrijer waren in hun pedagogische aanpak, is een flagrante en zelfs bewijsbare
leugen. De recente leerplannen dicteren letterlijk de pedagogische aanpak die
bijvoorbeeld in TSO eerder gericht moet zijn op 'proeven', 'spelen',... enz.
(Erwin, Canvas)
Ik kreeg de indruk dat ook Mieke Van Hecke zich ofwel
heerlijk onbewust is van wat haar pedagogische adviseurs en tutti quanti
allemaal uitsteken, ofwel hun minder geslaagde ideetjes zeer christelijk met de
mantel der liefde bedekken wil. Want er is wel degelijk iets mis met de
realistische kijk op de onderwijswerkelijkheid bij een hele resem pedagogen met
een beperkte of onbestaande onderwijspraktijk die nu al jarenlang hun leuke
maar nogal uiteenlopende ideetjes en theorietjes afvuren op de man of de vrouw
voor de klas en op de toekomstige leerkrachten in opleiding. Bodifée had op
vele punten gelijk, en er zijn in het onderwijs veel kinderen met het badwater
weggegooid. En ook L. Vanderkelen leek iets beter vertrouwd met wat er
werkelijk aan de hand is dan het hoofd van de katholieke zuil. Eigenlijk zou
die horde van pedagogen best bij zichzelf beginnen en de eigen balans tussen
vaardigheden en kennis in evenwicht brengen, want die is ook voor veel
verbetering vatbaar.
Het is fundamenteel oneerlijk om het zo voor te stellen
alsof een stel vastgeroeste ouwe nurken terug wil naar het onderwijs van hun
jeugd. Dat bestaat al lang niet meer, en niemand wil terug naar het verleden .
Die verdeling 40-60 % kennis/vaardigheden wordt wel degelijk opgelegd door
bepaalde pedagogische begeleiders en inspectieteams, en bovendien het sterkst
benadrukt bij de jongere leerlingen die al bij al nog geen grote bagage aan
kennis meekregen. Op gebied van taalvaardigheid - de echte dan- is dit funest,
tenzij men erop uit is om in het geniep aan het democratiseringseffect te
knagen. Want de kloof tussen de kinderen die van huis uit een ruimere
belangstelling en een grotere woordenschat meekregen en de kinderen uit minder
goed opgeleide milieus wordt zo eerder groter dan kleiner. Het vocabularium van
een gedeelte van onze jeugd, en niet alleen van de allochtone jeugd, is ronduit
beperkt. Dat los je niet op door ze ellenlange woordenlijstjes te laten
blokken, maar ook niet door verkleutering en simplificaties van het aanbod in
de klas. Uitgaan van de leefwereld van het kind mag niet betekenen dat het kind
in die leefwereld moet blijven steken. De school moet ook iets meer te bieden
hebben, en die leefwereld verruimen. Anders mist ze haar doel. In feite moeten
leren en leren gebruiken hand in hand gaan, en met die kunstmatige opdeling
tussen kennis en vaardigheden die jammer genoeg wel degelijk bestaat en hier en
daar zelfs opgedrongen wordt zou best zo vlug mogelijk komaf gemaakt worden
(Gerd, Canvas)
5Wetenschappelijk onderzoek wijst ontscholing af
In De Morgen, 6.12.06 reageerde Pieter Van Biervliet op de
reactie van Soetart en co. Hij schreef: Met veel interesse las ik het artikel
over leraar informatica Marc Hullebus (DM 29/11) en de reactie van professor
Ronald Soetaert (DM 2/12). Na dertig jaar onderwijservaring klaagt Hullebus
erover dat het met de kennis van de leerlingen bergaf gaat. Zijn bedoeling is
een beweging op gang te brengen voor de herwaardering van de kennis in het
onderwijs. Soetaert daarentegen vindt het kennisgericht onderwijs van Hullebus
geen goed idee. Soetaert geeft echter geen wetenschappelijke argumenten.
Nochtans is er in dat verband een overvloed. Zo kan het boek van Jeanne S.
Chall, The Academic Achievement Challenge. What Really Works in the Classroom?,
als een standaardwerk beschouwd worden. Deze Harvardprofessor verwierf sinds de
jaren zestig naambekendheid als expert op het vlak van leesonderwijs. Zij komt
tot de bevinding dat goed onderwijs zowel leerlinggericht (met onder andere
nadruk op vaardigheidsonderwijs) als leerkrachtgestuurd (met onder andere
nadruk op kennisoverdracht) is, en zelfs iets meer leerkrachtgestuurd. Vooral
dat laatste is een belangrijk gegeven. Volgens Chall zijn het vooral de
sociaal-economisch zwakkere leerlingen die van een meer leerkrachtgestuurde
aanpak profiteren. Met andere woorden, de keuze voor een meer of minder
leerkrachtgestuurde of leerlinggecentreerde benadering is onder andere heel
sterk afhankelijk van de beginsituatie van de leerlingen: zijn ze zwak of niet?
Maar ook andere aspecten bepalen de keuze voor deze of gene
benadering: de leerinhouden, de werkvormen, de leerstof, de groeperingsvormen
en, last but not least, de persoon van de leraar. De ene leraar geeft graag les
op een leerlinggecentreerde manier, de andere geeft liever les vanuit een meer
leerkrachtgestuurde optiek. En daarover gaat het: we hebben nood aan
enthousiaste leraren, of ze nu eerder leerlinggericht of eerder
leerkrachtgestuurd werken. Want enthousiaste leraren betekent ook enthousiaste
leerlingen. Als Marc Hullebus zeurt, is dat wellicht omdat hij nog weinig
ruimte krijgt om zich met kennis bezig te houden. Je moet leraren niet willen
sturen vanuit een bepaalde visie. Het enige wat de overheid moet doen, is
controleren of de eindtermen worden gehaald. Daarin heeft Hullebus volkomen
gelijk. Dat hoeft niet per se uit te monden in rankings waarin de resultaten
van scholen met elkaar worden vergeleken. De vrees van Soetaert daarvoor is
ongegrond. Trouwens, de laatste jaren wordt vaak verwezen naar het Finse
schoolsysteem. Finse leerlingen zijn goede rekenaars, ze zijn niet alleen de
beste technische lezers maar lezen ook heel graag. Laat dat nu net het land
zijn waar er geen onderwijsinspectie is die scholen komt doorlichten. De enige
controle die er is, gebeurt steekproefgewijs en beperkt zich tot het
controleren van de mate waarin de leerlingen de vooropgestelde doelen
beheersen. De resultaten van zo'n controle kunnen dan gerust dienen voor
onderzoeksdoeleinden. Ze kunnen dan onder andere een antwoord geven op de vraag
over welke cruciale vaardigheden een goede leraar moet beschikken. Met zulke
vragen moeten academici zich bezighouden, en niet met populistische aanvallen
op de noodkreet van een goedmenende leraar, zelfs al is die ongenuanceerd.
Uiteindelijk zijn we tevreden met het standpunt van de
Vlaamse onderwijsminister Frank Vandenbroucke zoals hij dat in deze krant liet
optekenen (DM 5/12). Waar de Gentse professor Soetaert polariseert, zoekt
minister Vandenbroucke eerder eenevenwicht tussen kennisoverdracht en vaardigheidsonderwijs. Ook de
reactie van Erik De Batselier, leraar Engels-Nederlands, in dezelfde krant
kunnen we appreciëren. Hij deelt met minister Vandenbroucke de mening dat er
naar een gulden middenweg gezocht moet worden. En niet onbelangrijk: in dat
debat wil De Batselier meer inspraak van leraren in de pedagogie. Het ergste
scenario is dat waarbij leraren tot louter uitvoerders van een onderwijsbeleid,
uitgetekend door pedagogen, worden gereduceerd. Want zo neem je alle enthousiasme
bij leraren weg.
6Dictatuur van het functionalistisch
onderwijs
Frans Van Looveren haakte in op het kennisdebat via een
lezersbrief in Tertio van 3 januari 2007. Hij schreef: Met veel sympathie en
instemming heb ik het artikel van Kris De Boel in Tertio nr 327 gelezen, over
de dictatuur van het functionalisme in het onderwijs. Zijn vak, klassieke
talen, is overigens een van de kwetsbare vakken omdat het niet nuttig is voor
later. De dictatuur van het maatschappelijke en pedagogische nut in het
onderwijs, is dodelijk voor het belangeloos genieten van de leerinhouden. De
huidige pedagogen en didactici en andere bemoeizuchtige buitenstaanders
veroorzaken met hun functionalisme desinteresse en verveling van de leerlingen
en bevorderen zo het nihilisme. Leerinhouden zijn niet in de eerste plaats
middelen om maatschappelijke en pedagogische doelen te bereiken die buiten de
leerstof liggen. Ze vormen daarentegen een wondere wereld die oproept tot
verbazing en contemplatie. Bovendien gaan pedagogen en didactici uit van zeer
naïeve antropologische vooronderstellingen. Zij hebben geen weet van de breuk
tussen kennisoverdracht en vaardigheden. Vaardigheden zijn geen product van de
eigenmachtige activiteit van leraar of leerling, maar wel een verrassend
geschenk dat in het onderwijs oprijst (of soms ook wegblijft) vanuit een diepgaande
confrontatie met de wondere wereld van het vak. Aan welke leraren bewaren we
goede herinneringen? Niet aan leraren die ongeduldig aan onze ziel zaten te
prutsen met allerlei vormende doelstellingen, maar aan leraren die in hun klas
belangeloos de wereld van het vak konden openen en de leerlingen tot
verwondering en verbazing konden brengen. Alleen van zulke leraars gaat
onvervalste vorming uit. Want vorming is dat wat onvoorspelbaar gebeurt (of
niet gebeurt) als een leerling zich zakelijk inwerkt in de leerstof. Vorming
ligt buiten de macht van de mens. Wie dat toch eigenmachtig nastreeft, miskent
het onvoorspelbare gebeuren en vervalt in grove manipulatie. Vorming en
opvoeding gebeuren pas wanneer de leraar alle vrome opvoedende doelstellingen
vergeet en de leerlingen zelf hun werk laat doen. De pedagogen en didactici
vandaag zijn in die zin beroepsmanipulatoren, die dringend aan een
antropologische bezinning toe zijn.
7Rol van media en inspectie
In het weekblad Tertio van 17 januari schreef Etienne Van
Neygen zijn bedenkingen bij de het kennis-vaardighedendebaten vooral over de wijze waarop het debat in
de Vlaamse media werd gevoerd. Hij mist in de pers vooral een gedegen
achtergro
Onderwijs. Finse onderwijsdeskundige Espoolainen doorprikt aantal fabels over onderwijsparadijs Finland
Finse onderwijsdeskundige
Espoolainen doorprikt aantal fabels over
onderwijsparadijs Finland
In Klasse, Panorama, standpunten en publicaties van de
hervormers van het secundair onderwijs
werd de voorbije jaren een idyllisch beeld opgehangen van het onderwijs in onderwijsparadijs
Finland. Uit PISA-2012 bleek in december j.l. dat de 15-jarigen niet zo best
presteren, dat opvallend veel leerlingen zich ongelukkig voelen op school, klagen
over de huiswerkstress,
In Onderwijskrant deden we de voorbije jaren ons best om de
paradijselijke voorstelling van het Fins onderwijs te weerleggen. Toch
stelde Klasse in september j.l. nog steeds Finland voor als een
onderwijsparadijs voor de leerlingen. Tegelijk werd in hetzelfde nummer het
huiswerk in Vlaanderen als zinloos en zelfs barbaars voorgesteld. De Finse
leerlingen kregen zogezegd geen huiswerk, geen examens, geen punten, enz.
In juni 2013 nam de Finse onderwijsdeskundige Espoolainen expliciet
afstand van het Fins sprookje dat mensen als PASI Sahlberg overal ter wereld over Finland vertelden. We drukken zijn
reactie op een idyllische voorstelling van het Fins onderwijs in een Engelse
krant hier onder af.
1.Prestatie-
en selectiedrukbij 15-jarigen &
leage tables
In Finland, at the end of 9th grade every child is awarded a
grade point average (GPA) which is based on the students' exam grades and
report card grades in 8th and 9th year. It is the GPA which determines which
upper secondary school a student can attend (there is a national joint
application system which allocates the places based on the students' results).
Getting into upper secondary school is therefore highly competitive. The GPA is
on a scale of 4-10 and typically, the best schools in the country would require
a GPA of around 9.5 which means that a student needs the equivalent of A*
grades in every subject (including foreign languages).
The national newspaper Helsingin Sanomatpublishes league tables of all the Lukio (upper secondary) schools in the country.
2.Behoorlijk
veel huiswerk
And yes, Finnish school children have plenty of homework. Of
course they do. How can any child study maths, Finnish, Swedish, English and
other foreign languages, sciences, history, geography, health ed, religion
(compulsory), civics, home economics, music etc without doing homework?
3.Veel
privé-onderwijs en selectiedruk
Private tutoring does exist and is becoming increasingly a
part secondary school education. Every year, many children miss out on places
in upper secondary school because they have failed to obtain the grades they
need to get into their chosen schools. English-language upper secondary schools
(such as the IB World Schools) are significantly over subscribed.
Maybe it is the highly competitive entry into the upper
secondary school system which partially accounts for the good grades in the
PISA tests (which are set for 15 year-olds).
Getting into vocational school is almost as competitive. IT
programmes, plumbing, electrician courses etc are all very difficult to get
into as they are heavily over subscribed. Vocational are an increasingly
popular choice. About half of ninth graders put vocational schools as their
first choice when applying for upper secondary places.
4. 30% leervertraging in hogere cyclus s.o., die 4 of meer jaren over
doen
But... as good as it is, student drop-out rates are probably
as high as in any other country. I think abut 30% of upper secondary students
take four years or more to obtain their school certificate. (Veel leerlingen
zijn dus 20-21 jaar als ze het s.o. verlaten.) (We lezen nochtans nog steeds
dat zittenblijven en leervertraging niet bestaat in Finland ook in recente
publicatie van Nico Hirtt (Aped)!)
Compulsory military service means that many young men are in
their early 20s before they even apply for university.
5..Many
(most?) are in their late 20s before they graduate: jaren ouder als ze hoger onderwijs verlaten
Although university tuition is free, the cost of living is
high so students have to work while they study and this prolongs the time it
takes them to graduate. Many (most?) are in their late 20s before they
graduate. This puts a big strain on the Finnish economy especially now that the
babyboomers are retiring in large numbers.