Inhoud blog
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Waarom leerlingen steeds slechter presteren op Nederlandse scholen; en grotendeels ook toepasselijk op Vlaams onderwijs!?
  • Inspectie in Engeland kiest ander spoor dan in VlaanderenI Klemtoon op kernopdracht i.p.v. 1001 wollige ROK-criteria!
  • Meer lln met ernstige gedragsproblemen in l.o. -Verraste en verontwaardigde beleidsmakers Crevits (CD&V) & Steve Vandenberghe (So.a) ... wassen handen in onschuld en pakken uit met ingrepen die geen oplossing bieden!
  • Schorsing probleemleerlingen in lager onderwijs: verraste en verontwaardigde beleidsmakers wassen handen in onschuld en pakken uit met niet-effective maatregelen
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Onderwijskrant Vlaanderen
    Vernieuwen: ja, maar in continuïteit!
    22-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. ZILL-onderwijs en –curriculum: les over kippen, bezoek aan Bokrijk … voortaan holistisch/geïntegreerd & nu zelfs ‘pedagogische incest’

    Revolutionaire en illusoire ZILL-onderwijs- en leerplanvisie :

    les over vermenigvuldigen, les over kippen, bezoek aan Bokrijk … zal er straks totaal anders & holistisch uitzien & nu zelfs ‘pedagogische incest’ troef

    1 Ronkend en wervend etiket: "Zin in leren! Zin in leven! - Geïntegreerd leren en holistisch leren

    Lieven Boeve pakte op 28 september triomferend uit met de nieuwe ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs. Boeve: "Zin in leren! Zin in leven! maakt de lerarenteams opnieuw eigenaar van het leren op school. Geïntegreerd over vakken en leergebieden heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en de context van de school. Het nieuw leerplan van het katholiek basisonderwijs, dat op 1 september 2018 van start gaat, geeft schoolteams zuurstof geven om vernieuwend aan de slag te gaan.” (BELGA-bericht).

    Lieven Boeve omschreef de perspectiefwisseling ook als volgt: “Het nieuwe leerplan basisonderwijs stelt de ontwikkeling van kinderen voorop. Op de eerste plaats komt de persoonsgebonden ontwikkeling van kinderen zoals bijvoorbeeld de emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van initiatief en verantwoordelijkheid. Daarnaast is er de cultuurgebonden ontwikkeling.” Op de eerste plaats komt dus niet langer de overdracht van basiskennis en basisvaardigheden, maar de sociaal-affectieve persoonsvorming.

    Nieuwlichters pakken graag uit met een ronkend concept, met een wervend etiket; zo’n conceptnaam geeft de indruk van een totale & beloftevolle hervorming. ‘Zin in leren! Zin in leven’ wekt de indruk dat de leerlingen door dit nieuwe leerplan eindelijk ‘zin in leren’ - en tegelijk ‘zin in het leven ‘ zullen krijgen. ZILL belooft zegeningen in overvloed , een hemel op (school)aarde; de nieuwe school als een land van belofte.

    In ‘Zin in wiskunde’ beweert ZILL dat ons levensvreemd (wiskunde)onderwijs niet echt zinvol is, en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: ‘school + visie’, december 2015). ZILL brengt de verlossing uit al die ellende die de klassieke leerplannen en aanpakken veroorzaakten.

    Het feit dat men het nieuwe curriculum een poëtische naam geeft, de reclameslogan "Zin in leren! Zin in leven! " is heel opvallend en uniek. Het wordt dus blijkbaar geen gewoon ‘curriculum’ of leerplan. Het leerplan wordt ook voorgesteld als een concretisering van de zgn. katholieke dialoogschool.
    Wiskunde, taal … op een katholieke school, een bezoek aan Bokrijk … wordt dus iets heel unieks en holistisch. Geen ’ zin in leren’-fnuikende lessen meer als in de klassieke leerplannen en lessen, volgens de ZILL-onheilsprofeten en verlossers.

    ZILL-architect Kris De Ruysscher schrijft triomfalistisch dat hij en zijn medewerkers er in slaagden het ‘basisonderwijs te herverkavelen ” (Interview in 'Leerrijk' van 29 september j.l.) Vooreerst werden de zes klassieke vakken omgetoverd tot ontwikkelvelden: wereldoriëntatie wordt ontwikkeling van de oriëntatie op de wereld; wiskunde wordt ontwikkeling van het wiskundig denken -en dat is volgens ZILL toch ets anders dan het klassieke vak wiskunde; de taalvakken krijgen nu samen het etiket taalontwikkeling.

    Daarnaast zijn er niet minder dan vier leergebieden voor ‘persoonsgebonden ontwikkeling’ met een uitgebreid aantal leerdoelen - en die worden als de meest belangrijke en vernieuwende voorgesteld. “Vroeger streefde men ook wel een aantal persoonsgebonden ontwikkelingen na, maar ze werden nauwelijks geëvalueerd. Met ZILL zal dit veranderen. Op den duur zal men niet alleen meer zeggen: hoe staat het met wiskunde, wereldoriëntatie? Maar ook: hoe is het gesteld met het regulerend vermogen, inlevend vermogen, veerkracht … van die of die leerling? “ De leerkracht moet er dus voor zorgen dat de leerling zich goed voelt in zijn vel. Hij/zij krijgt die ook de rol toebedeeld van psycholoog/psychiater die om de zoveel maanden verslag uitbrengt over de psychische toestand van de leerling/patiënt. Dus straks op het rapport: Uw zoon/dochter vertoont een veer kracht 1, 2, 3, 4 …”, situeert zich inzake verantwoordelijkheid, initiatief nemen, zelfbesef …. op het niveau x, uw is schuchter …” Zo’n benadering wordt ook wel eens kritisch en terecht met ‘pedagogische incest’ bestempeld.

    Volgens De Ruysscher en Co gaat het ook om een totaal geïntegreerd leerplan. Als het b.v. gaat om een les over de tafels van vermenigvuldiging, dan moet men daar ook alle andere leergebieden en leerdoelen op betrekken. “Het doel moet zijn om de verschillende ontwikkelvelden (vroeger leergebieden) samen in één les aan te pakken. In een les WO bijvoorbeeld, kan je ook het wiskundig denken oefenen en werken aan de onderzoekscompetentie van de leerlingen.”

    De ZILL-architect illustreert dit laatste met een les over kippen. De Ruysscher: “Een leerkracht die werkt volgens ZILL, zal niet starten met een uiteenzetting over kippen. Hij zal eerst focussen op het formuleren van onderzoeksvragen en de vraag stellen: ‘Wat weten we al over kippen? Wat weten we er nog niet over? En wat zou jij daarover willen weten?” Zo leren de kinderen bijvoorbeeld dat ‘Zijn er veel kippen in België’ geen goede leervraag is omdat het een gesloten leervraag is. En dat ‘Hoeveel kippen zijn er in België?’ wel een goede leervraag is aangezien het een open vraag is. Een inzicht dat ze ook op andere onderwerpen en lessen kunnen toepassen.” Jammer dat Ruysscher er niet aan toevoegt hoe de leerkracht de les over kippen ook moet koppelen aan doelstellingen als veerkracht e.d.

    Lieven Boeve illustreerde de geïntegreerde ZILL-aanpak zo: "Als een leerkracht bijvoorbeeld met zijn klas Bokrijk bezoekt, dan leren de leerlingen niet alleen historisch besef, ze leren ook samen de trein nemen en respect te tonen voor de andere treinreizigers. Dat zijn allemaal leerkansen voor de leerlingen en het nieuwe leerplan helpt lerarenteams om die actief op elkaar te betrekken".

    2 Ontwikkelingsgericht, ontdekkend ... leren

    In ‘Forum’ van januari 2015 stellen Machteld Verhelst en Kris De Ruysscher dat het bij ZILL om een echte perspectiefwissel gaat, om een ‘resolute klemtoon op het ontwikkelingsgerichte karakter van de doelen en van de didactische aanpak’ naar het model van het huidige kleuteronderwijs: actief leren, verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces, contextueel & ontdekkend leren,...

    Nieuwlichters beroepen zich al te graag op wetenschappelijk onderzoek. Als verantwoording voor de perspectiefwissel lezen we: “Nieuwe inzichten vanuit wetenschappelijke hoek over didactiek & leren werden nog niet in het (oude) leerplanconcept geïntegreerd.“ Die controversiële ’inzichten’ zijn niet nieuw; ze stonden ook al in de ’Uitgangspunten’ bij de eindtermen van 1996 en zelfs al in 1900 in het boek ‘De eeuw van het kind’ van Ellen Key. Ze worden overigens door de meeste praktijkmensen, leerpsychologen en onderwijsdeskundigen ten zeerste gecontesteerd. We namen er zelf ook al expliciet afstand van bij de opstelling van het leerplan wiskunde van 1998. Ook volgens PISA-2015, Dirk Van Damme (OESO) en tal van studies is b.v. nog steeds het model van expliciete/directe instructie het meest effectief, en niet constructivistisch en ontdekkend leren dat ZILL propageert (zie vorige bijdrage op dit fb).

    Verhelst en De Ruysscher schrijven verder: “In de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool gaan we uit van een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden ontwikkelvelden met onderliggende ontwikkelthema’s. Leerplannen zullen niet langer verwijzen naar vakdomeinen en hun klassieke rubrieken, maar naar brede ‘ontwikkelvelden’.

    De voormalige pedagogische coördinator Jan Saveyn bestempelde destijds de visie - die nu ook door zijn opvolgers in de Guimardstraat propageren - als ’petites religeons’ Hij schreef in 2007: “Men kan kritische vragen stellen bij de hoge verwachtingen van het zelfontdekkend leren en het zelfstandig leren van leerlingen, Of bij het vele heil dat men verwacht van leren van elkaar, en daarmee verbonden het minimaliseren van het effect van expliciete sturing door de leerkracht. Sommigen gaan in die zin, onder de vlag van Het Nieuwe Leren al dergelijke eenzijdigheden propageren. Het referentiekader van Het Nieuwe Leren gaat zich dan als petites religions gedragen. Daarvoor is typisch dat ze algemene geldigheid claimen en dat ze meer absoluut vooropstellen dan ze met resultaten kunnen aantonen” (Nova et Vetera, september 2007)

    4 Vaarwel klassieke leerplannen en jaarklassen

    Ook klassieke leerplannen en leerboeken/methodes moeten volgens ZILL de helling op. Er komen enkel nog raamleerplannen met puzzelstukken. Ria De Sadeleer poneerde op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015 over ZILL: “Gesneden brood kunnen en zullen de nieuwe ZILL-leerplannen niet geven. Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden.” Dus voor wiskunde b.v. niet langer leerdoelen per leerjaar.
    De leerkrachten moeten volgens de ZILL-visie de leerinhoud tekens afstemmen op de uiteenlopende behoeften van de specifieke leerlingen via dagelijkse schoolwerkplanwerking en sterk gepersonaliseerd en gedifferentieerd onderwijs.

    5 Gepersonaliserd leren & vaarwel jaarklassen

    Ria De Sadeleer e.a. stellen ook dat de jaarklasprincipes in strijd is met met de nieuwe richting in het leerplanconcept ‘Zin in leren’: “Zin in leren! gaat uit van een ‘ontwikkelingsgerichte benadering van leren’. Dat houdt in dat ‘we’ (wie?) zo nauw mogelijk willen aansluiten bij de individuele ontwikkelingsbehoeften van elke leerling De verwachting van het jaarklassenprincipe dat kinderen op dezelfde leeftijd en in dezelfde tijdspanne dezelfde leerstof verwerven, toont de enge visie op onderwijs en doet onrecht aan de verschillen tussen de leerlingen. We moeten het jaarklassenprincipe doorbreken: heterogene leergroepen, graadklassen, niveaugroepen ... Onderzoek (welk?) wijst uit dat, wat leerprestaties betreft, graadklassen niet meer of minder effectief zijn. En voor het welbevinden van leerlingen zijn graadklassen beter.” Ze betreuren ook dat leerkrachten vanuit het leerstofjaarklassensysteem nog steeds geneigd te werken vanuit vakdisciplines & met methodes (Bijdrage in ‘school+visie’ –april mei 2016).

    6 Vaarwel klassieke leerboeken/methodes

    Omwille van het gepersonaliseerd en ontdekkend leren moeten ook de klassieke methodes/leerboeken volgens ZILL verdwijnen. Methodes zouden tevens leiden tot passiviteit bij de leerkrachten en leerlingen en diepgaand leren belemmeren. ZILL poneert: “We moeten ook verder evolueren van leermethodes naar databanken met enkel inspiratiebronnen. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel nog inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter die ontwikkeld wordt door de koepel en die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan betalend zijn. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is het zeer stil! “
    Het is o.i. ook duidelijk dat de koepelmensen zelf niet weten wat het ontwerpen van ‘inspiratiemateriaal’ concreet betekent. De uitgevers zeggen ons dat ook zij dit niet weten en dat dit financieel niet haalbaar zijn.

    De grote bezorgdheid omtrent het opdoeken van klassieke methodes en leerplannen kwam tot uiting in kritische vragen van vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAOvergadering van 17 juni 2015. Een directeur stelde de vraag: “Is er dan vanuit het leerplanconcept geen ruimte meer voor methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel heel vlot.” Een andere: “Uitgeverijen spelen toch een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de leerplannen.“ In voor PISA- en TIMSS sterk presterende landen als Singapore, Shanghai, Finland, Vlaanderen … spelen methodes een heel belangrijke rol. In Engeland is het stimuleren van het opstellen van degelijke leerboeken/methodes momenteel een beleidsprioriteit.

    7 Elke school/leerkracht eigen schoolwerkplan - Dagelijks schoolwerkplanning!? Overbelasting leerkrachten

    Waarop kunnen leerkrachten zich nog oriënteren als er geen klassieke methodes en leerplannen meer zijn? Volgens ZILL luidt de oplossing: de leerkrachten moeten zelf ‘elke dag schoolwerkplannen’ en zo weer eigenaar worden van het leerproces. De leerkrachten moeten “met de aangeboden puzzelstukken ‘schooleigen’ puzzels leggen.” Ria De Sadeleer en Ludo Guelinx stellen verder: “We willen schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs (1997) stelt overigens dat elk schoolbestuur (!) voor elk van zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken. Dat betekent meteen dat geen twee scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen.“

    De Guimardstraat-koepel geeft toe dat de scholen en leerkrachten beide decreet-verwachtingen al 20 jaar naast zich neerleggen. De idee dat elke school zijn eigen schoolwerkplan moet opmaken dateert al van de tijd van het VLO (Vernieuwd Lager Onderwijs) opgestart op 1 september 1973. We stelden toen al dat dit een onnodige en niet haalbare opdracht was. Na 44 jaar stellen we vast dat de scholen daar ook niet op ingingen. Vanuit de praktijk van doordeweeks onderwijs en vanuit slechte ervaringen met zo’n ambitieus en onrealistisch project weten we dat dergelijke schoolwerkplanverwachtingen totaal utopisch zijn en al te veel taak- en planlast zouden opleveren.

    Met het argument van de toegenomen diversiteit stelt ZILL dat enkel nog sterk gedifferentieerd en persoonsgebonden onderwijs mogelijk en verantwoord is. In tal van studies wordt echter gesteld dat dit niet wenselijk en ook niet haalbaar is. Bij het uittekenen van de ZILL-leerplanvisie gingen Lieven Boeve en de onderwijskoepel er ook nog van uit dat het buitengewoon onderwijs afgeschaft zou worden, waardoor het leerlingenpubliek diverser zou worden. Ook nog op 15 december 2016 verkondigde Boeve dat het b.o. zou en moest afgeschaft worden. De Unesco betreurde in een recente publicatie nog dat praktisch nergens sprake is van echt inclusief onderwijs omdat de landen en de scholen niet bereid zijn over te schakelen op totaal geïndividualiseerd onderwijs. Maar het b.o. wordt gelukkig niet afgeschaft.

    8 Eenzijdig ontwikkelingsgericht kleuteronderwijs als model voor het lager onderwijs! ? ZILL-kleutercurriculum te weinig rijk!

    In een bijdrage in ‘school+visie’ van maart 2015 verwijst de koepel voor de zgn. ‘ontwikkelingsgerichte aanpak’ naar het model naar de aanpak in het ganbare kleuteronderwijs. Enkel het huidige ontwikkelingsgericht concept van het kleuteronderwijs en de ontwikkelingsdoelen zou “ten volle het opvoedingsproject van het katholieke onderwijs ondersteunen.” De lagere school zou in de toekomst meer moeten werken als de kleuterschool – en als verwoord in het zgn. opvoedingsproject. De centrale gedachte in het Ontwikkelingsplan luidt: “Kinderen tot 7 jaar ontwikkelen zich eerder op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze” en we moeten telkens inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind.” De ontwikkelingsdoelen en het ontwikkelingsplan van 20 jaar geleden zijn opgesteld vanuit een overwegend kindvolgend ontwikkelingsmodel: child-development-approach, developmental-constructivist approach, ervaringsgerichte aanpak ...

    In tal van recente studies werd de voorbije jaren en maanden aangetoond dat zo’n ontwikkelingsgerichte aanpak ook voor het kleuteronderwijs minder effectief is dan een meer uitgebalanceerd en rijker curriculum, een mengeling van kindgerichte en aanbodgerichte activiteiten die in steeds meer landen wordt toegepast. Zo’n evenwichtige aanpak bevordert meer gericht de taal-en woordenschatontwikkeling, het beginnend lezen en rekenen ..., en tegelijk ook attitudes die belangrijk zijn voor de schoolrijpheid: concentratie- en doorzettingsvermogen, aandachtig leren luisteren, gerichtheid op de leerkracht en de medeleerlingen ...

    In TIMSS-2015 wordt betreurt dat ons Vlaams kleuteronderwijs te weinig aandacht besteed aan aanbodgerichte activiteiten en pre-academische vaardigheden voor lezen, rekenen, ... (zie Onderwijskrant nr. 176).
    We betreuren dan ook dat het nieuwe ZILL-curriculum voor het kleuteronderwijs geen rekening houdt met de recente studies en ontwikkeling in tal van landen. Veel kleuterleerkrachten werken overigens al op vandaag meer gericht dan in het ontwikkelingsplan. En ZILL wil nu jammer genoeg die controversiële ontwikkelingsgerichte aanpak ook doortrekken in het lager onderwijs.

    9 Contextueel & ontdekkend rekenen?

    Dat de koepel aanstuurt op een ‘ontwikkelingsgerichte’ kanteling van ons onderwijs, blijkt ook uit een de bijdrage over de contouren voor het nieuwe leerplan wiskunde. In ‘Zin in wiskunde’ beweert Sabine Jacobs dat ons levensvreemd wiskundeonderwijs niet echt zinvol is, en enkel weerzin opwekt bij de leerlingen (in: ‘school + visie’, december 2015). We lezen o.a.: “De leerlingen zien het verband niet tussen het dagelijks leven en de saaie stof.” De leerlingen moeten zoveel mogelijk hun eigen(zinnige) berekeningswijzen e.d. zelf construeren vanuit alledaagse probleemsituaties. Het verlossend ZILL-alternatief sluit aan bij de constructivistische en contextuele aanpak van het Nederlandse Freudenthal Instituut, die in Nederland, Canada, Australië .. tot een wiskunde-oorlog en een niveaudaling leidde. En klassieke onderwerpen als de regel van 3, oppervlakte en omtrek van cirkel … zijn volgens het leerplan overbodige ballast.

    Het belang van de klassieke inhouden van de wiskunde als vakdiscipline wordt sterk gerelativeerd Zo’n ‘wiskundeonderwijs verwacht al te veel van de leerling die zijn wiskundekennis zelf construeert. We namen bij de opstelling van het leerplan wiskunde van 1998 expliciet afstand van de visie die de koepel nu propageert en werden daar destijds voor geprezen door Jan Saveyn, de toenmalige pedagogische coördinator van de koepel.

    In Onderwijskrant nr. 176 betreuren we ook dat ZILL voor het leerplan Nedelands geen rekening houdt met de vele kritiek op het leerplan van 1998 en op de door Van den Branden gepropageerde whole-language-visie. Het is precies dat leerplan dat sterk bijgewerkt moest worden. Aangezien een gewezen medewerkster van Van den Brandens taalcentrum, Machteld Vehelst, pedagogisch directeur van de koepel geworden is, mochten we dan ook geen correcties verwachten. Het ZILL-leerplan vraagt ook geen aandacht voor het invoeren van intensief NT2 vanaf eerste dag van het kleuteronderwijs. We betreuren ook dat sommige leerstof-punten naar een latere leeftijd opgeschoven worden.

    11 Geïntegreerde leerplannen, geïntegreerd werken en vakkenclusters - ook voor het s.o.!??

    Bij de aankondiging van de goedkeuring van de ZILL-leerplannen voor het basisonderwijs op 28 september stelde Lieven Boeve dat de ZIL-leerplan-filosofie zou doorgetrokken worden naar het s.o. -met inbegrip van geïntegreerde leerplannen.

    De COC-lerarenvakbond maakt zich daar terecht grote zorgen over. "Vakken clusteren is slecht voor de kwaliteit van het onderwijs". Brigitte Vermeersch schreef op de VRT-website: “Binnenkort kunnen de onderwijsverstrekkers ervoor kiezen om bepaalde vakken te clusteren. De christelijke onderwijsbond COC vreest dat dit tot kwaliteitsverlies zal leiden, omdat vakleerkrachten dan ook delen van andere vakken waar ze niet voor opgeleid zijn zullen moeten geven. Tot nog toe besliste de Vlaamse regering welke vakken moeten worden gegeven op school, maar dat staat op het punt te veranderen. De Vlaamse regering heeft daarvoor een voorontwerp van decreet klaar dat wel nog moet worden goedgekeurd in het Vlaams Parlement. Als het erdoor komt kunnen leerplanmakers zoals het Katholiek Onderwijs of Gemeenschapsonderwijs ervoor kiezen om bepaalde vakken samen te clusteren; zoals een cluster ‘milieu en maatschappij’.

    De christelijke onderwijsbond COC vindt dat geen goede zaak. Om verder te gaan op bovenstaand voorbeeld: vakleerkrachten die zijn opgeleid om geschiedenis te geven zouden op die manier ook aardrijkskunde en biologie moeten geven, vakken waar ze niet voor zijn opgeleid. "Dat is niet goed voor de kwaliteit", zegt Koen Van Kerkhoven van de COC. De onderwijsbond benadrukt wel niet tegen projectwerking te zijn waarbij leerkrachten uit verschillende vakdisciplines samenwerken. "Maar het zijn de leerkrachten zelf die daarvoor moeten kiezen. Dat mag niet worden opgelegd, want dat ondermijnt de onderwijskwaliteit."

    De Franse prof. Alain Beitone stelt terecht: “Croire que l’on peut ‘partir des objets’ indépendamment des disciplines et que ce travail sur les objets va permettre aux élèves de ‘construire’ les savoirs disciplinaires pertinents est une dangereuse illusion. Les disciplines scolaires sont un cadre orga-nisateur des apprentissages, une modalité de classification des savoirs et de cadrage des activités des élèves. Accorder une primauté au ‘transdisciplinaire’ sous prétexte de susciter l’intérêt des élèves ou de les confronter à des tâches complexes, c’est créer des difficultés supplémentaires et c’est surtout faire un usage du temps scolaire qui serait mieux utilisé pour renforcer et systématiser les apprentissages et la mise en cohérence des savoirs.”

    Bijlage: dubieuze uitspraken over beperkte omvang ZILL-leerplannen 

    De ZILL-vergelijking van de omvang van oude en de nieuwe leerplannen gaat niet op.  in het VRT-nieuws van 29 september  werd gesteld: "Het katholiek onderwijs vervangt de meer dan 20 leerplannen die nu bestaan voor het kleuter-en lager onderwijs door 1 geïntegreerd leerplan"  We kregen in de krant ook een beeld waarin de  hoogte van de stapel van de oude leer-plannen vergeleken werd met het dunne ZILL-stapeltje. 

    Dergelijke voorstellingen zijn  misleidend. Het  ZILL-curriculum telt niet 1 leerplan, maar 10 grote leergebieden/leerplannen. De koepel verzwijgt dat  niet minder dan 4 van de 10 leergebieden een groot aantal sociaal-affectieve doelstellingen i.v.m. persoons-vorming bevatten - veel meer dan in het oude curriculum (zie Onderwijskrant nr. 176 op www. onderwijskrant.be). 

    Ook de vergelijking van de omvang van de dikte van de leerplannen gaat  geenszins op. Bij de opstelling van het vorige leerplan wiskunde 1998 werden we vanuit de koepel verplicht om naast de concrete leerdoelen (=beperkt aantal bladzijden) ook nog lange hoofdstukken over beginsituatie, methodiek, evaluatie e.d. op te nemen. Ik deed dit met tegenzin. Klassieke leerplannen bevatten enkel de leerstofpunten per leeftijdsgroep - er werd dus ook geen methodiek opgelegd ; en terecht.  ZILL legt wel een pedagogisch-didactische visie op!


     


    22-10-2017 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ZILL, leerplan
    >> Reageer (0)
    21-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onheilsprofeet-verlosser & uitholler taalonderwijs  Kris Van den Branden als boegbeeld  voor nieuwe eindtermen/leerplannen & neomanie

    Onheilsprofeet-verlosser & uitholler taalonderwijs  Kris Van den Branden als boegbeeld  voor nieuwe eindtermen/leerplannen & neomanie

    De Leuvense prof. Kris Van den Branden wordt overal opgevoerd als  boegbeeld & propagandist van de nieuwe aanpak voor de eindtermen/leerplannen - en de ZILL-leerplannen in het bijzonder. Ons onderwijs is volgens deze onheilsprofeet hopeloos verouderd. Het curriculum, de leerplannen en de handboeken staan bol van overbodige ballast en simpele feitenkennis.  Al sinds 2000 probeert Van den Branden er ons ook van te overtuigen dat de Vlaamse top-scores voor TIMSS en PISA enkel schone schijn zijn, enkel getuigen van oppervlakkige feitenkennis.

    Zijn  zgn. ‘sleutelcompetenties voor de 21ste eeuw’ en zijn wollige vernieuwingsjargon worden gretig overgenomen. We lezen nu geregeld b.v.: het komt er voortaan op aan ‘wiskunde, taal, wetenschappen, kennis, je eigen verbeelding ...te doen werken’. Dus voortaan  wiskunde doen werken i.p.v. wiskundige kennis en vaardigheden leren. In het perspectief van de zgn. globalisering van de wereld pleiten Van den Branden en Co ook voor het loskomen van de verstarde vakdisciplines via  het invoeren van vakkenclusters.

    Van den Branden vertrekt van het cliché van de  sterk veranderde wereld: “Omdat de wereld zulke ingrijpende sociale, ecologische, economische en politieke veranderingen heeft ondergaan, en met zulke grote bedreigingen wordt geconfronteerd, moet het curriculum van de 21ste eeuw er anders uitzien dan het curriculum van de vorige eeuw. “ 

    “Het nieuwe curriculum moet  tijd vrijmaken voor holistische, interdisciplinaire opdrachten, waarbij leerlingen samenwerken om een uitdagend en zinvol doel te bereiken; waarin  deelvaardigheden en elementen ingebed zijn in een betekenisvolle totaalactiviteit.” Wat dit concreet betekent blijkt uit de controversiële taalvisie die hij al 25 jaar verkondigt.  Van den Branden: “De effectieve manier om de schooltaalvaardigheid te bevorderen is de ‘taakgerichte aanpak’. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (niet-schoolse) omgeving als model. Terwijl je de taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer je taal al doende, met het nodige vallen en opstaan, missen en treffen. En niet dankzij uiteenzettingen over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit. Bij de meeste leerders (!), kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat niet-gestuurde proces van zelfontdekking heel succesvol.

    Parallel met de situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas uitgegaan van het principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt: een voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost. Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over taal.” Geen systematisch onderwijs dus van woordenschat, spelling, grammatica, strategieën voor leren lezen en schrijven ...(VLOR-rapport ‘Taal-vaardigheidsonderwijs. Wat ze (= de leerlingen) zelf doen, doen ze beter!’, 2005). De taalkundige Johan Taeldeman bestempelde die visie terecht als ‘misdadig’.

    Van den Branden sloot zich onlangs  ook nog aan bij het nefaste ‘hun hebben’-betoog van de voorzitter van de Taalunie. De onheilsprofeet predikt de verlossing uit de ellende, maar verzwijgt dat hij  zelf mede verantwoordelijk is voor de uitholling van ons taalonderwijs.

     

    Dit is dus de onderwijsvisie en de boodschap die Van den Branden al 25 jaar mocht uitdragen als Steunpunt-GOK, en die de verlosser nu ook als boegbeeld en advsiseur van de nieuwe leerplannen/eindtermen overal mag komen verkondigen. De VLOR-kopstukken lanceerden Van den Branden op de VLOR-startdag van september 2015 als hét boegbeeld van het onderwijs van de 21ste eeuw.  Sindsdien  wordt hij overal op studiedagen voor directies  als de gevierde spreker binnengehaald. En in het VLOR-advies over de eindtermen wordt eveneens gepleit voor een perspectiefwissel & voor overschakeling op het controversiële ontwikkelend leren. In  een opiniebijdrage van 29 augustus hekelden 9 collega’s professoren die nieuwe en ont-scholende visie - met inbegrip van het modieus jargon als‘ wiskunde, kennis … doen werken’

    Voor de propaganda van zijn taakgerichte whole-language visie  ontving hij als Steunpunt NT2 & GOK tussen 1990 en 2010 jaarlijks een overheidssubsidie van een 25  miljoen BFR. De leerkrachten wezen massaal zijn taalvisie af. Ook de vroegere pedagogisch coördinator katholiek onderwijs  Jan Saveyn betreurde in 2007 terecht dat Van den Branden en zijn taalcentrum grotendeels verantwoordelijk waren voor de uitholling van het taalonderwijs (Nova et Vetera, september 2007).

    Saveyns opvolgster op de Guimardstraat, Machteld Verhelst, was jarenlang medewerkster op dit taalcentrum.  Zij haalde meteen  Van den Branden binnen als adviseur voor de ZILL-leerplanoperatie. En net als  aar leermeester blijft Verhelst zich nog steeds verzetten tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Velen hadden gehoopt dat er in het ZILL-leerplan Nederlands rekening gehouden zou worden met de vele kritiek op de uitholling van het taalonderwijs en met de nood aan intensief NT2. We merken dat dit geenszins het geval is.

    In tegenstelling tot onheilsprofeet en verlosser Van den Branden stellen wij & vele anderen dat Vlaanderen een sterke onderwijstraditie kent; en we waarderen ook de topscores die onze leerlingen voor TIMSS & PISA nog steeds behalen - niettegenstaande de niveaudaling. Het komt er volgens ons nu vooral op aan de sterke kanten van de Vlaamse onderwijstraditie te behouden en verder te optimaliseren. We starten met Onderwijskrant dan ook een leerplancampagne tegen de neomanie.

    Degelijke zaken zijn volgens ons veelal niet tijdsgebonden, maar oerdegelijk. De recentste leesmethodes in Vlaanderen en Nederland passen onze directe systeemmethodiek (DSM) toe, en niet de nefaste globale leesmethodiek die Van den Branden en zijn taalcentrum destijds propageerden.

    Van den Branden stelde zelf vast dat de leerkrachten zijn modieuze whole language visie & taalmethode ’Toren van Babbel’ massaal afwezen. Ook inzake spelling opteren praktijkmensen voor onze visie en niet voor deze van VdBr. We zien ook niet in wat er b.v. fundamenteel zou moeten veranderen aan het leerplan wiskunde lager onderwijs-1998 dat we 20 jaar geleden opstelden.

    Ook onze vakdidactiek wiskunde en onze pleidooien voor voldoende expliciete instructie lijken allesbehalve voorbijgestreefd - ook al klinken ze allesbehalve modieus. De formalistische en 'hemelse'. Moderne wiskunde die rond 1970 gepropageerd werd als de wiskunde van de derde industriële revolutie heeft niet eens de 21ste eeuw gehaald. Ze werd in tal van landen vervangen door een ander extreem: de contextuele (aardse) & constructivistische (zelfontdekkende) wiskunde à la Freudenthal Instituut die in een aantal landen tot een grote niveaudaling heeft geleid.

    21-10-2017 om 15:34 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:neoanie, Van den Branden, leerplan
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recent verzet van professoren/docenten en Dirk Van Damme (OESO) tegen neomanie eindtermen/ leerplannen van Van den Branden, onderwijskoepels, Vlaanderen 2050 …


    Recent verzet van professoren/docenten en Dirk Van Damme (OESO) tegen neomanie eindtermen/ leerplannen van Van den Branden, onderwijskoepels, Vlaanderen 2050 …

    Vooraf: In bijlage  illustreren we dat ook onderwijskoepels, VLOR, Vlaanderen  2050 ...  pleiten voor  cultuuromslag en neomanie – net als boegbeeld Kris Van den Branden (zie vorige bijdrage). In deze bijdrage bekijken we het recente  verzet tegen de oplaaiende  neomanie vanwege een 15-tal professoren/docenten en Dirk Van Damme (OESO)

    1       Kritiek van Dirk Van Damme (OESO) & prof. Wim Van den Broeck (VUB)

    Dirk Van Damme (OESO) drukte - op 9 juni j.l. zijn grote bezorgdheid uit. Hij schreef: “Het debat over de nieuwe eindtermen en leerplannen gaat voorbij aan de essentie, namelijk dat veel uitspraken over eindtermen e.d. getuigen van vandaag achterhaalde onderwijskundige concepten: constructivisme, overtrokken pedagogisch optimisme,  te radicale verwerping van kennis, naïeve visie op abstractie.“ Naast een algemene niveaudaling  vreest hij  dat daardoor ook het aantal toppers verder zal afnemen.

    In ‘Laisser-faire-mentaliteit bedreigt kwaliteit Vlaams onderwijs’  drukte  Van Damme nog meer zijn grote bezorgdheid uit Hij schreef o.a.: “Als we in naam van gelijke kansen en welbevinden geen hoge eisen meer durven te stellen aan leerlingen, brengen we ons onderwijs in gevaar, . Met enthousiaste leraren die de vonk kunnen doen overslaan, is een veeleisende school het beste voor alle leerlingen.( DS 25.08/.2014). “

    Van Damme betreurt verder het in vraag stellen van alles wat te maken heeft  met  evalueren. “Punten, rapporten, attesten... zijn nochtans belangrijk; ze staan voor slagen en mislukken, bepalen studie- en beroepsloopbanen, geven houvast aan ouders, legitimeren de autoriteit van leraren, bepalen de kwaliteitsperceptie van scholen. Maar al jaren is er een tegenbeweging in onderwijsland om het evalueren te milderen. Het pas gepubliceerde boek van Roger Standaert – de man die jarenlang in de Guimardstraat en later op het departement Onderwijs de pedagogische vernieuwing uitdroeg – tegen de cijfercultuur in het onderwijs, blaast het debat nu nieuw leven in. Standaert pleit tegen de cijfercultus in onderwijs en voor een zachtere manier van evalueren, zonder punten en eerder gericht op stimuleren en motiveren dan op bestraffen (DS 24 augustus 2014). Het boek doet onmiddellijk stof opwaaien en zal ongetwijfeld meegesleurd worden in het ideologische debat dat in Vlaanderen sinds kort over onderwijs gevoerd wordt.

    Pleiten voor een softe evaluatiecultuur omwille van het welbevinden van leerlingen is eigenlijk zeggen dat we in onderwijs niet zulke hoge eisen mogen stellen aan leerlingen. Toen ik nog niet zo lang geleden pedagogische begeleiders hoorde zeggen dat ze in naam van gelijke kansen leraren de raad gaven wat minder streng te zijn en minder hoge eisen te stellen, besefte ik met enig afgrijzen hoe sterk deze pedagogische visie in onderwijs had wortel geschoten. Ik huiver hiervan, en zeker als gelijke kansen als argument wordt opgevoerd.” –

    Prof.-psycholoog Wim Van den Broeck  sloot  zich  bij de recente opinie  van Dirk Van Damme aan.  Van den Broeck trok zelf al geregeld aan de alarmbel - samen met zijn Gente psychologie-collega Wouter Duyk.

    Van den Broeck betreurt dat “belangrijke onderwijs-actoren (binnen Departement, VLOR,     onderwijskoepels...) kiezen voor 'leerlinggerichte' of  'zelfontdekkende' leermethoden waarbij men ervan uitgaat dat kinderen zelfstandig hun eigen doelen in handen kunnen en moeten nemen. We moeten ook ophouden met het relativeren van kennisaspecten. Als basis voor degelijk onderwijs moeten we de verstandelijke vorming van alle leerlingen centraal stellen.” Hij voegde eraan toe dat  de kansarme en zwakkere leerlingen het meest de dupe zijn van zo’n aanpak en dat precies ook daardoor de GOK-projecten al te weinig rendeerden.

    Ook de Nederlandse prof. Paul Kirschner hekelt  de vele pedagogische hypes. Zo stelde hij:“De aanhangers van het nieuwe leren willen doen geloven: gooi al het oude weg en we gaan het nu op een nieuwe manier doen. De leraar heeft geen instructiefunctie meer, maar alleen een coach-functie. En je gaat geen kennis aanbieden, want ze moeten alles zelf vinden en ontdekken. Ik heb grote problemen met de veronderstelling dat alles wat we daarvoor deden, niet meer goed zou zijn.” Volgens Kirschner gaat het bij het zgn ‘nieuwe leren’ veelal om pedagogische hypes die vaak zelfs strijdig zijn met wat we allang weten over de cognitieve architectuur en de werking van het geheugen e.d.”

    3   Docenten hoger onderwijs waarschuwen:  ‘Schrijf onderwijs old school niet te snel af’

    In het opiniestuk ‘Schrijf onderwijs old school niet te snel af’ (De Tijd, 7 juni) waarschuwden vier hoge-schooldocenten: “Een stroom van hippe termen als generieke, ‘contentvrije’ 21st century skills, probleemoplossend werken, kritisch denken, creativiteit… mondt uit in het al even hippe problem-based-learning, flipping the classroom, inquirylearning. Directe instructie en eenvoudige kennisoverdracht zijn, u raadt het, old school. Deze manier van denken wordt onder druk van invloedrijke opiniemakers zonder veel kritische reflectie overgenomen. Het klinkt ook allemaal stoer en cool en vernieuwend, maar wat zeggen de cijfers?” Ze leggen vervolgens uit dat die hypes haak staan op wat de cognitieve leerpsychologie en PISA-2015 ons leert.

    De opstellers van de opiniebijdrage: Bart Derre (lector vakgroep Commerciële Economie & Ondernemen HoGent, Luc Vandingenen (algemeen directeur BTI Studios nv, coach keuzevak ondernemen en opleidings-traject ‘ondernemen voor docenten’ HoGent), Koen Smets (gastdocent en coach opleidingstraject ‘ondernemen voor docenten’ HoGent), en Mathieu Weggeman, hoogleraar TU/e, Faculteit Industrial Engineering & Innovation Sciences.

    4     Recente oproep van negen professoren

    Op 29 augustus namen 9 professoren afstand van de neomanie-geluiden in de opiniebijdrage "Geef de klas terug aan de leraar’ in De Morgen:Christian Laes-UA, Rik Torfs-KULeuven, Herman De Dijn -KULeuven, Ann Dooms-VUB, Wouter Duyck- UGent, Wim Van den Broeck-VUB) Toon Van Hal - KULeuven, Stijn Van Hamme -UGent -Guy Vanheeswijck UA.

    Zo namen afstand van het e ontwikkelingsgericht & ontdekkend leren dat de VLOR, het ZILL-leerplan-project, prof. Van  den Branden … propageren. Vol-gens de professoren leidde ook het vaardigheids-gericht onderwijs - al tot een flinke niveaudaling voor Frans e.d.

    Ze hekelden ook het modieuze jargon als ‘wiskunde …. doen werken’ waarmee prof. Kris van den Branden, OVSG … uitpakt en die volgens hen enkel nog tot nog grotere niveaudaling voor wiskunde e.d. zou leiden. Ze spraken zich ook expliciet uit tegen de invoering van een nivellerende  gemeenschap-pelijke eerste graad die de VLOR, Boeve & Co nog steeds de scholen willen opleggen.

    5       Masschelein en Simons: pleidooi voor  behoud ‘schoolsleren’ & tegen ont-scholing

    De Leuvense pedagogen Masschelein & Simons publiceerden vorige week het boek ’De leerling cen traal in het onderwijs? Grenzen van personalisering’

    (Acco, Leuven).  Ze wijzen er op dat in het recente debat over de eindtermen/leerplannen beleids-makers, onderwijskoepels e.d. uitpakken met ‘de leerling centraal, ontwikkelingsgericht onderwijs, gepersonaliseerd/gedifferentieerd leren, open leertrajecten … “ Dit wijst volgens hen op              fundamentele verschuivingen: van een onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar monitoren/begeleiden, van normalisering (algemene normen) naar personalisering.” Daardoor komt het ‘schoolsleren’, de klassieke identiteit van de school, de schoolgrammatica in het gedrang.

    De kerngedachte luidt: "De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich af, wat als dat ‘ont-scholen’ niet in het belang van de leerling is? Wat als het de vorming, vrijheid, gelijkheid in het gedrang brengt?" De auteurs vrezen dat leerlingen steeds meer worden aangesproken vanuit hun verschillen, dan vanuit wat ze onderling gemeen hebben, en niet langer vanuit algemene normen. “Het institutionele perspectief dat vandaag ook sterk aanwezig is (in traktaten over het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit dat de manier waarop we vandaag het onderwijs organiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde tijd en plaats – de school als instelling – niet meer van deze tijd is” .

    Simons en Masschelein blijven opteren voor het behoud van de klassieke schoolgrammatica, voor ‘schoolsleren’: “Het schools (klassikaal) leren is b.v. tijd - en plaatsafhankelijk leren - in een bepaalde tijd en in klas een vastgelegd curriculum leren en zo onderscheidt het zich ook van open leertrajecten e.d. Het actuele pleidooi voor gepersonaliseerde vormen van leren belooft een soort  bevrijding van de (algemene) norm. Maar als je bekijkt hoe dat concreet georganiseerd wordt, dan moeten we ons afvragen welk effect dat zal hebben voor de leerlingen.”

    In een recent rapport wees ook de Nederlandse ‘Onderwijsraad’ op de gevaren verbonden met  slogans als  ‘de leerling centraal’ en ‘personaliseren’  van het onderwjs i.p.v. onderwijs als een collectief gebeuren. De Engelse onderwijsminisiter Nick Gibb  drukt het zo uit: “The British education system puts too much emphasis on individuals and ignores problems of the collective.” Zo’n gepersonaliseerd leren is moeilijk te organiseren en onderzoek wijst uit dat sterke individuaisatie binnen de klas tot niveaudaling van alle leerlingen leidt.

    Bijlage:       Ook onderwijskoepels, VLOR, Vlaanderen  2050 ...  pleiten voor  cultuuromslag en neomanie

    In het VLOR-advies over eindtermen wordt eveneens gekozen voor een cultuuromslag en voor  ontwikkelingsgericht onderwijs. Dit wordt er verbonden met: *vertrekken vanuit de ontwikkelings- en leernoden, het profiel, de talenten van lerenden;    *aandacht voor actief leren; *verantwoordelijkheid geven aan jongeren voor eigen leerproces.

     

    In de publicatie ‘De Nieuwe school in 2030’, HOE makEN WE LErEN EN WErkEN aaNtrEkkELIjk? (sic!),  een gezamenlijk project van het Departement Onderwijs, VLOR &  KBS,  wordt uitvoerig geschetst hoe een school er in de toekomst  als een ‘learning park’ zou moeten uitzien. We lezen o.a.: “Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren. In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen.”

    Ook de Vlaamse onderwijskoepels nemen - mede met    een beroep op Van den Branden - radicaal af-stand van de aloude en o.i. degelijke schoolgrammatica. Ook zij pleiten voor cultuuromslag & voor  ontwikkelend, ontdekkend en contextueel leren. Ze schakelen naar eigen zeggen over op open raam-leerplannen. Ze gewagen van sterke ontstoffing van de leerinhouden, geïntegreerde leerplannen & vakkenclusters, leerplannen die enkel puzzel-stukken aanbieden, vertrekken van de 12 sleutel-competenties en niet langer van de vakdisciplines. 

    De katholieke onderwijskoepel pakt uit met open ZILL-leerplannen en met   het verplicht werken met een schoolwerkplan per school als alternatief. ‘Elke dag tijdrovend schoolwerkplan. Voor de leer-krach-ten betekent dit: elke dag kiezen van doelstellingen passend bij niveau van de klas én van de specifieke leerling, opstellen van eigen leermateriaal &  werkbladen, uitgebreid leerlingvolgsysteem ...

    Volgens de ZILL-leerplanvisie en een aantal nieuwlichters kan en mag er niet langer gewerkt worden met klassieke leerboeken/methodes. Zelf zijn we echter samen met de beleidsmensen in Engeland, Singapore, … van mening  dat precies het investeren in het opstellen en gebruiken van kwaliteits-volle handboeken/methodes tot een maximale leer-winst in een minimale tijd  leidt. We weten ook al lang dat het opstellen van een eigen schoolwerkplan niet uitvoerbaar is, dat leerkrachten veel steun hebben aan methodes, dat klassieke leerplannen met leerstofpunten per leerjaar belangrijk zijn - ook voor het kunnen opstellen van methodes en voor de gemeenschappelijkheid. 

    Ook leden van de commissie onderwijs sympathiseren met  de hetze tegen de klassieke leerplannen, leerinhouden, vakdisciplines & methodes en pleiten voor een perspectiefwissel.  Tijdens de zevende dag van 8 juni beaamde  de voorzitster van de commissie onderwijs Kathleen Helsen: “Nieuwe eindtermen zijn nodig om de jongeren beter voor te bereiden op het functioneren in de 21ste eeuw. De overheid moet de skills vastleggen voor een samenleving die snel verandert.” Helsen en ook andere commissieleden wekten verder de indruk dat de leerkrachten voldoende steun hebben aan de eindtermen en dat  leerplannen en methodes overbodig en zelfs nefast zijn.Caroline Gennez (Sp.a) schreef op haar website: “Voorgekauwde leerplannen en handboeken slaafs volgen,  nekt elke zin voor initiatief, bij leerkrachten en leerlingen. Dat doodt finaal de passie, voor en in de klas.” 

    21-10-2017 om 15:31 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:neomanie, leerplan
    >> Reageer (0)
    19-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nederlandse onderzoekers en Leuvense prof. Jan Van Damme over hoog GOK-gehalte s.o.

    Nederlandse onderzoekers en beleidsmensen & Leuvense  prof. Jan Damme over GOK:

    weinig talentenreserve; hoog GOK-gehalte s.o. in Nederland en Vlaanderen 

     

    (Bijdrage uit Onderwijskrant nr.132, januari 2005)

     


     

    Vooraf

    In de context van het recente debat over het meten van het effect van GOK-investeringen uitgelokt door Koen Daniëls lijkt mijn bijdrage uit 2005 nog steeds relevant.

    Paa als men rekening houdt met de achtergrondskenmerken van de leerlingen bij de start van de meting (b.v. schoolresultaten, IQ, thuiscultuur ... eind lager onderwijs/ start lager onderwijs ...) kan men het GOK-gehalte van ons secundair/lager onderwijs en het rendement van GOK-maatregelen meten. Vlaamse sociologen als Jacobs, Nicaise, Agirdag, Van Houtte en tal van beleidsmensen verzwijgen steeds de studies die hun (foute) berekeningswijzen weerleggen 


    1.GOK-ideologie achterhaald

     

    In Nederland namen de meeste onderzoekers en de beleidsmensen  definitief afscheid van die traditionele GOK-ideologie en van de overtrokken GOK-verwachtingen. We stellen echter vast dat in de beleidsnota 2004-2009 van minister Vandenbroucke (december 2004) de achterhaalde GOK-ideologie nog grotendeels onderschreven wordt. Dit vraagt om een reactie. Vlaamse beleidsmensen, topambtenaren, het Steunpunt GOK, onderzoekers als Ides Nicaise, bepaalde politieke partijen, … vertrekken meer dan ooit van de illusie van de perfecte sociale mobiliteit en van de grote reserve aan onontgonnen talent. Ze accepteren niet dat het GOK-gehalte al redelijk hoog is en dat als gevolg van de democratisering de sociale doorstroming op een bepaald moment noodgedwongen stagneert.

    In een eerste artikel bespreken we een aantal recente Nederlandse GOK-standpunten (2004). In de hierop volgende bijdrage schetsen we de toename van de GOK-ideologie in Vlaanderen, waarbij we ook stilstaan bij de beleidsnota 2004-2009.

     

    In punt 2 laten we Jantine Kriens, landelijk projectleider onderwijsachterstandenbeleid, aan het woord. In 'Voetsporen 4' stelt zij dat de Nederlandse beleidsmensen en onderzoekers nu accepteren dat er al bij al relatief weinig verborgen talent aanwezig is bij de autochtone handarbeiderskinderen en tegelijk ook beseffen dat het realiseren van leerwinst veel moeilijker geworden is. De onderbenutting van talenten is veel kleiner dan veelal werd verondersteld en de oorzaken van die onderbenutting hebben vaak te maken met factoren waarop het onderwijs weinig greep heeft, b.v. minder ondersteuning thuis, te lage verwachtingen van de ouders, het niet spreken van de moedertaal thuis, politieke desinteresse voor de problemen van de maatschappelijke onderlaag… Het nieuwe beleid in het Landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2002-2006 vertrekt volgens Kriens van dit realistischer standpunt (Voetsporen 4, Transferpunt Onderwijsachterstanden, 2004, Den Haag).

     

    In punt 3 brengen we een samenvatting van de belangrijkste conclusies uit een recent themanummer van 'Pedagogische Studiën' (2004, jrg.81, nr. 2) met recente studies over het 'meritocratisch gehalte van het voortgezet onderwijs'. De basisconclusie luidt: "Geconstateerd wordt dat, gegeven de capaciteiten en houdingen bij het verlaten van het basisonderwijs, maatschappelijke factoren amper een invloed hebben op het verloop van de schoolloopbaan in het categoriale Nederlandse onderwijs en op de gegeven adviezen" (p. 76); het GOK-gehalte van het S.O. is vrij hoog.

     

    De meer realistische GOK-analyses en GOK-verwachtingen stemmen overeen met de visie die we in de voorbije jaargangen van Onderwijskrant beschreven.

     

    2          Het correcte 'GOK-denken' voorbij

     

    2.1   Verborgen talent: schromelijk overschat

     

    Volgens Kriens verlaat men in Nederland definitief het ideaalbeeld van de perfecte sociale mobiliteit (=proportionele vertegenwoordiging in elk onderwijs- en beroepsniveau) en het politiek en onderwijskundig 'correcte GOK-denken'. Kriens schrijft: "Aanvankelijk streefde men een evenredige vertegenwoordiging van arbeiderskinderen en meisjes in vormen van hoger onderwijs na. Het was de socioloog Van Heek die in 1968 in het boek 'Het verborgen talent' de theorie ontwikkelde dat arbeiderskinderen niet evenredig vertegenwoordigd zijn in alle vormen van hoger onderwijs en dus onvoldoende profiteren van het onderwijs. De theorie van het (vele) verborgen talent was de inspiratiebron voor het onderwijsachterstandenbeleid en het sociologisch onderzoek werd sindsdien geconcentreerd rond de berekening van de proportionele deelname aan het onderwijs."

    Kriens schrijft verder: "Die idealistische emancipatiedoelstelling kan op vandaag niet langer rekenen op voldoende draagvlak, noch in het onderwijs noch in de samenleving."

     

    Kriens vermeldt nog een paar recente studies over de situatie van (autochtone) achterstandskinderen en concludeert dat we 'beter toegeven dat we op vandaag worden geconfronteerd met een permanente onderklasse met weinig verborgen talent', zonder kans op een proportionele vertegenwoordiging in havo en vwo (= ASO) en hoger onderwijs en later op beroepsniveau. Verder lezen we: "Zo twijfelen zelfs velen aan de haalbaarheid van de doelstelling in het Landelijk beleidskader voor het onderwijsachterstandenbeleid om het aantal allochtone leerlingen in havo en vwo (=ASO) met vier procent te verhogen. Men vindt dit al een moeilijk haalbare kaart." Deze uitgangspunten betekenen volgens Kriens geenszins dat zorgverbreding e.d. minder belangrijk zijn; integendeel.

     

    Ook de meeste Nederlandse sociologen stellen dat het stagneren van de sociale doorstroming precies een gevolg is van de democratisering. In 'Sociale doorstroming stagneert' lezen we: "Wout Ultee zegt dat al jaren uit onderzoek blijkt dat in Nederland nog maar weinig verborgen talent meer voorkomt" (NRC, 18.07.02). Het nastreven van een proportionele vertegenwoordiging in alle vormen van S.O. berust op een illusie en de toename van de correlatie tussen het scholingsniveau van de leerlingen en dit van hun ouders betekent nog niet dat kinderen van laaggeschoolde ouders meer gediscrimineerd worden; integendeel.

     

    2.2       Realiseren van leerwinst: moeilijker

     

    De onderzoekers wijzen niet enkel op de verminderde aanwezigheid van verborgen talent, maar ook op het verschil tussen de huidige arbeiderskinderen en deze uit de tijd van Van Heek (1968). Kriens schrijft hierover: "De laaggeschoolde ouders behoren nu meer dan vroeger tot de maatschappelijke onderklasse en tot de wereld van de marginaliteit. Zo hebben laaggeschoolde ouders op het platteland vaak een lage dunk van het onderwijs en is de groep laaggeschoolden in de steden gemarginaliseerd. En dan is er nog de invloed van de verzorgingsstaat, die voor sommigen als een fuik heeft gewerkt.

     

    Het is dus op vandaag moeilijker is om een aanzienlijke leerwinst te bereiken bij kinderen van laaggeschoolde ouders dan vroeger het geval was; daarom investeerden we veel energie in het uitwerken van methodieken om leerlingen die cognitief en/of sociaal benadeeld zijn te leren lezen, rekenen en schrijven.

     

    2.3       Positie van allochtone leerlingen

     

    Inzake de positie van de allochtone leerlingen wijzen de meeste onderzoekers volgens Kriens zowel op negatieve als op positieve aspecten:

     "Negatief: In het algemeen is er een grotere afstand van de allochtone ouders tot het onderwijs; er is ook minder sociaal-cultureel kapitaal dat toepasbaar is in de Nederlandse samenleving …" Ook prof. Marc Hooghe wees er onlangs op dat bepaalde allochtone groepen 'de scholingskansen van hun eigen leden in de weg staan, b.v. door aan meisjes minder onderwijskansen te geven dan aan jongens, of door een groepscultuur in stand te houden waarin schoolprestaties niet gewaardeerd worden' (DS, 8.01.05, p. 23.) Daarnaast spelen ook de ongeschooldheid van veel partners uit het moederland en de veel voorkomende bloedverwantschap een nefaste rol. 

     

    "Positief: bij een groep allochtone leerlingen is er evenwel nog meer verborgen talent aanwezig; veel allochtone ouders zijn laag opgeleid als gevolg van het ontbreken van onderwijskansen. Bovendien zien we bij een bepaalde groep allochtone ouders, net als bij autochtone ouders in de tijd van Van Heek, een hoge onderwijsambitie voor hun kinderen. Uit onderzoek blijkt dan ook dat het vaak gemakkelijker is om kinderen van allochtone laaggeschoolde ouders vooruitgang te laten boeken dan dit het geval is bij kinderen van autochtone laaggeschoolde ouders."

     

    Bij de analyse van de problemen van de allochtone leerlingen moeten we beseffen dat er binnen de groep Turkse en Marokkaanse kinderen een groep is met relatief minder potentialiteiten en anderzijds een groep met relatief veel 'verborgen talent'. Voor beide groepen is een andere aanpak nodig. Voor beide is het wel belangrijk dat ze vanaf de eerste kleuterklas een taalbad krijgen; maar hier besteedt ook het Steunpunt GOK veel te weinig aandacht aan.

     

    3          Hoog GOK-gehalte S.O.

     

    3.1   Meritocratisch gehalte

     

    In het Nederlands onderzoeksprogramma 'Het meritocratisch gehalte van het voortgezet onderwijs' gingen een aantal onderzoekers na in hoeverre het voortgezet onderwijs al dan niet sociaal-benadeelde leerlingen discrimineert, o.a. via loopbaanonderzoek. Er werd/wordt vaak gesteld dat vooral de overstap naar het categoriale voortgezet onderwijs met zijn verschillende onderwijsvormen de sociale discriminatie sterk in de hand werken. Ook de schooladviezen op het einde van het basisonderwijs kregen nogal vlug het etiket sociaal-discriminerend opgeplakt. In het al vermelde themanummer van 'Pedagogische Studiën' over dit onderwerp worden de conclusies voorgesteld. Uit de Nederlandse studies blijkt dat het voortgezet (categoriaal) onderwijs in grote mate meritocratisch is; de onderwijsresultaten van de leerlingen zijn een weerspiegeling van hun capaciteiten en inspanningen. De advisering is ook in sterke mate gebaseerd op de capaciteiten op het einde van het basisonderwijs.

     

    3.2       Capaciteiten bepalen loopbaan S.O.

     

    In het onderzoek naar de relatie tussen het aanvangsniveau en de onderwijspositie na vier jaar S.O. werd geconstateerd dat het effect van achtergrondskenmerken marginaal is in vergelijking met de invloed van de geleverde prestaties en inzet, waarbij de inzet dan o.a. blijkt uit de afwezigheid van spijbelgedrag.

     

    "Achtergrondskenmerken (milieu, sekse, etniciteit) kunnen slechts in beperkte mate het verloop van de loopbanen in het voortgezet onderwijs verklaren. … De onderzoeksresultaten bieden weinig ondersteuning aan de gedachte dat een gunstige achtergrond een grote rol speelt in het verloop van de schoolloopbanen in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs". Verder zijn niet alleen de effecten van de achtergrondkenmerken uitgesproken zwak, in zekere zin doen de etnische 'achterstandsgroepen' het zelfs beter dan Nederlanders die in andere opzichten (b.v. opleidingsniveau ouders) veel met hen gemeen hebben" (p. 163).

     

    "Afgemeten aan de algemene loopbaan in het voortgezet onderwijs, is het meritocratisch gehalte in het S.O. heel hoog te noemen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de hogere onderwijstypes (havo en vwo) moeilijk toegankelijk zijn voor goed presterende leerlingen uit achterstandsgroepen."

    De bescheiden effecten van achtergrondskenmerken betekenen niet dat die effecten voor 100% uitgesloten zijn; 'meritocratie moet echter gezien worden als een nastrevenwaardig ideaal, en voor idealen geldt dat ze zelden voor 100 % verwezenlijkt zijn' (p. 163).

    "Zou het onderwijs nog democratischer zijn als we in Nederland een systeem zouden hebben met drie ongedeelde leerjaren in aansluiting op het basisonderwijs? Uit de analyses is alvast gebleken dat de invloed van de achtergrondkenmerken in het voortgezet onderwijs zeer beperkt is" (p. 164).

     

    Ook Jan Van Damme e.a. kwamen in het eerste LOSO-boek (1997) tot een aantal conclusies die de Nederlandse studies ondersteunen. We citeren: "Er is een zeer sterke correlatie (0,8) tussen intelligentie en schoolvorderingen. Er is een ongeveer gelijke samenhang (positieve correlatie van ongeveer 0,3) tussen: ouderlijk milieu (opleidingsniveau, inkomen) en intelligentie van de leerlingen." Uit  het tweede LOSO-boek kunnen we afleiden dat het eenheidssysteem in het S.O. werkt: 'de resultaten in de hogere jaren komen overeen met de prestaties bij de aanvang'. De analyse in het LOSO-loopbaanonderzoek is jammer genoeg minder diepgaand dan de analyse in analoge Nederlandse studies.

     

    De hoge score van de Vlaamse leerlingen 4de leerjaar met een lage SES op TIMSS-2003 wijst er waarschijnlijk op dat het GOK-gehalte van ons basisonderwijs hoger is dan in andere landen. In vergelijking met PISA onderzoekt TIMSS meer de schoolse kennis, de invloed van het onderwijs. Hiermee kunnen we beter de gunstige invloed van het onderwijs vaststellen dan met de PISA-toets.

     

    3.3       Weinig invloed van afkomst op advisering 

     

    In andere studies gaat men de invloed na van achtergrondskenmerken op de studie-advisering op het einde van de basisschool. De conclusie luidt: "Het effect van achtergrondskenmerken op de advisering bij gelijke capaciteiten is zeer gering. De laatste jaren lijkt de relatie tussen capaciteit en advies steeds sterker te worden" (p. 77).

     

    "De onderzoeksresultaten laten dus zien dat de adviezen op het einde van de basisschool zeer sterk met prestaties en inzet samenhangen, en slechts deels met de achtergrond. … Merkwaardig genoeg werd in de literatuur vanaf midden de jaren '80 de nadruk gelegd op de invloed van achtergrondkenmerken op het schooladvies, ook al wezen de resultaten op de relatief geringe invloed van de achtergrondkenmerken ten opzichte van de invloed van de prestaties". Dit komt o.i. omdat de meeste van die onderzoekers sociologen waren die meer geneigd zijn de invloed van genetische factoren en van de capaciteiten te onderschatten en de invloed van milieu-factoren te overschatten. 

     

    "Dit alles neemt overigens niet weg dat een leerling 'van goeden huize' bij gelijke prestaties toch veelal een hoger advies krijgt in vergelijking met leerlingen uit een minder geprivilegieerd milieu". De achtergrond heeft vooral een sterkere invloed bij leerlingen met een zwak prestatieprofiel in vergelijking met leerlingen die sterk presteren" (p. 99). "Het is dus wel zo dat minder presterende leerlingen van hoogopgeleide ouders op een iets minder laag niveau beginnen; maar dan is het nog maar de vraag hoe voorspoedig de schoolloopbanen van deze kinderen verlopen" (p. 164). Leerlingen die onder de druk van de ouders te hoog mikken, belanden vaak na 1 of 2 jaar een trapje lager; in zekere zin worden deze leerlingen benadeeld door het te hoge aspiratieniveau van de ouders.

     

    Zelf zijn we in de periode 1969-1971 betrokken geweest bij een grootscheeps doorstromingsonderzoek van het CSPO (Leuven) waarin we de doorstroming van het lager naar het S.O. onderzochten bij 4.000 leerlingen, net voor de invoering van het VSO. Ook toen al stelden we al vast dat vooral de prestaties het advies voor ASO e.d. bepaalden. In die tijd ging dit volledig in tegen de sociologische opvatting dat de afkomst een heel sterke invloed had op de schooladvisering op het einde van het basisonderwijs. We stelden tegelijk wel vast dat leerlingen uit hogere milieus die minder dan tachtig procent behaalden, vlugger in het ASO terecht kwamen en ook vlugger een ASO-advies kregen. Het (te) hoge aspiratieniveau van de ouders speelde hier een belangrijke rol. De PMS-adviseurs gingen er blijkbaar ook van uit dat leerlingen uit hogere milieus meer slaagkansen hadden omdat ze beter van huis uit gesteund zouden worden. Men kan o.i. niet zomaar stellen dat hun advies sociaal-discriminerend was; als het PMS/CLB louter redeneert vanuit het welzijn van die leerling dan lijkt ons zo'n advies gerechtvaardigd.

     

    In het onderzoek stelde men verder vast dat het advies iets minder gebaseerd was op de prestaties "in scholen die op het einde van het basisonderwijs de landelijke Cito-eindtoets niet gebruiken" (p. 77). Het advies van het basisonderwijs is dus objectiever is als men de Cito-toets mee verrekent in het advies. Ook voor Vlaanderen is het belangrijk dat in het advies een of andere 'centrale eindtoets' met Vlaamse normen verrekend wordt. In dit opzicht is het jammer dat de CLB-centra minder actief bij de advisering betrokken zijn dan vroeger het geval was.  

     


     

    4          Besluit

     

    De hierboven geformuleerde analyses komen uit recente publicaties – 2004. Ze sluiten aan bij de standpunten die we in vorige GOK-bijdragen formuleerden. We betreuren dat deze analyses zo weinig bekend gemaakt worden in Vlaamse GOK-publicaties. We vinden het ook jammer dat minister Vandenbroucke in zijn beleidsnota de Nederlandse bevindingen naast zich neerlegt.

     

    19-10-2017 om 00:00 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:GOK
    >> Reageer (0)
    18-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Egalitaire GOK-obsessie leidt tot irreële verwachtingen en contraproductief GOK-Steunpuntenbeleid

    Egalitaire GOK-obsessie van sociologen beleidsmakers … leidt tot irreële verwachtingen &  tot contraproductief GOK-Steunpunten-beleid

    Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 132  van 2005 is nog steeds heel actueel.                                         

    1             GOK-stemmingmakerij & eigenbelang

    1.1          GOK-sprookjes

    In de vorige bijdrage stelde Jantine Kriens, projectleider achterstandenbeleid in Nederland, dat men er afstand genomen heeft van het ideaalbeeld van de perfecte sociale mobiliteit en van het naïeve geloof in een grote reserve aan onontgonnen talent. Het nastreven van een proportionele vertegenwoordiging berust immers op een illusie. Recente studies omtrent het meritocratisch karakter van het voortgezet onderwijs wezen verder uit dat het GOK-gehalte van het S.O. vrij hoog is. Men pleit in Nederland voor een realistisch beleid. Vanuit dit perspectief wordt de gemeenschappelijke basisvorming in de eerste graad S.O. verminderd, vooral ook omdat de zwakkere leerlingen hier de dupe van zijn. Zelfs binnen de PVDA beseft men dat de vroegere ideologische strijd voor de middenschool (gemeenschappelijke lagere cyclus s.o.) een kater heeft opgeleverd.

    Al een kwarteeuw geleden schreef Onderwijskrant dat het ideaal van de klassenloze participatie – zoals dit door veel sociologen e.a. werd vooropgesteld, totaal utopisch was (Onderwijskrant nr. 9, 1979). Dit was ook de visie van de progressieve socioloog Michael Young in 'The rise of meritocracy' (1958). Young stelde in 1958 dat de sterke toename van de sociale doorstroming op termijn jammer genoeg ook zou leiden tot een intellectuele afroming van de handarbeidersklasse, tot een stagnatie van de doorstroming en tot het opnieuw stijgen van de correlatie tussen het scholingsniveau van de kinderen en dit van hun ouders.  Hij ging er hierbij van uit dat de intellectuele aanleg een belangrijke rol speelt. Het was volgens hem vooral de maatschappij die moest zorgen voor meer maatschappelijke gelijkheid via een inkomensherverderling e.d.  

    De voorbije jaren is de GOK-ideologie in Vlaanderen merkwaardig genoeg sterk toegenomen zowel bij onderzoekers (b.v. Nicaise) als bij beleidsmensen en bepaalde politieke partijen. In de Vlaamse regeringsverklaring (juli 2004) lezen we: "Het onderwijs reproduceert de sociale ongelijkheid, eerder dan te zorgen voor een betere sociale mobiliteit. De kloof tussen hoger- en lager opgeleiden wordt scherper. Het wordt een maatschappelijke breuklijn". Volgens het memorandum van de topambtenaren wordt 'het onderwijs meer en meer de bepalende factor van de dualisering van de maatschappij, de voedingsbodem voor het individualisme in de samenleving en voor de nieuwe maatschappelijke breuklijn" (p. 13 e.v. ).Ook het Steunpunt GOK sluit zich hier bij aan (zie punt 4). De democratisering zou mislukt zijn; Nico Hirtt (OVDS) e.a. gewagen van de 'Belgische onderwijsmislukking'. De GOK-ideologen verwachten nog steeds dat het onderwijs de perfecte sociale mobiliteit kan realiseren. Hun diagnose luidt: 'de klassenloze participatie is uitgebleven', het onderwijs versterkt en creëert de sociale discriminatie. Ook in de recente de beleidsnota (december 2004)  treffen we de GOK-ideologie aan: het GOK-doel luidt nog steeds: "evenredige participatie van alle bevolkingsgroepen, ook in het hoger onderwijs" (p. 27). 

     

    1.2          Werk voor de eigen winkel

    Waarom wijzen bepaalde onderzoekers, het Steunpunt GOK … zo graag op de zgn. mislukking van de democratisering? Waarom geloven ze zo graag het GOK-sprookje van de proportionele vertegenwoordiging en het GOR-sprookje van de 'Gelijke Onderwijsresultaten'? Het gaat hier o.i. om een vorm van zelfbediening vanuit eigen belangen, vanuit het zoeken en legitimeren van werk voor de eigen winkel. 

    Het 'slechte nieuws' van het mislukken van de democratisering is  'goed nieuws' voor de verkoopcijfers van de media, maar ook voor de expertisecentra, het vernieuwingsestablishment, de onderzoekers, …die zichzelf moeten 'verkopen'. Als het goed gaat met het onderwijs, dan hebben ze minder bestaansrecht. De schitterende scores van de Vlaamse jongeren in landenvergelijkende studies bezorgen de velen die moeten leven van 'slecht nieuws' steevast een nachtmerrie. Op een recente studiedag van het Steunpunt GOK (Aalst, 23.11.04) werd er veel gelamenteerd over de sociale discriminatie, het zittenblijven e.d. (zie punt 4). Steunpunt-kopstuk Kris Van den Branden besteedde de voorbije jaren veel aandacht aan het ontkrachten van de schitterende PISA-resultaten voor lezen. (zie b.v.:"Leesonderwijs in Vlaanderen: van hoera naar aha", Vonk jan. 2003). De verlossende taakgerichte revolutie die NT2-Leuven propageert is er enkel maar nodig als het huidige onderwijs ondermaats presteert. Op de recente GOK-studiedag deed een NT2-collega dit nog eens over.

    1.3          GOK-ideologie als politiek schaamlapje                                                         

    De Nijmeegse prof. W. Ultee stelde onlangs dat de problemen van de maatschappelijke onderklasse maatschappelijke ingrepen vereisen en niet opgelost kunnen worden via GOK-maatregelen voor het onderwijs. In 1978 spoorde Onderwijskrant de politici al aan 'vooral te streven naar het verminderen van de sociale ongelijkheid op zich: het verkleinen van de inkomens-, status- en machtsverschillen in onze maatschappij (Onderwijskrant nr. 9).  Waarom zijn Vlaamse politici minder begaan met de maatschappelijke ingrepen? Waarom schuiven ze de verantwoordelijkheid al te zeer door naar het onderwijs?

    Steve Stevaert zei onlangs dat hij zich al lang ergert aan de sociale selectie op school en dit wordt één van de actiepunten op het ideologische SP.A-congres (DS, 15.01.05). We geloven dat een aantal politici wel oprecht begaan zijn met de democratisering van het onderwijs; jammer genoeg merken we dat ook Vandenbroucke zich in zijn beleidsnota (december 2004) al te vlug laat misleiden door analyses van Ides Nicaise.

    De preoccupatie met de GOK-ideologie fungeert al te vaak als politiek schaamlapje. Met hun overtrokken GOK-analyse schuiven politici de maatschappelijke breuklijn vooral in de schoenen van het onderwijs en niet van het falende beleid. De GOK-retoriek fungeert als een alibi voor het te weinig onder ogen zien van de echte maatschappelijke noden van die onderklasse. De voorbije jaren maakten we kennis met een toename van de inkomensverschillen en van maatschappelijke competitie & individualisering (=de neoliberale idee van de mens als zelfstandig ondernemer). Tegelijk verminderde de waardering en verloning van handenarbeid. Nu krijgt het onderwijs de schuld voor de toegenomen marginalisering en maatschappelijke vervreemding van de onderklasse. En dan zijn politici verrast dat zo velen een proteststem voor het Vlaams Belang uitbrengen.

     

    Het welzijn van laaggeschoolden en onmondigen verbeter je niet via het neoliberale en competitieve model van het stijgen op de maatschappelijke ladder (de succes-mythe) maar vooral via het stimuleren van solidariteit en broederlijkheid, via inkomensnivellering, via het scheppen van werk en het meer waarderen/belonen van de handenarbeid, via meer contact met de onderklasse, via het bouwen van kleine i.p.v. grote sociale woonwijken, … Het nastreven van gelijkheid en broederlijkheid bereik je niet via het promoten van een kansen-spel  en van een succes- en welvaartsobsessie (zie  punt 3.2 en 5). De democratisering van de maatschappij eindigt helaas niet als de jongeren de school verlaten. Precies het al bereikt hebben van een hoog GOK-gehalte in het onderwijs leidde bij sommigen wellicht tot enige zelfgenoegzaamheid op maatschappelijk vlak: we boden scholingskansen aan en dit moet volstaan.

    Gouverneur Herman Balthazar betreurt dat ook zijn SP.A-partij 'weinig aanwezig is in de wereld van zijn oude kiezers en in de vierde wereld. Verbaal wel, maar niet op het terrein', 'de SP.A- is vooral bezig met het kweken van nieuwe kiezers', aldus Balthazar (KNACK, 8.10.04). We vrezen dat SP.A-politici zich straks op hun ideologisch congres weer een beetje zullen verschuilen achter hun overtrokken kritiek op de sociale discriminatie in het onderwijs (zie interview met Stevaert in DM, 15.01.05), net zoals een paar jaar geleden bij de operatie 'Grote Schoonmaak'. Ex-onderwijsminister Van den Bossche onderschreef graag de SP.A-slogans over de sociale discriminatie in het onderwijs; maar deze 'poenpakker' eiste onlangs zonder blozen een miljoenenpremie op bij de verkoop van BIAC; hij 'picanoliseerde' ook de federale administratie en legitimeerde aldus de toename van de inkomensverschillen bij de ambtenaren. Balthazar heeft gelijk, minder retoriek over GOK en meer aanwezigheid op het maatschappelijk terrein, daarmee kan de SP.A haar oude kiezers weer aanspreken.     

    2             Realistisch GOK-engagement

    2.1          Inleiding

    De verdere democratisering van het onderwijs was het belangrijkste motief voor het oprichten van Onderwijskrant in 1977. De voorbije 27 jaar hebben we hier veel bijdragen aan gewijd en we engageerden ons bij het uitwerken van een effectieve (achterstands)didactiek. We namen tegelijk afstand van de overtrokken GOK-ideologie.

    In 1979 waarschuwde Onderwijskrant al voor de utopie van de perfecte sociale mobiliteit, van de gelijke aanleg en van de evenredige participatie (Onderwijskrant nr. 9, 1979). Naast een opsomming van de vele maatregelen waarmee we de scholingskansen konden verbeteren), stelde Onderwijskrant tegelijk dat we geen irrealistische verwachtingen mochten koesteren (zie punt 2.2). Ook onze GOK-bijdragen vertrokken van dit realistisch standpunt. Daarom besteedden we ook veel aandacht aan het bestrijden van de overtrokken GOK-ideologie, van de fatalistische theorieën à la Bourdieu en van de vele stemmingmakerij tegen ons onderwijs.

    2.2          Zo sprak Onderwijskrant in 1979

    We citeren nu even uit de analyse van Onderwijskrant :

    *"Er zijn voldoende aanduidingen dat naast de milieu-invloed de geringere schoolresultaten van arbeiderskinderen ook toe te schrijven zijn aan een gemiddeld genomen lagere intelligentie. … De vrij grote genetische bepaaldheid van intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem waarin sociale mobiliteit in zekere mate mogelijk is, maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten zijn: de meest intelligente leden uit de onderste lagen krijgen de kans om te stijgen in de sociale hiërarchie (o.m. via onderwijs), waardoor op het niveau van de volwassenen er een verschil ontstaat tussen de sociale lagen. Bovendien trouwen de meeste mensen met iemand van hun eigen sociale laag. Deze vorm van 'assortative mating' heeft voor gevolg dat IQ's van echtgenoten ook dicht bij elkaar liggen (correlatie rond .50 volgens onderzoek van C. Jencks e.a.)."

    *"Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen: kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente ouders…."

    *"Als het waar is dat niet in elke sociale klasse evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau. … Gezien de kansen voor een stuk erfelijk bepaald zijn, zal dit nooit ten volle gerealiseerd worden, ook als men er de nodige inspanningen voor doet (wat nu– in 1979 - nog onvoldoende het geval is). Het lijkt dan beter vooral te streven naar het verminderen van de sociale ongelijkheid op zich: dit is de inkomens-, status- en machtsverschillen in onze maatschappij verkleinen."

    In O.Kr. nr. 122 stelde de socioloog Wout Ultee (Nijmegen): "Al jaren blijkt uit onderzoek in Nijmegen en elders dat er in Nederland maar weinig verborgen talent meer voorkomt. Mensen komen ook veelal terecht waar ze op grond van hun talenten thuishoren." Ultee poneert ook dat de democratisering tot een stapsgewijze intellectuele afroming van de handarbeidersklasse leidde en tot de stagnering van de maatschappelijke doorstroming. Ook uit recent gedragsgenetisch onderzoek blijkt telkens opnieuw dat de mate van erfelijkheid van een eigenschap als intelligentie aanzienlijk is.

    2.3          Opstelling Onderwijskrant

    Voor de redactie van Onderwijskrant was dit realistisch GOK-standpunt van Heyerick een evidentie. Door onze betrokkenheid bij een grootscheeps CSPO-onderzoek (1970–1971) omtrent de doorstroming naar het secundair onderwijs wisten we ook al dat de sociale achtergronden hierbij minder meespeelden dan algemeen werd gedacht. De democratisering vanaf de jaren vijftig heeft o.i. tot een relatief hoog GOK-gehalte geleid. Als kind van de democratisering beseffen we dat we veel onderwijskansen en degelijk onderwijs kregen. We hebben ons dan ook nooit aangesloten bij de pessimistische en ontmoedigende analyses zoals we die aantreffen bij sociologen als Bourdieu, bij de ideologen van AMADA (PVDA), noch bij de recente analyses van Nico Hirtt en OVDS (Oproep voor een democratische school) en hun voorstellen voor een middenschool tot 16 jaar. 

    Het komt er o.i. op aan de klassieke democratiseringsmechanismen te (h)erkennen, te vrijwaren en verder te optimaliseren. Het besef dat het onderwijs tot volksverheffing leidde/leidt, stimuleerde onze inzet voor de verdere democratisering. We waren de eersten om te pleiten voor een onderwijsvoorrangsbeleid (Verslag VLO-colloquium, september 1973) en om een dossier van 100 pagina's omtrent zorgverbreding aan de beleidsmensen voor te leggen (O.Kr., september 1991). We publiceerden een aantal vakdidactische werken over lezen, rekenen en schrijven waarin de zorg voor de zwakkere leerlingen centraal staat.

    We schreven de voorbije 35 jaar veel bijdragen over de verdere democratisering en over effectieve GOK-mechanismen. We besteedden veel energie aan het bestrijden van hervormingen en GOK-voorstellen die nadelig zijn voor de leerkansen van cognitief en/of sociaal benadeelde kinderen –zoals het sterk individualiseren van het leerproces, het willen afschaffen van de jaarklas, de evolutie van leerkrachtgestuurd naar leerlinggestuurd onderwijs, het beeld van de leerling als een zelfstandige ondernemer, enz. De gezaghebbende socioloog René Boudon drukt het zo uit: "De meest doeltreffende wijze om te strijden tegen de ongelijkheid van onderwijskansen bestaat in het opnieuw centraal stellen van de idee dat de school primordiaal een leer- en instructiefunctie heeft " (Les causes de l'inégalité des chances, in: R. Boudon e.a., Ecole et société, PUF, 2001).

     In de vorige Onderwijskranten (130 en 131) bekritiseerden we de overtrokken GOK-ideologie in het regeerakkoord. We bezorgden in de maand november en ook recentelijk een pakket bijdragen aan minister Vandenbroucke en zijn van plan om hem binnenkort te interviewen.

    3             GOK-ideologie & beleidsnota

    3.1          Gelijke potentiële capaciteiten

    De grote stemmingmakerij tegen het onderwijs en de heropflakkering van de GOK-ideologie werden sterk gevoed door het OESO-voorrapport 'Het educatief bestel in België'. Op basis van totaal gefantaseerde cijfers over zittenblijven, waterval …  concludeerden velen dat ons onderwijs maar middelmatig was en veel leerlingen discrimineerde. Men sprak van 9 à 10 % zittenblijvers (i.p.v. 3,4%) in het eerste jaar S.O. en bestempelde de lagere cyclus S.O. meteen als een kankerplek.

     Enkele jaren later spijsde vooral  HIVA-onderzoeker Ides Nicaise de gelijkheidsideologie en de de 'egaliserings- en nivelleringswoede'. Nicaise concludeerde verontwaardigd: "De democratisering heeft niet gewerkt voor de arbeiderskinderen. … Het geloof ontbreekt dat kinderen uit zwakke milieus mits de nodige menselijke en financiële middelen, dezelfde potentialiteiten bezitten als alle andere kinderen.…Men heeft steeds opnieuw (en zonder succes) gepoogd om de kinderen van de lagere milieus in te passen in een systeem dat ongenaakbaar selectief blijft" ('Onderwijs en sociale achterstelling' in TORB, 2001, nr. 5-6).. Bij Nicaise en co gaat het minder om de gelijke onderwijskansen (GOK), maar vooral om de gelijke onderwijsresultaten (GOR). Ook meritocratie (GOK) wordt door Nicaise en co verworpen, omdat het met 'gelijkheid van onderwijsresultaten' (GOR) niets te maken zou hebben.

    De CSB-sociologen (UFSIA) schreven dat de factor erfelijkheid uitgesloten moest worden, want 'indien de erfelijkheid zou meespelen, dan zou een 'democratiserings- en voorrangsbeleid veel minder voor de hand liggen' (CSB-Berichten, december 2001, p. 2). In de jaren zeventig zei Louis Pauwels al dat een school 'qui prévoit l'égalité des résultats, demeura le produit pédagogique le plus monstrueux d'une idéologie de nivellement'. De sociologische onderzoeken naar het 'verborgen talent' à la Nicaise en officiële GOK-standpunten. zijn nog steeds gebaseerd op de veronderstelling van de gelijke verdeling van het leerpotentieel en op de verwachting dat het onderwijs als 'dé grote gelijkmaker' en rechtvaardige kansenverdeler kan functioneren. Onderwijs is volgens die GOK-ideologie pas democratisch:

    •             als er geen (cor)relatie meer gevonden wordt tussen het scholingsniveau van de kinderen en de sociaal-economische status en/of scholingsniveau van de ouders;

    •             als de prestatieverschillen tussen de leerlingen afnemen;

    •             als er evenveel kinderen van laagopgeleide ouders het ASO en het hoger onderwijs volgen;

    •             als er evenredig veel kinderen uit de maatschappelijke onderklasse hoge functies bekleden; 

    In Nederland hebben de meeste sociologen (b.v. ook Jaap Dronkers) en onderwijskundigen al een tijdje ingezien dat dit ideaalbeeld totaal utopisch en foutief is. In Vlaanderen echter bloeit de GOK-utopie weelderiger dan ooit. Dit komt tot uiting in publicaties van Ides Nicaise (HIVA) en van het Centrum voor Sociaal Beleid (Ufsia) en van het Steunpunt GOK, in standpunten van topambtenaren, beleidsmensen en ministers, in geschriften van bepaalde politieke partijen (b.v. SP.A: 'De grote schoonmaak'), in de Vlaamse regeringverklaring,…. De kwakkel van de 'Belgische schoolmislukking' werd duchtig doorverteld en aangedikt.

    3.1          GOK-ideologie en egalitaire obsessie

     De GOK-ideologen creëerden aldus een nieuwe succes-obsessie: 'schoolsucces=levenssucces'. Succes en geluk in het leven worden sterk afhankelijk van 'schoolse prestaties' en hoge diploma's. GOK als kansen op succes houdt in dat succes enkel voor de kanshebbers is weggelegd. De gelijkheidsideologie wekt ten onrechte de indruk dat de mensen van nature 'gelijk zijn' of in elk geval op het einde van de schooltijd gelijk moeten zijn. Hiermee verdoezelt men dat de ongelijke mensen vooral geroepen zijn tot broederlijkheid, solidariteit en gelijkwaardigheid. De idee van gelijke rechten is hierop gebaseerd, en niet op de idee van 'gelijke kansen' in onderwijs en maatschappij.. Men creëert tegelijk de mythe van de almacht van de school die de leerkrachten en de school onder zware druk zet.

    3.3  GOK-ideologie in Beleidsnota Vandenbroucke

    De beleidsnota (december 2004) klinkt inzake GOK iets genuanceerder dan het regeerakkoord (juli 2004) en dan b.v. het standpunt van het Steunpunt GOK (zie punt 4), maar ze vertrekt ook van de typische GOK-ideologie en succes-obsessie. Alleen al de titel van de beleidsnota 'Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen'; wekt de indruk dat Vlaanderen inzake GOK sterk onderpresteert en dat we een totaal andere weg opmoeten. De GOK-idelogie komt duidelijk tot uiting in stellingen als:

    •             "De hogere deelname aan het onderwijs ging niet gepaard met een doorgedreven democratisering van het onderwijs" (p. 18)

    •             "De processen waarlangs kennis en vaardigheden in de maatschappij verdeeld worden, vormen steeds meer de basis van de maatschappelijke ongelijkheid, die op haar beurt de slagkracht van de samenleving bepaalt" (p. 18).

    •             "In Vlaanderen heeft de SES een grotere invloed dan gemiddeld in de OESO-landen"

    •             "Meer en meer wordt het onderwijs zelf de bepalende factor voor de dualisering van de maatschappij'" (p. 20).

    Paragraaf 3.2 over 'talentontwikkeling' start met het compliment 'de meeste scholen zijn voortdurend in de weer om de mogelijkheden van leerlingen verder te ontplooien', maar hierop volgt onmiddellijk de stelling dat ze daarmee inzake GOK nog niet veel bereikten. Vanuit het utopisch ideaal van de gelijke onderwijsresultaten lezen we dan: "Kinderen die met ongelijke kansen in het onderwijs starten, moeten met gelijke kansen naar het volwassen leven toe uitstromen. Het streven naar gelijke uitkomsten vormt de rode draad doorheen de vier speerpuntacties i.v.m. GOK."

    Volgens Luc Huyse luidt de kernboodschap in de beleidsnota 'dat de gebrekkige opleiding onvermijdelijk tot achterstelling leidt en dat dit dé kern is van de sociale kwestie'. Laaggeschoolden belanden in de onderklasse en dragen volgens Vandenbroucke weinig bij tot 'het garanderen van de welvaart' (Kansen door soepelheid en overleg, DS, 14.01.05). SERV-voorzitter Robert Voorhamme stelde al op het OESO-symposium van 1992 dat de 'sociale uitsluiting in ons onderwijs' een echte schande was en een sterke bedreiging betekende voor onze economische concurrentiekracht en onze sociale zekerheid.

    De 'succes- en welvaartsobsessie' komt hier weer tot uiting: levenssucces hangt blijkbaar af van schoolsucces; zonder voldoende diploma's beland je 'onvermijdelijk' in de onderklasse en ben je maatschappelijk minder nuttig en succesrijk. Het komt er op aan zo hoog mogelijk opgeleid te zijn, pas dan zal je meekunnen in de wedren van onze kennismaatschappij. We moeten de talentenjacht winnen, want onze welvaart staat op het spel. Het toekomstbeeld voor laagbegaafden of voor leerlingen die omwille van de omstandigheden gespeend bleven van schoolsucces, ziet er bijzonder somber uit. Vanuit die obsessie rond schoolsucces zullen we ook allochtone en autochtone ouders en jongeren die minder verwachten van het onderwijs, moeten dwingen om de succes- en welvaartsobsessie over te nemen. Ook het sprookje van het onderwijs als de grote gelijkmaker duikt weer op; de kern van de sociale kwestie en dualisering situeert zich op het niveau van het onderwijs.

    De hoge correlatie met de geschooldheid van de ouders wijst volgens Vandenbroucke en co een  laag GOK-gehalte (p. 18). Wij en veel onderzoekers gaan er vanuit dat die hoge correlatie grotendeels het hoge GOK-gehalte weerspiegelt en dat bij verdere democratisering die correlatie nog zal toenemen. We betreuren dat de beleidsnota het hoge(re) GOK-gehalte van ons onderwijs niet onderkent. 

    De Vlaamse PISA-verantwoordelijke Luc Vandepoele stelt dat uit PISA-2000 en PISA 2003 blijkt dat ook de zwakste Vlaamse leerlingen en de leerlingen met een lage SES beter scoren dan in bijna alle andere landen; hij laat tegelijk doorschijnen dat beleidsmensen, bepaalde kwaliteitskranten, … die boodschap niet willen accepteren. Ook Vandenbroucke beweert dat het Vlaamse GOK-gehalte kleiner is dan in een gemiddeld OESO-land.

    Minister Vandenbroucke verspreidt ook het sprookje dat 'landen als Finland en Canada er wel in slagen om vrijwel iedereen op een hoog kwaliteitsniveau te brengen' (DS,14.01.05). In Finland presteren de 5% zwakste leerlingen ietsje beter in het PISA-onderzoek, maar dit komt volgens de Vlaamse onderzoekers en volgens de Finse onderwijskundige Thelma von Freymann vooral omdat Finland minder te maken heeft met allochtone leerlingen van laaggeschoolde ouders, omdat de leescultuur thuis als gevolg van het klimaat e.d. er groter is en omdat Vlaanderen meer BUSO-kinderen betrok in het onderzoek. Freymann ontkracht ook het sprookje van het broederlijk optrekken van alle Finse leerlingen tot de leeftijd van 16 jaar (zie punt 5.3). Wat de beleidsnota niet vermeld is dat bij de toppers Finland en Vlaanderen het aandeel van de klassikale instructie opvallend groter is dan in de minder presterende landen.

     De beleidsnota suggereert dus dat het onderwijs er tot nu toe enkel in slaagde de talenten van de leerlingen uit de betere sociale milieus te ontplooien. Waardering ontbreekt voor de grote realisaties inzake de scholingskansen van sociaal- en/of cognitief- benadeelde leerlingen, voor het redelijk hoge GOK-gehalte, voor het feit dat onze zwakkere leerlingen volgens de landenvergelijkende studies beter presteren dan in de meeste landen en minder leerachterstand oplopen. De problematiek van de allochtone leerlingen wordt ook te weinig genuanceerd benaderd; de beleidsnota wekt aldus de indruk dat de allochtone leerlingen extra sterk gediscrimineerd worden en duwt die leerlingen en hun ouders te eenzijdig in de slachtoffersrol. Een diepgaande analyse van de achtergrondskenmerken die schoolsucces bemoeilijken ontbreekt.

    Socioloog Luc Huyse bejubelt in twee recente opiniebijdragen de heropbloei van de GOK-ideologie en GOK-obsessie (De nieuwste zoektocht naar talent' – DS, 10.01.05; 'Sociale gelijkheid in het onderwijs: een blijver' – DM, 15.01.04). Huyse prijst de GOK-ambities en talentenjacht  van minister Vandenbroucke en van de 'KBS-commissie 'Accent op talent'; ze gelijken volgens hem op de verheven democratiseringsidealen 'van de jaren vijftig en zestig': het aanboren van de grote reserve aan verborgen talent, het onderwijs als dé motor van de maatschappelijke gelijkheid. Hij hoopt dat Vandenbroucke de 'Grote GOK-roerganger' zal worden (DS, o.c.) en opnieuw het Grote GOK-verhaal tot leven zal wekken. Ook Huyse betwijfelt of de vroegere democratiseringsgolf veel heeft uitgehaald. In de traditie van Bourdieu bestempelt hij de school met haar monoculturele inhoud en haar competitiegeest als 'kindzwak' (DM, o.c.). De socioloog toont weinig waardering voor het gerealiseerde GOK-gehalte, maar overschat tegelijk de mogelijkheden van het onderwijs. Hij beseft ook al te weinig dat de vroegere GOK-idealen van de socioloog Van Heek (1968) al in die tijd overtrokken waren, dat precies als gevolg van de democratisering de 'verborgen talenten' sterk verminderd zijn, dat de traditionele sociologische onderzoeksmethodiek – gebaseerd op het nagaan van de klassenloze participatie – totaal ontoereikend is en tot foute conclusies leidt.

    4             'Steunpunt GOK' als verlosser

    4.1          GOK-ideologie & miskenning GOK-gehalte

        Op een recente studiedag van het 'Steunpunt GOK' (Aalst, 23 november 2004) werden we opnieuw geconfronteerd met de romantische utopie van de perfecte sociale mobiliteit en met de GOK-ideologie. Op die studiedag en in de Steunpunt-brochure 'Onderwijs voor kwetsbare leerlingen in Vlaanderen' misken(d)(n)en F. Laevers (CEGO), Kris Van den Branden (NT2-Leuven) en Marc Verlot (ICO-Gent) het relatief hoge GOK-gehalte van het Vlaamse onderwijs en de (relatief) hoge kwaliteit zoals die tot uiting komt in de landenvergelijkende studies.

    Ze omschrijven hun GOK-ideologie zo:

    •             "Het Steunpunt GOK gaat ervan uit dat het leerpotentieel (aanleg) en de bereidheid tot leerinspanningen gelijk verdeeld zijn over de verschillende lagen in de bevolking…. (p. 34)

    •             Aangezien kinderen met een bepaalde socio-economische afkomst en kinderen van een andere etnische afkomst, slechter presteren, kunnen we dus spreken van systematische kansenongelijkheid. De Sociaal-Economische Status (SES) is dus een variabele die systematisch voor verschillen in onderwijssucces zorgt" (p. 35)

    •             Als leervermogen, talent, en natuurlijke aanleg gelijk verdeeld zijn over de sociale klassen bij de geboorte van de kinderen, dan zijn ze dit niet meer bij de uitstroom van kinderen uit het leerplichtonderwijs" (p. 36)…

    •             De ultieme ambitie van een school die gelijke onderwijskansen wil scheppen is dat het effect van SES doorheen de schoolloopbaan van de leerlingen gaandeweg verkleint, en uiteindelijk verdwijnt."

    Volgens deze GOK-ideologie hebben de leerkrachten tot nut toe weinig bereikt inzake GOK. En aangezien de correlatie tussen het scholingsniveau van de kinderen en hun ouders na een forse afname in de jaren vijftig tot tachtig, op een bepaald moment terug aan het stijgen gegaan is, zou men vanuit die ideologie kunnen besluiten dat we er de voorbije jaren flink op achteruit gegaan zijn, ook op het niveau van het basisonderwijs. Dit laatste zou dan natuurlijk niet pleiten voor de effectiviteit van het sterk gesubsidieerde Steunpunt GOK – dat in zijn GOK-brochure tegelijk uitpakt met de eigen GOK-verdiensten. We hebben ons op die dag overigens mateloos geërgerd aan het feit dat er enkel ruimte was voor zelf-bewieroking.

    4.2  Verlossing uit ellende

    In een namiddagsessie over taalonderwijs probeerde Nora Bogaert (medewerkster van Steunpunt NT2-Leuven van Kris Van den Branden) ons opnieuw te overtuigen van de lamentabele toestand van het taalonderwijs – en dit niettegenstaande uit landenvergelijkende studies (PISA 2000 en PISA 2003) telkens blijkt dat we na Finland het best scorende land zijn. Het wondermiddel om deze ellende weg te werken is het taakgericht taalonderwijs à la NT2-Leuven. Dit expertisecentrum vertelt er niet bij dat zijn taalmethode 'Toren van Babbel' een complete flop werd – niettegenstaande de vele subsidies.

    Ook Ferre Laevers had het in het verleden telkens over ons falende onderwijs dat de leerlingen enkel trucjes aanleert en een kadaverdiscipline oplegt, ook nog op het moment dat uit TIMSS'95 bleek dat onze leerlingen uitstekend scoorden. In een recente studie van Steunpunt ICO-Gent hing ook onderzoekster Kaat Delrue een karikatuur op van de situatie in het TSO/BSO en in het ASO ('Zure druiven, zoete krenten'). De expertisecentra legitimeren zich door het ophangen van een karikatuur van het bestaande onderwijs.

    De drie zgn. expertisecentra zijn in de eerste plaats begaan met hun eigen belangen; ze moeten de indruk wekken dat ze er nodig zijn om te zorgen voor de verlossing uit de ellende. Ze zijn dan zelfs geneigd de sterke kanten van ons onderwijs en belangrijke GOK-mechanismen (b.v. leerkrachtgestuurd leerproces) als knelpunten voor te stellen, om vervolgens uit te pakken met alternatieve tovermiddelen – die o.i. vaak een averechts effect sorteren. Men zou o.i. de 75 miljoen B.Fr. die het Steunpunt jaarlijks krijgt, op een veel betere manier kunnen besteden. Het laten monopoliseren van de begeleiding van de zorgverbreding is een verkeerde optie.

    Op de studiedag van het Steunpunt Gok waren veel beleidsmensen aanwezig, met inbegrip van minister Vandenbroucke en enkele kabinetsmedewerkers. Niemand van hen reageerde op de voorgestelde GOK-ideologie en op de gedebiteerde kwakkels over 'Vlaanderen als wereldkampioen zittenblijven' e.d. Zelf kregen we achteraf maar 2 minuten de tijd om een en ander te weerleggen; hierbij konden we niet op de steun rekenen van aanwezige beleidsmedewerkers.

    5             Miskenning GOK-hefbomen & nefast beleid

    5.1          Miskenning GOK-hefbomen

     Als vertrekpunt voor verdere democratisering en zorgverbreding, werken de miskenning van het relatief hoog GOK-gehalte van ons onderwijs en het nastreven van een GOK-utopie eerder verlammend en contraproductief. Waarom zouden we ons nog inspannen als we de voorbije 50 jaar zo weinig bereikten en als de sociale mobiliteit er de voorbije jaren zelfs op achteruit ging? Als het onderwijs zo weinig bereikt heeft, dan kunnen we hier enkel uit besluiten dat het onderwijs machteloos is en dat het vooral mank loopt in het huiselijk milieu dat de kinderen te weinig ondersteunt. De GOK-ideologie berust op een gevaarlijke illusie die uiteindelijk een contraproductieve uitwerking heeft ten aanzien van het GOK-beleid.

    Ook de beleidsnota 2004-2009 erkent te weinig het hoge GOK-gehalte en maakt geen inventaris op van de GOK-hefbomen die verantwoordelijk waren/zijn voor de grote democratisering (vanaf 1950) en voor de grote 'volksverheffing', voor de hogere competenties van onze zwakkere leerlingen en voor de ronduit schitterende resultaten van de sterke leerlingen. We weten dus ook niet welke effectieve GOK-aanpakken we moeten veilig stellen en welke we in de toekomst verder moeten optimaliseren. De beleidsnota wekt al te vlug de indruk dat we inzake GOK vooral nieuwe richtingen uitmoeten en dit was ook het geval tijdens het beleid van minister Vanderpoorten.

    Samen met de bekende socioloog René Boudon (o.c.) zijn we ervan overtuigd dat veel hervormingen het GOK-gehalte van het onderwijs aantasten of ineffectief zijn. Volgens Boudon hebben heel wat hervormingen de leeropdracht van de school aangetast en kregen hierdoor vooral de benadeelde kinderen minder leerkansen (zie punt 5.2). Samen met Boudon geloven we ook dat het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen S.O. de onderwijskansen en motivatie van vooral de zwakkere leerlingen zal aantasten i.p.v. bevorderen (zie punt 5.3).

    5.2          Miskenning effectieve (achterstands)didactiek

    De belangrijke instructietaak van de leerkracht en het jaarklassensysteem zijn twee belangrijke GOK-hefbomen. CEGO-Leuven, het Steunpunt Gok, de overheidspublicaties … pleiten echter voortdurend voor leerlinggericht onderwijs en voor het afschaffen van het jaarklassensysteem. Ferre Laevers stelde vanaf 1976 dat enkel een radicale ommekeer – richting vrij initiatief, zelfsturing, ontscholing en ontsystematisering – soelaas kon brengen.

     Als oplossing nummer 1 pakt het Steunpunt GOK anno 2004 nog steeds uit met de typische EGO-slogan 'de leerder centraal' (p. 36). Volgens Laevers moesten we bij leerachterstand zelfs niet aan zorgverbreding doen als het kind voldoende betrokken blijkt en wordt een kind evenzeer leesrijp door te spelen in de poppenhoek. In het Nederlandse Minderhedenrapport 2002 is echter de centrale conclusie dat precies leerlingvolgende aanpakken à la Laevers haaks staan op een effectieve achterstandsdidactiek. We lezen: "Uit een veelheid van onderzoek blijkt dat de leerlinggerichte open benadering een averechtse uitwerking heeft, vooral voor probleemleerlingen. Zwakkere leerlingen zijn het meest gebaat met een grote leerkrachtgestuurde aanpak, zelfs in het kleuteronderwijs". Hoe meer de leerling zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn eigen leerproces, hoe meer zijn sociale achtergrond zal meespelen.

    Ook de taalaanpak van NT2-Leuven is o.i. te weinig activerend en stimulerend. NT2-Leuven besteedt verder weinig aandacht aan het aanvankelijk en technisch lezen dat o.i. wél al in de kleuterschool een belangrijke aanzet moet krijgen (cf. Leerlijn Tussendoelen beginnende geletterdheid, Expertisecentrum Nederlands, Nederland). De aanpak van het aanvankelijk lezen volgens de whole-language-visie (à la NT2-Leuven) zou overigens heel wat leesproblemen veroorzaken. Weinigen geloven overigens in de Leuvense aanpak van het spellingsonderwijs.

    In het Nederlandse Minderhedenrapport 2001 lezen we verder: "De positieve effecten van effectief achterstandsonderwijs zijn bekend maar het valt niet mee op te boksen tegen de dominante ideologie van het leerlinggericht onderwijs." De constructivistische zelfsturing staat haaks op een effectieve achterstandsdidactiek; hierdoor werden al de onderwijskansen van de zwakkere leerlingen aangetast. Gelukkig hecht(t)en Vlaamse leerkrachten en ouders veel belang aan de instructie en aan het behoud van het jaarklassensysteem; dit verklaart ook onze (relatief) goede resultaten.

    5.3          Middenschoolutopie & heterogene klassen

    In de vorige bijdrage toonden we aan dat ons secundair onderwijs al een vrij hoog GOK-gehalte heeft. Het zomaar verlengen van de heterogene aanpak van het basisonderwijs zou o.i. de talentontplooiing van zowel de zwakkere als de sterkere leerlingen aantasten i.p.v. stimuleren. Dit is ook de reden waarom men in Nederland de gemeenschappelijke basisvorming zal verminderen; aldus zullen 12-jarigen nu niet langer meer naar Vlaanderen moeten komen om meer technische praktijkvakken te kunnen volgen. Het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen in het S.O. lijkt één van de belangrijkste prioriteiten binnen het huidige GOK-debat, binnen het project 'Accent op talent' en binnen de beleidsnota die een 'proeftuinen-project' à la 'Accent op talent' wil opzetten.

    In Frankrijk publiceerde de grote oudervereniging van de publieke scholen – PEEP – op 3.03.04 een standpunt tegen het nastreven van heterogene klassen (Audition de la PEEP, commission Thélot, zie Internet). Het belangrijkste argument luidt: "Une trop grande différence de niveau démotive les bons élèves et démoralise ceux qui sont en situation d'échec". In de scholen probeert men volgens de ouderconfederatie toch op alle manieren te ontsnappen aan de vooropgestelde heterogeniteit en ook de leerkrachten zijn de eerste die voor hun eigen kinderen pogingen ondernemen om hieraan te ontsnappen. Ook in een enquête bij leerkrachten bleek dat de overgrote meerderheid niet geloofde in het gezamenlijk optrekken. In haar onderzoek 'Teaching Diverse Learners: a Practice-Based Perspective'  stelde Jacquelien Bulterman-Bos (V.U. A'dam) vast dat zowel de ondervraagde leerkrachten als leerlingen negatieve ervaringen hebben met sterk heterogene klassen in de eerste graad S.O. (zie volgende Onderwijskrant).  

    Duitse studies wijzen uit dat cognitief en/of sociaal benadeelde leerlingen zwakker presteren in de 'Integrierte Gesamtschule' dan in categoriale scholen. De sociaal bewogen Gabriel Langouet schreef een boek over experimenten met radicale vormen van 'collège unique' in Frankrijk; hij moest toegeven dat deze scholen 'contribuaient à agrandir les écarts entre élèves' : "de sociaal benadeelde jongens maakten weinig vooruitgang en de meisjes gingen er nog op achteruit" (Suffit-il d'innover? , Paris PUF, 1985). Veel hervormingen en GOK-maatregelen sorteerden volgens Boudon (o.c.) een averechts effect omdat ze de basisgrammatica van degelijk onderwijs aantastten; hij verwijst o.a. naar de schade die is aangebracht door het invloedrijke Franse beleidsrapport Gros-Bourdieu van 1989.

    In Vlaanderen werken we langer met heterogene klasgroepen dan in de meeste landen – tot en met het zesde leerjaar lager onderwijs; in Duitsland slechts tot het 4de leerjaar, in Engeland en Frankrijk slechts tot het 5de leerjaar. Deze aanpak levert meer voordelen op voor de zwakkere leerlingen dan nadelen voor de excellente leerlingen. De negatieve invloed van een klassamenstelling met meer laagpresterende kinderen is volgens een aantal studies van Peetsma e.a. wel kleiner dan algemeen gedacht wordt; verder bleken klassen met vooral allochtone leerlingen zelfs meer vooruitgang op te leveren in rekenprestaties. Het besluit van de onderzoekers luidt: "Uit deze onderzoeksresultaten dringt zich geen behoefte op aan een specifiek spreidingsbeleid voor laagpresterende leerlingen, naast de gebruikelijke extra ondersteuning of specialisatie van het onderwijs" (T. Peetsma e.a., Kan een eenzijdige klassamenstelling de ontwikkeling van leerlingen afremmen? Ped. Studiën, 2003, 80, p. 339-357).

    Naar schatting zijn 95 % van de leerkrachten en ouders ervan overtuigd dat het langer werken met zo'n heterogene groepen in het S.O. voor bijna alle leerlingen nadelig is, omwille van de grote verschillen in capaciteiten, belangstelling en toekomstig beroep. We hebben aanvankelijk enig heil verwacht van de invoering van het VSO die door professor C. De Keyser zo sterk bepleit werd. Toen we merkten dat het Vlaamse VSO, de Engelse 'comprehensive school', de Duitse 'Gesamtschule' en het Franse 'collège unique' hun comprehensieve beloftes niet inlosten, hebben we ook onze vroegere opvattingen omtrent deze thematiek bijgesteld. We begrepen ook beter waarom de meeste VSO-scholen enkel met gematigd heterogene klassen wilden werken en waarom er een B-klas was. In 1989 werd het VSO teruggeschroefd omdat het volgens de meeste leerkrachten en ouders te radicaal was en omdat het te duur was. Het wegwerken van de schotten tussen de onderwijsvormen, de invoering van VSO tot de derde macht, is echter opnieuw een belangrijke beleidsprioriteit.

    5.4          Finland– en  middenschool–sprookje van STAM

    Minister Vandenbroucke stelt dat 'landen als Finland en Canada er wel in slagen om vrijwel iedereen op een hoog kwaliteitsniveau te brengen' (DS, 14.01.05) en dat dit ook zijn doelstelling is. Op de studiedag van het Steunpunt GOK (23.11.05) fantaseerde Ludo Decaluwé, STAM-voorzitter,  dat Vlaanderen wereldkampioen zittenblijven; nergens zitten meer 15-jarigen op leeftijd dan bij ons. Volgens Decaluwé zijn in de autonome middenscholen alle GOK-problemen opgelost.

    De Finse onderwijskundige Thelma von Freymann schrijft echter dat de voorstanders van de radicale middenschool (de Integrierte Gesamtschule) de goede PISA-score van Finland misbruiken door een verkeerde voorstelling van het Finse onderwijs op te hangen. Zij wekken ten onrechte de indruk dat hun comprehensieve onderwijsvisie daar gepratikeerd wordt en dat de leerlingen er tot de leeftijd van 16 jaar gemeenschappelijk optrekken (Zur Binnenstruktur des finischen Schulwesens, in: Freiheit der Wissenschaft, juni 2002 (ook op Internet). Nico Hirtt meent ook met cijfers en onderzoek te kunnen aantonen dat het onderwijs in de Scandinavische landen veel minder democratisch is dan veelal wordt voorgesteld (Ongelijkheid op school, Democratische School, maart 2002).

    De Finse Freymann stelt dat in Finland bepaalde scholen meer op een Duits gymnasium (ASO) lijken en andere eerder op een Duitse Hauptschule (TSO). Ze schrijft verder: "Die weitverbreitete Vorstellung, das finische Schüle mit hilfe binnendifferenzierender Unterrichtsmethoden in sich ausgesprochen heterogene Klassen bedienen, ist also falsch." We vernemen nog dat zelfs in de Finse basisschool de groepen niet totaal heterogeen zijn, aangezien de leerlingen vanaf de tweede graad er moeten kiezen voor een leren van moeilijke tweede taal (Russisch) of voor gemakkelijke tweede taal; zo kan men spreken van verkapte niveaugroepering.

    Th. Von Freymann voegt er ook nog aan toe dat er in het basisonderwijs overwegend klassiek gewerkt wordt met klassikale instructie en jaarklassen, gecombineerd met een uitgewerkt systeem van zorgverbreding (1 extra gespecialiseerde leerkracht per groep van 50 leerlingen). Naast de grote investering in zorgverbreding, is volgens haar ook de kleinschaligheid een belangrijke troef voor Finland. Door de lokale en klimatologische omstandigheden is er in Finland ook een grotere leescultuur dan elders en dit verklaart mede het hoge leesniveau.

    Finland kent verder ook veel minder allochtone leerlingen uit laaggeschoolde milieus. Het vergelijken van de uitslagen van Finse allochtone leerlingen (vaak afkomstig uit Scandinavische landen) en Vlaamse allochtone leerlingen (vaak afkomstig uit Turkije of Marokko) is dus zinloos. Allochtone leerlingen die het Nederlands onvoldoende beheersen scoren ook voor de PISA-opgaven wiskunde onder hun niveau omdat ze de lange tekstopgaven veel minder goed begrijpen. In PISA-2000 bleek dat Luxemburgse leerlingen met Duits als moedertaal ook zwak scoorden omdat de opgaven enkel in het Frans gepresenteerd werden. In PISA-2003 konden deze leerlingen Duitstalige opgaven kiezen en ze scoorden dan ook beter, zowel voor lezen als voor wiskunde.

    5.5          Ondoordachte maatregelen

    Nog een paar recente voorbeelden van beleidsmaatregelen die een averechts GOK-effect sorteren of die uit de lucht gegrepen zijn:

    *De recente denkpiste van Vandenbroucke om de inschrijving van 'witte leerlingen' te mogen weigeren lijkt ons ook niet haalbaar en niet wenselijk.

    *Het bouwen van grote sociale wijken, leidde tot een te grote concentratie van probleemleerlingen.

    *Velen voorspelden dat het absoluut inschrijvingsrecht de witte scholen witter zou maken en de zwarte nog zwarter. Ook prof. Paul Mahieu geeft nu toe dat het gelijkekansendecreet een desintegrerend effect sorteert (Gelijke kansen volstaan niet, Streven, december 2004).

    *Steve Stevaert interpreteert 'de beelden van ouders in tentjes voor de deur van de school van hun keuze' (veelal een Freinetschool!) als een uiting van sociale selectie - waaraan hij zich al lang ergert (DS, 15.01.05). Maar precies de beleidsmensen – de SP.A -onderwijsschepenen van Gent en Antwerpen op kop, de ARGO … steunden het oprichten van (elitaire) alternatieve scholen. Stevaert en de SP.A -schepenen zijn nu verrast dat weinig of geen kinderen van de plaatselijke gemeenschap en geen arbeiderskinderen en allochtonen die scholen bevolken. Onderwijsschepen Coddens (Gent) zei onlangs dat hij hieraan iets wil doen. Coddens zal er echter nooit in slagen om 'gewone' kinderen naar die scholen te lokken, en zeker niet via het oprichten van nieuwe elitaire scholen.

    *Het verlengen van de universitaire studies door het invoeren van een vijfde jaar en door de invoering van allerhande 'flexibilisering' zal nefaste gevolgen hebben voor studenten uit minder gegoede milieus.

    *De KBS-commissie stelt voor om het leerproces om te turnen 'van doen naar denken'; de volksverheffing staat niet langer centraal en de benadeelde leerlingen zijn hier het meest de dupe van. 

    *Nicaise stelde onlangs dat elke leerling het recht heeft ASO, universiteit … te volgen (Visie, 24.10.03).

    6             GOK-hefbomen: erkennen en optimaliseren

    We doen dus afstand van de irreële verwachtingen van de GOK-ideologen. We accepteren ook de stelling dat er niet in elke sociale klasse evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten en dat de handarbeiderklasse in de loop van de voorbije vijftig jaar jammer genoeg intellectueel werd afgeroomd – mede als gevolg van de sterke democratisering en doorstromingskansen. Vanuit dit realistisch standpunt – ondersteund door het wetenschappelijk onderzoek en door het gezond verstand – kan het Vlaamse onderwijs inzake GOK o.i. een vrij positieve balans voorleggen, positiever dan in de meeste landen (zie landenvergelijkende studies). Deze positieve balans stimuleert ons om verder werken aan de optimalisering van de democratisering en van de zorgverbreding en oriënteert onze aangrijpingspunten.

    De GOK-ideologen erkennen de vele verdiensten van het verleden niet en proberen tevens de goede resultaten in landenvergelijkende studies te minimaliseren en om te draaien. Als we goed presteerden in het TIMSS-onderzoek van '95 en '97 stelden zelfs Jan Van Damme en Marie-Christine Opdenacker dat we in Vlaanderen minder belang hechtten aan probleemoplossend denken (Gelijke kansen in secundaire scholen?, Impuls, september 2004, p. 64). Uit het recente PISA-onderzoek (2003) blijkt echter dat de Vlaamse leerlingen schitterend presteren voor de proef wiskunde die vooral het probleemoplossend vermogen toetst en voor de afzonderlijke toets 'probleemoplossend leren'.

    Gok-ideologen maken geen inventaris op van de maatregelen die de voorbije decennia gezorgd hebben voor de grote sprong voorwaarts inzake democratisering. Het zijn die deugdelijke GOK-pijlers die we moeten verdedigen en verder optimaliseren, vaak tegen de afbraakneigingen van de GOK-ideologen in. Ook in de beleidsnota 2004-2009 vinden we geen enkele verwijzing naar de vele studies omtrent effectieve achterstandsdidactiek. We schetsen nu even een aantal belangrijke GOK-pijlers.

    *Het is o.m. dankzij de leerkrachtgestuurde aanpak, de activerende en expliciete instructie, de hoge verwachtingen en de degelijke leerkrachten … dat de generatie handarbeiderskinderen waartoe ik behoor – geboren kort na de tweede wereldoorlog – zoveel ontplooiingskansen gekregen heeft. Getalenteerde arbeiderskinderen stroomden al rond 1958 massaal door naar het ASO en naar de sterke TSO-richtingen en later naar het hoger onderwijs. De hoge verwachtingen ten aanzien van de leerlingen sloten overigens perfect aan bij de werkcultuur in veel arbeidersgezinnen. Anderzijds ervoeren we de aangeboden cultuur op school als 'volksverheffend', en niet zozeer als vervreemdend en burgerlijk zoals de Bourdieu en co (1970) wilden doen geloven. Als onze zwakkere Vlaamse leerlingen volgens de PISA- en TIMSS-studies nog steeds zo veel beter presteren dan elders, dan komt dat volgens prof. J.P. Verhaeghe omdat hier nog steeds de klassieke instructie meer aandacht krijgt. Het zijn nochtans precies die klassieke aanpakken en de hoge verwachtingen die door veel beleidsadviseurs aangewezen worden als oorzaak van de sociale discriminatie. Naarmate de schoolse verwachtingen in het TSO en BSO afnamen, is ook de waardering voor deze onderwijsvormen gedaald.

    *We pleiten al sinds het VLO-startcolloquim – september 1973 – voor een onderwijsvoorrangsbeleid en voor zorgverbreding. We hebben jammer genoeg – samen met anderen – 12 jaar moeten ijveren voor het structureel voorzien van zorgverbredingsuren en dan nog is dit aantal uren veel te beperkt. Het GOK-decreet beklemtoont ook te weinig de preventieve benadering en het feit dat de zorgverbredingsuren vooral in functie moeten staan van de rechtstreekse begeleiding van de probleemleerlingen.

    *We werken in Vlaanderen enerzijds langer met heterogene klasgroepen - tot de leeftijdsgroep van de 12-jarigen; anderzijds houden we in het S.O. iets meer rekening met de uiteenlopende niveaus en interesses dan bepaalde andere landen; zo krijgen een aantal 13-jarige leerlingen meer technische vakken dan in Frankrijk en Nederland. Dat lijkt ons een belangrijke GOK-troef.

    *We beschikken over een specifieke opleiding voor de lagere cyclus van het S.O., het regentaat. Mede daardoor scoort onze lagere cyclus ook beter dan elders. Toch worden de lagere cyclus en de regentaatsopleiding sinds 1991 als grote knelpunten bestempeld. We voerden een verbeten strijd voor het behoud van het regentaat en met succes. We blijven ook protesteren tegen overheidsmaatregelen – o.a. verminderen van deliberatienormen en flexibilisering – die leiden tot een daling van het niveau van de kandidaat-leerkrachten.

    *Naast algemeen didactische aanpakken – zoals activerende instructie, hoge verwachtingen stellen, geduldig begeleiden, e.d. – beklemtonen we in onze vakdidactische publicaties over rekenen, lezen en spelling het actualiseren en optimaliseren van oerdegelijke aanpakken. In functie van de GOK is er een zeker herstelbeleid nodig, het in ere herstellen van klassieke deugdelijke methodieken. Vroeger slaagde het basisonderwijs beter in het vergroten van de leerwinst van sociaal en/of cognitief benadeelde leerlingen.

    * De beleidsnota vermeldt het probleem van de taalvaardigheid, maar formuleert te weinig wat er moet gebeuren. Het Steunpunt GOK onderkent te weinig dat de gewone ontwikkelingsplannen en leerplannen ontoereikend zijn om de grote 'taalproblemen' van  allochtone leerlingen aan te pakken. Voor die leerlingen moet er veel meer tijd geïnvesteerd worden in intentionele taalactiviteiten. Heel belangrijk ook is de receptieve benadering – b.v. het beluisteren van goed en aangepast taalgebruik van de kleuterjuf. Waarom krijgen deze kinderen ook niet een paar uren extra-taal na schooltijd, b.v. op dagen waarop de school om 15 uur eindigt? Ook voor de andere zorgkinderen is er extra leertijd nodig.  Waarom is e

    18-10-2017 om 11:03 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:GOK, democratisering
    >> Reageer (0)
    17-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verschil tussen rector Sels en egalitaire ideoloog-rector Van Goethem & egalitaire sociologen

    Verschil tussen KUL-rector Sels en vooringenomen UA-rector Van Goethem en egalitaire ideologie/fundamentalisme van Vlaamse onderwijssociologen

    Sels: "Maar uiteindelijk hebben we hier een minister die niet opteert voor de censuur en die zelf op de barricaden gaat staan. Duidelijk maakt dat wetenschappers - i.c. Nicaise en co -ook geen vestaalse maagden zijn die vrij zijn van ideologie en ik kan dat ergens wel hebben." Van Goethem gaat er blijkbaar wel van uit dat de statistische berekening van de armoede door Nicaise en Vrancken niet voor kritiek vatbaar is.

    De uitspraken van Van Goethem een maand geleden over sociale discriminatie in het onderwijs getuigden eveneens van zijn egalitaire ideologie/fundamentalisme. Hij sloot zich zomaar aan bij de visie van Nicaise, Jacobs, Agirdag ...

    Jammer genoeg werden de Vlaamse onderwijssociologen de voorbije decennia door de beleidsmensen/ media/ VLOR/onderwijskoepels/ ... als 'Vestaalse maagden vrij van ideologie' beschouwd - vrij van egalitaire ideologie/fundamentalisme. De wijze waarop die sociologen de voorbije dagen reageerden op een uitspraak van Daniëls die ze niet eens beluisterd hadden, illustreerde eens temeer hun vooringenomenheid.

    We illustreren even de egalitaire ideologie.

    Nicaise, Jacobs, Agirdag … schrijven de verschillen in leerprestaties, studiekeuze ... bijna enkel toe aan omgevingsfactoren als sociale en economische aspecten van de familiale achtergrond, en aan de gedifferentieerde eerste graad s.o.

    In Tertio van 1 november 2000 lezen we: "Nicaise stelt dat ondanks de gelijke genetische aanleg van alle kinderen bij de geboorte de levensomstandigheden waarin zij opgroeien, bepalend zijn voor het verder ontwikkelen of fnuiken van het talent. Nicaise kraakt de mythe van de natuurlijke aanleg."

    Ides Nicaise poneerde in 2007 “De verouderde theorie over aanleg leidt een hardnekkig bestaan. IQ meet geen aangeboren capaciteit, maar enkel aanpassing aan de IQ-test'. Het is de bedoeling van egalitair onderwijs dat elke bevolkingsgroep evenredig participeert aan alle onderwijsniveaus” (De School van de Ongelijkheid, EPO, 2007 p. 88 e.v.). .”

    Socioloog Dirk Jacobs schreef in een KBS-studie van 2009: “Het is onverantwoord te veronderstellen dat kinderen van laaggeschoolde ouders gemiddeld minder intellectuele aanleg hebben.”

    In het KBS-rapport ’Prestaties van de leerlingen van buitenlandse herkomst in Belgi뒒 van 2007 stelde Dirk Jacobs dat we zeker niet mochten veronderstellen dat er een verschil in aanleg zou kunnen zijn tussen autochtone en allochtone leerlingen: “Intelligentie komt immers in alle lagen van de samenleving op een vergelijkbare wijze voor – arme kinderen zijn niet minder intelligent dan rijke kinderen ‘(p 38). De belangrijkste conclusie van Jacobs en co luidde: “Zoals al decennialang blijkt, blijft de school de maatschappelijke ongelijkheid omzetten in onderwijsongelijkheid, nu ook voor de migrantenleerlingen” (p. 47).

    De intellectuele aanleg is volgens Nicaise, Jacobs, Agirdag ... evenredig verdeeld over alle bevolkingslagen en er moeten dus procentueel evenveel handarbeiderskinderen doorstromen naar aso en universiteit.
    Wie het niet eens was/is met deze stelling, werd/wordt beschuldigd van 'sociaal racisme'.

    Onze reactie - en ook deze van de professoren Dronkers, Duyck, Van den Broeck in tal van publicaties

    *Er zijn nog steeds veel sociologen die niet aannemen dat ‘momenteel’ de gemiddelde intelligentiescore van autochtone leerlingen uit de lagere klassen substantieel lager is dan die van kinderen in hogere klassen.

    *Socilogen misbruiken  de correlatie tussen het scholingsniveau van de moeder en de leerresultaten. Ze interpreteren het scholingsniveau louter als een sociaal-economische factor (SES) en dit niettegenstaande het scholingsniveau in sterke mate samenhangt met de intellectuele aanleg (nature). En uit de hoge correlatie besluiten ze dat de sociale discriminatie op school enorm is. Ze beseffen blijkbaar niet dat voor de grote democratisering van het onderwijs die correlatie lager was. Volgens hun redenering zou het Vlaams onderwijs in de jaren 1940-1950 democratischer geweest zijn dan op vandaag.

    *Sociologen baseren ook veel van hun uitspraken over sociale discriminatie ten onrechte op de zgn. prestatiekloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen.
    In Zweden b.v. presteren zowel de betere als de zwakkere leerlingen voor PISA en TIMSS veel lager dan de Vlaamse, maar de prestatiekloof is er kleiner. Volgens de sociologen is de discriminatie in Zweden dus opvallend lager en dit niettegenstaande leerlingen uit lagere milieus er zwakker presteren dan de Vlaamse.

    Door de nivellering van het Vlaamse onderwijs telden we de voorbije jaren minder toppers voor PISA en TIMSS, waardoor de prestatiekloof gedaald is. Volgens de logica van de sociologen is dus de sociale discriminatie wat afgenomen . Als we dus on onderwijs verder nivellering - b.v. door invoering van gemeenschappelijke eerste - volgens sociologen liefst eerste én tweede graad, dan zou de discriminatie gevoelig verminderen.

    Prof. Jaap Dronkers, wijzelf e.a. wezen er ook op dat in de officiële PISA-vergelijkingen er ook  geen rekening gehouden wordt met de enorme verschillen tussen de allochtone leerlingen. Dit is eveneens het geval in de KBS-rapporten opgesteld door de Vlaamse socioloog Dirk Jacobs.


    Het meest frappant was de vergelijking met Canadese allochtone leerlingen die in Canada evengoed presteren als de autochtone. Jacobs en Co vermeldden nooit dat Canada een selectief immigratiebeleid voerde en vooral geschoolde migranten rekruteerde en Vlaandere b.v. vooral laag- of niet-geschoolde.

    Dronkers: “De officiële PISA-publicaties behandelen alle migranten als een homogene groep. Er wordt geen rekening gehouden met de herkomstlanden van migrantenleerlingen en van hun ouders. Minder politiek correct onderzoek met deze PISA-data laat zien dat verschillen in herkomstlanden belangrijker zijn voor de verklaring van onderwijsprestaties van migrantenleerlingen dan verschillen in bestemmingslanden. (Dronkers verwijst naar eigen onderzoek waaruit o.a. blijkt dat Turkse en Marokkaanse leerlingen overal zwak scoren. Aziatische leerlingen presteren meestal vrij goed.)

    Dronkers: “Verder blijken onderwijsstelsels voor migrantenleerlingen ook andere gevolgen te hebben dan voor autochtone leerlingen. Hierdoor verschillen de relaties tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid van 15-jarige leerlingen nogal tussen autochtone en allochtone leerlingen in de verschillende OESO- landen. In sommige landen is die relatie voor autochtone leerlingen zwakker dan voor allochtone leerlingen (Zweden, Noorwegen, Italië, Catalonië), terwijl het in andere landen (Wallonië, Frankrijk, Israel, Engeland, Duitsland, Verenigde Staten, Nederland) precies andersom is: daar is de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor autochtone leerlingen juist sterker dan voor allochtone leerlingen.

    Dronkers: “Dit verschil kan komen omdat in het eerste geval de migranten in dat land erg heterogeen zijn in sociaal-economisch opzicht en/of hun land van herkomst, terwijl in het tweede geval de migranten juist meer homogeen zijn. Ook komt het voor dat de relatie tussen ouderlijk milieu en taalvaardigheid voor alle leerlingen hoger is dan de afzonderlijke relaties voor de autochtone en allochtone leerlingen (Oostenrijk, Luxemburg, Vlaanderen). Dat laatste kan komen doordat allochtone leerlingen in dat land een erg laag ouderlijk milieu hebben of veel afkomstig zijn uit herkomstlanden met lage onderwijsprestaties.” Dit laatste is dus ook het geval voor Vlaanderen. Zo kan men niet zomaar Vlaamse allochtone leerlingen vergelijken met Canadese en Finse. 

    Staatssecretaris voor Armoedebestrijding Demir haalde vorige week hard uit naar twee auteurs van het boek ‘Armoede in België’. Luc Sels ,rector van de KUL…
    vrt.be

    17-10-2017 om 12:56 geschreven door Raf Feys  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:sociale discriminatie
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs