Onderwijs. Niet meer, maar minder schooluitval in Vlaanderen. Stemmingmakerij in 'De Standaard'
Stemmingmakerij
vandaag (20 februari) in de krant De Standaard: België slechts 20ste in strijd
tegen schooluitval
We lezen: In België
verlaat 12 procent van de jongeren de school zonder diploma. In 2009 was dat
met 11,1 procent ietsje minder. Opvallend is vooral dat we in 2009 nog bij de
beste tien landen van de EU behoorden.
Vlaanderen is België niet. Vlaanderen kent geen 12%, maar
amper 8,7% jongeren zonder einddiploma. Dit is ook iets minder dan 3 jaar
geleden. Vlaanderenscoort beter dan de
meeste Europese landenenzelfs iet beter dan onderwijsparadijs
Finland (8,9%), een land met weinig allochtone leerlingen en armoede.
De kop in 'De Standaard': België slechts 20ste in strijd tegen schooluitval is dus de
zoveelste stemmingmakerij tegen ons onderwijs. Vlaanderen is dus ook geen kampioen
schooluitval en presteert ook hier - net zoals in PISA-2012- beter dan de
landen met comprehensief s.o., met een gemeenschappelijke lagere cyclus. De
pleitbezorgers voor structuurhervormingen s.o., de opstellers van het
Masterplan, Smet en Monard en Dirk Van Damme, de kopstukken van de
onderwijsnetten, de onderwijssociologen... hebben de voorbije jaren de kwakkel
verspreid dat Vlaanderen kampioen schooluitval was en dat dit het belangrijkste
knelpunt was. Ze wekten hierbij ten onrechte de indruk dat in landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. de schooluitval veel beperkter was en dit
was hét argument om ook in Vlaanderen een gemeenschappelijke eerste graad in te
voeren. Onderwijskrant heeft dit alles
steeds ten stelligste betwist.
Daar de schooluitval vooral voorkomt bij allochtone en
anderstalige leerlingen stelde Onderwijskrant steeds de invoering van intensief
NT2-onderwijs als prioritaire hervorming voor. In De sociale staat van
Vlaanderen-2013 geven zelfs Nicaise en co toe dat die beperktere uitval een
gunstig gevolg is van onze gedifferentieerde lagere cyclus s.o. en va het
vroegtijdig aanbieden van technische richtingen. Bij anderstalige leerlingen
met een laagopgeleide moeder zijn er 40,6% jongens zonder diploma en 29,7%
meisjes. Bij anderstalige leerlingen met een hoogopgeleide moeder is er nog
steeds 26,4% jongens. We moeten dus prioriteit verlenen aan een degelijk
taalbeleid, aan de invoering vooral van intensief NT2 vanaf de eerste dag van
het kleuteronderwijs. De structuurhervormingen van het Masterplan zullen enkel
tot meer uitval leiden.
Onderwijs. prof. Kirscner pleit voor verniuewing in continuïteit en tegen nieuwlichterij
Prof. Paul Kirschner houdt pleidooi voor vernieuwing in continuïteit - met conserveren van sterke kanten & tegen de vele nieuwlichterij
Prof. Kirschner: Gooi het kind niet met het badwater weg
Geschreven door Emmanuel Naaijkens - 16-02-14
INTERVIEW | Prof. Paul Kirschner is kritisch over onderwijsvernieuwingen. Er worden volgens de Limburgse hoogleraar (verbonden aan de Open Universiteit) soms regelrechte broodjes aap verteld, bijvoorbeeld over multitasking. Niet dat Kirschner tegen innovatie is, maar dan wel gestoeld op degelijk wetenschappelijk onderzoek.
U bent geboren en getogen in de Verenigde Staten en in 1973 naar Nederland gekomen. Op wat voor middelbare school zat u?
Ik zat op de beste middelbare school van Amerika, de Bronx High School of Science in New York City. Ja, de Harvard van het voortgezet onderwijs. Om een idee te geven, de school heeft zeven Nobelprijswinnaars voortgebracht in harde wetenschappen. Er gelden zeer strenge toelatingseisen. Ik deed er elektronica en hogere wiskunde.
Een school dus die excelleren stimuleert en leerlingen uitdaagt. Dat is in Nederland een hot item. Maar wij hebben hier moeite met selecteren aan de poort. Hoe kijkt u daar tegenaan?
Daar kunnen we een lange filosofische discussie over beginnen die terug gaat naar de Contourennota (kabinet Den Uyl, red.). Iedereen is gelijk of iedereen heeft gelijke kansen. Dat zijn hele verschillende dingen, men heeft de neiging die door elkaar te halen. Iedereen heeft recht op gelijke kansen, maar niet iedereen heeft dezelfde kans van slagen. Het gaat erom dat je door moet kunnen stromen als je over de kennis, kunde, competenties enz. beschikt om verder te komen. Dat vond ik zo prachtig aan de Mammoetwet. Je kon van mavo, naar havo, naar vwo. Of van mbo naar hbo naar de universiteit. Ik ken mensen die zo gepromoveerd zijn.
Wij doen hier tegenwoordig aan ranking van scholen, wat in de VS heel gewoon is. Is dat een goede ontwikkeling?
Het heeft voor- en nadelen. Positief is dat het de ouders een idee niet hét idee geeft van kwaliteit. Maar die lijstjes leiden ook tot vervelende onderwijskundige repercussies. Scholen nemen een verdedigende houding aan. Eerst gaven ze een kind de kans om bijvoorbeeld de havo te doen, ook al wisten ze niet zeker of het zou slagen. Een jaar overdoen of alsnog naar de mavo gaan was geen bezwaar. Dat is nu heel anders. Ze plaatsen kinderen op een niveau waarvan ze menen zeker te weten dat ze zonder doubleren een diploma halen. Want je wilt als school geen negatieve punten in de ranking door doubleren en afstromen. Maar je moet een school toch niet straffen omdat je kinderen kansen hebt gegeven?
Er bestaan volgens u hardnekkige mythes in het onderwijs als het gaat om innovatie. Hoe zit dat?
Waar het om draait is dat je op twee manieren naar de wereld kunt kijken om de waarheid te zien. Je hebt de alledaagse waarheidsvinding en het kenmerk daarvan is: je ziet iets en je neemt dat aan als waar en je handelt er naar. En je hebt de wetenschappelijke waarheidsvinding. Je ziet iets en je gaat een hypothese maken en een tegenhypothese. Je gaat je niet blindstaren op wat je ziet, geen self fulfilling prophecy of confirmation bias; je kijkt heel goed naar je data. En als het niet uitkomt zoek je naar alternatieven. De uitspraken over de Homo Zappiëns, de digital natives, de generatie XYZ , de generatie Einstein noem maar op - zijn allemaal gebaseerd op alledaagse waarheidsvinding. Het heeft niets met wetenschap te maken, het is niet bewezen.
Op veel scholen worden nu laptops en iPads aangeschaft. Vanuit het idee dat jongeren zo goed zijn met de nieuwe media en allerlei dingen tegelijk kunnen doen. Is dat een mythe?
Multitasken is echt onzin, tal van onderzoek laat dat zien. We kunnen als mens niet multitasken want we hebben maar één stel hersens. Multitasken wil zeggen dat je twee denk- of informatieverwerkende processen tegelijkertijd uitvoert. We hebben het níet over iets wat je geautomatiseerd hebt, want dan kun je wel een boel tegelijkertijd doen. Maar als het gaat over denk- of informatieverwerkende processen zijn we daar niet toe in staat.
Maar je kunt toch schakelen, van de ene taak naar de andere? Dat doen we als mens voortdurend.
Ja, maar naarmate je meer tussen taken schakelt en dus het denken onderbreekt maak je meer fouten en duurt het langer. Je hoeft toch niet alles tegelijk te doen? Waarom zou je je mail checken als je met iemand een diep gesprek voert of in een echt denkproces zit? Ik heb onderzoek gedaan naar mensen die tijdens het studeren voortdurend met Facebook bezig waren. En naar mensen die studeerden en daarna pas met de computer aan de slag gingen. Die eerste groep scoorde een vol punt lager dan de andere groep. Ander onderzoek heeft laten zien dat het de eerste groep 1,8 keer zoveel tijd kost om een kleine tekst door te nemen en tot dezelfde beheersing te komen als de tweede. Probleem is dat de Facebookers die extra tijd niet nemen!
Als je leerlingen met nieuwe media bezig ziet, lijken ze daar heel handig in te zijn.
Alle onderzoeken laten zien dat de meeste jongeren heel knoppenvaardig zijn dát is wat we zien maar ook dat ze informatiearm zijn. Knippen en plakken enzo lukt ze prima. Maar ze zijn niet of nauwelijks in staat tot kenniscreatie of tot kennisdeling. Mensen van oudere generaties zien die jongeren en denken dat kan ik niet, dus dat moet wel iets bijzonders zijn. Het is alledaagse waarheidsvinding en iedereen doet er aan mee: politici, schoolhoofden, docenten, ouders. En propageren of papagaaien het.
Hoe manifesteert zich dat in het onderwijs?
Met experimenten zoals de iPadscholen en eerder het studiehuis. Met onderwijs gebaseerd op ontdekkend leren. Maar alleen als je kennis hebt kun je snappen wat je ziet en niet andersom. Een lerende weet per definitie weinig, daarom is het ook een lerende. De manier waarop een wetenschapper nieuwe kennis ontdekt kun je dus niet toepassen in het onderwijs. Maar dat idee is wel het onderwijs ingeslopen. Het klinkt aannemelijk, maar het is echt een broodje aap.
Onderwijsinnovatie is dus eigenlijk zinloos?
Nee, want het onderwijs kan altijd efficiënter, effectiever en bevredigender. Maar wat we nu doen - de didactische technieken die wij hebben - is voor het grootste deel toereikend. Wat we misschien missen is het samenwerkend leren. Het gaat erom dat we het repertoire aan didactische technieken uitbreiden met werken in groepen. Daarbij hoort ook gebruik van nieuwe technologische gereedschappen. In het begin van de vorige eeuw waren er ook veel publicaties over nieuwe inzichten. J.W. Gunning (hoogleraar pedagogiek, red.) schreef toen al dat noch vastklampen aan het bestaande, noch het meewaaien met alle nieuwe winden een juiste houding is. Met andere woorden: gooi het kind niet met het badwater weg. Kijk goed waar je het onderwijs mee kunt verbeteren en doe dat evolutionair en niet revolutionair.
Achtergrond prof. dr. Paul A. Kirschner (62): o.a. hoogleraar onderwijspsychologie i.h.b. leren en cognitie aan de Open Universiteit en hoogleraar leren en onderwijstechnologie aan Oulun Yliopisto (Universiteit Oulu, Finland).
[Dit interview is eerder geplaatst in VO-magazine, januari 2014]mm
Onderwijs.Beperkte ongekwalificeerde uitstroom dankzij gedifferentieerde eerste graad s.o. , aldus âDe sociale staat van Vlaanderen-2013â
Beperkte
ongekwalificeerde uitstroom dankzij gedifferentieerde eerste graad s.o. &
vroege technische richtingen, aldus recent rapport van Nicaise, De Fraine e.a.Maar volgens Nicaise en co zou onze eerste
graad op korte termijn toch tot meer sociale discriminatie leiden!? (Rapport: De
sociale staat van Vlaanderen- 2013)
1.Beperkte
ongekwalificeerde uitstroom van 8,7%
We ergeren ons al vele jaren aan de kwakkel
dat Vlaanderen kampioen is inzake ongekwalificeerde uitstroom (OU) en dat dit
vooral een gevolg was van onze gedifferentieerde eerste graad s.o.De voorbije maanden en jaren kwam de
thematiek van het vroegtijdige schoolverlaten (zonder einddiploma) geregeld ter
sprake al vanaf de hervormingsnota van de commissie-Monard van 2009. Het leek
op een collectieve hysterie uitgelokt door de pleitbezorgers van de hervorming
van het s.o. Ook onze
onderwijssociologen (Nicaise, Jacobs, Van Houtte ...) vonden steeds dat enkel
een gemeenschappelijke eerste graad (en liefst zelfs comprehensief onderwijs
tot 16 jaar)de sociale discriminatie en
de hoge OU kon wegwerken. Tijdens de Panorama-uitzending van 7 maart
2013 lamenteerde ook de onderwijskundigeBieke De Fraine nog over de hoge OU.
In het recente overheidsrapport De sociale staat van
Vlaanderen 2013 (december 2013) is het onderwijshoofdstuk volledig gewijd
aan het fenomeen van de voortijdige schoolverlaters. Tot onze verwondering
geven Nicaise, De Fraine ... voor het eerst
openlijk toe dat de OU in Vlaanderen vrij beperkt is (8,7% volgens
Eurostat-berekening = personen tussen de 18 en 24 zonder diploma)Dat is in tegenspraak met hun vroeger
gelamenteer. Er zijn tal van EU-landen met meer dan 20%. De Vlaamse score is zelfs
8% lager dan in de Canadese provincie Ontario waar minister Smet zo
graag naar verwees.als modelland.
We vernemen verder: HetVlaamse Gewest leunt inzake
OU aan bij Finland. Finland telt nochtans veel minder allochtone en anderstalige leerlingen en veel minder
amoede. Wat in het rapport van Nicaise en co ontbreekt is een vergelijking met
de autochtone leerlingen uit andere landen. Als er in Finland evenveel
OU-jongeren zijn als in Vlaanderen, dan is er in dit comprehensiefland dus meer OU bij de autochtone
leerlingen. Dat pleit alvast tegen de invoering van een gemeenschappelijke
eerste graad.
2. Vooral
OU bij allochtone en anderstalige leerlingen
Voor de verschillen
tussen de autochtone en de allochtone leerlingen vinden we in het rapportgeen cijfers volgens de
Eurostat-berekening( =geen kwalificatie
op leeftijd 18-24 jaar). We vinden wel Leuvense berekeningen van leerlingen zonder (eind)diploma bij
het verlaten van het s.o.(die
uiteraard hoger liggen dan de Eurostat-berekening). Het rapport stelt: OU bij 30,1% van de allochtone jongens versus 13% van de autochtone .
In het rapport komen ook de grote geografische schommelingen tot uiting die
voor een groot deel samenhangen met het aantal allochtone/anderstalige
leerlingen:Oudenaarde: 7,5% versus
Antwerpen 28,1%.Het OU-probleem is dus geen probleem van hét
Vlaams onderwijs, maar een regiogebonden (lokaliseerbaar) probleem. De
OU-pieken her en der in Vlaanderen hebben alles te maken met de grootstedelijke
problematiek en met het sterk gestegen aantal anderstalige leerlingen.
Bij anderstalige
leerlingen met een laagopgeleide moeder zijn er 40,6% jongens zonder diploma en
29,7% meisjes. Bij anderstalige leerlingen met een hoogopgeleide moederis er nog steeds 26,4% OU bij de jongens en
19,8% bij de meisjes. Bij Nederlandstalige meisjes met een hoogopgeleide moeder
slechs 4,4%. Nicaise en co wijzen merkwaardig genoeg niet expliciet op het feit
dat er zowel bij jongens als bij meisjes van laagopgeleide moeders (dus lage
SES) een enorm verschil is inzake OU tussen Nederlandstalige en anderstalige leerlingen:
bij de jongens 22,6 versus 40,6%, bij de meisjes 16,8% versus 29,7%. Ook bij
leerlingen uit hogere milieus stellen we vast dat de anderstalige leerlingen
veel meer OU vertonen: bij de anderstalige jongens 26,4% versus 8% en bij de
meisjes 29,7% versus 4,4%. Bij de autochtone meisjes uit de hogere milieus zijn
er dus ook zes maal meer met OU dan bij de Nederlandstalige. Uit dit alles
kunnen we dus afleiden dat de anderstaligheid een belangrijke rol speelt.
Uit het geheel van de
cijfers kunnen we dus afleiden dat de hoge OU zich vooral situeert bij de
allochtone leerlingen en dat de anderstaligheid en de gebrekkige kennis van het
Nederlands hierbij een belangrijke rol spelen. Dit komt overeen met de ervaringskennis van de leerkrachten en
directies. We begrijpen dan ook niet dat Nicaise
en co niet expliciet aandacht vragen voor de taalproblematiek. Nergens in het
rapport wordt aangedrongen op de
invoering van intensief NT2-onderwijs.Uit de cijfers blijkt overduidelijk dat het bij OUniet gaat om een probleem dat samenhangt met de structuur van ons s.o.OUkomst zelfs frequenter voor in landen met een gemeenschappelijke lagere
cyclus.
3. Eerste graad s.o. leidt op lange termijn tot meer
kansen en minder OU, maar op korte termijn tot minder kansen!?
Nicaise, De Fraine ..
zijn blijkbaar niet bereid hun vroegere uitspraken over de nefaste gevolgen van
onze differentiatie en opties in de eerste graad in te slikken. Ze willen ze
naar eigen zeggen wel nuanceren nu ze vaststellen dat de OU in Vlaanderen vrij
beperkt is. Ze schrijven: Dit =( de lage OU en de oorzaken ervan)
impliceert dat we genuanceerd moeten
denken over onze vorm van early tracking (=differentiatie in eerste
graad, vroege technische richtingen...) en
over onze differentiatie in onderwijsvormen zoals aso, tso en bso. Op korte termijn
leiden die tot een grotere sociale ongelijkheid, maar op lange termijn tot een
betere maatschappelijke integratie van kansarme leerlingen.
Het zijn volgens ons in de eerste plaats de
lange-termijn-effecten die de belangrijkste zijn. Het kan ook niet dat onze
structuur s.o.op korte termijn nadelig is en op lange termijn voordelig.Nicaise, De Fraine ... suggereren met die
uitspraak ook ten onrechte dat de gemeenschappelijke lagere cyclus in
comprehensieve landen tot minder OU en meer gelijkheid leidt. Uit een recente
studie van Jaap Dronkers op basis van
PISA-2009 bleek eens te meerdat de
samenhang met de sociaal-economische afkomst bij de autochtone leerlingen even
hoog is in b.v. Finland als in Vlaanderen. In vroegere studies van Woessmann en
van Hofman e.a. bleek zelfs dat Vlaanderen een topscore inzake sociale
gelijkheid behaalde. Nicaise, De Fraine ... verzwijgen uiteraard die studies.
Uit PISA-2012 blijkt overigens dat de 15-jarigen in comprehensieve landen veelal opvallend zwakker
presteren en weinig toppers tellen. Dit laatste is ook in Finland het geval.
Die gecontesteerde samenhang met de
sociaal-economische afkomst (lees: scholingsniveau ouders e.d.) is er overigens ook al vóór de aanvang van het
s.o. Op pagina 31 van het rapport
geven de auteurs dit ook toe: Vlaams onderzoek concludeerde al dat de
prestaties bij de start van het secundair onderwijs een sterke voorspeller
waren van vroegtijdig schoolverlaten. Internationaal onderzoek wijst zelfs uit
dat de prestaties in het eerste leerjaar van het basisonderwijs (!) een
voorspeller zijn van latere ongekwalificeerde uitstroom.Ook hieruit hadden Nicaise en co kunnen
afleidendat de structuur van het
s.o. al bij al weinig invloed heeft, maar ze blijven het omgekeerde beweren.
Het klinkt uiteraard ook niet logisch dat de
gedifferentieerde structuur op lange termijn voordelig uitvalt voor de
(zwakkere) leerlingen minder OU dan in landen met gemeenschappelijke lagere
cyclus, maar op korte termijn heel
nadelig zou zijn. Voor een diepgaande en genuanceerde analyse van de samenhang
met de SES verwijzen we naar de vorige Onderwijskrant.
De opstellers van het document gaan dan ook
niet verder in op de voordelen van onze gedifferentieerde structuur en van het
aanbieden van technische opties vanaf het eerste jaar.In het zog van die dubieuze uitspraak - vol
interne contradicties doen Nicaise en co eens te meer hun uiterste best om
nog eens hun visie omtrent de nefaste structuur van ons secundair
onderwijste verwoorden . Ze verzwijgen
tegelijk de vele kritiek die momenteel in tal van comprehensieve landen
geformuleerd wordt op de gemeenschappelijke lagere cyclus Finland incluis.