7 jaar O-ZON: afwijzing door inspectiekopstukken en coördinerend inspecteur Els Vermeire in 2007
(Bijdrage uit Onderwijskrant 144, jan. 2008 ( zie www.onderwijskrant.be)
1. Inleiding
Kritische
leerkrachten en O-ZON stelden het voorbije jaar dat vanuit de Brusselse
cenakels opvattingen, eindtermen, inspectiecriteria, pedagogische en didactische visies
opgedrongen werden die
haaks staan op de visie en ervaringswijsheid van de praktijkmensen en die bovendien
ook binnen de vakgebieden controversieel zijn. Ook de inspectie kreeg kritiek.
In het O-ZON-witboek (Onderwijskrant nr. 140) resumeerden we al reacties vanuit
de inspectie s.o. Vier Brugse inspecteurs stelden o.a.: Het is bewezen. Frontaal onderwijs heeft afgedaan. De leerlingen onthouden
slechts 10 % van kennis die gedoceerd wordt. Aangezien iedereen een
zakrekenmachine heeft, is het hoofdrekenen niet meer essentieel.
Kristien Arnouts
inspecteur generaal beweerde in KLASSE (februari 2007): Als je een zaal vol vijftigers vraagt wat
1302 hen zegt, zullen ze ongetwijfeld weten dat het om de Guldensporenslag
gaat. Maar wat weten ze meer daarover? Als groep kennen de twaalfjarigen zeker meer dan
vroeger. Els Vermeire coördinerend inspecteur s.o. beweerde Onderzoek heeft duidelijk bewezen dat leerlingen
niet beter gaan spellen als ze daar meer tijd aan besteden.
Als je naar de
huisarts gaat, verwacht je toch ook niet de behandeling of medicijnen van
twintig jaar geleden. In 2007 lazen we
ook in het inspectierapport dat de leerkrachten nog veel te veel lesgeven en
met de leerinhouden bezig zijn.
Voor het themanummer over de O-ZON-thematiek in Nova et
Vetera van september 2007 nodigde de redactie
coördinerend inspectrice Els Vermeire uit om haar kritiek op de O-ZON-camapgne
in een bijdrage uit te werken.
Vermeire geeft in Enkele
reflecties naar aanleiding van het kennis-vaardigheidsdebat grif toe dat
er bij de praktijkmensen geen draagvlak is voor de vernieuwingen die de onderwijstop
oplegde, maar ze blijft onvermurwbaar. De vernieuwingen zijn evident
en moeten onverkort ingevoerd worden. Met een verwijzing naar Onderwijsspiegel
2007 betreurt ze dat het vaardigheidsonderwijs en het competentieleren nog niet algemeen is doorgedrongen. (NvdR: de voorbije jaren geraakte de nefastge
competentiegerichte aanpak in diskrediet.)
In de bijdrage over de visie van DVO-directeur Roger Standaert toonden we aan dat precies
het competentieleren en het ermee verbonden vaardigheidsonderwijs ook binnen de
onderwijskundige wereld sterk gecontesteerd worden. Els Vermeire bekijkt als
romaniste vooral de kritiek op het taalonderwijs, maar verwijst nergens naar de
belangrijkste kritieken en naar de actiepunten en publicaties van O-ZON. In de
vele O-ZON-reacties kwam ook tot uiting dat de modieuze vaardigheidsdidactiek volgens de leerkrachten
precies tot een daling van de taalvaardigheden heeft geleid. Vermeire legt al
die kritiek naast zich neer. De eindtermen, communicatieve taalvisie e.d.
werden volgens haar democratisch vastgelegd door de overheid. De inspecteurs
doen niets anders dan uitvoeren wat de overheid hen oplegde. De leerkrachten
moeten de eindtermen en hypes dus gewoon uitvoeren. Vermeire begrijpt niet dat vanzelfsprekende onderwijsvernieuwingen en
het optreden van de inspectie gecontesteerd worden. Inspectie moét de democratische
en evidente eindtermen inspecteren. Ze
moet dus vooral nagaan of leerkrachten met vaardigheden bezig zijn . In deze
bijdrage analyseren we haar betoog.
2. Is O-ZON-kritiek simplistisch en
conservatief?
In punt 1 merkten we
dat de inspecteurs in hun reacties
steevast uitpakten met simplistische uit-spraken. Maar volgens Vermeire zijn
het de kritische leerkrachten en O-ZON die aan populisme doen: Voor wie zich specialiseerde in deze
materie is het frustrerend om de simplismen en het bij wijlen populistische
discours te volgen. De inspectrice
begrijpt verder niet dat de volgens haar vanzelfsprekende onderwijsvernieuwingen
zo fel gecontesteerd worden en schrijft:
Ik zit met een wrang gevoel: hoe
komt het dat deze oude onderwijsvernieuwingen niet alleen nog altijd niet
breed geïmplementeerd zijn, maar ook nog altijd op felle weerstanden stuiten?
Dat Hullebus en O-ZON daarbij zoveel reacties kon losweken, stemt tot
nadenken. Vermeire betreurt dat er
bij veel leerkrachten en ouders nog veel weerstand bestaat tegen hervormingen
die een antwoord willen bieden op de nieuwe economische, culturele en sociale
uitdagingen. Nieuwe uitdagingen blijven op ons afkomen en vragen naar een
adequate aanpak.
De inspectrice houdt vol dat de gecontesteerde vernieuwingen
evident zijn en democratisch tot stand kwamen:
Een veranderende samenleving
vraagt immers een veranderende school. De overheid stippelde dan ook een strategie uit om zicht te krijgen op
de nieuwe noden en bepaalde welke verandering
ze wenste in te voeren. Vermeire zegt niet welke strategie de overheid
ontwikkelde en wekt ten onrechte de indruk dat de Vlaamse Parlementsleden de
inhoud van de eindtermen e.d. zelf bepaalden.
3.
Eindtermen en communicatieve aanpak: heilig?
Volgens Vermeire moeten de gecontesteerde eindtermen
Nederlands & vreemde talen en de communicatieve methodiek geenszins
bijgestuurd worden. Ze zijn volgens haar gebaseerd op wetenschappelijke ontwikkelingen
en beantwoorden aan de nieuwe uitdagingen. Er moet dan ook dringend een
offensief opgezet worden om de eindtermen en de communicatieve aanpak van het
taalonderwijs integraal te implementeren.
Veel van de elementen die in de discussie
over kennis-vaardigheden werden aangehaald duiken op in de gesprekken tijdens
schooldoorlichtingen. In het (vreemde) talenonderwijs heeft een aantal leraren
moeite met de communicatieve aanpak, in wiskunde heeft men twijfels over de
zinvolheid van een contextuele benadering
Zelden kan men deze mening onderbouwen
met objectiveerbare gegevens. De
discussie neigt naar het sloganeske.
Vermeire vindt echter
dat de praktijkmensen ongelijk hebben en laat zich denigrerend uit over
onwetende leerkrachten die simplistische kritiek formuleren. Als leerkrachten,
professoren, bedrijfsleiders
beweren dat jongeren minder vaardig zijn in
bijvoorbeeld het lezen en schrijven van teksten en dat dit mede het gevolg is
van de eenzijdige communicatieve aanpak met het accent op doe-activiteiten, dan
bestempelt Vermeire dit als sloganesk. Zij vermeldt niet dat er voor de
taalvakken ook veel professoren (Taeldeman, Vanneste, Decoo
) en lerarenopleiders
de voortdurende slingerbewegingen en eenzijdigheden betreuren. In het recente Taalpeilonderzoek kregen ze ook nog gelijk vanwege
de taalleraars, de leerlingen en de burgers.
De hautaine opstelling
van de inspectrice en het misprijzen voor de ervaringswijsheid van de praktijkmensen verklaart o.i. ook waarom het
bij doorlichtingen vaak tot discussies komt.
Er is overigens ook
wereldwijd veel kritiek op de mode van de contextgebonden wiskunde die de basiskennis, begripsvorming en abstrahering
bemoeilijkt. In Nederland is de kritiek op de constructivistische realistische wiskunde
van het Freudental Instituut enorm. In Amerika leidden de constructivistische
Standards tot een Math War . De
nieuwe aanpakken die werden opgelegd, zijn ingevoerd zonder dat ze ooit
uitgetest werden. Is het toeval dat men op het niveau van de eerste graad s.o.
momenteel werkt aan een nieuw leerplan? Ook de
moderne wiskunde werd rond 1970 voorgesteld als een evidente vernieuwing
die hoorde bij de postindustriële informatiemaatschappij. Ze is al terug
opgedoekt. Rond 1990 werd dan plots de tegenpool van de hemelse
moderne wiskunde, de aardse constructivistische wiskunde als de wiskunde
voor de toekomst voorgesteld.
4. Inspectie
moet vaardigheden inspecteren
In de bijdrage over de visie van DVO-directeur Roger Standaert
gingen we al in op het controversieel karakter
van de competentiegerichte aanpak. Deze aanpak
focust te sterk op inhoudsloze vaardigheden en op het feit dat de leerlingen
hun kennis en vaardigheden zelf moeten construeren. Verder is ook het begrip
competentie een wollig containerbegrip.
Vermeire vindt dat de eindtermen en leerplan-doelstellingen
terecht in can do-termen (doe-activiteiten, vaardigheden, competenties)
geformuleerd zijn. En alles wat te maken heeft met kennis (woordenschat, grammatica,
spelling
) moet volgens haar gekoppeld worden
aan de doe-activiteiten (taakgerichte, communicatieve
aanpak). Begeleider Chris
Decock drukt het in zijn bijdrage in Nova et Vetera zo uit: Het gaat om
Frans kunnen en niet om Frans kennen. Je
leert immers een taal om te kunnen communiceren. Dat betekent dat vanaf de
start communicatieve taaltaken centraal staan.
De leerlingen moeten mensen kunnen
begroeten, formulieren invullen, advertenties kunnen lezen
De communicatieve
taak (opdracht) staat voorop, en daarop worden de nodige woordenschat en
grammatica geënt.
Volgens Vermeire moet
de inspecteurs zich ook concentreren op het inspecteren van de vaardigheden (competenties) die in de eindtermen werden vastgelegd. Ze
moeten ook nagaan of de kenniselementen niet apart geserveerd worden
(sic!). Aangezien de inspecteurs zich hierbij niet baseren op de controle van
de leerresultaten, gaan ze dan na of de meeste uren en examenvragen besteed
worden aan doe-activiteiten en of de taalkenniselementen geïntegreerd zijn
binnen de doe-taken. Volgens de Canadese
onderwijskundige Normand Péladeau wekt men
hier ten onrechte de indruk dat een pédagogie pour compétences enkel kan bereikt worden via een pédagogie par compétences . Werken in
functie van de ontwikkeling van competenties betekent nog niet dat je die kan
bereiken door enkel en onmiddellijk te werken via doe-taken. Competenties zijn
het resultaat van een lang leerproces en niet iets dat men zomaar direct kan
leren.
Een taalleerkracht steekt de draak met het modieuze talenonderwijs
op zijn weblog: We hebben behoefte aan een kenniseconomie, zegt men, maar in het taalonderwijs
kiest men voor een vaardigheden-economie. Er is nog iets mis met die vaardigheden:
ze mogen niet stapsgewijs en op basis van kennis geleerd worden, maar moeten
spontaan zijn ontstaan. Bijvoorbeeld: na drie jaar middelbare school-onderbouw
in Engels, met woordjes, kleine uitdrukkinkjes en onregelmatige werkwoorden
moeten leerlingen ineens een tekst uit de Sunday Times kunnen lezen en begrijpen.
En het nieuws van de BBC kunnen verstaan. Wie wil dat een leerling dat kan moet
echter eerst een leermethode bedenken met een reeks tussenstappen. Het aanleren
van de tussenstappen i.v.m. taalkennis,
deelvaardigheden e.d. kost tijd en mag blijkbaar ook niet, en dus noemen we het kunnen lezen van een tekst
geen kennis maar een vaardigheid. Hetzelfde geldt ook voor het leren spreken en
schrijven. Tussenstappen als woordenschat leren, dictee, grammatica,
vertaaloefeningen
zijn uit de mode, spontane vaardigheden zijn in de mode.
De vaardigheidseindtermen voor taal klinken overigens heel
vaag en slaan enkel op wat leerlingen op het einde van de lagere school, eerste
graad s.o
. moeten kunnen: b.v. op het einde van de lagere school bepaalde
soorten teksten begrijpend kunnen lezen of schrijven. Ze duiden niet aan via
welke lange weg de leerlingen
uiteindelijk dergelijke eindtermen bereiken. Uitdrukkingen als begrijpend kunnen lezen, zeggen niets over het belang
van het kunnen vlot technisch lezen, over het belang van woordenschatkennis,
e.d. Een eindterm als een soort tekst kunnen schrijven zegt ook niets over de
kennis i.v.m. woordenschat, spelling, grammatica, stijl
die hiervoor is
vereist. Het Leuvens Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO, vroeger NT2-Leuven) had een grote
invloed op de eindtermen Nederlands.
Vanuit de taakgerichte en analytische taal-visie opteerde NT2-Leuven destijds
voor de taakgerichte whole language
-aanpak. Voor het aanvankelijk lezen
betekende dit dat het begrijpend lezen vanaf de start van het leren lezen
centraal moest staan. Jaspaert en co opteerden dus voor een (nefaste) globale
leesmethode. Alles i.v.m. taalkennis spelling e.d. moest verder
geïntegreerd worden binnen taaltaken en inductief worden opgebouwd.
Als de inspecteurs dus kritiek formuleren op het feit dat de
taalleerkrachten te weinig aandacht besteden aan doe-activiteiten en te veel
aandacht aan woordenschat, grammatica, spelling en dictee
dan is dit volgens
Vermeire het gevolg van het feit dat de eindtermen in vaardigheidstermen
(doe-activiteiten) geformuleerd zijn met 4 centrale activiteiten: luisteren, spreken,
begrijpend lezen, schrijven. De inspectrice maakt hier zelf een strenge
tegenstelling tussen kennis en vaardigheden en maakt geen onderscheid tussen
het eindproduct en de lange weg erheen. Els Vermeire schrijft ook ten onrechte
dat de inspectie bij doorlichtingen niet verwijst naar de 40-60-verhouding
tussen kennis en vaardigheden binnen de visie van de begeleiding. Een aantal
leerkrachten getuigden dat dit wel degelijk het geval is.
5. Els
Vermeire over rol inspectie
De onderwijsinspectie
moet volgens Vermeire gewoon nagaan of de eindtermen en leerplandoelstellingen
worden bereikt. Volgens de geest van het inspectie-decreet moet dit echter
vooral gebeuren door product-controle, door evaluatie van de leerresultaten. In
zijn reactie op de kritiek dat de inspectie (overheid) zich in sterke mate
inlaat met de pedagogische aanpak, gaf minister Vandenbroucke toe dat de
overheid via de eindtermen, inspectie e.d. geen didactische aanpak
bijvoorbeeld communicatieve taalmethodiek mag opleggen.
Hij wil geen staatspedagogiek. Ook de Franse minister Darcos heeft onlangs afgekondigd
dat de inspectie zich enkel moet bezig houden met de evaluatie van de
leerresultaten en niet langer meer met alles wat te maken heeft met het
leerproces.
Vermeire gaat ervan
uit dat de overheid wel een didactische aanpak mocht opleggen en dat de inspectie dus moet nagaan of de taalleraars
die aanpak wel toepassen. Zij geeft hier dus openlijk toe dat de inspectie focust
op het leerproces en de didactische aanpak:
De inspectie onderzoekt de mate waarin het onderwijsproces het
bereiken van de leerplandoelstellingen ondersteunt. Het onderzoek kan uitwijzen
dat veel onderwijstijd besteed werd aan de bouwstenen van het leertraject, maar
dat er weinig onderwijstijd overblijft voor het effectief bereiken van de
uiteindelijke leerplandoelstelling, de vaardigheid. In het geval van talen kan
dit betekenen dat grammatica en woordenschat zo uitgebreid aanbod komen als
losse bouwstenen, dat er te weinig ruimte is overgebleven om de
leerplandoelstelling te bereiken. Op basis van zon opstelling beweren Vermeire
en co dan dat doe-activiteiten en vaardigheden onvoldoende
worden aangeboden . Het gaat dus bij de inspectie niet echt om duidelijke
uitspraken over het product of leerresultaat, om de vraag of de leerlingen
bijvoorbeeld behoorlijk kunnen schrijven, spellen
, maar veeleer om een
beoordeling van het leerproces en de methodiek. Volgens Vermeire mogen de
leerkrachten niet veel woordenschat, spelling, grammatica
aanbrengen en niet
los van opdrachten lezen, spreken en schrijven. Leerkrachten die meer
systematiek en houvast willen bieden, krijgen de kritiek dat ze werken met losse bouwstenen .
Vermeire beweert dat
de overheid een curriculum mag en moet opleggen. De overheid mag o.i. geen curriculum opleggen met inbegrip van bepalingen over de
methodiek (b.v. constructieve, communicatieve
taalaanpak). Jammer genoeg werd
aan de eindtermen achteraf een memorie van toelichting en andere uitleg gevoegd
waarin geopteerd werd voor een constructivi-tische aanpak met veel zelfstudie
e.d.m. En als de inspectie in haar rapporten voorturend schrijft dat onze leerkrachten
nog te veel lesgeven, dan zijn dit ook uitspraken over de pedagogische aanpak.
De overheid verplichtte ook ten onrechte de leerplanontwerpers om ook
methodische richtlijnen op te leggen.
6.
Vernieuwing zonder draagvlak?
Vermeire geeft toe dat er bij de leerkrachten en ouders geen
draagvlak bestaat voor de vernieuwing. Tegelijk stelt ze dat de eindtermen e.d.
bij decreet vastgelegd worden door het Vlaams parlement en dat dit op een democratische
manier gebeurde. Innoveren, nieuwe kennis ontwikkelen en die ingang te laten
vinden binnen de muren van de klas is
echter geen sinecure. Aan het vastleggen van de eindtermen ging een democratische
besluitvorming vooraf. Dat betekent echter niet noodzakelijk dat er binnen het
onderwijsveld een breed draagvlak bestaat voor deze eindtermen. Zonder een
breed draagvlak bij de mensen op de werkvloer blijft het moeilijk om te
implementeren wat de overheid wenselijk acht. Ook de druk van de ouders om bij
het traditionele onderwijs te blijven is soms erg groot.
Wanneer een overheid het noodzakelijk acht dat veranderingen
in het onderwijs worden doorgevoerd, zou voldoende aandacht besteed moeten
worden aan de aanpak om de bereidheid en de competentie tot veranderen te
vergroten. Er moet een offensief opgezet worden om de eindtermen en de
communicatieve aanpak van het taalonderwijs integraal te implementeren.
Als eindtermen e.d. democratisch zijn opgesteld, waarom
blijkt dan dat er bij de leerkrachten en
volwassenen geen draagvlak voor die vernieuwingen bestaat?. De enige reactie
van de inspectrice op de kritiek van de leerkrachten luidt: Welke strategieën kunnen ertoe leiden dat de
gewenste onderwijsvernieuwing sneller en adequater ingang vindt en verankerd
wordt in het onderwijs? Hoe kunnen we maken dat de vernieuwingen daadwerkelijk
geïmplementeerd worden? Vermeire vergeet dat in het verleden veel zaken als onafwendbaar werden
voorgesteld en opgelegd die achteraf niet uitvoerbaar waren en/of op een
vergissing berustten. In Nederland loopt er momenteel een parlementair onderzoek
over de controversiële hervormingen van de voorbije dertig jaar. De grote
kritiek luidt dat ze van bovenaf werden opgelegd tegen de opvattingen van de
praktijkmensen in. De moderne wiskunde is een schoolvoorbeeld van een opgelegde
hype. De new math was zogezegd de wiskunde die paste bij de nieuwe informatiemaatschappij,
maar werd na een kwarteeuw weer afgevoerd. Toen we al in 1973 voorspelden dat
de moderne wiskunde een verkeerde
keuze was en weer zou verdwijnen, werden we als conservatief verketterd. Als
romaniste moet Vermeire ook weten dat de voorbije 50 jaar voortdurend voor
eenzijdige en controversiële aanpakken voor Frans werd gepleit. Ervaren
leerkrachten probeerden de slingerbewegingen wel af te remmen.
7 Besluit
Het standpunt van Els
Vermeire bevestigt vooreerst dat de kritiek van de leerkrachten en van O-ZON op
het functioneren en de ontscholingsdruk vanwege de inspectie niet uit de lucht
is gegrepen. De bijdrage van de coördinerend inspectrice lijkt ons ook revelerend
als vertrekpunt voor discussie over de functie en het concrete optreden van de
inspectie. Uit de getuigenis van Vermeire blijkt eens te meer dat de inspectie
zich weinig of niet inlaat met haar decretale hoofdopdracht de controle van
het product, de leerresultaten maar des te meer met de controle van de
pedagogische aanpak. Dit is een aantasting van de pedagogische vrijheid en
regelrechte staatspedagogiek. Als reactie op de kritiek vanwege O-ZON en de
leerkrachten, beloofde minister Vandenbroucke een bijstelling van het
inspectiedecreet. Hij stelde onder meer dat de inspectie zich niet mocht
inlaten met de pedagogische aanpak. Pieter Van Biervliet vroeg de minister op 17.01.08 naar de stand
van zaken na een spreekbeurt in Izegem. Vandenbroucke gaf de indruk dat er toch
niet veel zou wijzigen. De decretaal opgelegde productcontrole zou volgens hem
moeilijk zijn omdat de scholen qua instroom sterk verschillen. We vrezen dus
dat de inspectie zal blijven focussen op de controle van het pedagogisch proces.
|