Opstellers Leuvvense zittenblijversstudies erkennen( te laat) dat ze zich vergist hebben
Opstellers
Leuvense zittenblijversstudies erkennen dat ze zich vergaloppeerd en vergist hebben:rechtzetting en schuldbekentenis te
laat,te partieel en geruisloos
(Bijdrage
in Onderwijskrant nr. 171)
Woord
Vooraf
In de overzichtsstudie van de Leuvense
onderzoekers over zittenblijven( Goos
et al. ) werd gerapporteerd dat van de 7000 verzamelde studies, slechts 37methodologisch voldoende betrouwbaar geacht
werden om mee te nemen in hun review. Dat is dus amper 0,5 % van de
onderzoeken. De Leuvenaars beweerden wel dat hun eigen onderzoek over b.v. zittenblijven in het eerste leerjaar lager
onderwijs vrij solied en betrouwbaar was. Het behoort volgens hen dus tot
die 0,5% degelijke studies.
We hebben echter in een aparte en vorige
bijdrage over die studie uitvoerig aangetoond dat dit Leuvens onderzoek enorm veel methodologische
fouten en andere mankementen vertoont en ook voorbarige en foutieve conclusies
trekt.Zo hadden de onderzoekers zelfs
verzwegen dat ze zich niet hadden ingelaten met de duidelijke gevallen van
zittenblijven, maar enkel met de twijfelgevallen en toch trokken ze
conclusies over zittenblijven in het algemeen. Dit lijkt op wetenschappelijk
bedrog en betekent ook dat de bevindingen uit deze studie heel dubieus zijn. Ook
de vergelijking met zittenblijven in Zweden en Finland liep totaal mank. De
late bekentenis en rechtzetting dat vanuit
de Leuvense onderzoeksresultaten dan ook weinig concrete adviezen geformuleerd
kunnen worden voor de praktijkbetekent
dus ook dat de Leuvenaars dit ten onrechte wel deden in hun publicaties van
2011 en 2012, ten onrechte pleitten voor
het zomaar afschaffen/verbieden van het zittenblijven.
Het voorbije jaar hebben de Leuvense
onderzoekers (Bieke De Fraine, Jan Van Damme, Goos en Co) wel toegegeven dat ze
zich op tal van vlakken vergaloppeerd hadden.In deze bijdrage bekijken we hun recente rechtzettingen en
schuldbekentenis. Jammer genoeg komen die rechtzettingen te laat en te
geruisloos. Het kwaad is al geschied en
vrijwel niemand zal die rechtzetting in b.v. het tijdschrift Pedagogische
Studiën onder ogen krijgen. Dit betekent dat de verschillende kwakkels die de
Leuvenaars over zittenblijven de voorbije jaren verspreid hebben, gewoon verder
doorverteld zullen worden. Met deze bijdrage doen we toch een poging om de
rechtzetting en schuldbekentenis van de Leuvense onderzoekers breder bekend te
maken.
1Inleiding:
we hebben ons in 2011/2012 vergaloppeerd
In 2011 publiceerden de Leuvense onderzoekers Jan Van Damme, M. Goos,P. Onghena, K. Petry, K., & J. de Bilde
een studie over zittenblijven in het eerste leerjaar waarin het zittenblijven
radicaal in vraag werd gesteld en waaruit veralgemenend geconcludeerd werd dat
zittenblijven in hét lager onderwijs
frequent voorkomt (Zittenblijven in het
eerste leerjaar: zinvol of niet?). In 2012 verscheen dan de Leuvense
OBPWO-studie 'Zittenblijven in vraag
gesteld.Een verkennende studie naar
nieuwe praktijken voor Vlaanderen vanuit internationaal perspectief'. Dit
rapport is opgesteld in opdracht van het departement Onderwijs door de Leuvense prof. prof. Bieke De Fraine en drie
HIVA-medewerkers: G.Juchtmans, G., M. Goos, & A. Vandenbroucke. De OBPWO-opstellers beweerden begin 2012 dat uit tal van wetenschappelijke
studies gebleken zou zijn dat zittenblijven zinloos is en dat die
zittenblijvers uiteindelijk meer vorderingen zouden gemaakt hebben indien ze
wel zouden overgegaan zijn. Zittenblijven zou daarnaast ook nadelig voor het
zelfvertrouwen en welbevinden van de leerlingen en zou tot meer schooluitval
leiden.
Vanaf eind 2013 stelden we vast we dat de Leuvense
onderzoekers erkenden dat ze zich in de rapporten van 2011 en 2012 vergaloppeerd
hadden. Zo probeerde Bieke De Fraine In haar brief-reactie op de publicatie van
prof. Van den Broeck via de truc van
partiële toegevingen toch nog het Leuvens onderzoek overeind te houden (zie
punt 2). De Fraine gaf nu zelfs griftoe: In ons OBPWO-rapport van
2012 staat inderdaad de aanbeveling om het zittenblijven in het basisonderwijs
af te schaffen. Die drastische aanbeveling zou ik vandaag - met wat we nu
weten- niet meer doen.
Niet enkel in deze brief van Bieke De Fraine, maar ook
nog in twee andere publicaties bekenden de Leuvenaars (pedagogen en sociologen)
dat ze zich in hun rapporten vergaloppeerd hadden: in Pedagogische Studiën van eind 2013 en in Caleidoscoop van augustus 2014. Een andere belangrijke
schuldbekentenis in PedagogischeStudiën luidt: Het is niet correct om uitsluitend op basis van de bevinding dat
gemiddeld genomen zittenblijvers beter zouden presteren moesten ze toch zijn
overgegaan, te besluiten dat zittenblijven een slechte onderwijspraktijk
is.Straks bekijken we de
rechtzettingen in de drie gesignaleerde publicaties.
We zijn uiteraard tevreden over deze rechtzettingen en
schuldbekentenissen, maar stellen tegelijk vast dat de Leuvenaars toch nog veel
kritieken naast zich neerleggen en liever doodzwijgen (zie punt 4.1). Die
rechtzettingen komen ook te laat. En het gaat ook niet om een publieke
schuldbekentenis, maar om uitspraken in b.v. een wetenschappelijk tijdschrift
als Pedagogische Studiëndat door heel weinigen gelezen wordt. De in
de publicaties van 2011 en 2012 verspreide kwakkels zullen wellicht nog
decennia lang doorwerken.zoals ook nog
steeds het geval is met de grote kwakkel in een rapport van 1991,Het educatief bestel van België, waarin
de kwakkel verspreid werd dat er 9% zittenblijvers waren in het eerste jaar
s.o. (i.p.v. 3,3%) - met medeweten van prof.. Jan Van Damme en Georges Monard
2Bekentenissen
van De Fraine in november 2013
2.1Enkel twijfelgevallen
onderzocht, dus foute conclusies
In een brief eind november 2013 als reactie op de kritiek
van Wim Van den Broeck gaf prof.
Bieke De Fraine toe dat de Leuvense onderzoekers zich in de rapporten van 2011
en 2012 her en der vergaloppeerd hadden. Een belangrijke bekentenis luidde: In ons OBPWO-rapport staat inderdaad de
aanbeveling om het zittenblijven in het basisonderwijs af te schaffen. Die
drastische aanbeveling zou ik vandaag - met wat we nu weten- niet meer doen.
In die brief maakte De Fraine ook plots bekend dat niet alle zwakke presteerders, maar
enkel de twijfelgevallen opgenomen
werden in het onderzoek: Hetonderzoek naar de effecten vanzittenblijven betreft enkel die kinderen die
mogelijke twijfelgevallen zijn. Anders gezegd:we weten niet wat de gevolgen zouden zijn van
overgaan voor zéér zwak presterende kinderen.Als (drog)reden voor de beperking tot de
twijfelgevallen lazen we achteraf in Pedagogische
Studiën (o.c.): Voor kinderen met
een hogere kans op vertraging konden geen tegenhangers gevonden worden.
Dit komt natuurlijk omdat de duidelijke gevallen meestal overzitten. Dit
betekent dus dat de conclusies niet opgaan aangezien men enkel twijfelgevallen vergeleek. Het is nogal
evident dat bij leerlingen met een hogere kans op vertraging de effecten van
doubleren positiever uitvallen dan bij twijfelgevallen. In de bijdrage over
zittenblijven in het eerste leerjaar vermelden we een aantal van die studies.
Ook prof. Van den Broeck uitte na
de bekentenis van De Fraine zijn
grote verontwaardiging over het feit dat de onderzoekers in hun rapport van
2011 en in hun commentaren de beperking tot de twijfelgevallen verzwegen. Van den Broeck stelde: Dus
deze belangrijke rechtzetting dat jullie onderzoek slechts betrekking had op
een deelpopulatie van de zittenblijvers en dus a fortiori niet op de groep
waarbij het schoolteam nauwelijks twijfels had over het advies, was nergens te
lezen in het OBPWO-rapport, noch in jullie studie over zittenblijven in het
eerste leerjaar. Ik begrijp dat methodologisch wel (anders kon je al helemaal
geen vergelijkingsgroep samenstellen), maar m.i. hebben jullie nu wel wat uit
te leggen aan scholen, directies en leerkrachten.
2.2Methodologische problemen en fouten erkend
De
Fraine
wees verder ook op een paar methodologische problemen bij het onderzoek van het
zittenblijven.Ze concludeerde dat
zittenblijven verder onderzocht moest worden om meer gewettigde uitspraken te
kunnen doen: Ik ben vooral
geïnteresseerd in de lange-termijn-effecten van zittenblijven (bijvoorbeeld op
voortijdig schoolverlaten), maar daarvoor moeten we de loopbanen van leerlingen
verschillende jaren kunnen opvolgen. In het OBPOW-rapport stelden De
Fraine en Co wel dat de de schooluitval in vergelijkingsland Zweden in 2010
kleiner was dan in België. Hiermee suggereerden ze ten onrechte dat het
zittenblijven ook in Vlaanderen tot meer schooluitval leidde.
Men moet inderdaad vooral de
langetermijn-effecten nagaan, maar hier stelt zich volgens De Frainenog een ander
methodologisch probleem. Zij stelt: Die
lange termijn effecten zijn echter zeer moeilijk te onderzoeken omdat heel wat
factoren die na het al dan niet zittenblijven optreden ook de lange termijn
uitkomsten bepalen (zoals extra begeleiding op schools of buitenschools,
verdere loopbaankenmerken zoals studiekeuze, .). Ook op korte termijn speelt uiteraard de al
dan niet extra begeleiding mee, maar daar hielden ook De Fraine en Co in hun
eigen onderzoek geen rekening mee. Leerkrachten, CLB-adviseurs en ouders houden
hier bij het adviseren vantwijfelgevallen wel rekening mee. Zo zal men een twijfelgeval in het
eerste leerjaar, vlugger adviseren over te gaan als men weet dat die leerling
zal kunnen rekenen op buitenschoolse begeleiding/ondersteuning.
In de bijdrage over zittenblijven in het
eerste leerjaar wezen we nog op tal van andere methodische problemen/fouten in
het Leuvens onderzoek die de Fraine in haar reactie niet erkende.
3Bekentenissen in Pedagogische Studiën eind 2013
In een themanummer
over zittenblijven van Pedagogische
Studiën nr. 5 van eind 2013 bleek eveneens dat De Fraine en co hun
uitspraken over zittenblijven in sterke mate relativeerden. Zeerkenden dat ze in de rapporten van 2011 en
2012 te voortvarende conclusies geformuleerd hadden. In de bijdrage: Effect van zittenblijven in 3de
kleuterklas op de wiskunde-groei concluderen Bieke De Fraine, Jan Van Damme, M. Vandecandelare, G. Van Laer & M.
Goos: Het is niet correct om uitsluitend op basis van de bevinding dat
gemiddeld genomen zittenblijvers beter zouden presteren moesten ze toch zijn
overgegaan (naar b.v. het eerste leerjaar), te besluiten dat zittenblijven een
slechte onderwijspraktijk is.De
Leuvenaars bekennen verder: Vanuit de
onderzoeksresultaten kunnen dan ook weinig concrete adviezen geformuleerd
worden voor de praktijk. De beslissing omtrent b.v. het al dan niet overdoen
van de 3de kleuterklas moet voor elk kind een weloverwogen, doordachte
beslissing zijn. Zon beslissing is erg complex.Die conclusies gelden evenzeer voor hun
studie over het zittenblijven in het eerste leerjaar.Dit zijn
precies twee flagrante fouten die de Leuvenaars maakten in hun drastische
uitspraken in hun studies van 2011 & 2012. In hun studie over het zittenblijven
in het eerste leerjaar gingen ze nog een stap verder. Uit de vaststelling dat
twijfelgevallen die wel waren overgegaan beter presteerden, concludeerden ze
zelfs datzittenblijven in het algemeen
(ook voor de duidelijke gevallen) zinloos was.
In Pedagogische
Studiën erkennen De Fraine en Coook methodologische fouten in hun onderzoek. Zij wijzen op een methodologisch probleem bij het samenstellen vanvergelijkingsgroepen: Hoewel zittenblijvers
in de controlegroep gemiddeld gelijk scoorden voor wiskunde in de derde
kleuterklas, werden in deze studie wel (andere) verschillen gevonden tussen
leerlingen die normaal vorderden en andere loopbaangroepen (als
zittenblijvers).Aangezien de loopbaangroepen
niet equivalent zijn voor wat betreft kenmerken die zittenblijven voorafgaan,
kunnen er geen causale uitspraken worden gedaan over het verband tussen het
deel uitmaken van specifieke loopbaangroepen en de wiskunde-groei. Hiermee gaan de
Leuvenaars dus akkoord met een van onze belangrijke kritieken i.v.m. de
onvergelijkbaarheid van de twee vergelijkingsgroepen.
Ze verwoorden dit methodologische probleem
ook zo: Leerlingen met dezelfde
achtergrondkenmerken kunnen toch van elkaar verschillen wat betreft de verdere
schoolloopbaan na het blijven zitten. Ook zijn er leerlingen die dezelfde
achtergrondkenmerken hebben als de leerlingen die zijn blijven zitten, maar die
verder de gehele schoolloopbaan normaal vorderen. Dit wijst op een verschil
waar tot op heden nog onvoldoende zicht op is. Ook interactie-effecten van
leerling-kenmerken en omgevingsinvloeden van leerlingen zijn nog onvoldoende
bekend.Deze uitspraken betekenen
ook dat dat de Leuvenaars in hun onderzoeken van 2011/2012 ten onrechte proclameerden
dat de vergelijkingsgroepen wel gelijkwaardig waren, dat de gevonden verbanden
ook causaal waren enkel veroorzaakt waren door het al dan niet overgaan,
enzovoort.
De conclusie dat vanuit de onderzoeksresultaten dan ook weinig concrete adviezen
geformuleerd kunnen worden voor de praktijkbetekent dus ook dat de Leuvenaars dit ten onrechte wel deden in hun
publicaties van 2011 en 2012.
3Bekentenissen
in Caleidoscoop van augustus 2014
Ook in een recentere bijdrage in
Caleidoscoop van augustus 2014 krabbelden de Leuvense onderzoekers terug. We
citeren even enkele passages.
Deze studie (= recentere studie over
zittenblijven in het derde jaar kleuteronderwijs) relativeertons vroeger onderzoek in die zin dat
zittenblijven niet als een eenduidig goede of slechte maatregel gezien kan
worden. Onze (recentere)
bevindingengeven aan dat zittenblijven
in de derde kleuterklas doorgaans wel een goed idee is voor kinderen waarbij
men zeer grote twijfels heeft of ze het eerste leerjaar wel zullen aankunnen.(NvdR:
dit geldt o.i. nog in sterkere mate i.v.m. zittenblijven in het eerste leerjaar
ook al kwamen De Fraine, Van Damme en co in een eerder onderzoek
dienaangaande tot de voorbarige conclusie dat zittenblijven niet zinvol was in
het lager onderwijs.)
De Fraine, Van Damme en co schrijven verder: Of een kind al dan niet baat heeft hangt af
van zittenblijven zal steeds afhangen van meerdere factoren. Overleg met de
diverse betrokkenen (ouders, leraren, zorgleerkracht en CLB) is volgens ons de
beste garantie op een doordacht en weloverwogen advies. (NvdR: dit is wat
ook steeds gebeurt!)... Deze (nieuwe)
studie illustreert tevens dat het eenvoudigweg afschaffen of verbieden van het
zittenblijven hoogstwaarschijnlijk geen zinvolle maatregel is.
De voorzichtige conclusies in de bijdrage in Caleidoscoop van augustus 2014
zullen wel mede beïnvloed zijn door de scherpe kritiek die wijzelf en prof. Van
den Broeck formuleerden op hun rapporten van 2011 en 2012.Indien de onderzoekers van de KULeuven en van
het Hiva ook iets meer waarderinggetoond zouden hebben voor de ervaringskennis van de leerkrachten en
scholen, dan zouden ze zich in 2011 en 2012 niet zo sterk vergaloppeerd hebben.De onderzoekers zijn duidelijk ook te weinig
bekend met de dagelijkse praktijk van het onderwijs.
4Partiële
en te late schuldbekentenis
4.1Slechts partiële erkenning van fouten en
voorbarige conclusies
De schuldbekentenis in de drie publicaties
van het voorbije jaar, betekent echter niet datde auteurs de meeste kritieken op hun studies openlijk als terechte
kritieken erkennen. De Leuvenaars erkennen maar een beperkt deel van hun
voorbarige uitspraken en kwakkels. Een paar voorbeelden. In de eerste bijdrage
in dit nummer stonden we b.v. lang stil bij het gesjoemel met cijfers over
zittenblijven, schooluitval ... in Vlaanderen en met de vergelijking met
Zweden.In de bijdrage over
zittenblijven in het eerste leerjaar formuleerdenwe ook nog tal van kritieken die de
Leuvenaars over het hoofd zagen en blijkbaar ook niet openlijk willen erkennen
en rechtzetten.
De Leuvenaars reageren ook niet op de kritiek
dat de door hen voorgestelde alternatieven voor zittenblijven vrij utopisch
klinken en een totale breuk met de klassieke schoolgrammatica betekenen. Ze zouden
veel meer negatieve dan positieve resultaten opleveren. Het gaat dus om een
vrij partiële schuldbekentenis.
4.2Kwakkels kunnen niet meer weggewerkt worden
De Leuvense onderzoekers bekenden het
voorbije jaar wel dat ze zich in de studies van 2011 en 2012 vergaloppeerd
hadden, maar het kwaad was intussen al geschiedt. Een relativering van hun
uitspraken in een select wetenschappelijk tijdschrift als Pedagogische Studiën dat niet door beleidsverantwoordelijken,
leraars, burgers ... gelezen wordt, kan de verdere verspreiding van hun
zittenblijverskwakkels niet meer tegenhouden. De terloopse bekentenissen zullen
de directies,leerkrachten, ouders,
burgers, beleidsverantwoordelijken ... wel niet bereiken. Ook in Klasse en in
de pers werd aan die rechtzettingen geen aandacht besteed. De onderzoekers zelf
verkiezen het publiekelijk toedekken van hun fouten en misleidende adviezen. Ze
zijn blijkbaar precies niet van plan om hun studie niet verder te verspreiden.
Ook met onze kritische analyses en
deze van prof. Wim van den Broeck
zullen er niet in slagen om de door de Leuvense studies verspreide kwakkels de
kop in te drukken. Die kwakkels zijn inmiddels quasi onuitroeibare
standaardopvattingen geworden.Zo zijn
we er na 23 jaar ook nooit in geslaagd om de fameuzezittenblijverskwakkels van 1991 in het
rapport Het educatief bestel in België en in een Unesco-rapport recht te
zetten. In 1991 waren er in het eerste jaar s.o. een dikke 3% zittenblijvers,
maar in het Educatief bestel... lazen we dat er 9% waren en dat dus de eerste
graad s.o. de probleemcyclus wasen dat
de leraars-regenten dus gebrekkig waren opgeleid en hun opdracht niet
aankonden. De eerste graad en het zittenblijven werden in het rapport
bestempeld als de kankerplek van het Vlaams onderwijs. En die kwakkel doet ook
op vandaag nog de ronde. De verantwoordelijken voor die kwakkel, de
topambtenaren die de statistiek hadden opgesteld en prof. Jan Van Damme die het
rapport over zittenblijven onderschreef, hebben zich nooit ingespannen om die kwakkel
weer uit de wereld te helpen. Van Damme stelde bij een eigen telling in 1994
wel vast dat er slechts 3,3% zittenblijvers waren in het eerste jaar, maar de
vaststelling bereikte het onderwijsveld en het grote publiek niet.
Volgens de Vlaamse commentaren van september
1991 bij Unesco-rapport waren er in andere Europese landen bijna geen
zittenblijvers in het lager onderwijs, maar in Vlaanderen waren er 5 à 6 maal
meer. Pas een paar jaar later achterhaalden we dat onze topambtenaren het
aantal leervertraagde zesde-klassers vergaten te delen door 6- het aantal
klassen.
De Leuvense rapporten van 2011 en 2012 hebben
ertoe bijgedragen dat de kwakkels over zittenblijven van 1991 nog meer
standaardopvattingen zijn geworden. En ook in de context van het rapport van
1991 pakte de toenmalige DVO-directeur Roger Standaert al uit met de fabuleuze
berekening van de zittenblijvers-kostprijs van 6 miljard BFr jaarlijks. In een
recente berekening van de kostprijs voor de Belgische Staatskas noteerden we
zelfs een bedrag van 2 miljard euro jaarlijks: naast de kostprijs voor de
studies had men ook het verlies van een jaar loon e.d. verrekend. Dat de
leerlingen in landen als Finland, Zweden ... met officieel weinig
zittenblijvers veelal gemiddeld toch ouder zijn als ze het secundair en hoger
onderwijs verlaten, zag men wel over het hoofd.
Onderwijs. Gesjoemel en misleiding in Leuvense studie over zittenblijven in 1ste leerjaar
Gesjoemel en misleiding in Leuvense studie over zittenblijven in 1ste leerjaar -2011 Onderzoekers eind 2013: We hebben ons vergaloppeerd, zittenblijven toch zinvol .... Onderwijskrant (oktober-november-december 2014)
1. Inleiding: rapport van 2011 & verbazing
1.1. 2011: zittenblijven #zinvol, 2014: wel zinvol!
In 2011 publiceerden de Leuvense onderzoekers Jan Van Damme, M. Goos, P. Onghena, ...K. Petry, K., & J. de Bilde een studie over zittenblijven in het eerste leerjaar: Zittenblijven in het eerste leerjaar: zinvol of niet? Hierin werd de zinvolheid van het zittenblijven radicaal in vraag gesteld. In Klasse van april 2011 werd deze studie voorgesteld onder de titel: Zittenblijven: de pijn rendeert niet. Zittenblijven in het basisonderwijs(!) heeft negatief effect op lange termijn. Er werd ook veralgemenend geconcludeerddat zittenblijven in hét (totale) lager onderwijs frequent voorkomt.
De belangrijkste conclusie uit de studie over zittenblijven in het eerste leerjaar luidde: Tijdens het bisjaar presteren zittenblijvers beter in wiskunde en technisch lezen en functioneren zittenblijvers vergelijkbaar op psychosociaal gebied als hun jongere leerjaargenoten. Maar dit effect verdwijnt al op het einde van het 2de leerjaar. Doorheen de lagere school groeien zittenblijvers zelfs trager in wiskunde en technisch lezen dan leerlingen van de vergelijkingssgroep die even zwak waren in eerste leerjaar, maar die wel zijn overgegaan. Uit beide stellingen werd dan geconcludeerd dat zittenblijven niet zinvol was. Pas twee jaar later lazen we volgende rechtzetting in Caleidoscoop van augustus j.l. Onze (recentere) bevindingen geven aan dat zittenblijven doorgaans toch wel een goed idee is voor kinderen waarbij men zeer grote twijfels heeft of ze het (eerste) leerjaar wel zullen aankunnen.
1.2. 1,73% zittenblijvers in lj 2 tot en met 6; 5, 49% in het eerste leerjaar (in 2013)
In de Leuvense publicatie werd ook de indruk gewekt dat zittenblijven in hét lager onderwijs heel frequent voorkomt (zie p.8). De Leuvenaars beperkten zich in hun onderzoek echter tot het eerste leerjaar, omdat vooral dit leerjaar zittenblijvers telt: 5,49% in 2013. In de leerjaren twee tot en met zes is het gemiddelde 1,73%. Nederland telt 5% zittenblijvers in het 1ste leerjaar, maar 10% in derde kleuter - in Vlaan-deren is dit 4%. (Zelf zijn we meer voorstander van zittenblijven in 1ste leerjaar dan in 3de kleuter.) Zittenblijven in hét lager onderwijs komt dus al bij al niet zo frequent voor. In regios met weinig allochtone leerlingen is dit nog een stuk minder; maar we krijgen daar geen uitsluitsel over.
1.3 Stellige uitspraken verrasten ons
De onderzoekers toonden in hun studie niet het minste begrip voor de visie van de ervaringsdeskundigen, voor het feit dat de ouders en de leerkrachten het eerste leerjaar als een scharnierjaar opvatten en het belangrijk vinden dat een leerling op het einde b.v. al het ABC van het lezen kent om te kunnen slagen in verdere leerjaren. De voorbije 45 jaar heb ik zelf als lerarenopleider een aantal keren ouders soms ook collegas - aangeraden hun kind toch maar het eerste leerjaar te laten overdoen. Achteraf vernam ik meestal dat dit voor hun kind de juiste keuze was geweest. En dan ging het in veel gevallen over kinderen die een te grote achterstand hadden voor lezen. Ook een grote algemene taalachterstand veelal bij anderstalige leerlingen speelt een belangrijke rol. Dit is ook wat we vaststelden in bevragingen van leerkrachten eerste leerjaar. Die leerkrachten getuigen ook dat het soms de ouders zijn die per se willen dat hun kind het jaar opnieuw doet.
Hebben de vele duizenden leerkrachten en wijzelf zich al die tijd vergist en nodeloos het overzitten in een aantal gevallen aangeraden? We begrepen bij het verschijnen van de studie geenszins dat uit het onderzoek zou gebleken zijn dat zittenblijven hoe dan ook nefast was. Ook een tussendoor-zinnetje in het rapport stond o.i. nogal haaks op de basisconclusie over de zinloosheid: Als zittenblijvers deel van twijfelgevallen) toch waren overgegaan, zouden ze een hogere kans gehad hebben om later te blijven zitten. Was overzitten voor hen dan toch zinvol geweest? Dat laatste geldt echter nog meer voor de duidelijke gevallen die bleven zitten, maar waarvan we een paar jaar later vernamen dat deze niet in de studie betrokken werden.
Zelf hebben we de voorbije 40 jaar veel energie geïnvesteerd in het uitwerken van didactische aanpakken om ook zwakkere leerlingen vlot te leren lezen, rekenen, spellen .... We pleiten ook al 25 jaar voor intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste kleuterklas - tevergeefs. Maar dit alles betekent o.i. nog niet dat we b.v. zittenblijven in een eerste leerjaar volledig moeten en kunnen uitbannen.
2. November 2013: We onderzochten geen duidelijke gevallen, maar twijfelgevallen!
Pas eind 2013 ontdekten we hoe de onderzoekers ons met hun uitspraken i.v.m. zittenblijven in het 1ste leerjaar belazerd hadden en dat onze grote twijfels omtrent dit onderzoek gewettigd waren. Zo lieten de onderzoekers vooreerst de leerlingen waarbij evident leek dat zomaar overgaan geen oplossing was, de duidelijke gevallen dus, buiten beschouwing. Ze bekeken enkel de twijfelgevallen.
Prof. Bieke De Fraine gaf dit laatste pas zelf toe in een reactie op de kritische analyse van prof. Wim Van den Broeck van november 2013. De Fraine bekende: Ons onderzoek naar de effecten van zittenblijven betreft enkel die kinderen die mogelijke twijfelgevallen zijn. We weten dus niet wat de gevolgen zouden zijn van overgaan voor zéér zwak presterende kinderen. Dit laatste ondergraaft uiteraard de stellige uitspraken over het niet zinvol zijn van zittenblijven in het eerste leerjaar. Bij het bestuderen van het Leuvens rapport en bij de opstelling van zijn kritische analyse wist prof. Wim Van den Broeck overigens zelf nog niet dat dit het geval was.
De beperking tot de twijfelgevallen verantwoordden De Fraine en co achteraf in Pedagogische Studiën van eind 2013 (nr. 5) zo: Voor kinderen met een hogere kans op vertraging konden geen tegenhangers gevonden worden. Nu blijkt dus dat de onderzoekers geen vergelijkbare groep van even zwakke leerlingen die wel overgaan opstelden, omdat de zwaarste gevallen van zittenblijven zelden overgaan naar het tweede leerjaar. Ons vermoeden dat er gesjoemeld werd bij het opstellen van de vergelijkingsgroepen wordt hier dus al bevestigd.
2. Positieve studies niet vermeld
Het is nogal evident dat bij leerlingen met grotere tekorten en met een hogere kans op vertraging de effecten van doubleren positiever uitvallen dan bij twjfelgevallen. Indien de onderzoekers de evolutie van alle zittenblijvers in het eerste leerjaar hadden onderzocht, dan zou de leerwinst op het einde van het bisjaar een heel stuk groter zijn geweest. We vermelden even enkele recente studies waarin het zittenblijven als positief bestempeld wordt.
*D. Diris toonde in een studie aan dat de effecten van overzitten bij leerlingen met grotere tekorten wel vrij positief uitvielen (Diris, D.: The economics of the school curriculum, Univ. Pers, Maastricht, 2012). *Qi Chen e.a. formuleerden onlangs dezelfde vaststelling: Specifically, those children with the poorest LRS and academic achievement in their first time in first grade may have the most to gain by repeating first grade, both academically and socially. (Differential growth trajectories for achievement among children retained in first grade, by Qi Chen e.a. The Elementary School Journal, 2014, Volume 114, Number 3, pp. 327-35.). *Early Grade Retention and Student Success Evidence from Los Angeles van Jill S. Cannon & Stephen Lipscomb (zie Internet). De conclusie luidt: We find that students retained in the first or second grade can significantly improve their grade-evel skills during their repeated year. Gains in reading skills among students retained in the first grade are significant and widely experienced. Among those retained in the second grade, the level of improvement in English language arts and mathematics is also remarkable with larger shares in math (41%).
4. Invloed van buitenschoolse situatie/hulp niet verrekend = klassieke & grote fout
Er zijn ook nog andere redenen om te stellen dat de twijfelgevallen die bleven zitten niet zomaar vergelijkbaar waren met de twijfelgevallen die wel naar het tweede leerjaar overstapten. Zo zal een leerkracht een twijfelgeval vlugger adviseren over te gaan als hij/zij weet dat die leerling zal kunnen rekenen op buitenschoolse begeleiding/ondersteuning tijdens het schooljaar en eventueel ook tijdens de vakantie. De resultaten van twijfelgevallen die wel overgaan worden dus ook positief beïnvloed door omgevingsfactoren en dat is minder het geval bij de twijfelgevallen die wel overzitten. Het is dus moeilijk om hun resultaten tijdens de verdere loopbaan te vergelijken. Men mag de verschillen in leerwinst tussen de twee groepen niet enkel toeschrijven aan het feit dat de ene groep bleef zitten en de andere doorstroomde naar het tweede leerjaar. In bijdragen van 1991 hebben we al gewezen op deze klassieke fout in veel vergelijkende studies.
Deze omissie in het onderzoek wijst er wellicht op dat de onderzoekers te ver afstaan van de complexiteit van het schoolgebeuren en van het adviseergedrag inzake zittenblijven in het bijzonder. Bij adviezen waarbij de ervaringswijsheid van de leerkrachten uit het heden en verleden meespelen, worden dergelijke factoren wel verrekend. Zo is het ook bekend dat ouders die het wenselijk vinden dat hun kind-twijfelgeval wel over gaat, vaak ouders zijn die weten dat hun kind ook buitenschools geholpen zal worden om de tekorten bij te werken. Leerkrachten en CLB-adviseurs zijn ook minder vlug geneigd overzitten te adviseren voor dat soort twijfelgevallen.
De Leuvense studie ging er ten onrechte van uit dat de verschillen in verdere leerprestaties van de twee vergelijkingsgroepen ( alle twijfelgevallen), enkel een gevolg zijn van het al dan niet overzitten. Er zijn heel wat factoren buiten het onderwijs die mede de leerwinst bepalen en waarmee in het onderzoek van het zittenblijven geen rekening gehouden wordt.
Ook de bekende sociologe en onderzoekster Nathalie Bulle stelde bij analoge onderzoeken de neiging vast tot het minimaliseren van de buitenschoolse factoren die het verschil in schoolse vooruitgang (leerwinst) bepalen Bulle formuleert het zo: Certains facteurs latents différencient la population des redoublants et la population dite analogue. Ils contribuent à expliquer à la fois les redoublements et les différences marquant les progrès densemble des populations. Or, comme ils ne sont pas pris en compte, ils apparaissent, statistiquement, comme des effets propres du redoublement. Au total, lorsque le redoublement paraît avoir eu un effet moyen neutre sur les progressions (cest ce que les études tendent à montrer), il est fort probable quil sagisse dun effet neutralisant, donc positif. (De la politisation de léducation. Lexemple du redoublement , Skhole.fr. , 2012 -zie Internet). Als er minder extra ondersteuning kwam van huis uit voor de groep twijfelgevallen die niet overgingen, dan kan de vaststelling dat deze het jaar erop maar even veel rekenwinst maakten als deze die wel overgingen, toch betekenen dat er een positief effect was voor de overzitters.
Nog dit. Dat de leerlingen die wel doorstroomden op een klassieke schoolvorderingstest een jaar later voor b.v. rekenen beter presteerden is mede een gevolg van het feit dat de zittenblijvers zaken uit de schoolvorderingstest die veelal pas in het tweede leerjaar aan bod komen, nog niet gezien hadden. Deze evidentie is absoluut geen argument tegen het zittenblijven.
6. Andere aanduidingen van fouten bij samenstelling vergelijkingsgroepen
Het niet betrekken van de duidelijke gevallen van zittenblijven betekent dat de Leuvense onderzoekers geenszins werkten met twee evenwaardige vergelijkingsgroepen en dat hun krasse uitspraken i.v.m. al dan niet zittenblijven ook helemaal niet kloppen. Dat de twee vergeleken groepen niet evenwaardig en vergelijkbaar waren, bleek volgens prof. Wim Van den Broeck b.v. ook nog uit uit twee andere vaststellingen. Hij schreef: Ten eerste blijkt uit de resultaten dat zittenblijvers bij het begin van het bisjaar, dus na het eerste leerjaar volledig doorlopen te hebben, nauwelijks beter scoren op rekenvaardigheden dan hun vroegere klasgenoten uit de controlegroep toen zij begonnen aan het eerste leerjaar. Maar vooral de observatie dat zittenblijvers bij het begin van het bisjaar beduidend zwakker scoren op zowel rekenen als lezen in vergelijking met hun doorstromende leeftijdsgenoten uit de controlegroep (dus met zgn. gelijk risico) bij het begin van het tweede leerjaar, kan moeilijk anders geïnterpreteerd worden dan dat de groepen van meet af aan al ongelijk waren, tenminste indien er geen wonderbaarlijke dingen tijdens de vakantie gebeurd waren. Dit wijst er op dat de groep zittenblijvers en de vergelijkingsgroep (beide zogezegd gelijkwaardige twijfelgevallen) al verschillend waren, nog voor het eventueel zittenblijven, anders zouden de twijfelgevallen-zittenblijvers wel zijn overgegaan naar het volgende leerjaar.
Een ander probleem, ook (achteraf) onderkend door de onderzoekers, is dat bij het formeren van de groep doorstromers alle kinderen die niet in het eerste leerjaar bleven zitten, maar wel in een ander leerjaar, uit de vergelijkingsgroep verwijderd werden. De auteurs geven bovendien zelf achteraf in een publicatie van 2013 aan dat deze niet geselecteerde kinderen zwakker scoorden op schoolse prestaties en SES en dat ze daardoor de negatieve effecten van zittenblijven overschat kunnen hebben (Goos et al., 2013a, p. 344).
Door het verwijderen van de doorgestroomde twijfelgevallen die overzaten in verdere leerjaren, wordt de relatieve leerwinst van de groep van de overgegane twijfelgevallen dus overschat.
7. Fouten met gemiddelde leerwinst van Vergelijkingsgroepen
Een ander methodologisch probleem betreft het werken met gemiddelden. Bij de twijfelgevallen die overzaten is het best mogelijk dat dit voor de gevallen die de leerkrachten adviseerden gemiddeld wel positief is uitgevallen, maar veel minder voor de gevallen waarbij enkel de ouders op zittenblijven aanstuurden. Als zittenblijven voor de duidelijke, maar niet onderzochte gevallen positieve effecten sorteert en daarnaast ook nog voor een aanzienlijk deel van de twijfgelgevallen, dan mag men uit het feit dat de gemiddelde leerwinst voor de groep twijfelgevallen die overzaten kleiner was dan de leerwinst van de niet-overzitters, nog niet besluiten dat zittenblijven niets opleverde en dat de leerkrachten een fout advies gaven.
8. Leeftijdsfouten bij vergelijking met landen als Zweden en Finland
De Leuvense studies houden bij het vergelijken van het zittenblijven met landen als Zweden, Finland ... geen rekening met de leeftijd bij de start van het eerste leerjaar. In b.v. het eerste leerjaar in Finland komt zittenblijven inderdaad veel minder voor, maar de kinderen mogen maar starten als ze ten volle 7 jaar zijn. In Zweden starten ze naargelang de schoolrijpheid tussen 6 en 8 jaar. Men moet bij vergelijkingen rekening houden met het feit dat eersteklassertjes in andere landen veelal ouder zijn en daardoor ook veel minder de kans lopen te moeten overzitten. De Leuvense onderzoekers houden hier geen rekening mee.
In de Leuvense studie en in tal van andere studies wordt ook steeds betreurd dat er bij de overzitters eerste leerjaar meer leerlingen zitten die in de laatste maanden van het jaar geboren zijn. Veelal wordt aan die vaststelling de conclusie verbonden dat die jongere kinderen ten onrechte gediscrimineerd worden. Indien men zou eisen dat leerlingen ten volle zes (of zelfs 7) jaar zijn om te mogen starten in het eerste leerjaar - zoals in een aantal landen het geval is, dan zouden veel van de jongste (gevaar-) kinderen zelfs meer dan een jaar ouder en rijper zijn. En dan zouden er ook veel minder zittenblijvers zijn in het eerste leerjaar (én in het derde kleuter).
Aangezien toch veel leerlingen - zelfs van het einde van het jaar - het eerste leerjaar aankunnen, zouden we de Vlaamse wetgeving niet wijzigen. We hebben overigens nu al de indruk dat de kleuterschool voor een aantal kinderen te lang duurt en dat deze zich zouden vervelen als ze nog langer in het kleuteronderwijs zitten. Het gaat steeds om het afwegen van de voor- en nadelen. Als we de meeste kinderen pas later het lager onderwijs laten starten zoals in veel andere landen, dan zou dit de schatkist meer geld kosten dan de huidige extrauitgave voor het bisjaar.
Als we de gemiddelde leeftijd berekenen van alle kinderen die de eerste klas verlaten, dan is deze veelal lager dan in andere landen het geval is en opvallend lager dan in Finland. Finse leerlingen zijn ook gemiddeld minstens een jaar ouder als ze het diploma lager onderwijs behalen. En toch lezen we in statistieken dat er veel meer Vlaamse leerlingen leervertraagd zijn dan Finse en Zweedse. Veel zaken zijn relatief en bij vergelijkingen moeten we daar rekening mee houden. Bij het berekenen van de kostprijs van het zittenblijven vergeet men ook dat de jongere eersteklassertjes een half jaar minder kleuteronderwijs gekost hebben.
9. Ervaringswijsheid leerrkachten genegeerd
In punt 1 stelden we al dat de onderzoekers de visie en ervaringswijsheid van de leerkrachten, directies en ouders als quantité négligeable beschouwen. Zittenblijven was zinloos en zat enkel tussen de oren van de zich vergissende leraars en ouders.
Veel leerkrachten - en ook ouders - reageerden verontwaardigd op bijdragen in de kranten en in Klasse waarin zittenblijven als zinloos werd bestempeld. Ook in gesprekken met veel oudstudenten en met directies binnen de HIVO-opleiding vernamen we regelmatig dat zittenblijven achteraf veelal zinvol gebleken was. De Thaise inspecteur-generaal Prasert Boonruang stelde onlangs dat heel wat leerlingen in tal van provincies quasi anafabeet zijn omdat ze niettegenstaande grote leestekorten het eerste leerjaar niet mochten overdoen.
We voegen nog een van de vele getuigenissen van ouders aan toe. Als reactie op de boodschap Vermijd zittenblijven in Klasse voor ouders schreef Kathy V.: Ik ben moeder van een nu bijna 14-jarige zoon. In het eerste leerjaar is hij blijven zitten. Al met kerst hadden mijn echtgenoot en ik samen met de leerkracht beslist hem opnieuw het jaar te laten overdoen. Hij kon lezen en rekenen, maar kon het tempo niet aan. Hij is van november. Hij weende veel dat eerste jaar dat hij niet kon wat anderen konden. De tweede keer dat hij zijn eerste leerjaar deed, is mijn zoon helemaal opengebloeid. Nu is hij een prachtig jonge man die in zijn eerste humaniora zit. Met kerst en Pasen had hij 82%. Wat ik 7 jaar geleden nooit gehoopt had, is toch gebeurd. Hij niet van het leven en weet dat hij moet werken om iets te bereiken. Voor heel wat kinderen is overzitten een perfecte oplossing. Ik vind het spijtig dat sommigen dat niet geloven. Hijzelf vindt het helemaal niet erg dat hij is blijven zitten. Nu hij in de humaniora zit, heeft hij ook nog veel contact met leerlingen die al in hun tweede jaar zitten.
Nietenkel de leerkrachten, maar ook de meeste ouders zijn ervan overtuigd dat het zomaar laten overgaan bij ernstige tekorten die de verdere schoolloopbaan volledig in het gedrang kunnen brengen onverantwoord is. Ook uit reacties in Klasse-Maks voor de scholieren bleek dat de meesten opteerden voor het behoud van het zittenblijven. In een Nedelandse enquête bij jongeren die zelf ooit een jaar hadden overgedaan, vonden de meesten ook dat dit voor hen heel zinvol was geweest.
10. Besluiten: Leuvense kwakkelstudie
10.1. Misleidend onderzoek & foute conclusies We stelden bij de analyse van de Leuvense studie over het eerste leerjaar veel methodologische en andere fouten vast. In de bijdrage van Wim Van den Broeck wordt dit nog verder uitgediept. Dit leidde tot voorbarige en foute conclusies. We wezen ook op misleidende vergelijkingen met landen waarin zittenblijven in het eerste leerjaar weinig voorkomt, maar waarbij de leerlingen die starten in het eerste leerjaar een heel stuk ouder zijn. De onderzoekers van het HIVA en de KU Leuven gaven in publicaties van het voorbije jaar wel een aantal fouten toe (zie volgende bijdrage),maar ze gingen voorbij aan tal van andere fundamentele kritieken.
De onderzoekers concludeerden in hun studie al te vlug dat de leerkrachten veelal foutieve adviezen omtrent zittenblijven gaven en dat zittenblijven enkel tussen hun oren zit. De experts wisten het veel beter dan de leerkrachten en de ouders en verkondigen de enige en wetenschappelijke waarheid. Zittenblijven was zinloos en een louter financiële verspilling.
In publicaties van De Fraine en Co van het voorbije jaar lezen we nu echter dat het zittenblijven in veel gevallen toch zinvol kan zijn en zeker ook bij de duidelijke gevallen. Ze zouden naar eigen zeggen nu niet meer het drastisch advies geven om het zittenblijven in het lager onderwijs af te schaffen.
Het advies bij de duidelijke gevallen was dus alvast een terecht advies. Maar hoe zit het met het advies bij de twijfelgevallen? Deze die volgens de studie wel terecht doorstromen, zijn veelal ook leerlingen waarbij de school het overgaan adviseerde. Bij de twijfelgevallen die volgens de studie ten onrechte bleven zitten, zijn er ook nog een aantal waarbij de school wel overgaan adviseerde, maar waarbij de ouders toch op zittenblijven aanstuurden. In de rapporten van 2011 en 2012 werd dus duidelijk ten onrechte geconcludeerd dat het advies van de school inzake al dan niet zittenblijven meestal fout is en zelfs getuigt van gemakzucht.
De Leuvenaars lijken ook niet bereid om openlijk het boetekleed aan te trekken, hun verontschuldigingen aan te bieden en hun controversiële studie niet verder te verspreiden. Men mag dit onderzoek deontologisch gezien niet meer openlijk toegankelijk stellen. Tal van beleidsmensen, pleitbezorgers van het verbieden van het zittenblijven, buitenlandse onderzoekers ... beroepen zich nog steeds op die Leuvense studie. Ze zijn blijkbaar ook niet op de hoogte van de erkennning van tal van fouten en van de voorbarige uitspraken. We betreuren ook dat de onderzoekers en de commentatoren in de pers de indruk wekten dat ons lager onderwijs kampioen zittenblijven is. Ze verzwegen dat er het 2de tot en met 6de leerjaar weinig zittenblijvers zijn, gemiddeld 1,73% per leerjaar.
10.2 Lhistoire se répète
Ook op basis van een Unesco-rapport van 1991 werd toen al ten onrechte overal verkondigd dat ons lager onderwijs - samen met Tobago-Trinidad wereldkampioen zittenblijven was. In de commentaren bij die studie lazen we op 1 september 1991 dat in andere Europese landen het zittenblijven beperkt was tot 2 à 2,5 % en dat dit in Vlaanderen 5 à 6 maal meer was. Onze topambtenaren waren gewoon vergeten het aantal leervertraagden eind zesde leerjaar te delen door zes. En die kwakkel werd zomaar overgenomen door beleidsverant-woordelijken, Guy Tegenbos in De Standaard, professoren als Roland Vandenberghe en Henk van daele in Persoon en Gemeenschap. Het Leuvens rapport van 2011 leidde tot analoge kwakkels.
Prof. Vandenberghe fantaseerde er in 1991 nog bij dat het beperkte aantal zittenblijvers in landen als Nederland een gevolg was van het opdoeken van het jaarklassensysteem. Dit beïnvloedde ook het later schrappen van het jaarklassenprincipe in het decreet basisonderwijs van 1997. Ook In 2012 stelden de Leuvense onderzoekers het opdoeken van het jaarklassensysteem voor in hun OBPWO-studie.mmm
Onderwijs, CBB-centra ... zijn niet klaar voor M-decreet
Onderwijs, CLB-centra, Centra voor Ambulante Revalidatie . niet klaar voor M-decreet
Bijdrage van Peter Cousaert op Apache Nov 2014
Op 1 september treedt het zogenaamde M-decreet in werking. Bedoeling is om leerlingen die extra zorg nodig hebben binnen het gewoon onderwijs te houden. Over het principe bestaat weinig discussie, over de concrete invulling des te meer. Er is namelijk (veel) minder geld om (veel) meer taken uit te voeren. 'Hoe we dat moeten waarmaken? Die vraag stellen wij ons ook en met ons zowat het hele onderwijsveld.'
Het zal je kind maar zijn. Net gestart in het eerste leerjaar en het loopt niet makkelijk in de klas. Het Centrum voor Leerlingenbegeleiding doet wat het kan en ook de zorgjuf gaat aan de slag, maar jouw kind is niet het enige dat extra zorg nodig heeft. Een leerprobleem? Als u wil aankloppen bij een Centrum voor Ambulante Revalidatie dan moet u, afhankelijk van de regio, rekening houden met een flinke wachtlijst. Op sommige plaatsen bent u niet voor het einde van het schooljaar aan de beurt. Kinderpsychiatrisch onderzoek? Ook daar kan het soms lang duren voor u een afspraak krijgt en dan hebben we het nog niet over de zoektocht naar gespecialiseerde multidisciplinaire teams die tot in detail uitzoeken wat er aan de hand is en mee een toekomsttraject uitstippelen.
Meer met minder geld Zorg in het onderwijs gaat natuurlijk over veel meer dan kinderen met slechte cijfers op hun rapport, en lang niet achter elke zorgvraag gaat een leerprobleem schuil, zoals hierboven geschetst, maar soms duurt het (te) lang voor de juiste hulp kan geboden worden en de implementatie van het M-decreet in combinatie met de forse besparingen in het onderwijs, dreigt de bestaande problemen en wachtlijsten enkel groter te maken.
Het M-decreet wil leerlingen die extra noden hebben in de mate van het mogelijke in het regulier onderwijs opvangen. Vandaag komen ze te vaak in het buitengewoon onderwijs terecht. Dat moet anders. "We staan achter het basisprincipe van het M-decreet", zegt Yvan Winne. Hij is directeur van Accent, een Centrum voor Ambulante Revalidatie (CAR) in Kortrijk, en voorzitter van de werkgroep Onderwijs binnen de Federatie van Centra voor Ambulante Revalidatie. De nieuwe wetgeving in het onderwijsveld volgt hij met argusogen. "Dat kinderen die extra zorg nodig hebben in de mate van het mogelijke in het reguliere onderwijs terecht kunnen, is op zich een nastrevenswaardige zaak. Dat is ook wetenschappelijk goed gedocumenteerd. Het probleem is echter dat tegenover de extra opdrachten en verantwoordelijkheden die daar bij komen kijken geen bijkomende ondersteuning staat. Er komen heel wat extra taken bij de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) terecht. Die zijn daar in principe ook voor geschikt, maar er wordt helaas geen extra geld voor vrijgemaakt, integendeel." CLB's zullen meer moeten doen voor meer kinderen maar met minder geld. Het plaatje kan moeilijk duidelijker. Het aantal leerlingen dat beroep doet op een Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) nam de voorbije jaren toe. Het M-decreet legt extra (vooral administratieve) lasten op de CLB's. Die komen bovenop het extra werk voor CLB's, eigen aan de recente uitvoering van het decreet integrale jeugdhulpverlening. Meer kinderen dus waarvoor meer moet gebeuren. Maar met minder geld. Minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) besliste om de werkingsmiddelen voor CLB's met tien procent in te perken. Daar komt bij dat CLB's met een zogenaamde 'vaste enveloppe' werken. Dat wil zeggen dat hun financiering niet stijgt samen met het aantal kinderen dat ze zien. Bovendien wordt ook op de loonmassa 2 procent bespaard.
Langere wachtlijsten
Hoe dat met elkaar te verzoenen valt, daar breken ze ook bij de CLB's hun hoofd over. Tine Gheysen is binnen de Vrije-CLB-Koepel verantwoordelijk voor leerlingen met specifieke noden en zag de werkdruk de voorbije jaren stelselmatig toenemen. "Het is moeilijk om in cijfers uit te drukken wat het M-decreet precies zal betekenen, maar het staat buiten kijf dat de administratieve last zal toenemen. We maken nu natuurlijk ook verwijzingen, maar de inhoud ervan zal veranderen. Bovendien zullen er ook meer verwijzingen moeten worden gemaakt. Als er een verwijzing komt naar het basisaanbod in het buitengewoon onderwijs (het M-decreet voorziet in een 'basisaanbod' waar leerlingen die momenteel worden verwezen naar type 1 en type 8 worden samengebracht, ToC) dan gebeurt dat vandaag een keer. Het M-decreet voorziet dat er tweejaarlijks opnieuw geëvalueerd wordt. Dat betekent dus twee tot vier keer meer verslagen."
Wat we zeker weten, is dat er meer kinderen met extra noden in het regulier onderwijs zullen blijven. Dat staat synoniem met meer en ernstigere zorgvragen. Bovendien bestaat over de diagnostiek grote onduidelijkheid. Kinderen die niet opgevangen kunnen worden in het regulier onderwijs blijven verwijsbaar naar het buitengewoon onderwijs, maar dat kan enkel na een diagnose door een multidisciplinair team. "Het M-decreet definieert een doelgroep waarvoor multidisciplinaire diagnostiek verplicht is", zegt Tine Gheysen. "Dat is op zichzelf een goede zaak, alleen is die multidisciplinaire diagnostiek vandaag nauwelijks voor handen. De wachtlijsten bij de gespecialiseerde diensten zijn nu al lang. Het valt te vrezen dat die door het M-decreet enkel langer zullen worden. Het beleid stuurt aan op een systeem waarbij CLB's en individuele kinderpsychiaters gaan samenzitten en waarbij CLB's dan het multidisciplinaire werk doen. Dat zou de oplossing moeten zijn voor het verwachte probleem van aangroeiende wachtlijsten bij multidisciplinaire centra, maar de vraag is natuurlijk of dat alternatief kwalitatief echt in de plaats kan komen. Bovendien is het de vraag wie het zal betalen." Ook de Centra voor Ambulante Revalidatie komen in beeld. "In principe hebben wij de ploeg en de ideale samenstelling om multidisciplinair onderzoek en diagnostiek te doen", zegt Yvan Winne. "Maar in de wetgeving staat dat in de regel op onderzoek ook therapie volgt. Na onderzoek moet weliswaar blijken dat de gestelde diagnose overeenkomt met de normen zoals opgesteld door het riziv en de adviserend geneesheer moet het dossier aanvaarden, maar punt is dat we kinderen die worden aangemeld voor onderzoek ook therapie moeten aanbieden. Daar is helaas geen personeel voor. Er zijn nu al lange wachtlijsten. Het staat in de sterren geschreven dat het M-decreet die wachtlijsten alleen maar langer zal maken."
Meer en ernstigere zorgvragen
Daarbovenop komt de onduidelijkheid. Op het terrein tracht iedereen zich in de mate van het mogelijke voor te bereiden op wat komen gaat, maar de onduidelijkheid is en blijft groot. Bij CLB's, bij directies en leerkrachten, bij kinderpsychiaters en ander (para)medici, maar ook bij ouders. Zullen scholen in staat zijn de noodzakelijke extra zorg te bieden? Hoe moet de geplande ondersteunende rol van het buitengewoon onderwijs binnen het regulier onderwijs concreet vorm krijgen? En hoe en door wie wordt precies bepaald welke kinderen nog wel naar het buitengewoon onderwijs kunnen?.....