Ex-eindtermen-chef Standaert pleit niet langer voor ontscholing en ontstoffing
Ex-Eindtermen-chef
Roger Standaert over eindtermen in KLASSE & Brandpunt
*pleitniet langer
voor ontscholing, maar voor veeleisende eindtermenen vakdisciplines als organisatiebasis voor
eindtermen en curriculum; niet mals voor
consultatiecampagne van minister Crevits
*maar beweert nog steeds ten onrechte dat
eindtermen voldoende houvast bieden voor leerkrachten, beslissingen voor
overgang naar volgend leerjaar ... Destijds vond hij leerplannen zelfs
overbodig.
1Inleiding
Op de website van
Klasse verscheen in januari j.l.een
interview over de (nieuwe) eindtermen met Roger Standaert.Dit was ook het geval in Brandpunt (maart
2016). Standaert was destijds directeur van de DVO (Dienst voor Onderwijsontwikkeling)
die de opstelling van de eindtermen patroneerde.In deze bijdrage gaan we in op Standaerts
belangrijkste standpunten. Standaert pleitniet langer voor ontscholing & ontstoffing, maar stelt nu dat eindtermen veeleisend moeten
zijn, dat vakdisciplines belangrijk zijn als organisatiebasisvoor eindtermen, curriculum ,
lerarenopleiding...Hiermee gaat hij in tegen modieuze opvattingen in recente officiële standpunten
(zie bijdrage van een twee dagen geleden).
Standaertpleitte nog in2007 voor verregaande ontscholing van het
onderwijs. Hij poneerde: De reactie van
de onderwijswereldop de
kennisexplosie is er een geweest van die kennis niet meer op de voet te volgen
en kennis te leren zoeken wanneer je die nodig hebt. Een paar voorbeelden: In
welke mate moet je nog kunnen hoofdrekenen, met een calculator op zak?Je kan
moeilijk het volledige groene boekje uit je hoofd leren; ik zoek gewoon op hoe
ik gedownloaded (sic!) moet spellen. Waarom wordt weten wie Rubens was, hoger
aangeslagen dan weten wie David Beckham is? *En waarom is culture &
parlure bourgeoise hoger dan culture & parlure vulgaire *Ik vind dat
taal hoofdzakelijk communicatief moet zijn. (Vaardig omgaan met kennis ; Nova et Vetera, september 2007). De
klassieke leerinhouden voor rekenen, spelling, geschiedenis moesten destijds
volgens Standaertdus sterk
gerelativeerd en beperkt worden.Deeindtermenkregenterecht de kritiek dat ze
veelal minimalistisch waren, belangrijke brokken leerstof lieten vallen, de
taalvakken uitholden ...Dergelijke
simplistische en ontscholende uitspraken treffen we niet meer aan in de
interviews in KLASSE en Brandpunt. Standaert pleit er nu voor veeleisende
eindtermen, voor het respecteren van de vakdisciplines als organisatiebasis
e.d.
Standaert
beweerde 25 jaar geleden dat de eindtermen tot een revolutie in het onderwijs
zouden leiden. Nu stelt hij in Brandpunt: Het
is logisch dat je na twintig jaar een revisie van de eindtermen voorziet. Maar
de vraag is of je daarvoor de hele boel moet overhoop gooien. Hij vindt
het breed maatschappelijk debat van minister Crevits overigens ook weinig
zinvol.: Dat gebeurt dan met toeters en
bellen en kost veel geld en moeite, terwijl het relatief weinig oplevert.
Standaert beweert
wel nog steeds dat de leerkrachten, inspecteurs ... voldoende houvast hebben
aan de vigerende en volgens hem duidelijke eindtermen. Standaertvond leerplannendestijds overbodig en onderschat nog steeds hun
belangrijke functies . We gaan ook niet akkoord met zijn stelling dat de
beslissing over het al dan niet slagen voor een bepaald leerjaar moet gebaseerd
worden op de eindtermen en niet op de leerplannen zoals momenteel het geval
is. We begrijpen ook niet dat Standaert hoopt dat de eindtermen ooit dé hefboom
zullen worden voor onderwijs op maat.
2 Geen minimale,
maar ambitieuze, essentiële eindtermen
2.1 Standaert: geen minimale, maar ambitieuze eindtermen:
bocht van 90 graden!
Het VLOR-advies
stelt voor de eindtermen en leerinhouden te beperken omdat uit de
einddoelen-evaluatie bleek dat 10% of 15% van de leerlingen bepaalde leerdoelen
niet echt of op een voldoende niveau bereikten. In dezelfde context pleiten tal
van onderwijsverantwoordelijken voor sterke ontstoffing van de leerinhouden. De
COC-lerarenvakbond en ook wij maken ons terecht zorgen omdat ook het
VLOR-advieslijkt te kiezen voor
nastreef- of ontwikkelingsdoelen en voor differentiatie naargelang van de
leerlingenpopulatie. We merken dat de katholieke koepel hier eveneens op
aanstuurt (zie vorige Onderwijskrant)..
In 1992 stelde
ook Standaert nog dat zaken als lijdend en meewerkend voorwerp e.d. te moeilijk
waren voor veel leerlingen lager onderwijs en dus resoluut geschrapt moesten
worden. Het ging namelijk om minimale eindtermen.Ook bij de start van de eindtermencommissie
wiskunde in 1992 drong Standaertaan op
het schrappen van moeilijkere zaken als bewerkingen met breuken. Zelfs de
kennis van elementaire formules voor oppervlakte en inhoud kregen we niet
opgenomen in de eindtermen. Bij het opstellen van het leerplan wiskunde hebben
we gelukkig veel onderwerpen aan de eindtermen toegevoegd. Deeindtermenkregenterecht de kritiek dat ze
veelal minimalistisch waren, belangrijke brokken leerstof lieten vallen, de
taalvakken uitholden ...
Standaert stelt
nu in KLASSE dat de nieuwe eindtermen ambitieus moeten zijn: De eindtermen mogen best ambitieus zijn. Het
is onmogelijk dat elke leerling elke eindterm haalt, maar als je dat wil, moet
je de lat voor de eindtermen zodanig laag leggen dat die niets meer
voorstellen. Het heeft ook geen zin om afwijkingen te voorzien voor leerlingen
die de eindtermen niet halen. Als
minimale doelen betekent dat ze bijna door iedere leerling, of door 80-85 %
bereikt moeten worden, dan betekent dat dat je de lat wel heel laag moet
leggen. We mogen dus niet enkel met minimale doelen werken, maar metessentiële doelen.Standaert voegt er aan toe dat weeindtermen ook niet mogen aanpassen aan een
bepaald leerlingenpubliek: Je moet b.v.
de eindtermen niet aanpassen voor anderstaligen leerlingen. Je moet alles op
alles zetten opdat ze die toch halen, maar succes is niet altijd gegarandeerd. Je
kan leerlingen wel meer tijd geven om
een diploma te behalen. Of een diploma uitreiken voor wat ze wel kunnen. Denk
b.v. aan leerlingen die uit een OKAN-klas stromen.
In verband met de
essentiële doelen maakt Standaert in Brandpunt
terecht een onderscheidtussen te
bereiken en na te streven doelen. Hij illustreert nastreefdoelen
o.a. met: Als het gaat om de omwenteling
van aarde en zon en daaruit dag en nacht afleiden, dan is 40% een goed
resultaat, en dan moet ook zon nastreef-eindterm behouden worden.
Standaert voegt er zelfs aan toe: Alle
kinderen zouden bijvoorbeeld ook moeten leren hoe de staatshervorming ineen
zit, dan weten alle leerlingen tenminste dat het bestaat, ook al snappen ze
niet helemaalen weet je op voorhand dat
niet elk kind dat zal begrijpen. Als we die redenering doortrekken naar
andere onderwerpen dan staat die uitspraak haaks op het weren van belangrijke
zaken destijds in de eindtermen:systematisch spelling en woordenschatonderwijs, de formules voor de
berekening van oppervlakte en inhoud, lijdend en meewerkend voorwerp, de
cursorische aanpak van natuurkennis en gechiedenis in de derde graad, enz.
Nog dit: : werken
met louter nastreef-doelen brengto.i.
ook de gemeenschappelijke basisvorming en het gemeenschappelijk optrekken in
klas in gevaar. Het leidt ook tot meer willekeur en verschillen tussen
leerkrachten en scholen
2.2Veeleisende
basis- of aanboddoelen zoals in klassieke leerplannen
Ook zwakkere
leerlingen die bepaalde doelen maar deels bereiken, hebben er inderdaad baat
bij dat ze in het lager onderwijs geconfronteerd worden met breukrekenen,
lijdend en meewerkend voorwerp, ... Het kennen van de regel voor breukrekenen
zonder inzicht in de regel is op zich ook al belangrijk. Die partiële kennis
kan in het secundair vaak nog bijgewerkt worden. Ze is ook op zichbelangrijk, en voor later:al was het maar om als ouder enigszinste weten waarover het gaat als de eigen kinderen met zon opgaven
geconfronteerd worden. In die zin zijn
bepaalde doelen eerder nastreefdoelen.
En dan is er o.i.
ook nog een tweede soort nastreefdoelen:bij b.v. leren leren, confrontatie met literatuur,sociaal-affectieve doelen ...isleerwinstmoeilijk te
controleren.Weweten niet precies hoe de leerlingen b.v. de
confrontatie met literaire teksten zullen verwerken.We kunnen die doelen van het
literatuuronderwijs wel in aanbodtermen formuleren. Zo moeten leerlingen in de
hogere cyclus s.o. in veel landen een aantal boeken per jaar gelezen hebben.
Attitudes kunnen we ook moeilijk opleggen en evalueren - en attitudes zijn vaak
ook meer het gevolg van invloeden buiten de school.
In de klassieke
leerplannen ging het steeds en terecht om essentiële leerinhouden/basisdoelen
waarmee alle leerlingen geconfronteerd moeten worden. De naam eindterm die 20
jaar geleden werd ingevoerd,werd geassocieerd met minimale doelen in de
betekenis van doelen die bijna elke leerling moet bereiken. Minimum-eindtermen
met resultaatsverbintenis voor alle leerlingen leidden/leiden al te vlug tot
het schrappen van leerdoelen die zwakkere leerlingen niet of slechts partieel
kunnen bereiken. We hopen dus dat de nieuwe eindtermenoperatie zal leiden tot
het terug opnemen van belangrijke doelstellingen die sneuvelden in de vorige
eindtermenoperatie: basisgrammatica, formules voor oppervlakte en inhoud, Frans
dictee
Noot. We
moetenons hierbij ook nog wel afvragen
hoe lang de gemeenschappelijke basisvorming duurt. Is die ook nog volledig
gemeenschappelijk in de eerste graad s.o.? Werkten we in het verleden niet
terecht voor A- en B-leerplannen voor de 1ste graad?De meeste praktijkmensen zijn o.i.
voorstander van het terug invoeren van dit ondersschei.
3Vakdisciplines
als belangrijke bron en organisatiebasis
3.1 Modieuze voorstellen
In veel recente
voorstellen voor het onderwijs van de toekomst wordt gesteld dat men niet meer
mag werken vanuit vakdisciplines en met vakkenopsplitsing, maar welmet brede leerdomeinen en met themas en
projecten. Dit zou dan ook betekenen dat het we niet langer meer
vakleerkrachten zouden moeten opleiden, maar polyvalente leraren voor brede
vakdomeinen en voor projectonderwijs.In
het recente leerplanontwerp van koepel van het katholiek onderwijs lezen we
eveneens: Het nieuwe leerplanconcept
verlaat de gangbare indeling op basis van leergebieden. In plaats daarvan gaat
het uit, in de geest van het ontwikkelingsplan voor de kleuterschool, uit van
een indeling op basis van persoonsgebonden en cultuurgebonden
ontwikkelingsvelden met onderliggende ontwikkelthemas (zie kritiek in
Onderwijskrant nr. 176). Er wordt ook al gepleit voor de opleiding van
polyvalente leraren s.o.
3.2Vakken als
organisatiebasis voor curriculum, lerarenopleiding ...
In de in 1
geciteerde uitspraken van Roger Standaert over de relativiteit van vakkennis
uit 2007 blijkt overduidelijk dat hij destijds weinig waardering toonde voor de
vakdisciplines als cultuurproducten. Hij pleitte ook voor veelvuldig interdisciplinair en projectmatig
werken. In het interview in KLASSEneemtStandaert opnieuw een grote
bocht. Hij stelt nudat vakdisciplines richtinggevend moeten zijn bij het opstellen van
eindtermen en leerplannen en dat ook de vakkenstructur moet blijven: De hele organisatie van ons onderwijs, alle
opleidingen, alle didactieken zijn vakgericht. Als je dat doorbreekt, moet je
thematisch onderwijs, projectonderwijs organiseren. Maar dat werkt niet als
organisatiebasis voor een curriculum. Geen enkel land in de wereld werkt zonder
vakken ná het lager onderwijs. Daarom bestaan er naast de vakken ook de
VOETen: om de doelstellingen die tussen de mazen van het net vallen toch kansen
te geven. En natuurlijk kan je vakdoelstellingen ook in projecten
verwezenlijken, maar dat is methodiek. Een project vervangt het vak niet.
Standaert beseft blijkbaar ook dat we voor het s.o geen polyvalente
leerkrachten kunnen en moeten opleiden.
4Eindtermenbieden onvoldoende houvast voor leerkrachten, methode-ontwerpers, inspectie?.
4.1 Standaert :
eindtermen zijn wel duidelijk en niet te omvangrijk, leerplannen leid(den) tot
overbelasting
Standaert is het
niet eens met de kritiek op de vaagheid van de eindtermen. Ook in het
rapport-Andersen van 8 maart 2002 wordt nochtansgesteld dat de inspectie haar rol
onvoldoendekan uitoefenen omdat de
eindtermen onvoldoende duidelijk geformuleerd. Deze moeten volgens het rapport
dus concreter zodat een kwaliteitsbepaling beter mogelijk wordt. We zijn het
eens met deze kritiek.
Volgens
Standaertzouden de leerkrachten,
scholen en inspectie wel voldoende houvast hebben aan de eindtermen. Hij stelt
in KLASSE: De huidige eindtermen zijn
doodeenvoudig. Ze zijn ook glashelder geformuleerd. Elke leraar die ze leest,
begrijpt ze. Maar leraren kennen de eindtermen niet omdat ze op diverse wijzen
verwerkt zijn in de leerplannen. Ze zitten dus soms verborgen. De leraar
redeneert al vlug: als ik mijn leerplan volg, halen mijn leerlingen de
eindtermen. Het gevolg is dat hij niet wakker ligt van de eindtermen.
Het klopt ook
niet dat er véél te veel eindtermen zijn. De leerplannen zitten soms wel
overvol, maar dat is niet de schuld van de eindtermen. Een voorbeeld: moeten
leerlingen nog breuken kunnen delen? Nee, dat staat niet in de eindtermen.
Moeten ze nog het lijdend en meewerkend voorwerp kennen? Ook dat staat er niet
meer in. Maar toch geven nog veel leraren die lessen, en daar rekenen ze de
kinderen op af. Maar dat was niet de bedoeling van de eindtermen.
4.2Onduidelijke
eindtermen! Belang van leerplannen
We zijn het niet
eens met de stelling dat de huidige eindtermen eenvoudig enbegrijpelijkzijn geformuleerd.We gaan nog
minder akkoord met de stelling dat de leerkrachten voldoende houvast hebben aan
de eindtermen en dat ze de eindtermen zouden moeten volgen i.p.v. de
leerplannen.Standaert betreurt dat de
leerkrachten zijn blijven werken met de leerplannen en niet met de eindtermen. Standaert
heeft in de context van de eindtermenoperatie van de jaren negentig steeds
gesteld dat leerplannen overbodig waren en tot te veel leerstof leiden. We zijn
het hiermee geenszins eens. Met
eindtermen lager onderwijs - eind zesde leerjaar - kunnen leerkrachten echter
heel weinig aanvangen. Hiermee weten leerkrachten van de leerjaren 1 tot en met
6 ook nog niet wat ze precies moeten aanbieden in hun klas en wat de leerlingen
al in de vorige leerjaren geleerd hebben. Tegelijk zijn de eindtermen meestal
te algemeen en vaag geformuleerd. Scholen hebben absoluut leerplannen nodig. We
vragen ons in deze context ook af of men niet beter eindtermen per graad zou
opstellen zoals in het s.o. het geval is.
Ik was zowel
medeontwerper van de eindtermen wiskunde als van het leerplan wiskunde voor de
lagere school . Ik besef maar al te goed wat de inhoudelijke meerwaarde van
het leerplan wiskunde is en de beperkte waarde van de eindtermen.De eindtermen waren vooreerst te
minimalistisch opgesteld. Zo hebben we in het leerplan m.i. terecht weer het
onderscheid ingevoerd tussen gestandaardiseerd berekenen en anderzijds
hoofdrekenen /gevarieerd rekenen. We namen ook het elementair delen met breuken
op. We spreken in het leerplan over de rubriek meten én metend rekenen en
niet louter over meten als in de eindtermen, omdat we meer het belang van het
klassieke metend rekenen, beklemtonen. Na veel debat slaagden we er niet in om
in de eindtermen de kennis van elementaire formules voor de berekening van
oppervlakte e.d. op te nemen; we hebben belangrijke formules wel opgenomen in
het leerplan. In het leerplan meetkunde beklemtonen we ook meer de klassieke
leerinhouden dan dit in de eindtermen het geval is.Aangezien de eindtermen altijd als minimaal
bestempeld werden, mag en moet een leerkracht uiteraard nog iets meer proberen
te bereiken dan het minimale.
De eindtermen
taal zijn nog veel algemener geformuleerd dan deze van wiskunde. Bepaalde soorten teksten kunnen lezen,
het gepaste taalregister kunnen
hanteren ...zegt als eindterm wel iets over de uiteindelijke vaardigheid,
maar niets over de lange weg erheen: het belang van aanvankelijk lezen en
technisch lezen vanaf het eerste leerjaar, van intensief woordenschatonderwijs
e.d. Onder meer hierdoor is het klassieke woordenschatonderwijs in het gedrang
gekomen.
Die leerplannen
zijn ook de basis voor het kunnen opstellen van methodes/leerboeken.
Leerkrachten die verschillende vakken moeten geven, kunnen dit niet aan zonder
de steun van methodes voor lezen, rekenen, spelling Het is verder ook heel belangrijk dat de
leerkrachten in een bepaald leerjaar ongeveer dezelfde leerstof geven, omdat er
vaak leerlingen zijn die om een of andere reden van school veranderen.We zijn het dan ook niet eens met de kritiek
van veel onderwijsverantwoordelijken op het gebruik van leerboeken. Noot: in
het interview in KLASSE stelt Standaert ook ergensdat je eigenlijk geen algemeen
eenheidsleerplan kan opstellen omdat er te grote verschillen zijn in
leerlingenpubliek . Ook daarmee zijn we het niet eens.
5Slagen op basis
van eindtermen of leerplannen?
Na veel discussie
werd destijds besloten dat niet de eindtermen, maar de leerplannen golden als
basis voor het al dan niet slagen op het einde van het schooljaar. Standaert is
het hiermee nog steeds niet eens. De eindtemen vormen volgens hem het
referentiepunt.Een aantal
beleidsverantwoordelijken sturen hier momenteel ook op aan. Standaert drukt het
in Brandpunt ook zo uit: Het zijn de
eindtermen die een civiel effect moeten hebben voor de leerlingen-en dusniet de leerplannen.
We zijn het ook
hiermee absoluut niet eens. We stelden al dat de eindtermen eind zesde
leerjaar al te weinig aanduidingen bieden van de lange weg erheen - zes
leerjaren. Een leerkracht eerste leerjaar kan op basis van de eindterm kunnen lezen van bepaald soort tekst absoluut
niet uitmaken of de leerling eind eerste leerjaar voldoende gevorderd is voor
lezen lezen, en/of in de loop van het jaar al dan niet nood had aan
remediëring. Het leerplan en de leesmethodes bieden de leerkracht 1ste leerjaar
wel de nodige aanduidingen.Ook een
leerkracht eerste jaar s.o. heeft te weinig steun aan een eindterm wiskunde
eind eerste graad, om uit te maken of een leerling al dan niet aangeraden moet
worden omna het eerste jaar al dan niet
over te stappen naar een andere onderwijsvorm.Het is niet verwonderlijk dat leerkrachten lager onderwijs zelden de
eindtermen raadplegen. Ook de uitgevers van methodes/leerboeken oriënteren zich
vooral op de leerplannen. Zonder duidelijke leerdoelen per leeftijdsgroep kan
men geen methodes opstellen.
6Eindtermen als
hefboom voor onderwijs op maat & binnenklasdifferentiatie!??
Inzake
remediëring en onderwijs op maat
verwacht Standaert alle heil van de
eindtermen en van leerkrachten die de eindtermen goed kennen: Ik denk dat de eindtermen de hefboom zullen
zijn om een evolutie op gang te brengen naar differentiatie en op lange termijn
naar onderwijs op maat.
Als je de minimumdoelstellingen, de eindtermen goed
kent, dan weet je ook: wie die niet haalt, die heeft recht op remediëring. Wie
ze wel haalt, heeft recht op uitbreiding. Zorg er dan ook voor dat je niet in het vaarwater van de eindtermen van de
volgende graad komt. In de laatste jaren van de lagere school geven leraren
vaak lessen die eindtermen van de eerste graad secundair realiseren. Ook
handboeken durven daar nog een schep bovenop doen. ...Als eindtermen de norm zijn die bepaalt of een leerling al dan niet
slaagt, kan je veel beter differentiëren. In een grote stad als Antwerpen heb
je een ander leerplan nodig dan in een school in het diepe West-Vlaanderen. Je
verwacht wel dat ze dezelfde eindtermen behalen, of je nu lesgeeft in Roeselare
of in Borgerhout. Maar daarbuiten pas je je aan aan de leerlingen die je voor
je hebt zitten. We merken dat ook
hier Standaert al te veel van de eindtermen verwacht en ook al te veel van
binnenklasdifferentiatie e.d. In VSO-publicaties van begin de jaren 1970
verwachtte Standaert ook al alle heil van binnenklasdifferentiatie.45 jaar later koestert hij blijkbaar nog
dezelfde illusie.
6Besluit
We zijn gelukkig
met een aantal recente uitspraken en bochten van Roger Standaert. Hij gaat niet
akkoord met actuele pleidooien voor minimale eindtermen, louter streefdoelen,
sterke relativering van richtinggevend karakter van de vakdisciplines, basiskennis
en-vaardigheden.
Metzijn overtrokken verwachtingen ten aanzien
van eindtermen en met andere standpunten zijn we het oneens.
Populistische consultatiecampagne eindtermen VanWeinigBelang: tendentieuze toonzetting, veel spektakel, maar weinig rendement
Populistische consultatiecampagne
eindtermen: van Weinigbelang!
Tendentieuze toonzetting, veel energie & spektakel, weinig rendement
Consultatiecampagne
onsonderwijs.be: tendentieuze toonzetting; van belang?
Minister Crevits
beloofde een breed en open debat met alle betrokkenen over de nieuwe eindtermen
en over de toekomst van ons onderwijs. Zeliet ook van meet af aan al de grote ambities van de eindtermenoperatie
blijken. We lazenalop 29 oktober inDe Standaard: Borstel gaat door de
eindtermen op school. Minister Hilde Crevits gaf het startschot. Zij noemt dit
'een van de meest fundamentele debatten binnen onderwijs'. 'Het gaat over het
anticiperen op de samenleving van de toekomst en op het vormgeven daarvan.
Eindtermen moeten in deze snel veranderende tijden zowel een houvast zijn als
een dynamisch instrument om de uitdagingen aan te kunnen', zegt ze. De horizon
is 2030: het jaar waarin de kinderen die nu aan de kleuterschool zijn begonnen,
de middelbare school verlaten.
In februari j.l.
lanceerde minister Crevits onder de titel van Lerensbelangde consultatiecampagne van 50 dagen met een
eigen websitewww.onsonderwijs.be., online- en offline-berichten, De grote consultatiecampagne werd op de
website gemotiveerd als volgt:Onze samenleving verandert in hoog
tempoons onderwijs moet volgen. Iedereen
werd uitgenodigd zijn zegje te doen. Het
cliché dat we leven in een hooggespannen tijd waarin de samenleving in
sneltempo verandert, dook weer op. Vanuit die toonzetting is het ook niet
verwonderlijk dat dit ook leidde tot voorspelbare karikaturen over wat
leerkrachten en scholen momenteel maar presteren.
De viertoegevoegde vragen over wat
leren: *omzich persoonlijk te ontwikkelen, *om
levenslang te leren,*om deel te nemen
aan de maatschappij en*om later aan het werk te kunnenvinden, roepen ook een onderwijsvisie op
waarin de typisch schoolse basiskennis-
en vaardigheden, de cultuuroverdracht en de vakdisciplines minder centraal
staan.Het gaat meer om zelfstandig
leren & leren leren, om zelfontplooiing, om arbeidskwalificaties en om
maatschappelijke taken & problemen (drugs, ongezonde levensstijl, problemen
van interculturele maatschappij, racisme, werking van het bankwezen, ),
kortom: om een ontscholing van het onderwijs. We merken dat ook de
COC-lerarenvakbond dit ook zo interpreteert (Brandpunt, maart 2016).
Burgers en
leerlingen die al te weinig afweten over het huidige curriculum en over de
essentiële kenmerken van het leren op school, formuleerden de meest
verscheidene en wilde voorstellen. Het ging vaak over allerlei praktische zaken als het
leren aanvragen van een zichtrekening. Voorstellen voor het behoud van de
sterke kanten van ons onderwijs, voor een herwaardering van basiskennis- en
vaardigheden en van de vakdisciplines ... werden vanuit die toonzetting zelden
of nooit geformuleerd. Geregeld werden ook zaken dieal lang tot het curriculum behoren als nieuwe
eindtermen voorgesteld. En de algemene indruk werd gewekt dat de hoeveelheid
eindtermen spectaculair moet en kan uitbreiden en dat het onderwijs almachtig
is, alle maatschappelijke en andere problemen kan oplossen.
2Kritiek op populistische consultatiecampagne
Iedere burger oproepen om zijn mening te geven over de
eindtermen klinkt op een eerste gezicht wel democratisch, maar de
COC-lerarenvakbond en vele andere gewagen terecht van de valkuil van zon breed
maatschappelijk debat. Iedereen zijn zegje laten doen en er ook nog expliciet
aan toevoegen dat de beleidsmakers daaruit dan de nieuwe eindtermen zullen
selecteren, klinkt al bij al vrij optimistisch en simplistisch. Rector Torfs twitterde enkele maanden geleden al: "Een onderwijsexpert die geen les heeft
gegeven, is zoals voetbaltrainer die nooit een match heeft gespeeld. Als
het over onderwijs gaat, wordt iedereen wel als een expert beschouwd, aldus Torfs en
vele anderen. Directielid Philip
Brinckman merkte op: Zo iedereen
zijn zegje laten doen. Misschien moeten we dan ook die zogezegde democratische
reflex ruimer toepassen en de hele samenleving ook bevragen over de gewenste
pensioenleeftijd? Dit klinkt inderdaad vrij populistisch.
Ook Roger Standaert,
ex-directeur Dienst voor
Onderwijsontwikkeling die de vorige eindtermenoperatie leidde, verwacht geen heilvan de grote consultatiecampagne. Hij stelt: Heel wat landen gebruiken nu zon breed maatschappelijk debat om,
vanuit democratisch oogpunt, te legitimeren wat de inhoud van het onderwijs
moet zijn. Dat gebeurt dan met veel toeters en bellen en kost geld en moeite,
terwijl het relatief weinig oplevert. Bovendien krijg je dan vooral wat
bepaalde mensen bezighoudt. Zo droeg het ouderpanel-rapport van de Koning
Boudewijn Stichtingheel erg het stempel
van het duaal leren (b.v. verplichte maatschappelijke stage). Je merkt dan dat
één persoon heel sterk op het discours gewogen heeft. Ook in Nederland
organiseerde men een grootscheeps debat. Dat kostte enorm veel geld. Als je het
rapport leest, dan staat daar niets nieuw in (Brandpunt, maart 2016). Terloops:
in Nederland werd de verplichte maatschappelijke stage in het voortgezet
onderwijs na enkele jaren alweer afgeschaft.
Het feit dat veel
mensen en leerlingen geïnteresseerd zijn in het onderwijs, betekent nog niet
dat hun voorstellen voor nieuwe eindtermen even valied, doordacht, gestoffeerd
en wenselijk zijn. De huidige eindtermen/leerplandoelen, zijn geenszins
perfect, maar het huidige curriculum is niet bij toeval bijeen geharkt. Men kan
er ook niet zomaar ad hoc van alles en nog wat aan toevoegen en men kan niet
zomaar belangrijke zaken laten vallen. Maar de meeste mensen en jongeren die
participeerden aan de consultatie kennenhet vigerende curriculum niet, kennen onvoldoende het verschil tussen
schoolse kennis & vaardigheden en anderzijds alledaagse kennis en
praktische kennis als het aanvragen van een zichtrekening (zie punt 2.2 en
2.3),... Mensen die extern zijn aan het onderwijssysteem werden uitgenodigd vrij
te formuleren wat hun allerindividueelste wensen zijn. We merkten dat zij er
meestal ook van uit gingendatde school almachtig is en zelfs in staat is
om b.v. kinderen gezond te doen eten en gelukkig te maken. Veel mensen
veronderstelden precies ook dat de leertijd vrij elastisch is.
De COC-lerarenvakbond had het eveneens over de valkuil
van zon breed maatschappelijk debat.
COC:Waarom mag/moet iedereen meepraten
over onderwijs, maar niet over andere belangrijke themas als verhoging
pensioenleeftijd e.d. ? ... In dit maatschappelijk debat kan iedereen dus zijn
zeg doen, maar de echte experts - de leraars - mogen aan dat debat participeren
zoals niet-experts. Hun expertise kan nochtans niet betwist worden. In de
eerste plaats zijn het ervaringsdeskundigen: zij hebben ervaring met 25 jaar
eindtermenonderwijs. En ze zijn met vele tienduizenden! Op zijn minst kan
gesteld worden dat ze vanuit die ervaring heel wat in te brengen hebben. ...
Het Vlaams Parlement koos voor een weg waar een groots opgezet maatschappelijk
debat dat de trendy woorden De Nacht van het Onderwijs en Onderwijsfestival
niet schuwt, deel van uitmaakt. Over het antwoord op de vraag of dat de juiste
weg is, verschillen de meningen. Minstens rijst toch de vraag of de samenleving
het minimum dat een school dient te bereiken wel moet vastleggen via een debat
van deze omvang? En waarom dan wel over deze minima en niet over andere themas
die ook heel de bevolking raken? Zoals over het mobiliteitsprobleem, een
eerlijke inning van de belastingen, de haalbaarheidvan de verhoging van de pensioenleeftijd Bij
zulke materies luistert men alleen naar experts of wordt het primaat van de
politiek ingeroepen. Als het over het onderwijs gaat, dan gaat men ervan
uit dat iedereen stakeholder is en dat men dus iedereen moet uitnodigen zijn
zegje te doen.
De consultatiecampagne
vertoont verdacht veel
gelijkenis met de spectaculaire, maar tegelijk oppervlakkige
consultatie-operatie van minister Joëlle Milquet in de Franstalige Gemeenschap
en dit in het perspectief van de opstelling van het zgn. Pacte pour un enseigenent dExcellence.Rector Rik Torfs formuleerde in zijn column 'Pacte d 'Excellence' van 7 maart (De
Standaard) een gevatte kritiek op de aanpak van de consultatie-operatie van
minister Milquet. Torfs: "Het pact
omvat een langdurige consultatie van mensen en groepen die wij in Vlaanderen
met de weerzinwekkende term van stakeholders zouden omschrijven: leraren,
verantwoordelijken van de onderwijsinstellingen, leerlingen, studenten, ouders,
vakbonden, verenigingen, economische verantwoordelijken, politieke
mandatarissen. Al die mensen moesten actief 'participeren' aan de
totstandkoming van het pact. Maar wat betekent dat in de praktijk? Om te
beginnen is de stem van de onderwijswereld zelf minoritair. Er zijn zoveel
deelnemers aan het gesprek, waaronder politici, bedrijfsleiders en vakbonden,
dat de mening van het onderwijsveld er nauwelijks toe doet. Door het massale
karakter van de consultatie houden de machtshebbers de touwtjes stevig in
handen. ... De consultatie is zo geweldig dat ze irrelevant wordt, zodat de
politieke kaste die er sinds mensenheugnis aan de macht is autonoom beslist. De
consultatiecampagne van Crevits en Co vertoont veel gelijkenissen met deze in
de Franse Gemeenschap die er momenteel enorm veel kritiek krijgt en vooral verwarring
heeft gesticht.
De consultatiecampagne
vertoont ook tal van gelijkenissen met de campagne onderwijs2032 in Nederland.
In een kritische blog van 27 maart stelde Jan
Kuitenbouwer:"Platform Onderwijs2032 is
een voorbeeld van post-Pim politiek. Wij vormen geen elitaire commissie van
wijze mannen en vrouwen die achter gesloten deuren een advies opstellen, nee,
er wordt een reizend circus opgetuigd, een nationale brainstorm, een
consultatieronde, gevolgd door een dialoogronde, een vooradvies, een
nieuwe feedbackronde en dan een eindadvies. Dit natuurlijk ter voorkoming van
elitaire topdown beleidsvorming, u weet wel, vanuit een ivoren toren. Ruim baan
voor de stem des onderwijsvolks.
Tot de jaren
negentig waren het bijna uitsluitend ervaren leraars, vakdidactici en
inspecteurs die zich inlieten met het opstellen van het curriculum en van de
leerplannen. Nu moetJan met de pet
zijn zegje doen, wordt heel veel belang gehecht aan de voorstellen en oordelen
van leerlingen tussen 12 en 18 jaar, investeert men veel centen om de mening
van 20 ouders - begeleid door 23 zgn. experts - te achterhalen Bij de vorige
eindtermencampagne nodigde de DVO bij de advisering vooral mensen uit met de
nodige onderwijs-kennis en -ervaring. Ook wij werden gevraagd als adviseur en
wat later als medeontwerper van de eindtermen wiskunde. Op dit moment hadden we
al25 jaar ervaring met het onderwijs
als lerarenopleider en publiceerden we al tientallen bijdragen over het
wiskundeonderwijs e.d.
Het is dus ook
niet verwonderlijk dat de stem van de onderwijswereld heel weinig
aan bod kwam in de consultatieronde. Zelf lieten we met Onderwijskrant wel
geregeld onze stem horen via#eindtermen, blog Onderwijskrant Vlaanderen, facebook en twitter. Aangezien een bijdrage op www.onsonderwijs.be eerst moest goedgekeurd worden door het Departement, deden we hier
principieel niet aan mee.We plaatsten
een honderdtal tweets op #eindtermen en #crevits. De meeste tweets verwezen ook
naar een gestoffeerde bijdrage over de respectieve voorstellen.
3Verschil tussen schoolse leerinhouden en praktische zaken en alledaagse kennis
Veel leerlingen en
burgers lijken te wensen dat leerlingen van alles leren op school; maar dat zou
enorm veel leertijd vergen en deze is al bij al vrij beperkt. We moeten dus prioriteit verlenen aan
belangrijke leerinhouden, aan powerful
knowlegde zoals Michael Young dit
noemt, aan typisch schoolse zaken.Wat men op de lagere en secundaire school
aan kennis en vaardigheden opsteekt, kan men achteraf op 1001 dagelijkse
problemen toepassen. Hoe men een zichtrekening moest aanvragen of een belastingbrief
invullen moet je niet op school leren.
De videoDont
Stay in School (zie Internet) van de gepassioneerde rapper Dave Brown
start met een woedende aanval op het vigerende onderwijs waarbij bijna alles in
vraag wordt gesteld: klassieke literatuur,vierkantsvergelijking en abstractere wiskunde en fysica, enz. En daarna rapt Brown een lange lijst van
dingen die in de plaats moeten komen. Het gaat dan meestal om praktische zaken
die ook vaak in de voorstellen van onsonderwijs aan bod kwamen.We sommen er enkele op. Nieuws over de
dagelijkse actualiteit Hoebelasting
betalen? Huiselijk geweld. Hoe een vriend helpen die depressief is? Hoestemmen bij verkiezingen?
Gezondheidseducatie. Wetgeving.Financiële geletterdheid.De
rechten van de mens. Kennis over aandelen en functioneren van banken. Waar komt
het geld vandaan? Wat is een begroting.
De kosten van opvoeding van een kind.Wat
is een beëdigde verklaring? EHBO. Herkennen van meest voorkomende psychische
stoornissen. Ziekten met vermijdbare oorzaken leren kennen. Hoe een huis kopen
met een hypotheek? Leren tuinieren. Adviezen
die duizenden levens kan redden. Hoe kan ikkinderen krijgen? Kennis van
politieke systemen. Politieke partijen waarvoor ik kan stemmen. Politiek beleid.
Enzovoort.
Veel van die praktische
zaken (alledaagse kennis) werden ook voorgesteld tijdens de consultatiecampagne
van minister Crevits. We stelden al dat de meeste van die zaken niet haalbaar
en/of prioritair zijn alleen al bij gebrek aan tijd. Op school onderwijzen we
geen zaken omdat die praktisch en bruikbaar zijn in het dagelijks leven, aldus
al Vygotsky bijna 100 jaar geleden. Hij stelde terecht dat er een groot verschil is
tussen schoolse en alledaagse kennis. Eindtermen en leerplannen gaan vooral
over zaken die enkel via onderwijs bereikt kunnen worden,en over informele kennis die je buiten de school
kunt verwerven of zelfstandig op basis van wat je op school leerde.
Als we focussen
op praktische zaken, dan beroven we de leerlingen van de culturele erfenis waar
ze recht op hebben. Er zijn niet voldoende lesuren op een dag om zowel schoolse
als alledaagse kennis te onderwijzen.
Als we leerlingen geen of onvoldoende taalkennis en -vaardigheden aanleren,
geen vierkantsvergelijkingen en abstractere wiskunde en fysica,... , dan brengen we ook hun verdere studies in
het gedrang.Dit heeft dus ook alles te
maken met het feit dat de leertijd op school beperkt is, en dat dus elke minuut goed gebruikt moet
worden.
Tijdens de
consultatiecampagne werd ook al te vaak gesteld dat wat de leerlingen op school
leren waardeloos of te abstract is.Ervaren leerkrachten en vakdidactici ervaarden
dit als een belediging van hun professionaliteit.
4Belangrijkste
rol voor curriculumdeskundigen en praktijkmensen
Als eigen bijdrage in het eindtermen- en curriculumdebat besteedden we b.v.
in de vorige Onderwijskrant veel aandacht aan bijdragen over een aantal
vakken/leerdomeinen en over de opstelling van een onderwijscurriculum. Een
groot aantal van onze tweets op #eindtermen betreffen eveneens verwijzingen
naar gestoffeerde analyses van leerdomeinen in de Onderwijskranten van de
voorbije jaren. Binnen het officiële debat komen dergelijke zaken niet aan
bod.
Op ons O-ZON-symposium
(2007) wees prof. Hans Van Crombrugge op de belangrijke
rol van de vakdisciplines bij de keuze van eindtermen en opstelling van een
curriculum, en op dede belangrijke inbreng van mensen die deskundig zijn op een
bepaald leerdomein. . We citeren
even:Het onderwijs heeft als eerste
en laatste bestaansreden het richten van de aandacht naar de werkelijkheid. De
vakdisciplines - grepen uit de beproefde cultuur - spelen hierbij een
belangrijkerol. Deze canon verschaft de inhouden, vaardigheden en
houdingen eigen aan een bepaaldecultuur, wetenschap, e.d. Deze canon
wordt in de eerste plaats opgesteld door de gemeenschap van mensen die
deskundig zijn in het betreffende domein. Als ontwerper van eindtermen en
een leerplan wiskunde legden we onze voorstellen in de jaren negentig ook voor
aan een panel van ervaren leerkrachten. Van Crombrugge stelde verder: De
leerkracht is de vertegenwoordiger van de gemeenschap van deskundigen. De canon
levert de inhouden waaruit de leerkracht kan en moet putten. In wetenschappen, kunsten,
wijsbegeerten, levensbeschouwingen liggen houdingen, vaardigheden en inzichten
vervat die door generaties mensen als waardevol ervaren zijn en als zodanig
bewaard worden.Leerkrachten beseffen dat zij het belang van
wiskundige berekeningswijzen, de fysicawetten, de historische kennis ... niet
naar hun hand kunnen zetten en mogen minimaliseren. Als medeontwerper van
eindtermen en leerplannen wiskunde, hielden ook wijdestijdsrekening met de verworvenheden vande wiskunde als vakdiscipline & cultuurproduct.
De Engelse kennissocioloog Michael Young verkondigt
een analoge visie. Hij nam een aantal jaren geleden afstand van zijn vroegere relativering
van de klassieke leerinhouden en vakdisciplines.
Sindsdien stelt
hij: We need to put subjects
(vakdisciplines) at the heart of the curriculum. Neither subjects, nor the
boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation
of knowledge with powerful educational possibilities. There
is powerful knowledge that all pupils were
entitled to. Powerful knowledge is systematic. Its concepts
are systematically related to one another and shared in groups, such as subject
or disciplinary associations. It is not, like common sense, rooted in the specific contexts
of our experience (Bringing Knowledge Back in, 2007).
This means that powerful knowledge can
be the basis for generalisations and thinking beyond particular contexts or
cases. Powerful knowledge is specialised. The important curriculum point about
subjects is that they are based on the shared rules and knowledge of
communities within which their questions, methods, concepts and criteria are
debated, discussed and improved. In
other words, it has been developed by
clearly distinguishable
groups with a well-defined focus and relatively fixed
boundaries, separating different forms of expertise.
De Duitse socioloog Niklas Luhmann drukte het
belang van de vakdisciplines en leerplannen zo uit: "In onderwijscontexten worden
schakelingen van opeenvolgend te induceren vormen van weten of kunnen
gecondenseerd in curricula. Vakdisciplines als condensaties en ordeningen van
weten en kunnen, vormen een essentieel kenmerk van degelijk onderwijs. (Das Erziehungssystemder Gesellschaft, Frankfurt am Mein,Suhrkamp, 2002).Typisch voor vakdisciplines is ook hun uitgekiendestapsgewijze, cumulatieve opbouw: Or cest lorganisation systémique,cest-à-dire
sous forme hiérarchisée, des outils de pensé, qui soustend les possibilités les
facultés réflexives de la pensée consciente (prof. Nathalie Bulle).
Eindtermen en leerplannen moeten
in de eerste plaats opgesteld worden door mensen die deskundig zijn in het
betreffende
Officiële pleidooien voor ontscholing en kanteling Vlaams onderwijs: verkeerde start eindtermendebat
Officiële pleidooien voor kanteling & ontscholing Vlaams onderwijs: haaks op visie praktijkmensen en herscholingsbeleid in Engeland
Slechte start van eindtermendebat en staatspedagogiek
1 Slechte start van debat over nieuwe eindtermen/leerplannen
1.1 Departement, KBS en VLOR sturen aan op kanteling onderwijs
In de vorige Onderwijskrant schreven en waarschuwden we al: De geschiedenis van de vorige eindtermen-operatie lijkt zich te herhalen. Ben Reynders drukte de verontwaardiging in 1993 zo uit: Met verstomming stellen we vast dat nog vooraleer er overleg is gepleegd met de werkers op het veld, allerhande standpunten de wereld werden ingestuurd. Als gesprekspartner voelen onderwijsmensen zich weer eens niet ernstig genomen! (Pedagogische Bijdragen, nr. 110, zomer 1993).
We plaatsen even een aantal recente 'officiële' standpunten over de toekomst van ons onderwijs op een rijtje.
In de vorige Onderwijskrant namen we al afstand van het officieel rapport De Nieuwe school in 2030 en van het analoge pleidooi voor de vervanging van de klassieke school door een Learning Park in Vlaanderen 2050 (zie punt 2).
We namen ook afstand van het VLOR-advies-pleidooi voor een perspectiefwisssel in de richting van een ontwikkelingsgerichte aanpak. Ook de COC-lerarenvakbond nam afstand van het feit dat het VLOR-advies pleitte voor een kanteling van het onderwijs en voor een specifieke pedagogische aanpak.
Op de VLOR-startdag van 17 september werd prof. Kris Van den Branden uitgenodigd om te verkondigen dat ons onderwijs hopeloos verouderd is. Het pleidooi van prof. Maarten Goos ging dezelfde richting uit.
Het Departement, de Koning Boudewijn-Stichting en de VLOR nodigden de als ontscholer gekende prof. Joseph Kessels uit voor een essay over de Toekomst van het onderwijs in Vlaanderen. De school een aantrekkelijke plek voor leren en werken in 2030?. Volgens dit essay mag de meester niet langer een meester zijn (zie punt 2).
Begin februari werden we dan ook nog geconfronteerd met de breed opgezette consultatiecampagne onsonderwijs. De overtrokken ambities van Crevits en Co kwamen eens te meer tot uiting in het motto van de campagne: Onze samenleving verandert in hoog tempo, ons onderwijs moet volgen. Zon omschrijving houdt een pleidooi in voor een kanteling van ons onderwijs. Het eeuwenoude cliché dat we leven in een hooggespannen tijd waarin de samenleving in sneltempo verandert, dook weer op.
De viertoegevoegde vragen over wat leren: *omzich persoonlijk te ontwikkelen, *om
levenslang te leren,*om deel te nemen
aan de maatschappij en*om later aan het
werk te kunnen vinden, roepen ook een onderwijsvisie op waarin detypisch schoolse basiskennis- en vaardigheden,
de cultuuroverdracht en de vakdisciplines minder centraal staan.Het gaat meer om zelfstandig leren &
leren leren, om zelfontplooiing, om arbeidskwalificaties en om maatschappelijke
taken & problemen (drugs, ongezonde levensstijl, problemen van interculturele
maatschappij, racisme, werking van het bankwezen, ), kortom: om een
ontscholing van het onderwijs. We merken dat ook de COC-lerarenvakbond dit ook
zo interpreteert (Brandpunt, maart 2016).
Dit alles leidde uiteraard tot voorspelbare karikaturen over wat leerkrachten en scholen momenteel presteren. Leerkrachten zouden niet bij de tijd zijn, kennis is niet zo belangrijk meer, ... We moeten het onderwijs doen kantelen. De groots opgezette consultatiecampagne leverde al te weinig resultaten opleverde, gaf aanleiding tot stemmingmakerij tegen de oude school en tot ongenoegen bij de leerkrachten (zie volgende bijdrage over consultatiecampagne onsonderwijs.be)
Twintig jaar geleden opteerde de de officiële Dienst voor Onderwijsontwikkeling (DVO) in 'Uitgangspunten van de eindtemen' ook al voor een kanteling en ontscholing van ons onderwijs. Het is een analoge visie die nu aanwezig is in publicaties over de toekomst van ons onderwijs waarmee het Departement, De Koning Boudewijn-Stichting en de VLOR het voorbije jaar uitpakten. Het is een visie die ook al gepropageerd werd in de hervormingsplannen voor het secundair onderwijs van de commissie-Monard, minister Pascal Smet ..., in de publicaties 'Accent op talent' van de Koning Boudewijn-Stichting, in de VLOR-publicatie over 'competentiegericht onderwijs' ...
1.2 Haaks op visie leerkrachten, voorliggende analyses en enquêtes ...
Het Departement, de KBS en de VLOR confronteerden de burgers en de leerkrachten dus nog voor de start van het debat met officiële ontscholende en verlossende visies over de toekomst van ons onderwijs, die haaks staan op de visie van de overgrote meerderheid van de leerkrachten.
Het is b.v. voldoende bekend dat de leraren, docenten en professoren de voorbije jaren massaal aandrongen op her-scholing i.p.v. ont-scholing, op een herwaardering van basiskennis en -vaardigheden, enz.
De officiële initiatieven in het perspectief van de nieuwe eindtermen/leerplannen gingen alle de richting uit van een kanteling en verdere ontscholing van ons onderwijs. In de beleidsverklaring van minister Crevits werd nochtans uitdrukkelijk gesteld dat de beleidsmakers zich niet langer zouden uitspreken over het hoe van het onderwijs. Met de visie en inbreng van de praktijkmensen en leerplandeskundigen ... werd geen rekening gehouden. Nergens werd ook verwezen naar hun visie zoals die de voorbije jaren in tal van enquêtes en standpunten al tot uiting kwam. Dit alles wekte bij praktijkmensen en vakdeskundigen de indruk dat zij hierbij in de hoek worden gedrumd. En ook bij de consultatie-operatie kregen ze die indruk.
Dit alles verklaart mede waarom praktijkmensen niet gelukkig zijn met de officiële standpunten over de toekomst van ons onderwijs en met de door minister Crevits opgezette consultatiecampagne. Ze voelen zich ook in de hoek gedrumd. Een directielid schrijft: De vervorming van het onderwijs is een toneelstuk zonder leerkracht.
1.3 Haaks op her-scholingsbeleid in Engeland
Waar Vlaamse beleids- en opiniemakers aansturen op verdere ontscholing en kanteling van het onderwijs, voeren de beleidsmakers in Engeland momenteel een beleid dat aanstuurt op her-scholing van het onderwijs, herwaardering van klassieke aanpakken, vakdisciplines e.d. De besproken initiatieven van het Departement, de KBS en de VLOR en het onsonderwijs-uitgangspunt wekken ook de indruk dat de oude scholen en de leerkrachten de vijanden zijn van vernieuwing, van de toekomstige maatschappij, een rem op de realisatie van een ideale maatschappij en van ideale burgers.
In officiële teksten wordt nooit gepleit voor her-scholing, voor herwaardering van basiskennis en -vaardigheden, voor voldoende directe/expliciete instructie, voor de leraar die weer meester mag zijn Dit staat haaks op de visie van de huidige beleidsmakers in Engeland die de her-scholing propageren en invoeren. De Engels onderwijsminister Nick Gibb betreurde onlangs nog dat het vorige Engels curriculum van 2007 was actively hostile to teaching prescribed knowledge, and sought to minimise the importance of subject content (vakdisciplinaire kennis) wherever it could. In the conception of the 2007 national curriculum, knowledge was simply a means of acquiring the far more valuable skills. Daar is nu verandering in gekomen: The new National Curriculum published in 2013 (DFE, 2013) is a programme of study in the spirit of E.D. Hirsch, naar het model van de Vlaamse klassieke leerplannen met een herwaardering van de klassieke basiskennis- en vaardigheden en van het belang van voldoende directe instructie. Nick Gibb onderwijsminister Engeland stelde verder: The 2007 National Curriculum overlay of Personal, Learning and Thinking Skills (QCDA, 2007) was arrant nonsense. To the uninformed outsider, independent learning, learning to learn, and individualised instruction all sound misleadingly like reasonable ideas.
2 Officiële pleidooien voor kanteling en ontscholing onderwijs
2.1 Pleidooi voor ontscholing en kanteling onderwijs
Die overtrokken ambities van de beleidsmakers kwamen al duidelijk tot uiting in het in het eind 2014 gepubliceerde rapport De Nieuwe School in 2030, een gezamenlijk project van het Departement Onderwijs, de Koning Boudewijn-Stichting en de VLOR. In dit rapport wordt de klassieke school vervangen door een zgn. Learning Park (leerpark): een pleidooi voor een revolutionaire hervorming en ontscholing van het eeuwenoude onderwijsconcept (zie punt 1.2). De ondertitel van dit rapport suggereert ook dat het huidige onderwijs onaantrekkelijk is: HOE makEN WE LErEN EN WErkEN aaNtrEkkELIjk?. (In elk geval nIEt met zon belachelijke lettercombinaties!).
In dit rapport lezen we o.a.: Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld: op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze (in groepen met leerlingen van verschillende leeftijd) bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. ... Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren. ... In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen. In de vorige Onderwijskrant stelden we dit rapport uitgebreid voor.
In oktober 2015 lanceerden de Vlaamse Regering en minister Crevits in Vlaanderen 2050 eveneens het Learning Park-concept uit het rapport De nieuwe school in 2030. We lezen o.a.: De school van de toekomst is een learning park, waar leerlingen, ouders, leerkrachten, ondernemingen en verenigingen elkaar fysiek of virtueel ontmoeten en kunnen leren. Alle belanghebbenden kunnen er 24 uur op 24, 7 dagen op 7 terecht om gebruik te maken van de aanwezige faciliteiten en elkaars kennis. Leren gebeurt immers op elk moment van de dag, zowel informeel als formeel. Het learning park is daarom een leer- en een leefomgeving van de lokale gemeenschap, waarin vrijetijdsactiviteiten gekoppeld worden aan het leerplan. Blijkbaar waren dus ook minister Crevits en haar collegas gewonnen voor het Learning Park-concept. (In de vorige Onderwijskrant stelden we het learning-park-rapport uitvoerig voor.Zie www.onderwijskrant.be, nr. 176).
2.2 Departement vroeg prof.-ontscholer Kessels om essay: leraar mag geen meester meer zijn!
Het Departement, de KBS en de VLOR investeerden niet enkel energie en centen in De Nieuwe School in 2030. Ze nodigden in 2013 eveneens de ontscholer Joseph Kessels uit om een esssay over de toekomst van ons onderwijs te schrijven: Toekomst van het onderwijs in Vlaanderen. De school een aantrekkelijke plek voor leren en werken in 2030?(november 2013). Kessels is professor in Human Resource Development (Universiteit Twente).
In een recent interview van KLASSE met Kessels beweert deze dat de leraren als mentor en begeleider een belangrijke rol zullen spelen, maar dat de leraar voor de klas zal verdwijnen; dat er veel ruimte moet zijn om motiverende ervaringen aan te bieden: werkplekleren, leerlingen zelf inhouden laten aanbrengen en hun het leerproces in handen geven en leerlingen van elkaar laten leren. (Verdwijnt het beroep van leraar in 2030?, KLASSE, 1 maart 2016). We lezen verder: Kinderen en jongeren zijn uit zichzelf creatief, alleen moeten de leerplannen en scholen aan leraren voldoende ruimte geven om die creativiteit te laten ontplooien. Leerlingen moeten vooral een kritische bekwaamheid ontwikkelen. Die staat los van specifieke vakken, want ze moeten die op heel andere domeinen toepassen.... Voor leraren is het moeilijk te aanvaarden dat de buitenwereld hun vakinhoud veel motiverender aan leerlingen kan aanleren. Uit de vragen van KLASSE blijkt dat ook zij sympathiseren met de ideeën van De nieuwe school in 2030 en van Kessels.
Prof. Wim Van den Broeck reageerde op het KLASSE-interview: Dat de leraar voor klas zal verdwijnen is al zo vaak aangekondigd door mensen die menen in een glazen bol te kunnen kijken en ze kregen ongelijk. Er zijn goede gronden om aan dit verhaal weinig geloof te hechten. Ondanks het feit dat er al decennia lang gepleit wordt voor ontscholing van het onderwijs, merken we dat leerlingen en studenten zelf heel graag een goede klassieke les krijgen van een lesgever die zich niet opstelt als coach maar die iets te vertellen heeft dat de leerlingen niet uit zichzelf kunnen ontdekken.
De opdrachtgevers van het essay waren blijkbaar tevreden met het resultaat en beweerden: Het essay van Kessels verkent themas en vragen op basis van relevante literatuur en van beleidsdocumenten. Ze wekken dus de indruk dat ze akkoord gaan met de visie van Kessels en dat deze ook rekening hield met de beleidsdocumenten. Kessels hield evenwel geen rekening met de mening van de praktijkmensen en met de vele publicaties die afstand nemen van de ontscholende tendensen in het onderwijs. Die visie die literatuur worden blijkbaar ook door het Departement en de KBS niet als relevant beschouwd.
2.3 Ouderpanel gedirigeerd door KBS & Departement ...
In afspraak met het departement Onderwijs mocht de Koning Boudewijnstichting, mede-auteur en propagandist van De nieuwe school in 2030 ook nog energie en centen investeren in het patroneren van een ouderpanel waarbij een 20-tal ouders uitgenodigd werden om ideeën te spuien over de toekomst van ons onderwijs. De KBS selecteerde niet enkel 20 onschuldige ouders, maar ook 32 door de KBS geselecteerde adviseurs en de KBS-vrijgestelden hielden zelf de pen vast. Bij die 32 adviseurs zat geen enkele leerkracht basis- of secundair onderwijs, maar wel bijvoorbeeld een 5-tal mensen van het departement en de propagandiste van de Gentse Sudbury School (8 leerlingen). Crevits en Co spraken zich achteraf euforisch uit over de opgeleverde resultaten en over de wetenschappelijke aanpak van de KBS. Het is geen toeval dat KBS en Departement energie en centen investeerden in de bevraging van ouders en niet van leerkrachten.
Bart Haers reageerde op zijn blog: Onderwijsvernieuwing via Koning Boudewijn Stichting ruikt ergerlijk naar een afschaffen van enkele belangrijke kenmerken van het succesvolle onderwijs dat we kenden de structuur van ons secundair onderwijs inbegrepen. De KBS heeft in zijn talrijke rapporten - met inbegrip van deze van de werkgroep Accent op talent, nog nooit iets positiefs over ons onderwijs gezegd. Net als de KBS en veel van hun adviseurs opteerden de ouders ook voor het wegnemen van de schotten tussen aso, tso en bso, voor modulair onderwijs, maatschappelijke stage, enz.
Leraar Johan De Donder stelde (in DS, 30 januari): De bevindingen van een groep van 24 ouders over het middelbare onderwijs van de toekomst blinken niet uit in originaliteit. Bovendien is met de financiële en praktische haalbaarheid weinig rekening gehouden. Dat heeft te maken met de beperkte voeling en kennis van het werkveld. Merkwaardig, want de lijst geconsulteerde deskundigen is indrukwekkend. Mensen met een andere visie dan die van de KBS en het Departement als Wim Van den Broeck worden uiteraard niet als deskundig beschouwd.
Ook Roger Standaert, ex-directeur Dienst voor Onderwijs-ontwikkeling die de vorige eindtermenoperatie leidde, liet zich negatief uit over het ouderpanel van de KBS. Hij verwacht ook geen heil van de grote consultatiecampagne. Hij stelt: Heel wat landen gebruiken nu zon breed maatschappelijk debat om, vanuit democratisch oogpunt, te legitimeren wat de inhoud van het onderwijs moet zijn. Dat gebeurt dan met veel toeters en bellen en kost geld en moeite, terwijl het relatief weinig oplevert. Bovendien krijg je dan vooral wat bepaalde mensen bezighoudt. Zo droeg het ouderpanel-rapport van de Koning Boudewijn Stichting heel erg het stempel van het duaal leren (b.v. verplichte maatschappelijke stage). Je merkt dan dat één persoon heel sterk op het discours gewogen heeft. Ook in Nederland organiseerde men een grootscheeps debat. Dat kostte enorm veel geld. Als je het rapport leest, dan staat daar niets nieuw in (Brandpunt, maart 2016). Terloops: in Nederland werd de verplichte maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs na enkele jaren alweer afgeschaft.
3 Slechte start van debat en vergeten uitgangspunten
We stellen dus vast dat nog vooraleer er overleg is gepleegd met de werkers op het veld, allerhande officiële standpunten de wereld werden ingestuurd. Als gesprekspartner voelen onderwijsmensen zich weer eens niet ernstig genomen. Dit staat haaks op het open debat dat minister Crevits beloofde en is een vorm van staatspedagogiek. We stellen bovendien ook vast dat de visie in die officiële rapporten haaks staat op deze van de praktijkmensen. Deze willen geen kanteling en verdere ontscholing van het onderwijs.
Crevits en Co wekken met de consultatie-operatie en hun fantasierijke publicaties over de toekomst van ons onderwijs ook de indruk dat we als het ware het debat vanaf nul moeten starten. We betreuren dat Crevits en Co het debat over de herziening van de eindtermen/leerplannen niet startten met een grondige evaluatie van ons onderwijs en van de vigerende eindtermen en leerplannen. Hierbij is het oplijsten van de sterke kanten die absoluut behouden moeten worden, een prioriteit. We stelden ook dat we niet vanaf nul moeten vertrekken, maar gebuik moeten maken van de aanwezige analyses van de vigerende eindtermen en leerplannen, samen met voorstellen voor correctie en aanvulling. We beschikken ook over tal van enquêtes waarin de visie van de leerkrachten tot uiting kwam, over evaluatiestudies van de eindtermen, enz. Heel wat vakspecialisten en andere onderwijskenners publiceerden de voorbije jaren interessante bijdragen.
Crevits en Co wekten dus de indruk dat we als het ware vanaf nul moeten starten en dat losse voorstellen van leerlingen, ouders, burgers ... belangrijker zijn dan diepgaande analyses van mensen die onderwijs- deskundig zijn.
Als bijdrage in het eindtermen- en curriculumdebat publiceerden we zelf de voorbije 20 jaar tientallen bijdragen over vakken/leerdomeinen en over de opstelling van een onderwijscurriculum. De vorige Onderwijskrant was hier integraal aan besteed. Doordachte evaluatie-enquêtes bij de leerkrachten zouden ook bijkomende informatie kunnen opleveren en vergen relatief weinig energie en centen. Maar het Departement en de KBS investeerden liever veel energie en centen in fantasierijke toekomst-rapporten en in een consultatiecampagne die al te weinig opleverde en veel ongenoegen bij praktijkmensen uitlokte.
Prof. Drijvers erkent kritiek op(ir) realistische Freudenthal-wiskunde
Prof. (ir)realistische Freudenthal-wiskunde Paul Drijvers
erkent drijverijen FI (Didactief, november 2015, p. 9-10)
1.Vraag Didactief:
Het realistisch wiskundeonderwijs van uw Freudenthal Instituut ligt onder
vuur. Wat vindt u daarvan?
Drijvers (prof. FI,
Utrecht) : De tem realistisch is eigenlijk wel ongelukkig, beter zou zijn
betekenisvol. Het slaat meer op realiseren wat je doet. Realistisch
wiskundeonderwijs gaat over het leggen
van verbanden tussen wiskunde en de wereld om ons heen het horizontale
aspect. Maar het gaat er ook om dat leerlingen wiskundige kennis opbouwen. Dit
laatste, het verticale aspect, heeft in Nederland de afgelopen dertig jaar te
weinig aandacht gekregen. Daar hebben critici gelijk in.
Commentaar Raf Feys: Al 30 jaar geleden stelden we - samen met de Gentse
professor Leo Apostel - in
Onderwijskrant en elders dat de
Freudenthal-wiskunde al te weinig waardering toonde voor de wiskunde als
vakdiscipline en cultuurproduct. Het ging zo ver dat prof. Hans Freudenthal op
een bepaald moment voorstelde om zijn (watertoren-)wiskunde op te nemen binnen
wereldoriëntatie. Jammer genoeg kregen we op dat moment geen steun vanuit
Nederland.
We deden er dan ook alles aan om de realistische en
constructivistische wiskunde buiten het leerplan lager onderwijs 1998 te
houden. We besteedden ook veel meer aandacht aan het klassieke metend rekenen
(met inbegrip van formules voor oppervlakte en inhoud) en aan de klassieke
meetkunde. Wij spreken over meten én metend rekenen, het FI over meten; wij
spreken over meetkunde, het FI over ruimtelijke oriëntatie. Merkwaardig genoeg publiceerde de koepel van het
katholiek onderwijs onlangs een bijdrage over het nieuwe leerplan wiskunde (Zin
in wiskunde, School+visie, december 2015) waarin gekozen wordt voor een nieuwe aanpak
met contextueel rekenen e.d. - dienauw
die aansluit bij de visie van het Freudenthal Instituut.
2.Didactief: Wat
ging er mis?
Drijvers: Deels
was het de tijdsgeest, waarin constructivisme en ruimte voor de leerling
populair waren. Ook zijn w er als Freudenthal Instituut onvoldoende in geslaagd
om het model van realistisch wiskundeonderwijs goed voor het voetlicht te
brengen. Iedereen denkt bijvoorbeeld dat
het in strijd is met het oefenen van basisvaardigheden. Dat is helemaal niet
vies. Oefenen is niet vies, het gaat er alleen om dat je blijft nadenken. Als
je met veel oogkleppen op oefent, bestaat het gevaar dat je een vaardigheid
ontwikkelt die niet wendbaar of flexibel genoeg is in een afwijkende situatie.
Je moet ervoor zorgen dat transfer mogelijk is.
Commentaar Raf Feys:
Wat Drijvers hier beweert, klopt niet. Het FI was tegenstander van het zgn.
gestandaard (be-)rekenen en sprak enkel over gevarieerde berekeningswijzen en
over het feit dat elke leerling zijn eigen berekeningswijze mocht construeren. Het
FI was b.v. ook fervent tegenstander van het oefenen van de tafels van vermenigvuldiging,
van het klassieke cijferend rekenen dat op automatisering gericht was, Zelf
had ik over de tafels van vermenigvuldiging in Brussel in 1995 nog een lange discussie met Hans ter Heege. Hij
bleef bij zijn standpunt. In het leerplan lager onderwijs van 1998 voerden we
opnieuw het onderscheid in tussen gestandaardiseerd en flexibel (be)rekenen. Het
FI was ook tegenstander van het aanleren van de regel van 3, volgens hen was die
regel niet inzichtelijk. Het is nochtans een regel die in alle mogelijke
situaties toegepast kan worden. Transfer
gegarandeerd.
3.Didactief: Een
andere kritiek op realistisch wiskundeondewijs is ook dat het te talig is.
Drijvers: Betekenisvol
wiskundeonderwijs hoeft inderdaad niet altijd met een talige tekst te beginnen.
Aan de andere kant doen problemen zich ook vaak in worden voor en is taal iets
waar elke leerling zich tot moet verhouden. Commentaar: Drijvers zoekt excuses voor de al te talige
contextproblemen. Het FI toonde ook al te weinig waardering voor klassieke
vraagstukken.
4. Didactief: De animositeit jegens realistisch
wiskundeonderwijs is enorm. In uw oratie zegt u dat u mensen weer met elkaar
wilt verbinden. Hoe gaat u dat doen?
Drijvers: Als je mensen
aan één tafel zet en over wiskunde en onderwijs laat praten, dan worden ze het
vaak wel eens. Kijk, er is kritiek op het huidige wiskundeonderwijs en die kritiek
is deels terecht. Dus we moeten met zijn allen de schouders eronder zetten om
ervoor te zorgen dat het beter wordt. Ik beschouw het als mijn taak om
samenwerking in deze te stimuleren.