M-decreet: vernietigende kritiek in commissie onderwijs
M-decreet:
vernietigende kritiek in commissie
onderwijs (21 april)
Klare
taal @crevits a.u.b. omtrent al dan niet rechtstreekse toegang tot
basisaanbod.
1.Inleiding
Ikheb
me een paar maanden geleden op gedichtendag mateloos geërgerd aan het unaniem
applaus van der leden van de commissie onderwijs na het aanhoren van een
dichterlijke bejubeling van de weldaden van
het M-decreet voor elk kind.
De stemming tijdens de commissie onderwijs
van donderdag 21 april j.l. was totaal anders. De leden Open VLD ontbraken wel,
maar vertegenwoordigers van de
regeringspartijen CD&V en N-VA formuleerden fundamentele kritiek.
Deze kritieken zijn uiteraard voor de
praktijkmensen niet nieuw. Zelf formuleerden we ze al lange tijd vóór de invoering
van het ontwrichtend M-decreet. Maar de beleidsmakers wilden niet luisteren en
ondertekenden het M-decreet. Ook de onderwijskoepels drukten hun akkoord en
grote sympathie uit voor het M-decreet. We merken dat die koepels nog steeds de
vele kritiek vanuit hun achterban doodzwijgen. We zijn tevreden dat enkele
commissieleden duidelijke taal spraken tijdens de commissievergadering van 21
maart.De meeste kritieken slaan
overigens op het in vraag stellen vanbelangrijke principes van het M-decreet en ze kunnen ook maar weggewerkt
worden als het decreet drastisch wordt gewijzigd.
We betreuren wel dat de kritische leden van de
commissie onderwijs wel wezen op het
belang van het buitengewoon onderwijs, maar geen
aandacht besteedden aan de ontwrichting van het buitengewoon onderwijs die op 1
september 2016 al in een stroomversnelling zal komen. We
betreuren dat minister Crevits eens te
meer haar best deed om de kritieken af te zwakken en te verdoezelen en de
gemoederen te sussen. Ook haar uitspraak
omtrent het al dan niet rechtstreeks toegang krijgen tot het b.o.-basisaanbod
(vroegere type 1 en 8) - zonder eerst een tijd te moeten verkommeren in het
gewoon onderwijs - is opnieuw onduidelijk
(zie punt 2).
2Crevits dubbelzinnig uit over rechtstreekse toegang
tot basisaanbod
We noteerden ook opnieuw een dubbelzinnige
uitspraak van Crevits omtrent het rechtstreeks kunnen overstappen naar het
buitengewoon onderwijs (basisaanbod) zonder eerst een tijd te moeten
verkommeren in het gewoon onderwijs. De minister zorgde opnieuw voor
verwarring.
Minister Crevits: Ik weet dat men zich
zorgen maakt over het systeem van het basisaanbod en ik heb al wilde verhalen
gehoord van CLBs die zeggen dat er maar acht leerlingen aangeduid mogen worden
voor het basisaanbod. Dat is helemaal geen richtlijn van de overheid. Het kind
moet op de plaats terechtkomen waar het kind het best gedijt. *Iemand gaf hier aan dat je het eerst moet
proberen in het gewoon onderwijs. Ik ben het daar niet mee eens. *Zoals mijn
kabinetsmedewerkster mij daarnet terecht influisterde, is het wel zo dat
vooraleer een kind een attest krijgt om naar het buitengewoon onderwijs te
gaan, de oefening samen met de school gemaakt moet worden en de vraag gesteld
moet worden of het al dan niet, mits de nodige inspanningen, naar het gewoon
onderwijs kan. Eerst stelt Crevits (net als tijdens de
commissievergadering vanmaart dat
kind rechtstreeks naar het basisaanbod mag en dat dit blijkbaar ook in
overeenstemming is met het decreet. Maar een kabinetsmedewerkster fluisterde
haar blijkbaar vlug inin dat een kind
volgens het decreet toch eerst moet proberen in het gewoon onderwijs: een oefening samen met de school. We
blijven er op aandringen dat minister Crevits eindelijk eens klare taal spreekt
omtrent het recht op rechtstreeks buitengewoon onderwijs basisaanbod. We
sturen straks volgend bericht @crevits: klare taal a.u.b. omtrent al dan niet
rechtstreekse toegang tot basisaanbod. We sporen iedereen aan om ook zon
bericht naar minister Crevits te sturen.
* Moet het kind eerst in het gewoon onderwijs
aantonen dat het daar echt niet lukt en vergeef me de woorden maar ik kan het
niet anders omschrijven daar wat worden kapotgemaakt, om dan naar het
buitengewoon onderwijs te gaan waar ze dan een of twee jaar bezig zijn met te
werken aan het zelfvertrouwen vooraleer ze kunnen werken op de inhoud? Het kind
zit diep omdat het in het basisonderwijs ervaren heeft dat het niets kan, maar
dan tot de conclusie komt dat het eigenlijk wel iets kan.
* Bij een recent bezoek aan een school voor
buitengewoon onderwijs kreeg ik het pijnlijke verhaal te horen van ouders die
bij de school hadden aangeklopt om hun kind in te schrijven, maar dat niet
konden door het advies van het CLB. Hun kind was in de voorbije maanden van dit
schooljaar in drie verschillende lagere scholen geweest en was steeds
ongelukkiger geworden.
*Ouders die denken dat hun kind beter af is in
het buitengewoon onderwijs, hangen volledig af van de eventuele doorverwijzing
door het CLB. Om een inschrijving te mogen weigeren, zijn de scholen voor
gewoon onderwijs via het M-decreet verplicht om aan te tonen dat de maatregelen
die ze zouden moeten nemen, disproportioneel zijn. Maar als de school de
maatregelen niet onredelijk vindt, of als ze geen dossier opmaakt, welke
mogelijkheden hebben de ouders om toch een inschrijving te vragen in het
buitengewoon onderwijs als ze vinden dat dit voor hun kind toch de beste keuze
is?
* In het basisonderwijs zijn de gevolgen van
het M-decreet zeer goed voelbaar. Contacten met de scholen leren ons dat daar
toch eenbezorgdheid heerst.
CLB-medewerkers verwijzen leerlingen minder vaak naar het buitengewoon onderwijs,
soms omdat men vreest fouten te maken.
*We vragen een spreidstand in differentiatie
van leerkrachten en zorgleerkrachten in het gewoon onderwijs. Hoeveel kan daar
nog bij als we recht willen blijven doen aan de kinderen die er al zijn en aan
die jongeren met extra noden en zorgen?
*Ik hoor heel veel verhalen over leerkrachten
die het opgeven. Ze hebben als school zo veel ingezet op diversiteit, op een
welkom voor iedereen. Maar de diversiteit wordt te groot en ze zitten op hun
laatste adem.
*In het buitengewoon onderwijs neemt het
basisaanbod nu de plaats in van de vroegere types 1 en 8. Men gaat er daarbij
van uit dat goedbegaafde kinderen met leerstoornissen dezelfde aanpak kunnen
krijgen als minderbegaafde leerlingen
*Door de IQ-ondergrens voor de toegang naar
het basisaanbod (vroegere type 1 en 8) te verlagen naar 60 en door bij heel
veel ouders, leerkrachten en scholen de indruk te wekken dat het M-decreet
eigenlijk de intentie had om de inclusie(voor de andere leerlingen met IQ boven 60) te realiseren, zijn er heel
wat onrealistische verwachtingen gecreëerd. Het is op die onrealistische
verwachtingen dat leerkrachten, zorgcoördinatoren en zorgleerkrachten nu botsen. Er is een heel grote diversiteit gekomen
in de klassen. Die lederkrachten botsen echt tegen hun grenzen aan.
*Alswe het decreet evalueren, moeten we misschien mensen uit het veld
uitnodigen.
4.Scherpe kritiek van Jos De Meyer (CD&V)
Revolutionair of niet, het buitengewoon
onderwijs in Vlaanderen is wel degelijk in beweging en het is belangrijk om de
stand van zaken te monitoren en om te zien of het M-decreet zijn doel bereikt.
Vooral in het basisonderwijs zijn de gevolgen van het M-decreet zeer goed
voelbaar. Contacten met de scholen leren ons dat daar toch een zekere
bezorgdheid heerst. Het gaat daarbij niet zozeer om het verschuiven van
personeel maar vooral om bekommernis voor de leerlingen. CLB-medewerkers
verwijzen leerlingen minder vaak naar het buitengewoon onderwijs, soms omdat
men vreest fouten te maken. Tegelijk lijkt het aantal gonleerlingen in het
gewone onderwijs toch niet toe te nemen. Daardoor krijgen sommige leerlingen
wellicht niet de zorg waar ze toch recht op hebben. Het is een evolutie om in
de gaten te houden.
Ouders die denken dat hun kind beter af is in
het buitengewoon onderwijs, hangen volledig af van de eventuele doorverwijzing
door het CLB. Om een inschrijving te mogen weigeren, zijn de scholen voor
gewoon onderwijs via het M-decreet verplicht om aan te tonen dat de maatregelen
die ze zouden moeten nemen, disproportioneel zijn. Maar als de school de
maatregelen niet onredelijk vindt, of als ze geen dossier opmaakt, welke
mogelijkheden hebben de ouders om toch een inschrijving te vragen in het
buitengewoon onderwijs als ze vinden dat dit voor hun kind toch de beste keuze
is?
In het buitengewoon onderwijs neemt het
basisaanbod nu de plaats in van de vroegere types 1 en 8. Men gaat er daarbij
van uit dat goedbegaafde kinderen met leerstoornissen dezelfde aanpak kunnen
krijgen als minderbegaafde leerlingen. Door de interpretatie van de
ondergrens van IQ 60 kunnen meteen ook leerlingen met een ernstiger
problematiek in het basisaanbod terechtkomen. Er is dus hoe dan ook nood aan
een gespecialiseerde of gepersonaliseerde aanpak. Is het dan niet nodig om voor
het basisaanbod in een betere omkadering te voorzien, zeker op het moment dat
de financiële toestand dit mogelijk zou maken?
Bij een recent bezoek aan een school voor
buitengewoon onderwijs kreeg ik het pijnlijke verhaal te horen van ouders die
bij de school hadden aangeklopt om hun kind in te schrijven, maar dat niet
konden door het advies van het CLB. Hun kind was in de voorbije maanden van dit
schooljaar in drie verschillende lagere scholen geweest en was steeds
ongelukkiger geworden. Ik weet dat je individuele situaties niet mag
veralgemenen, maar dit was voor mij wel een schrijnend verhaal.
Wat het basisaanbod betreft, is het evident
dat deze kinderen niet allemaal dezelfde pedagogische aanpak nodig hebben,
integendeel. Dat is heel duidelijk. De huidige omkadering is, gezien de
opdracht, in sommige schoolsituaties toch wel bijzonder krap.
Kritiek ook op feit dat begeleiding door
overtallige personeelsleden uit het b.o. weinig effectief is en kan zijn.
5. Fundamentele
kritiek van Koen Daniëls (N-VA)
Ik heb ook het geluk gehad om enkele scholen
in het buitengewoon lager onderwijs te bezoeken. Op de dag van de Vlaamse
Scholierenkoepel heb ik bewust gekozen, net als de heer Van Dijck, om in een
buitengewoon onderwijs les te volgen. Ik was terechtgekomen in een buso-school
met opleidingsvorm 3 (OV3). Daar heb ik vastgesteld dat die leerkrachten hun
handen vol hadden om doelstellingen te kunnen realiseren. Ik was leerling
nummer zeven in de klas. Dat was al een betrekkelijk grote klas. Je zou kunnen
zeggen dat het met zeven wel moet meevallen.
Ik zal nog eens teruggaan naar die school om
ook les te volgen in OV3 Lassen. Ik hoop dat ik het een hele dag volhoud. Ook
daar dezelfde vaststelling dat ondersteuning en individuele begeleiding nodig
zijn. Als die leerlingen terechtkomen in het gewone onderwijs, zullen we hun
dan kunnen geven wat ze nodig hebben?
Moet een kindinderdaad eerst in het gewoon onderwijs aantonen dat het daar echt niet
lukt en vergeef me de woorden maar ik kan het niet anders omschrijven daar
wat worden kapotgemaakt, om dan naar het buitengewoon onderwijs te gaan waar ze
dan een of twee jaar bezig zijn met te werken aan het zelfvertrouwen vooraleer
ze kunnen werken op de inhoud? Het kind zit diep omdat het in het basisaanbod
ervaren heeft dat het niets kan, maar dan tot de conclusie komt dat het
eigenlijk wel iets kan.
Ik wil toch even een vergelijking maken. Als
ons iets lichamelijk mankeert, dan gaan we naar een regionaal ziekenhuis. We
komen dan terecht bij een specialist. Ik noem onze leerkrachten eigenlijk al
specialisten op dit moment. Als ons echt iets specifieks of ernstigs mankeert,
dan blijven we echter niet in het regionale ziekenhuis maar gaan we naar een
universitair ziekenhuis. We kunnen niet verwachten dat alle competenties,
kwaliteiten en expertise uit een universitair ziekenhuis ingezet worden in een
regionaal ziekenhuis. Ik heb deze vergelijking niet zelf bedacht, maar een
directeur uit het buitengewoon onderwijs. Die man heeft gelijk.
We vragen een spreidstand in differentiatie
van leerkrachten en zorgleerkrachten in het gewoon onderwijs. Hoeveel kan daar
nog bij als we recht willen blijven doen aan de kinderen die er al zijn en aan
die jongeren met extra noden en zorgen?. De CLBs zitten op een belangrijk
kruispunt. Ze zeggen op basis van hun expertise ja of neen. Ze gaan erover of
een leerling in een gewone school terechtkomt waarbij die school de
differentiatie moet bieden, of dat die leerlingen gebruik kunnen maken van de
expertise zoals in een universitair ziekenhuis.
Wat betreft de competentie van het
buitengewoon onderwijs die we willen inzetten in het gewoon onderwijs, heb ik
nog een bedenking. Ik heb op de dag dat ik in het buso stond, gesproken met een
aantal mensen. Sommigen zeiden dat hun expertise heel specifiek lag bij
kinderen met een taalstoornis. Anderen hadden expertise op vlak van
agressiebewaking bij kinderen die talig beperkt zijn. Nog anderen hadden
expertise op vlak van gedrag en emotionele zaken. Als we die mensen verspreiden
over het gewoon onderwijs om hun expertise te delen, dan wordt dat moeilijk. Ze
komen dan misschien terecht bij iemand met zware dyspraxie, waar ze eigenlijk
geen kaas van hebben gegeten. Dat moeten we van nabij opvolgen. Ik kijk heel
erg uit naar de evaluatie die u hebt aangekondigd. Het is belangrijk om zulke
zaken eruit te halen in het belang van de kinderen en de leerkrachten.
6.
Fundamentele Kathleen Krekels (N-VA)
Minister, aan de ene kant is er het M-decreet
en aan de andere kant het VN-verdrag voor personen met een handicap. Bij dezen
wil ik benadrukken dat ik dacht dat het de bedoeling was dat het M-decreet een
eerste stap zou zijn in het hele verhaal naar die inclusie. Het gegeven dat we
heel hard hebben gehamerd op redelijke aanpassingen en op het behalen van het
gemeenschappelijke curriculum speelt daarin een heel belangrijke rol.
Uiteindelijk was dat volgens mij ook de reden voor de heel bewuste keuze om het
bijzonder onderwijs te behouden naast het gewone onderwijs. U hebt daarnet nog
eens heel duidelijk onderstreept dat dat een bewuste keuze is en dat dat ook
het doel naar de toekomst is. Volgens mij is er een tweede reden. De
aanvankelijke regeling rond gon en ion waarmee we nu bezig zijn, is volgens mij
de reden dat we die buiten het M-decreet hebben gehouden. Het M-decreet is
namelijk een eerste stap naar die inclusie.
Door de IQ-ondergrens te verlagen naar 60 en
door bij heel veel ouders, leerkrachten en scholen de indruk te wekken dat het
M-decreet eigenlijk de intentie had om de inclusie te realiseren, zijn er heel
wat onrealistische verwachtingen gecreëerd. Het is op die onrealistische
verwachtingen dat leerkrachten, zorgcoördinatoren en zorgleerkrachten nu wat
botsen. Er is een heel grote diversiteit gekomen in de klassen. Die mensen
botsen echt tegen hun grenzen aan, zeker die scholen die momenteel nog niet
onder de prewaarborg vallen.
Ik heb eerder al gezegd dat de prewaarborg
een heel belangrijk gegeven is in het hele verhaal en dat het heel positief
wordt onthaald. Heel wat scholen vallen hier echter nog niet onder, worden met
die diversiteit geconfronteerd en ondervinden daarin toch wat moeilijkheden. Ik
hoor heel veel verhalen over leerkrachten die het opgeven. Ze hebben als school
zo veel ingezet op diversiteit, op een welkom voor iedereen. Maar de
diversiteit wordt te groot en ze zitten op hun laatste adem.
De vraag die dan gesteld wordt en die ik hier
vandaag wil vertolken, is hoe wij dit als regelgevers in de toekomst zien,
gezien de huidige regelgeving en alle rechtzettingen daarin die we beogen. Er
zijn vandaag een aantal voorbeelden aan bod gekomen, en je merkt dat er heel
veel individuele verhalen zijn die buiten die regelgeving vallen. Er is een
grote bezorgdheid over, in welke mate de toekomst van deze kinderen
gegarandeerd kan blijven en in welke mate wij kunnen vrijwaren dat zowel onze
sterkere als onze zwakkere kinderen het onderwijs kunnen krijgen en blijven
krijgen dat hun de optimale kansen biedt.
Ik stel die vraag expliciet omdat ik meer en
meer hoor dat de bedoeling van bepaalde groepen en van het VN-verdrag moet zijn
dat er een maximale inclusie komt en dat de bezorgdheid die u, minister,
daarnet aanhaalde, echt wel heerst, namelijk dat als men naar een optimale
inclusie wil streven, men eigenlijk ook streeft naar één soort onderwijs voor
iedereen. Het is een ongerustheid die enorm leeft op het veld. De mensen
zeggen: met de manier waarop wij nu onze lessen organiseren en met de structuur
van onze scholen botsen wij echt tegen onze grenzen aan. De angst leeft met
betrekking tot hoe voor iedereen in de toekomst de kansen kunnen worden gevrijwaard
die iedereen verdient.
7
Ontwijkende en sussendeantwoorden van
minister Crevits
Het M-decreet is nog geen volledig schooljaar
ingevoerd, het is dus nog erg voorbarig om al conclusies te trekken. We mogen
er ook niet te lang mee wachten, we zullen het goede moment moeten kiezen.
Ik weet dat men zich zorgen maakt over het
systeem van het basisaanbod en ik heb al wilde verhalen gehoord van CLBs die
zeggen dat er maar acht leerlingen aangeduid mogen worden voor het basisaanbod.
Dat is helemaal geen richtlijn van de overheid. Het kind moet op de plaats
terechtkomen waar het het best gedijt. Iemand gaf hier aan dat je het eerst
moet proberen in het gewoon onderwijs. Ik ben het daar niet mee eens. Zoals
mijn kabinetsmedewerkster mij daarnet terecht influisterde, is het wel zo dat
vooraleer een kind een attest krijgt om naar het buitengewoon onderwijs te
gaan, de oefening samen met de school gemaakt moet worden en de vraag gesteld
moet worden of het al dan niet, mits de nodige inspanningen, naar het gewoon
onderwijs kan.
Ook vóór het M-decreet was een doorverwijzing
naar buitengewoon onderwijs afhankelijk van een beslissing van het CLB of van
een gemachtigde instantie zoals centra voor ontwikkelingsstoornissen en
revalidatiecentra. Ook toen konden ouders niet autonoom beslissen over de stap
naar het buitengewoon onderwijs. Het decreet bepaalt en er is een brede
consensus dat een doorverwijzing in eerste instantie gebaseerd moet zijn op de
onderwijsbehoeften van de leerling en de vaststelling dat een gewone school
daaraan niet kan tegemoetkomen, hoewel ze daartoe wel de nodige inspanningen
heeft geleverd. We moeten kunnen rekenen op de professionaliteit van scholen en
CLBs dat ze de leerlingenbegeleiding ernstig nemen. Als ouders van oordeel
zijn dat hun kind niet voldoende ondersteund wordt door de school, moeten ze in
eerste instantie het CLB aanspreken. Dat zal dan samen met de ouders en de
school nagaan welke inspanningen al geleverd worden en welke eventueel nog
kunnen gebeuren.
In de verdere uitvoering van het M-decreet is
ook voorzien in een Vlaamse bemiddelingscommissie die, op initiatief van de
school, het CLB of de ouders, kan bemiddelen bij onenigheid over het afleveren
of over het niet afleveren of over de inhoud van het verslag voor toegang tot
het buitengewoon onderwijs. Maar het is cruciaal dat ouders eerst het gesprek
aangaan met de school en het CLB als ze vragen hebben over de schoolloopbaan
van hun kind.
Type 1 en 8 worden inderdaad geleidelijk
vervangen door het type basisaanbod. Daaruit afleiden dat alle kinderen dan ook
eenzelfde pedagogisch-didactische aanpak moeten krijgen, is onjuist. Als die
indruk wordt gewekt, is dat betreurenswaardig en niet correct. In het
buitengewoon onderwijs staat individuele handelingsplanning voorop en zou
differentiatie een keurmerk moeten zijn. De IQ-grens van 60 is net in het
M-decreet opgenomen vanwege de kritiek op een eerdere definitie van type 1 waar
de wetenschappelijk vastgelegde IQ-grenzen voor licht verstandelijke beperking
70 en 50/55 gold. Vanuit de scholen buitengewoon onderwijs, daarin gesteund
door de sociale partners, is de opmerking gekomen dat die IQ-grenzen in
onderwijs anders liggen dan in welzijn en dat voor type 1 eerder de grenzen 80
60 gehanteerd werden, en voor type 2 dus vanaf 60 en lager.
Het M-decreet heeft dus de definitie van type
2 aangepast aan de onderwijspraktijk. Voor type basisaanbod bepaalt het decreet
geen IQ-criterium meer. Het is wel zo dat we verwachten dat leerlingen die nog
geen diagnose hebben waarmee ze toegang kunnen krijgen tot een van de andere
types, soms in type basisaanbod zouden terechtkomen en er dus meer diversiteit
qua problematieken komt.
Er zijn hier mensen die de indruk wekken dat
het buitengewoon onderwijs dood moet gaan. Ik onderstreep nogmaals dat dit niet
het geval is. Ook in het decreet is opgenomen dat het buitengewoon onderwijs
blijft bestaan. We hebben zelfs een nieuw type uitgevonden, namelijk type 9
voor kinderen met autismespectrumstoornissen.
Mevrouw Krekels zei dat sommigen tegen de
grenzen aan botsen. Volgens mij is dat voor een deel juist, maar je mag dit
niet enkel toewijzen aan het M-decreet. Maar het komt er inderdaad wel bij. Als
je in je klas al veel jongeren hebt met zorgen die buiten het M-decreet bestaan
en er komen een of twee kinderen bij die volgens het M-decreet in je klas komen
en als je school geen leerkracht krijgt die via de waarborgregeling in je
school terechtkomt, dan begrijp ik dat dit een zware situatie is. Ik volg dat
volledig, maar we moeten ook de omgekeerde oefening eens durven te maken. Waar
stopt de draagkracht van een school om tegemoet te komen aan alle individuele
noden en wat kan de school aan? Ik maak er één kanttekening bij: steeds meer
scholen laten hun leerkrachten in teams werken zodat niet wordt verwacht dat
elke leerkracht de bekwaamheid heeft om met alles om te gaan. In groep werken
is goed tegen de stress, tegen burn-out en het is goed om expertise te delen en
polyvalent in te zetten in klassen. In team kun je meer aan dan wanneer je
iedereen afzonderlijk alles laat oplossen. Als dat de toekomst van ons
onderwijs is, volg ik u helemaal. Het is net onze bedoeling om de leerkrachten
uit het buitengewoon onderwijs naar de klassen te laten gaan om er hun
expertise te delen.
(Nog een sneer naar het buitengewoon
onderwijs) Ik hoop dat de Onderwijsinspectie snel mag langskomen, want er zijn
ook in het buitengewoon onderwijs zorgpunten. Wie zegt dat het buitengewoon
onderwijs de hemel op de aarde is, is niet correct. Een van de grote werkpunten
is dat er zeer veel aandacht is voor de individuele zorgnoden van de
leerlingen, maar dat soms uit het oog wordt verloren dat het ook onderwijs is.
Er moeten bepaalde onderwijsdoelen worden gehaald. We moeten dat opvolgen. Als
we van de scholen buitengewoon onderwijs expertisecentra willen maken in het omgaan
met kinderen met een beperking maar ondertussen ook de leerkrachten met hun
expertise uitzenden naar de scholen gewoon onderwijs om die expertise te delen
en handelingspraktijk bij te brengen, dan moeten we erop kunnen vertrouwen dat
al die experten ook de expertise uitdragen niet uitsluitend met de bedoeling om
goede zorg te verlenen maar ook om kinderen goed te laten functioneren in een
onderwijssysteem.
8. Kathleen Helsen (CD&V)over problemen van opleidingsvorm 4 & type 5
Minister, het M-decreet is sinds dit
schooljaar in werking. We hebben een aantal weken geleden daarover al een
eerste bespreking gehad. Ik heb ondertussen berichten gekregen van scholen die
met concrete problemen worden geconfronteerd en met knelpunten die zij op tafel
willen leggen en waarvan zij aan ons vragen dat wij er nog eens over zouden
nadenken. (NvdR: toch merkwaardig dat Helsen met geen woord rept over de
fundamentele problemen die haar collegas formuleerden. )
Een eerste punt betreft de opleidingsvorm 4
binnen het buitengewoon onderwijs. De school is tot de vaststelling gekomen dat
hij een andere toepassing heeft dan leerlingen die ervoor kiezen om binnen het
gewoon onderwijs les te blijven volgen in het kader van een individueel
curriculum, terwijl zij een verslag krijgen in de richting van opleidingsvorm
4. Zij voelen nu aan dat zij met een beperking zitten. Zij zijn niet in de
mogelijkheid om een attest van verworven bekwaamheden uit te reiken.
Als ze kijken naar het curriculum dat hun
leerlingen volgen en de manier waarop ze aan de slag gaan met deze leerlingen,
dan zeggen ze dat ervan uit wordt gegaan dat het gaat over het volgen van het
gemeenschappelijk curriculum binnen opleidingsvorm 4, wat geen toegang geeft
tot een attest verworven bekwaamheden. De context waarbinnen ze werken, gaat
echter toch wel over een individueel curriculum. Ze willen dat aankaarten omdat
het ook voor hen interessant is om te kunnen werken met attesten verworven
bekwaamheden.
Een tweede reeks vragen betreft vooral
scholen die een type 4- en type 5-aanbod realiseren binnen het buitengewoon
onderwijs en die worden geconfronteerd met een aantal situaties waarover we
moeten nadenken. Zo is er bijvoorbeeld geen mogelijkheid om tijdens het
schooljaar een overstap te maken tussen de twee types in het buitengewoon
onderwijs. Nochtans kunnen ook leerlingen in het buitengewoon onderwijs te
maken hebben met plotse gebeurtenissen, zoals een ongeval, wat het tijdelijk
nodig kan maken dat ze veranderen van typologie. De regelgeving maakt dat niet
mogelijk.
Verder zijn er strikte criteria geformuleerd
in het nieuwe decreet voor onder andere type 3. Deze zorgen ervoor dat dit
onderwijstype niet langer toegankelijk is voor kinderen met gedragsstoornissen
die samenhangen met een niet-aangeboren hersenletsel of epilepsie, hoewel zij
dezelfde onderwijsnoden hebben als kinderen die in type 3 onderwijs volgen. Is
het logisch dat de strikte criteria voor type 3 aangehouden blijven, aangezien
de onderwijsnoden van een gelijkaardige aard zijn?
Ook voor type 4 worden strenge criteria
geformuleerd, waardoor bepaalde erg kwetsbare, randnormaal begaafde kinderen
met ernstige chronische medische problemen voor wie een intensieve omkadering
nodig is, niet in dit type terechtkunnen. Nochtans is dit het enige
onderwijstype dat vandaag dergelijke problematieken aandurft en aankan, mits
ondersteuning van een expertisecentrum. Idealiter wordt voor deze kinderen op
een andere manier een evenwaardig onderwijsaanbod gecreëerd. Zolang dit er niet
is, is het wellicht wenselijk hen toch toe te laten tot type 4-onderwijs. Voor
dit type leerlingen is er vandaag geen gepast onderwijsaanbod. Moeten de
strenge criteria niet onder de loep worden genomen?
Wanneer we kijken naar type 9 en naar de
gonbegeleiding (geïntegreerd onderwijs), dan zien we dat in beide gevallen de
toegang hiertoe diagnosegerelateerd is. Voor kinderen en jongeren met
executieve stoornissen ten gevolge van een aantoonbare neurologische oorzaak,
die dus geen diagnose gekregen hebben, zouden gonbegeleiding of toegang tot type
9 echter wenselijk zijn. Dat is niet mogelijk met de huidige regelgeving.
Tot slot wil ik nog een knelpunt aanhalen met
betrekking tot het CLB. Van een leerling die in het buitengewoon onderwijs type
5 wordt opgenomen, is het dossier op dit moment enkel toegankelijk voor het CLB
dat verbonden is aan de thuisschool van die leerling. Het CLB zelf is echter
vragende partij om een dubbele toegang te creëren in het elektronische
leerlingendossier, dit in het kader van verdere opvolging.
Op basis van deze concrete situaties heb ik
een aantal vragen. Het eerst aangehaalde punt betrof het uitreiken van het
attest verworven bekwaamheden aan leerlingen, ook binnen opleidingsvorm 4. Hoe
ziet u dat? Kunnen we dat op een gelijkaardige manier doen als de leerlingen
die in het gewoon onderwijs het individuele curriculum volgen? Dan waren er de
problematieken waarop geen gepast antwoord kan worden geboden. Hoe ziet u een
oplossing voor de aangehaalde situaties? Op welke manier kunnen we evolueren naar
een situatie waarin leerlingen wel gepast onderwijs kunnen krijgen, wat de
doelstelling is die we hebben vooropgesteld? Bent u bereid om in te gaan op de
vraag van de CLBs voor een dubbele toegang?
Antwoord van minister Crevits
In de regelgeving staat opleidingsvorm 4
omschreven als gericht op het maatschappelijk functioneren en participeren en
op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van
vervolgonderwijs of tewerkstelling. Om toegelaten te worden tot deze
opleidingsvorm, heeft de leerling een verslag nodig, opgemaakt door het CLB,
waarin wordt bevestigd dat de nodige aanpassingen, ofwel disproportioneel,
ofwel onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een
gemeenschappelijk curriculum in de context van een school voor gewoon
onderwijs.
Als u mij vraagt waarin juist het verschil
zit tussen OV4 en het gewoon onderwijs, dan is het duidelijk dat het hier gaat
om de context waarin onderwijs wordt geboden. Het gaat in beide gevallen om een
gemeenschappelijk curriculum, met het oog op het behalen van een diploma of
getuigschrift, maar de context waarin de school voor buitengewoon onderwijs
ditzelfde curriculum kan aanbieden, verschilt in die mate dat het voor de
leerling wel haalbaar wordt om de doelen te bereiken.
Wanneer een leerling met een verslag
buitengewoon onderwijs OV4 ervoor kiest om toch naar het gewoon onderwijs te
gaan, dan is er die mogelijkheid. De leerling volgt dan een individueel
aangepast curriculum en krijgt niet de reguliere studiesanctionering maar een
attest van verworven bekwaamheden.
Een individueel aangepast curriculum in OV4
is evenwel niet mogelijk indien de leerling is ingeschreven in het buitengewoon
secundair onderwijs. De regelgeving is op dat vlak duidelijk: OV4 is er voor
leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum volgen, maar die vanwege hun
specifieke onderwijsnoden dat niet in de context van het gewoon onderwijs
kunnen. Wanneer een leerling het gemeenschappelijk curriculum niet kan volgen
in het buitengewoon secundair onderwijs, zal het verslag dat opgemaakt wordt
door het CLB, ook niet verwijzen naar een OV4, maar naar een andere
opleidingsvorm. Er zijn immers nog drie andere opleidingsvormen in het
buitengewoon secundair onderwijs, elk met zijn eigen doelstelling.
Wat de mogelijke oplossingen betreft, weet u
dat de toegang tot types voor buitengewoon onderwijs niet louter meer gebaseerd
is op een medische problematiek.
In communicatie vanuit de CLB-sector zelf
wordt gesteld dat het niet de diagnose is die bepaalt of een gemotiveerd
verslag of verslag nodig is, wel de onderwijsbehoeften van de leerling. Een
diagnose of medische problematiek is niet het startpunt om te bepalen of er al
dan niet sprake kan zijn van een gemotiveerd verslag of verslag, maar situeert
zich naar het einde toe van het handelingsgericht diagnostisch traject dat met
alle betrokkenen werd gelopen. Binnen dat traject wordt een beeld geschetst van
de onderwijsbehoeften van de leerling. Als uit de onderwijsbehoeften blijkt dat
er nood is aan ondersteuning vanuit geïntegreerd of buitengewoon onderwijs
zullen de criteria die bepaald zijn voor de betreffende types, meegenomen
worden in de afweging om al dan niet tot een gemotiveerd verslag of verslag te
komen. Het multidisciplinair CLB-team geeft in de verslaggeving duidelijk aan
waarom de inzet van expertise vanuit het betreffende type noodzakelijk is.
Over de nieuwe criteria voor de types is zeer
intensief overleg gepleegd met de CLB-sector. Er werden concrete afspraken
gemaakt over de toepassing van de criteria, onder andere over de types die in
de vraag van mevrouw Helsen zijn genoemd, type 3, 4 en 9. Indien zich er vanuit
de praktijk nieuwe elementen aandienen, kunnen die op het CLB-overleg aan bod
komen.
Onze inspectie werkt momenteel haar
verkennende ronde af, waarbij ze aan de hand van drie casussen voor elk CLB een
zicht wil krijgen op de handelingsgerichte praktijk. De inspectie zal hierover
rapporteren. De opvolgingsrapportage is gepland voor dit najaar. Ik denk dat
het een schat aan informatie zal opleveren over hoe CLBs handelingsgericht
werken.
De aanbevelingen van dit rapport zullen ook
worden meegenomen bij de evaluatie van het M-decreet.
De vraag in verband met de opvolging van
leerlingen type 5 door én het CLB van de thuisschool én het CLB van de type
5-school is ons bekend vanuit overleg met het Platform van Onderwijs aan Zieke
Leerlingen in Vlaanderen (PoZiLiV). Het gaat hier over de toegankelijkheid van
het registratiesysteem LARS (Leerling Administratie en Registratie Systeem) van
de CLB-sector. Scholen hebben geen toegang tot deze applicatie.
De keuze die door de CLB-sector in het
verleden gemaakt werd om de toegang tot de LARS-databank te beperken tot één
CLB, heeft te maken met het gebruikersbeheer en de privacywetgeving, onder
andere het gebruik van het rijksregisternummer. De CLB-sector onderzoekt
momenteel om onder voorwaarden de toegang tot het multidisciplinair
leerlingendossier CLB door meer dan één CLB mogelijk te maken.
Controverse over gebruik thuistalen op school, belang kennis Nederlands & integratie
Controverse over gebruik thuistalen, belang kennis
Nederlands & integratie
Visie onderzoekershaaks op die
van leerkrachten & allochtone ouders en op streven naar integratieDepartement doet steeds een beroep op partijdige academici -
superdiversiteitsideologen
1Actualiteit van controversieel debat
1.1 Meer Nederlands, ook in functie integratie
Het debat over het belang van de kennis van hetNederlands en over al dan niet meertalig
onderwijs voor allochtone leerlingen, stond de voorbije maanden weer in de actualiteit.
Praktijkmensen, allochtone ouders, N-VA ... vragen meer aandacht voor de kennis
van het Nederlands en voor NT2. Ze vinden dit ook belangrijk voor de integratie
in de maatschappij, het bestrijden van radicalisering, enz.
In het zog van de terreuraanslagen van 13 november vermeldden we al op
pagina 37 getuigenissen van Brusselse leerkrachten en prof. Mark Elchardus over
de vele problemen van - en met moslimleerlingen in het onderwijs. Zo lazen we: Sommige
leerlingen volgen b.v. de richting kantoor maar ze spreken zelfs onvoldoende
Nederlands om telefoons te kunnen beantwoorden.Zelfs de Brusselse Groen-schepen Analisa
Gadaletagaf nu volmondig toe: Sommige
jongeren spreken amper Nederlands. Ze voegde er aan toeen dit is die jongeren ook niet eens
gevraagd (ZENO, De Morgen, 21 november). In het verleden relativeerde
GROEN het belang van de kennis van het Nederlands.
Ook in andere publicaties werd gesteld dat het onvoldoende beheersen van
de landstaal de integratie in de maatschappij en in het arbeidsleven ten
zeerste bemoeilijkt. We verwezen op pagina 39 naar Malika Sorel, ex-lid
Hoge Raad voor de integratie. Sorelvindt kennis van de landstaal primordiaal vindt voor de leerkansen en
voor de integratie. In het kleuteronderwijs en in de eerste graad moet volgens
haar die opdracht veel meer centraal staan.
In een studie opgestart in 2008 wezen Vlaamse onderzoekers ook al op het
cruciale belang van de kennis van het Nederlands: Taalbeheersing en - gebruik van
Marokkaanse en Turkse allochtone: resultaten van de Survey Integratie 2008. De eerste resultaten werden
gepubliceerd in het boek Gekleurde Steden - Autochtonen en allochtonen over
samenleven. In het algemeen besluit van het boek lezen we dat het
beheersen en het gebruiken van de Nederlandse taal cruciaal zijn voor de
sociaal-culturele integratie van allochtonen en de sociale cohesie in de
samenleving. Kennis van het Nederlands vergemakkelijkt en stimuleert contacten
van allochtonen met autochtonen en draagt bij tot een positievere beeldvorming
over autochtonen, zo stelden we vast. ...Taal maakt immerscommunicatie
mogelijk, waardoor wederzijds begrip en sociale samenhang ontstaan.Het project werd uitgevoerd door Johan Ackaert & Kris Vancluysen (Consortium UHasselt en UA). Sindsdien
noteerden we enkel nog academische superdiversiteitspleidooien voor de integratie
van thuistalen, maar tegen extra-taalonderwijs Nederlands & NT2 & echte
integratie.
1.2Thuistalen in klas, relativering van belang van Nederlands en vanintegratie
De voorbije maandenverschenener een paar studies
over de thematiek van meertalig onderwijs in klassen met allochtone
jongeren:in december 2015 Validiv-onderzoek
van het Steunpunt Diversiteit en Leren, samen met de VUB, UGent en KULeuven; inapril j.l. MARS - Meertaligheid Als Realiteit op School. In die studies wordt tegelijk het belang van
de kennis van het Nederlands gerelativeerd.
Beide studies werden geleid door taalachterstandsnegationisten als Piet Van Avermaet & Orhan Agirdag.Professoren als Van Avermaet, Agirdag,
Van den Branden blijvenhet belang van de kennis van het Nederlands
en van NT2 relativeren, en pleiten voor veel aandacht voor de thuistalen. Minister Crevits liet weten dat ze veel
heilverwacht van de recente MARS- en
Validiv-studies over de integratie van thuistalen in klas. Sommigen nemen het
minister Crevits kwalijk dat ze sympathiseert met die studies. Iemand schrijft:
Ook het MARS-onderzoek vertrekt vanuit de visie van een progressieve
pedagogische elite die culturele identiteit weg relativeert. Ook wij
betreuren dat het Departement dergelijke studies steeds laat uitvoeren door
mensen die de kennis van het Nederlands en het belang van NT2 vanaf de
kleuterschoolin vraag stellen en een superdiversiteitsideologie
propageren (zie punt 2).
Ook Caroline Gennez (SP.a) hield
in de commissie onderwijs van 10 december j.l. een vurig pleidooi voor de
integratie van thuistalen, en tegelijk voor een relativering van het belang van
extra taallessen Nederlands, die volgens haar niet veel effect sorteren. In hun
repliek weerlegden Koen Daniëls en Kathleen Krekels van de N-VA de
stellige uitspraken van Gennez (zie punt4).
We lazen onlangs ooknog een onderzoek van Orhan Agirdag &
Mieke Van Houtte waarin
de beide onderzoekers tegen hun zin vaststelden dat zowel de Turkse ouders als
de leerkrachten Turks laten spreken op schoolnefast vinden.
In de context van het recent debat over radicalisering merken we ook dat
socioloogAgirdag de Vlaamse leerkrachten
ten onrechte blijft beschuldigen dat zehet gebruik van thuistalen in klas enop de speelplaats streng bestraffen. Dit zouvolgens Agirdag mede een oorzaak zijn van de
radicalisering. In een recente
studie stelde prof. Jürgen Jaspers (UA)echter vast dat de beschuldiging dat het gebruik van de thuistaal op de
speelplaats e.d. door leerkrachten vaak en streng bestraft wordt, absoluut niet
opgaat. Hij constateerde na observatie dat de leerkrachten zich in de praktijk
vrij mild en pragmatisch opstellen ook al blijven ze het gebruik van het
Nederlands stimuleren: Tussen meervoudige vuren: Pedagogische
Studiën, 2015, nr. 4, p. 344-36. Jaspers vermeldt ook dat zijn
vaststellingen haaks staan op de be-schuldigingen van een aantal sociologen aan
het adres van de leerkrachten.
De vroegere ANC-vrijheidsstrijder Helene Passtoors mengde zich
ook in het debat. In De Wereld Morgen manifesteerde zezich als vurige pleitbezorger van de
thuistalen en -culturen. Zestelde: Het
is zeer irritant dat mensen om het even wat verkondigen als het om migranten,
Nederlands leren en, ja assimilatie gaat. Taalkundigen zullen echter allen
zeggen dat b.v. de discussie over wat migrantenkinderen op de speelplaats
spreken geen taalprobleem is, maar vanuit sociale en politieke kant tot
probleem verheven wordt om redenen die niets met taalverwerving te maken
hebben, maaralles met de idee van
assimilatie. De term taalachterstand (Nederlands) is volgens haar ook
een term dieverdacht veel neigt
naar taalracisme.Het woord achterstand is immers een fundamenteel
begrip in het hele complex verbonden met racisme, inferieure rassen, de
superioriteit van het blanke ras. Ze stelde verder: Het is principieel
af te raden om een allochtone leerlingeerst te leren lezen in het Nederlands,een taal die hij/zij nog onvoldoende kent.
2Taalproblematiekin handen vansuperdiversiteitsideologen en NT2-tegenstanders
We protesteerden al herhaaldelijk tegen het feit
dat de studies over de taalproblematiek steedstoevertrouwd werden aan partijdige
onderzoekers als Van Avermaet & Diversiteit en leren diede voorbije 25 jaar keer op keer het belang
van de kennis van het Nederlands relativeerden en tegelijk het gebruik van de
thuistalen van allochtone leerlingen voluit propageerden. Die onderzoekers zijn
veelal ook aanhangers van de superdiversiteitsideologie en tegenstanders dus
van echte integratie.
Het waren ook die mensen die vanaf 1990 de ondersteuning
van het onderwijsvoorrangsbeleid in handen kregen - maar merkwaardig genoeg de
invoering van NT2 tegenwerkten. Denk aan Piet Van Avermaet van Diversiteit en leren (UGent)en Kris Van den Brandenvan het vroegere Steunpunt NT2-Leuven. De
Steunpunten besloten al vlug dat NT2 overbodig was en dat er geen onderscheid
was tussen NT2- en NT1-onderwijs. Van Avermaet poneerde in 2008dat hij het absoluut NIET eens was met de
vraag naar meer Nederlands en met volgende stellingen:*dat migrantenkinderen vanuit hun achtergrond vaak een
taalprobleem hebben *en dat dit een negatieve invloed heeft op hun
leerprestaties *dat men zonder Nederlands onmogelijk goed kanfunctioneren; dat kennis van het
Nederlands allerhande mogelijkheden opent die er anders niet zouden zijn. (Taal,
Onderwijs en de samenleving, EPO, 2008). In vorige jaargangen toonden we
ook al aan dat die Steunpunten in de periode 1990-2010 een 75 miljoen euro
ontvingen, maar weinig resultaten boekten en de invoering van NT2
tegenwerkten.
Het in mei j.l. verschenen MARS-onderzoek over meertalig onderwijs werd eens te
meeruitgevoerd onder de
leiding van twee van de ferventste taalachterstandsnegationisten ensuperdiversiteitsideologen: Piet
Van Avermaet (pro-motor)en Orhan
Agirdag (co-promotor). Van Avermaet en zijn Steunpunt Diversiteit
en lerenwerden door het departement
steeds aangesproken voor studies over meer-talig onderwijs. Dit was ook zo in
derecente studies MARS & Validiv.
Van Avermaet en Co beweren in MARS eens te meer dat ons onderwijs zich te veel fixeert op het Nederlands in plaats van uit te gaan van "een continuüm waarop iedere meertalige een andere plaats inneemt al naargelang de context "(sic!). Ze pleiten voor "functioneel veeltalig leren waarbij de verschillende talige repertoires van de leerlingen positief benut worden in functie van de ontwikkeling van hun academische taalvaardigheid". Ze houden uiteraard geen rekening met de visie van de leerkrachten en van de allochtone ouders die b.v. willen dat de kinderen in klas en zelfs buiten klas, geen Turks, maar Nederlands spreken.(zie punt 3).
Van Avermaet kreeg ook de leiding van het overheidsproject Kleine
kinderen, grote kansen. In de met het project verbonden gelijknamige
KBS-publicatie - eveneens gepatroneerd door Van Avermaet,wordtmet geen woord gerept over het belang van gericht (taal)onderwijs en
intensief NT2 en over het belang van de integratie in de Vlaamse cultuur; en
evenmin over het belang van een effectieve achterstandsdidactiek voor taal,
rekenen ...
3Agirdag
& Van Houtte: Turkse ouders & lkn willen geen Turks, maar hebben
ongelijjk
3.1Turkse ouders en lkn: geen
Turks op school
In hun studie stelden de Gentse sociologen Orhan Agirdag en Mieke Van
Houte tot hun ongenoegen vast, dat niet enkel de leraars, maar ook de
Turkse ouders wensen dat hun kinderen geen Turks, maar zoveel mogelijk
Nederlandsspreken in én buiten de
klas:Speaking Turkish in Belgian
Primary Schools: Teacher Beliefs versus Effective consequences, bilig/ SUMMER
2014 / NUMBER 70, zie Internet.
Uit de bevraging bleek dus dat ook de Turkse ouders meertalig onderwijs
resoluut afwezen.Leerkracht Patrick
drukte het zo uit: Turkse ouders komen soms met hun kinderen naar onze
school omdat er bij ons minder Turkse leerlingen zijn.Ze stellen dan: In andere scholen zijn er te
veel Turkse leerlingen en die spreken dan Turks in klas, op de speelplaats,
tijdens de middaglunch, en wij willen dat niet. Die ouders beseffen hoe
belangrijk het is voor de toekomst van hun kinderen dat ze goed geïntegreerd
zijn in onze cultuur. Because the future of
those children is here, and they will have to speak Dutch in their professional
life. ZelfsTurkse leerkrachten die
Islamles geven op school, stelden dat het gebruik van de moedertaal van de
Turks sprekende leerlingen nutteloos was.
In een protestbijdrage die de allochtone ouder K. M.een paar jaar geledenomtrent een Gentsexperi-ment met eerst leren lezen in het
Turksnaar Onderwijskrant
stuurde, lazen we terecht.: In plaats van effectieve maatregelen te treffen
om de Neder-landse taal te stimuleren op school, en kinderen en hun ouders
ervan bewust te maken wat het maatschappelijk nut ervan is, besteedt de Gentse
overheid veel aandacht aan de moedertaal van anderstalige leerlingen. Lessen in
de eigen moedertaal vergroten echter vooreerst de kloof tussen de sterkste en
de zwakste leerling door het feit dat die leerlingen een aantal gewone lessen
missen. Ze vergroten tevens het mentaliteitsverschil tussen de gemeenschappen
en de maatschappij waarin ze leven. Deze projecten zijn ook misleidend voor de
niet gemotiveerde anderstaligen, die de sociale normen en attitudes van onze
Westerse samenleving niet willen respecteren. De Turkse ouders krijgen ook de
boodschap dat Nederlands kennen toch niet zo levensnoodzakelijk is en de
leerlingen zelf zullen buitenschools voor spreken, lezen en schrijven nog
minder het Nederlands gebruiken. De neiging van Gentse Turken om zich binnen de
eigen gemeenschap op te sluiten, zal hierdoor nog toenemen. Men kan zich ook
afvragen wat het effect is voor de anderstalige leerlingen die niet van Turkse
afkomst zijn.
3.2Onderzoekers negeren &
kleineren opvattingen van leerkrachten & ouders
Eens te meer bleek dus dater
opvallend veel overeenstemming was tussen de opvatting van de leraars en deze
van de Turkse ouders en Turkse leraars.Agirdag
en Van Houtte legden de argumenten van de Turkse ouders en van de
leerkrachten gewoon naast zich neer.Volgens hen hebben de leerkrachten
en de Turkse ouders volstrekt ongelijk; ze zijnbevooroordeeld en beseffen niet eens hoe nefast hun opvattingen zijn.
Agirdag en Van Houttezochten dan maar naar een verklaring voor het vervreemd en fout
bewustzijn van de leerkrachten en ouders. De negatieve beliefs van de ouders en leerkrachten zouden in sterke
mate een gevolg zijn van de Vlaamse politieke contextthat very much favors assimilation and
Dutch monolingualism.Agirdag en
Van Houtte gaan ook niet akkoord met de stelling van de leerkrachten dat de
taalachterstand een belangrijke oorzaak is van de leerproblemen van veel
anderstalige leerlingen. Ook de voorbije jaren manifesteerden Agirdag en Van
Houtte zich herhaaldelijk als taalachterstandsnegationisten en tegenstanders
van intensief NT2 vanaf het kleuteronderwijs.
3.3Agirdag en Van Houtte
beschuldigen Vlaamse leidende klasse
Agirdag en Van Houtte
beweren dus ook dat de Vlaamse leidende klassesymbolisch geweld (à la Bourdieu)uitoefent op de anderstalige leerlingen En
de gedomineerde allochtone ouders uit lagere milieus nemen jammer genoeg de
dominante visie van de leidende klasse, de machtigen in deze maatschappij,
onbewust over: Social dominance can only persist because the dominant
groups in society impose their judgments, such as beliefs about
monolingualism,upon dominatedgroups,suchas the bilingual Turkish
community. Once the dominated groups internalize
the point of view of the dominant, they will defend it as if it was a universalpointof view, even when these judgments are completely against their own
interests.
3.4Meer
(taal)problemen met Turkse leerlingen dan met andere minderheden
In de studie van Agirdag en Van Houtte wijzen de
leerkrachten ook op het feit dat ze de meeste problemen ervarenmet Turkse leerlingen - veel meer dan met
Spaanse, Griekse en Marokkaanse ... leerlingen. Vooral Turkse leerlingen zijn
geneigd frequent Turks te spreken.
Enkele citaten. In contrast
with other minority students, Turkish students tend to retain their mother
tongue and speak more frequently in Turkish at school. Lerares Katja: When I
started working here, we used to have Italians, Spanishand alot ofnationalities.Greeksaswell. And now, it is mostly
Turks and Moroccan and some Belgian [pupils]. And the differenceis, backthen, moreDutch was spoken,
pupilsamongeach other, and at the playground. Last year,
I had a class and I had to say constantly: speak Dutch, speak Dutch.
Actually, only Turkish children do speak another language among each other,
they speak Turkish. Other nationalities dont do that (Teacher, Black Circle =
school met veel Turkse leerlingen, Female, 45).
Leerkracht
Saskia: Turkish children speak Turkish among each other. But Moroccans, for
instance, dont do that because there are a lot of dialects and they are less
proficient in it. But (Teacher, Black Square, Female, 30) As Turkish children
were regarded as the only ones who persistently speak anotherlanguagethan Dutch, teachers mostly referredtothe Turkish language when they
argued about the alleged unfavorable consequences of mother tongue retention.
In the Black Circle and in the Black Square (i.e. in schools with a majority of
Turkish children), teachers perceived the use of the Turkish language as the
antecedent of poor proficiency in Dutch, and poor academic achievement, and it
was regarded as the the big problem with respect to academic achievement.
4Turks in Gentse stadsscholen tegen visie in van Turkse ouders en
leerkrachten
4.1Recente verordeningen van stadsbestuur
In april2015 vernamen wedat het Gents
stads-bestuur bij monde van Elke Decruynaere, schepen van onderwijs, verordende
dat men de anderstalige leerlingen in de Gentse scholen niet langer mag
aansporenom buiten de klas Nederlands
te spreken. Men moet ze zelfs toelaten om ook in klas, in speelhoeken, bij groepswerk
... geregeld hun thuistaalte gebruiken.
Dit wordt dan ook een van de speerpunten in het Gents beleidsplan voor het
schooljaar 2014-2015. Voor volgend schooljaar is ook sprake van
wiskunde-opgaven in het Turks e.d. Deopstelling van Elke Decruynaere (Groen)verraste ons niet. In 2003
bestempelde Groen-partijvoorzitter Meyrem Almaci zelfs de vraag voor meer
lessen Nederlands als een vorm van taalfetisjisme, dat averechts werkt in de
emotionele binding met de eigen taal. Groen bleek de voorbije jaren geen
voorstander te zijn van de invoering van intensief NT2 vanaf de kleuterschool.
Tegelijk werd er wel gepleit voor meertalig onderwijs.
4.2Visie van ouders en leerkrachtenmiskend
Uit de bevraging van Agirdag en Van Houtte van
2014(cf. punt 3) en uit vele reacties
op de Gentse verordening in april 2015, blijkt dat niet enkel de
praktijkmensen, maar evenzeer de allochtone ouders die verordening afwezen. Eén
van de argumenten luidt dat anderstalige leerlingen tijdens de speeltijden, aan
tafel en in de buitenschoolse opvang nog het meest de kans krijgen Nederlands
te spreken en in te oefenen. In een klas met 20 leerlingen en 20 uren les per
week is de tijd dat de Turkse leerlingen de kans krijgen om zelf Nederlands te
spreken al bij al beperkt. Men vindt ook dat een gebrekkige kennis van het
Nederlands een belangrijke oorzaak is van leerproblemen en de integratie
bemoeilijkt.
Ineen
Gents experiment van een paar jaar geleden in vier scholen,werden ook al uren Nederlands door uren Turks
vervangen,en leerde men die kinderen
eerst in het Turks lezen. Directeur Frank van de Mozaïek-school die betrokken
was bij het experiment, gaf zelf grif toe dat veel Turkse ouders dit experiment
niet genegen waren. Hij stelde: Voortdurend werden we op school aangesproken
doorouders op onze aanpak betreffende het
gebruik van de thuistaal Turks op school. Ouders zegden: Op die andere school
mogen de kinderen geen Turks spreken. Dat is ook goed zo. Zo kunnen de kinderen
veel Nederlands leren (De Katholieke Schoolgids, januari 2010, p. 8). De
hypothese dat dit ook de kennis van het Nederlands en het Turks zou bevorderen,
werd ook niet bevestigd.
Maar schepen Decruynaere en Co willengeen rekening houden met de vraag van de
Turkse ouders en van de leerkrachten. Decruynaerebeschuldigde de mensen die het gebruik van
het Nederlandsverdedigen van
ideologische hardnekkigheid. In een reactie ergerde Joris Philipszichaanpolitieke correctelingen als
Decruynaere die in feite tegen de allochtonen zeggen blijf maar lekker in uw
achtergestelde positie zitten. In plaats van hen aan te moedigen alle kansen
te grijpen, geeft men hen de boodschap dat het allemaal niet zo hoeft. Hij
concludeerde: Die ideologische hardnekkigheid waarover de Gentse groene
schepen het heeft, merken we juist bij de zgn. progressieven. (Website Het
Nieuwsblad, 10 april 2015.)
Heel wat taalachterstandsnegationisten mengden
zich in 2015 in het debat en steun(d)en de Gentse verordening. Onder hen ook
Kris Van den Branden (KU Leuven) en de Gentse sociologenMieke Van Houtte enOrhan Agirdag. De Brusselseprof. Wim Van den Broeckreageerde destijds al op de levensvreemdheid
van pleidooien voor het stimuleren van het gebruik van de vele thuistalen op
school.Van den Broeck stelde: Hoe
wereldvreemd kan men zijn? Echte meertaligheid is natuurlijk een troef, maar
taalachterstand in het Nederlands is wel degelijk een handicap, zoals blijkt
uit zovele studies die aantonen dat de onderwijskansen en de arbeidskansen
zwaar gehypothekeerd worden indien de landstaal zwak of niet beheerst wordt.
Het is inderdaad beter dat anderstalige kinderen thuis in hun eigen taal
conver-seren dan dat ze thuis een gebroken Nederlands zouden horen praten, maar
dat betekent niet dat thuistaal toelaten op school hen taalvaardiger zou
maken. Het maakt hen niet taalvaardiger in hun thuistaal, want op school
spreken ze dan vaak een gemengde taal, en het maakt hen al zeker niet
taalvaardiger in het Nederlands. Dit lijkt sterk op het ontkennen of
minimaliseren van een reëel maatschappelijk en sociaal probleem dat in grote
mate ontstaan is door het ontbreken van een doeltreffend en doortastend
taalbeleid. Men moet in sommige kringen toch eens weten wat men wil: ofwel is
er geen probleem, maar dan is het geen issue, ofwel is er wel een probleem, en
dan moeten we er iets aan doen! (17 mei2013).
Peter De Roover, leraar tso, reageerde
zo:Vanuit mijn eigen
beroepservaring stoot ik ook op een ander niet te verwaarlozen praktisch
probleem. Als ik me beperk tot mijn leerlingen moeten er dan lessen gegeven
worden in het Arabisch, Berbers, Turks, Pasjtoe, Urdu, Albanees, Bosnisch,
Portugees, Spaans en Grieks.Ik verzeker niet dat ik volledig ben. In andere
klassen zitten Russen (thuistaal?), Polen, Afrikanen, ... Dat is mijn schoolrealiteit
van vandaag. Krijgen die allemaal les in hun moedertaal? Helpen we het
onderwijs van achtergestelde kinderen vooruit door nieuwe praktische ellende te
veroorzaken? (DS 14.03.13).
5Debat in commissie onderwijs van 10
december 2015
5.1
Standpunt van Caroline Gennez
In de commissie onderwijs van 10 december j.l.
hield Caroline Gennez (Sp.a) een vurig pleidooi voor thuistalen in het
onderwijs:Studies over de
beleidsmaatregelen wijzen uitdat het
ontvangen van extra lessen Nederlands onvoldoende resulteert in betere
onderwijsprestaties voor anderstalige leerlingen. (NvdR: die studies zijn alle
uitgevoerd door superdiversiteitsideologen die de voorbije 25 jaar steeds de
invoering van intensief en effectief NT2 vanaf het kleuteronderwijs hebben
tegengewerkt.)Wat bijkomend wel zou
werken, is het krijgen van onderwijs in de moedertaal om zo aan te sluiten bij
de talige competenties van alleleerlingen:
de talige repertoires van anderstalige leerlingenworden niet uitgesloten, maar wel aangeboord.
Het uitsluiten van de moedertaal opschool kan ook een negatieve invloed hebben
op het welbevinden van de leerlingen. Het Validiv-onderzoek van het Steunpunt
Diversiteit en Leren met de VUB, UGent en KU Leuven, zou aangeven dat we de
kennis van het Turks ruimte moeten geven om jongeren de gaten in hun kennis van
het Nederlands te laten vullen en zo het leren van peer-to-peer aan te moedigen
middels de thuistaal. Minister, erkent u de meerwaarde van taalvalorisering en
meertalig onderwijs? Zo ja, op welke wijze wilt u die taalvalorisering
implementeren en stimuleren?
5.2RepliekDaniëls enKrekels(N-VA)
Koen Daniëls:U doet mevrouw Gennez net alsof er één andere thuistaal is i.p.v.
vele.De leerkrachten vragen zich
terechtaf hoe ze eraan moeten beginnen
om die thuistalen mee te nemen in de klas: Pools, Russisch, Frans, Berbers,
Turks, Arabisch, Duits, Chinees enz. Ook in mijnplattelandsdorp, zijn er al minstens vier
thuistalen. In diverse delen van de regelgeving hebben we gesteld dat we
openstaan voor thuistalen. Het isniet
de bedoeling dat als leerlingen op de speelplaats een goal maken en elkaar in
de armen vliegen en blij zijn in hun thuistaal, dat een strafstudie moet
opleveren. Daarover zijn we het eens. (Repliek Gennez: Leerkrachten hoeven
ook niet alle talen te spreken, maar ze moeten wel aan de leerlingen vertrouwen
geven via peer-to-peer contacten in de thuistaal, niet alleen op de speelplaats
na het scoren van een goal, maar ook in de klas om de Nederlandse taal te
verwerven vanuit de thuistaal.
Hier wordt echter ook een belangrijke factor vergeten,
namelijk de invloed van de herkomstlanden. Bij de eerste generatie stelden we
vast dat ze beter scoorden, en toen was er helemaal geen thuistaalonderwijs of
iets dergelijks. Neen, zij zetten absoluut in op het verwerven van het
Nederlands. Daarnaast zijn er ook deonderzoeksresultaten.Ik heb hier
een aantal onderzoeken bij van Hartmut Esser, van SPC, van Christine Rossell,
van Keith Baker, die eigenlijk alle concluderen dat studies over onderwijs in
de thuistaal heel veel methodologische problemen kent, omdat situaties niet
vergelijkbaar zijn. Verder wordt geconcludeerd datwie vasthoudt aan zijn thuistaal, slechter
presteert. Onderwijs in de thuistaal heeft volgens die studiesook geen meerwaarde voor de
sociaal-economische integratie. Ik meen zelf ook dat we diekinderen maximaal moeten emanciperen, wat
betekent dat we maximaal moeten inzetten op het Nederlands. Moeten die
thuistalen worden doodgezwegen? Neen, maar het aanleren van de thuistaal in de
klas kan echter geen onderdeel zijn, al was het al maar vanuit praktisch
oogpunt.
Kathleen Krekels:Mevrouw Gennez,onderzoektoontwel aan dateen taalaanbod in de
eerste jaren, wel een effect heeft, niet alleen qua onderwijs, maar ook qua
integratie, welzijn,interactie en het
functioneren in de klas. ... Uiteraard is de moedertaal van het kind ook heel
belangrijk, en de basis daarvoor ligt thuis. Ik heb ook nog nooit gehoord dat
het feit dat een kind thuis in het Frans wordt opgevoed en op school alleen
maar Nederlands mag spreken, een onbehaaglijk gevoel of minder welbevinden op
school zou ervaren. Het moet b.v. duidelijk zijn dat er b.v. thuis Frans wordt
gesproken en op school Nederlands. Of de mama spreekt Nederlands en de papa
Frans. Dat onderscheid is gewoon erg belangrijk om meerdere talen op een
correcte manier te kunnen leren.
5.3Minister Crevits: sympathie voor gebruik thuistalen
Minister Crevits reageerde niet op de tussenkomsten
vanDaniëls enKrekels, maar enkel op de vragen van Gennez.
Crevits: Mevrouw Gennez,de
onderzoeksgegevens op dit vlak zijn bijzonder schaars. De meertalige rijkdom
van de Vlaamse leerlingen groeit naarmate de diversiteit in onze scholen
toeneemt. Het thema van meertaligheid op school is op dit moment ook een
prioriteit van de Europese Commissie. Ook in Vlaanderen is er nood aan
initiatieven die inspelen op de opportuniteiten die de meertaligheid van
deleerlingen-populatie met zich
meebrengen, in de eerste plaats als ondersteuning voor leerkansen. Heel wat
scholen nemen al initiatieven om het meertalige kapitaal op school in te zetten
als ondersteuning van het welbevinden en voor de leerprestaties.De scholen vertrekken vanuit de specifieke
context. Er bestaat geen onesize fits all-aanpak op dit vlak. In de eerste
plaats is het van belang dat bestaande goede praktijken gedeeld worden. Debegeleidingsdiensten hebben daarbij een
cruciale taak.
Ik wil ook verwijzen naar het OBPWO-onderzoek
Meertaligheid als Realiteit op School (MARS), dat uitgevoerd wordt door het
Steunpunt Diversiteit en leren samen met de VUB. Deonderwijsachterstanden van anderstalige
leerlingen worden vaak gelinkt aan hun anderstalige achtergrond. Mengaat ervan uit dat de thuistaal de verwerving
van de instructietaal in de weg staat. Onze traditionele tweedelige meting van
anderstaligheid Nederlandstalig of anderstalig is te beperkt. 22-04-2016 om 18:01
geschreven door Raf Feys
Kunnen kinderen nu toch rechtstreeks naar buitengewoon onderwijs (basisaanbod) zonder eerst te verkommeren in gewoon onderwijs!??
Kunnen kinderen nu toch rechtstreeks naar buitengewoon onderwijs (basisaanbod) zonder eerst te verkommeren in gewoon onderwijs!??
CLB-directeur Hans Vandenbroucke twitterde op 7 maart: "Vandaag kregen we de inspectie over het M-decreet over de vloer. Een overgang naar het buitengewoon onderwijs kan nu toch zonder eerst eindeloos in gewoon onderwijs te proberen."
In de commissie onderwijs van 10 maart 2016 kregen we de indruk dat minister Crevits deze stelling bevestigde.
Als antwoord op een aantal bezorgde vragen van commissieleden stelde ze: Meneer Vandenberghe, u zegt dat scholen zeggen te verzuipen in dat M-decreet. Nogmaals, de manier waarop het CLB de attesten maakt, is zo cruciaal. Uw collega, mevrouw Van den Bossche, was hier vorige week. Ze zei dat de CLBs vragen om het toch eerst eens te proberen in het gewoon onderwijs. Ik vind dat vreemd. Ik was deze week op bezoek in een school, en de directie daarvan wees me op het volgende. Vroeger werden leerlingen naar type 1 of type 8 verwezen. Dat is nu basisaanbod, maar er zijn blijkbaar CLBs die zeggen dat er een quotum is, dat ze niet meer dan een bepaald aantal leerlingen naar het basisaanbod mogen sturen. Als ik dergelijke dingen hoor, dan huiver ik, want dat is helemaal geen richtlijn van de Vlaamse overheid. Het kind moet daar naar school kunnen gaan waar het thuishoort. Als men er echter van overtuigd is dat het kind thuishoort in een gewone school, dat dat moet lukken, dan moet dat natuurlijk ook gaan.
Hoe moeten we nu de uitspraak van de CLB-inspectie en van minister Crevits interpreteren? Geeft Crevits nu de de CLBs ongelijk die kinderen vragen om het eerst in het gewoon onderwijs te proberen, of de CLBs die gewagen van quotas? In combinatie met het standpunt van de CLB-inspectie (cf. tweet van CLB-directeur Vandenbrouce) hopen we dat Crevits nu toestaat dat kinderen rechtstreeks naar het basisaanbod kunnen. Jammer genoeg vernamen we hier sinds maart niets meer over.
Veel ouders lieten de voorbije maanden weten dat hun kind niet rechtstreeks naar het buitengewoon onderwijs (basisaanbod: vroegere typse 1 en 8)) als gevolg van het M-decreet. Ze moesten eerst naar het gewoon onderwijs. Het gaat om kinderen waarbij de ouders, de school en het CLB vonden dat dit kind in het gewoon onderwijs enkel maar kon verkommeren. Denk maar aan de smeekbede van moeder Ann Nelissen die veel aandacht kreeg in de pers.
Minister Crevits heeft tot 10 maart j/l. nooit gezegd dat kinderen als het dochtertje van Ann Nelissen en vele andere rechtstreeks konden overstappen naar het buitengewoon onderwijs-basisaanbod. Ze ontweek steeds een antwoord met de stelling dat ze vertrouwen stelde in de CLBs. Minister Crevits heeft tot 10 maart j.l. nooit gezegd dat kinderen als het dochtertje van Ann Nelissen en vele andere rechtstreeks konden overstappen naar het buitengewoon onderwijs (basisaanbod). Ze ontweek steeds een antwoord met de stelling dat ze vertrouwen stelde in de CLBs. Ze wekt nu (ten onrechte) de indruk dat de CLBs het decreet verkeerd interpreteerden. Gaag duidelijkheid en aanpassing van het M-decreet!
zoveelste verdoezeling van de ontwrichting van het (buitengewoon) onderwijs door minister Crevits
M-decreet: De zoveelste verdoezeling van de ontwrichting van het (buitengewoon) onderwijs door minister Crevits. Hoe durft ze?
Straks 2de jaar M-decreet: de ontwrichting van het buitengewoon onderwijs zal in sterke mate toenemen En ook de nefaste gevolgen voor het gewoon onderwijs. Minister Crevits blijft de kop in het zand steken en wekt openlijk de indruk dat alles naar wens verloopt. Geen reacties van de koepels van de onderwijsnetten. Ook de lerarenvakbonden blijven tam.... Hoelang dulden we dit nog?
Leraar Mike Verhaeghe heeft het bericht van VRT deredactie.be gedeeld en reageert:" Er zijn ongeveer 2340 scholen voor lager onderwijs in Vlaanderen. Vanaf volgend schooljaar wil minister Crevits 380 extra leerkrachten inzetten ter ondersteuning door het M-decreet. Concreet betekent dit dus 1 leerkracht extra per 6 scholenIk vind dat echt niet meer normaal dat Crevits zo'n aankondigingen durft doen. Dit gaat niet over 'extra middelen', maar over verdubbeling van besparingen. De M-bladzijde wordt steeds zwarter"
VRT deredactie.be
Leerkrachten uit het buitengewoon onderwijs kunnen zo hun expertise delen in het gewoon onderwijs. Door het M-decreet maakten verschillende kinderen nl. de overstap van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs. http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2634980
Sofie Baert Heb ook een verschrikkelijk gevoel... Net ter zake bekeken... Wanneer komt ze eens tot de kern van de zaak??
Als 75% leerlingen de lesonderwerpen/vakken interessant vinden, hebben de overige 25% dan gelijk?
Als 75% van de leerlingen de lessen interessant vindt en 25% niet: heeft die overgrote meerderheid van 75% dan ongelijk en moeten we dan die lesonderwerpen/vakken schrappen?
En beseffen de inspectie en minister Crevits wel dat het door evoluties in de maatschappij steeds moeilijker wordt om bepaalde jongeren te motiveren voor het onderwijs (zie bijlage over onderwijs in Brussel) ?
We waarschuwden al in 1983 het duo Coens-Monard en de politici dat door het zomaar verlengen van de leerplicht tot 18 jaar een groep leerlingen schoolmoe zou worden. Wie verantwoordelijk?
Er is ook een groot verschil tussen lesonderwerpen belangrijk vinden en anderzijds interessant of leuk vinden. Onderwijs moet niet per se leuk zijn en het heeft geen zin om leerlingen daar over te laten oordelen.
In de kranten en media worden de jongeren praktisch elke dat wijsgemaakt dat het Vlaams onderwijs totaal voorbijgestreefd is. Heeft dit geen invloed op die jongeren?
If I taught my students only things they found relevant (or things they envisaged would be relevant in their next twenty years), they would learn very little indeed.
They would end up rather empty-headed, able only to work out how much discount they were getting on their sale clothes and to explain why they should never trust a statistic on TV. As an adult teacher, and more expert than they in my field, it is my responsibility to expose them to more, to open their minds and to open doors.mmm En beseffen de inspectie en minister Crevits wel dat het door evoluties in de maatschappij steeds moeilijker wordt om bepaalde jongeren te motiveren voor het onderwijs (zie bijlage over onderwijs in Brussel) ?
Bijlage: Recente Getuigenissen over moeilijke situatie in Brusselse scholen
1. Prof. Mark Elchardus over leer- en disciplineproblemen moslimleerlingen
We volgden eind november met aandacht de bij-dragen over het Brussels onderwijs. We zijn ver-heugd dat de leer-, taal- en gedragsproblemen niet langer verdoezeld werden en dat ook vermeld werd dat die problemen eveneens van culturele en levensbeschouwelijke aard zijn.
In de bijdrage in ZENO van 28 november j.l. wees ook Elchardus op de grote leer-, integratie- en discipline-problemen in Brusselse scholen - en op deze met veel moslimleerlingen in het bijzonder. Hij stelde: Het grootste probleem, om man en paard te noemen, doet zich wel voor bij de moslimjongeren. Hoe je het ook draait of keert, je belandt altijd weer bij het probleem van de discipline in klas. Ik ken leerkrachten die de helft van hun tijd met disci-plinering bezig zijn, waardoor slechts de helft van de tijd nog naar lesgeven gaat. Al ze hun diploma secundair onderwijs op zak hebben, hebben die leerlingen alles welbeschouwd drie jaar les gehad. Een andere vraag luidt: gaat het hier om wat die groep leerlingen meebrengt van thuis, of iets wat op school met de jongeren gebeurt? Als blijkt dat die jongeren dingen aanbrengen die ingaan tegen de geest van wat ze op school leren, dan is dit een serieuze hinderpaal voor het onderwijs.
2 Getuigenissen van Brusselse leerkrachten
Brusselse leerkrachten waren niet opgezet met het feit dat de radicalisering geregeld op naam gebracht werd van achterstelling in het onderwijs. In de bijdrage Wat moet er van die jongens worden? in De Standaard van 22 november maakten lee-krachten in scholen in en rond Brussel zich grote zorgen over het je-men-foutisme bij al te veel moslimjongeren. Zij stelden dat het moeilijk is om les te geven in dergelijke klassen: Veel van die gasten hebben geen getuigschrift lager school, maar stromen door op basis van leeftijd. Ze leveren geen taken in, studeren amper voor toetsen. En dan hun houding: ze snauwen meer dan ze spreken. Leerkrachten die tegengas geven worden afgedreigd of beschimpt. Straffen hebben weinig impact. Stagebegeleiders zijn bang om sommige van die onhandelbare jongeren naar bepaalde bedrijven te sturen. Omdat ze te laat komen, weinig ijver aan de dag leggen. Ze volgen kantoor, maar ze spreken onvoldoende Nederlands om de telefoon te beantwoorden. Wat de leraars beangstigt, is het je-men-foutisme. Ze lijken in niets geïnteresseerd. Thuis krijgen die leerlingen vaak weinig of geen steun. Ze lijken verweesd op te groeien.
Zelfs de Brusselse Groen-schepen Analisa Gadleta gaf nu volmondig toe:Sommige jongeren spreken amper Nederlands; zelfs dat is hen niet ge-vraagd (ZENO, De Morgen, 21 november). In het verleden relativeerde ook GROEN en de partijvoorzitster Almacy nog het belang van de kennis van het Nederlands. Hoe wil je dat leerlingen die het Nederlands net beheersen de lessen heel interessant vinden?